Hoeke tegen de inlijving bij Oostkerke
Op 27 januari 1818 zonden de Gedeputeerde Staten van West-Vlaanderen een rondschrijven naar al de “Maires” om te vragen welke gemeenten met één of meer andere gemeenten wilden samengevoegd worden, om de kosten van het bestuur te verminderen.
De overgrote meerderheid van de gemeenten wilde onafhankelijk blijven. Slechts één gemeente in West-Vlaanderen verdween, namelijk ’s-Heer-Willemskapellle die op haar aanvraag, door Koninklijk Besluit van 7 september 1819, bij de stad Veurne werd gevoegd (1).
In onze streek was er onder meer voorgesteld geworden Hoeke bij Oostkerke te voegen en Ramskapelle bij Heist.
De districtscommissaris te Brugge kwam in oktober 1827 op het oude voorstel van samenvoeging van gemeenten terug. Hoeke weigerde op 15 oktober en Heist op 50 oktober. Dit voorstel werd vooral gedaan om de gemeentebesturen in de mogelijkheid te stellen brandspuiten aan te kopen. Het voorstel tot vereniging werd opnieuw afgeslagen in 1829, na een nieuw schrijven van de districtscommissaris, namelijk door Hoeke op 9 juli en door Heist op 16 juli (2).
Hierna volgt het uitvoerig betoog dat het gemeentebestuur van Hoeke daarover naar de districtscommissaris zond op 9 juli 1829. Het steunt onder meer op historische gronden, waaruit wij zien wat men te Hoeke nog wist van het verleden van de gemeente (3)
J.D. S.
000000000000
DE RAAD,
Gezien de missive van den heer District Commissaris dd.25 juny jl. N° 63 E. te kennen gevende dat zyne Majesteyt andermaal verlangt te vernemen of het niet wenschelyk ware deze Gemeente met de gene van Oostkerke te vereenigen, om alzoo de lasten der ingezetenen, uit hoofde der kosten van Bestuur te verminderen, de administratie te vereenvoudigen en der zelver gang te bespoedigen, meerder gelegenheid te bekomen om het personeel van het Gemeente Bestuur behoorlyk samen te stellen en in de aanschaf-fing van brand blusch middelen behoorlyk te kunnen voorzien.
Erzien onze beraadslaging dd. 2 November 1827 betrekkelyk deze zaak.
Overwegende dat beyde Gemeenten, even als de zelve zich thans bevinden, alleen bestaan sedert onheugelyke tyden, dat er in de beschryvingen der nederlandsche geschiedenissen, in het algemeen, en in die van Vlaanderen, in het byzonder, geene de minste aanteekeningen te vinden zyn wegens haar beginsel dat, te oordeelen naar het bouworder, en de grootte harer kerken, mitsgaders de verhevenheid harer schoone torens, het niet alleen te bedenken is maar bovendien zeker schynt te wezen, dat der zelver oorsprong behoort aan de Eerste tyden, wanneer het woest woud van vlaanderen bewoonbaar is geworden, dat hare samenstelling dus het werk zynde onzer Eerste voorzaten, en als een gedenkteeken der oudheid moetende beschouwd worden, volgens de algemeene grondbeginselen, zonder zware redenen niet behoort, noch vermag te worden vernietigd, ‘t zy door vereeniging of verdeeling van grondgebied der beyde Gemeenten.
Dat bovendien deze Gemeente eens stad geweest heeft en als daar voor bekend in de nederlandsche beschryvingen en zoo men nog kan zien uit eenige thans nog bestaande overblyfselen en eene sterkte genaamt Meuninkrede. Zoo dat de behoudenis dezer Gemeente ten aanzien alleen van oudheid en geschiedenis als zeer dierbaar mag beschouwd worden. Dat deze Gemeente eens grootte hebbende van vier honderd twee en vyftig bunderen (hectaren), en zich uitstrekkende van den Oosten naar den Westen, de inwoners der uitterste grenzen meer dan een ure en half van den kom van Oostkerke afgelegen zyn, en de gene der uitterste grenzen van even gemeld Gemeente omtrent eens ure en half van den kom van alhier.
Dat de grond dezer Gemeente zeer kwaad en kleiachtig zynde, en ten deele bestaande in lagelanden, namenlyk al den kant iegens Oostkerke, deze omstandigheden, en de slegte wegen op de geheele uitgestrekheid, de gemeenshouding tusschen beide Gemeenten, meer dan de helft van het Jaar onmogelyk en ten deele zeer moeylyk maakt, zoodanig dat beyde Gemeenten, zoo voor het wereldlyk als voor het Geestelyk geenszins te zamen kunnen worden bestuurd; daar de middelen dezer Gemeente alleen voldoende zynde om hare onkosten van bestuur te bestryden, de belangen harer ingezetenen, met betrekking tot dat onderwerp geenszints noodzakelyk noch wenschelyk maaken dat een ander Gemeente haar worde toegevoegd om de voormelde kosten te helpen dragen en alzoo de lasten te verminderen, dewil het toevoegen van alle aanpalende Gemeenten hare lasten zoude kunnen verhoogen, die nu bovendien niet te zwaar zyn aangezien de “abonnementsrol” (4) maar bedraagt ter som van fl. 50.00 en dat er zelfs geene noodig is, daar met onze eigene geldmiddelen in alle behoeften der Gemeente kan voorzien worden en dat deze gelyk alle andere Gemeenten zich brand blusch middelen zal kunnen aanschaffen.
Dat de Gemeente Oostkerke zeer veel onvermogende Ingezetenen en armen heeft, en het liefdadig gesticht (armbestuur) van aldaar ongenoegzaam inkomen hebbende, de vereeniging van haren grond aan den onzen, aande belangen dezer Gemeente zeer nadeelig zoude moeten wezen, aangezien dat de slegte wegen van beiden en de uitgestrekheid van eerst gemeld Gemeente, eenen kappelaan en eenen veldwagter zoude noodzakelyk maken, de onvermydelyke lasten der zelve hare middelen verre zoude te boven gaan. Dat onze vereeniging, de administratie hoegenamt niet kan vereenvoudigen of der zelver gang bespoedigen, noch het personeel van het Gemeente Bestuur behoorlyker samen stellen, daar in tegendeel in geval van vereeniging de administratie, om de groote uitgestrekheid en de slechtheid der wegen, veel moeyelyker en wezentlyk traagzamer zoude zyn en dat ons personeel geene verbetering vraagt, daar dat het zelve altoos voltallig is en bestaat uit goede burgers die ten allen tyden met yver en neerstigheid hunne bedieningen waargenomen hebben, en al is onze Gemeente klein, wy hebben altoos in alle de belangen der Gemeente,zoo administatieve als financiële, kunnen voorzien en daar aan behoorlyk volkomen.
En Einelinge dat de vraag tot vereeniging dezer met andere Gemeenten gedaan by Circulaire van Gedeputeerde Staten dezer Provincie dd. 27 January 1818 door den toenmaligen raad municipal van alhier afgekeurd is beantwoord alsmede laatstmaal door ons, is algemeen van oordeel, dat er uit hoofde van al het gene voorschreven, hoegenaamd geene redenen bestaan om deze Gemeente met de gene van Oostkerke te vereenigen, maar dat integendeel de belangen der ingezetenen van alhier geenszints toelaten dat hunne Gemeente, met de gene voormeld, of met eene der aanpalende, waar omtrent de zelve bezwaren zich mede opdoen, worde te zamen gevoegd en dat, om te voldoen aan de verbintenissen, aangegaan door den Eed, dien Elk Lid heeft afgelegd, by het aanvaarden zyner bediening, de ondergeteekende raad zich verpligt acht, zulks, door alle middelen te moeten ondersteunen indien hij door de ingezetenen, welke hij ten dezen vervangt niet als mein Eedig wilt worden beschouwd.
Gedaan in Zitting te Houcke, date als boven (9 juli l829)
(get) F. Desmidt, Jan Degraer, F. Pintelon, P. Proot, Jan Tilleman, J. Beyne.
ter ordonnantie, Den Sekretaris: P. Depré.
00000000
Nota’s
- Handelingen van de Société d’Emulation te Brugge 1954, blz. 149—154.
- Rijksarchief te Brugge, Gemeentearchief van Hoeke reg N° 1, en Gemeentearch. van Heist, reg N° 2; op de aangehaalde data.
- Rijksarchief te Brugge, Gemeentearchief van Hoeke, N° 1. F° 42 v°—45.
- De “abonnementsrol” was een vrijwillige belasting voor het onderhoud van de armen en van de geestelijkheid.