Gloeiende steenovens en warme steenbakkers
Pierre Vantorre
In zijn boek “Heist en de Eiesluis“ ( 1976 ) citeert Maurice Coornaert dat geen enkele aanduiding gevonden werd die er op wijst dat Heist vóór 1600 een steenoven bezat. De bakstenen kwamen van Ramskapelle en Lissewege waar reeds vóór 1300 stenen gebakken werden. In 1836 werd door een zekere Bulcke van Ramskapelle stenen gebakken uit een perceel gelegen in de hoek van de Izabellavaart en de Ramskapellestraat (hofstede Vereecke ). Volgens dezelfde auteur in “Koudekerke-Heist“ (1965) was de kleine terp (= nederzetting op een kleine hoogte) omstreeks 1860 volledig door een steenbakkerij weggevoerd.
Met Jules Nollet (Heyst-aan-zee en zijn verleden 1909) zijn we al in 1871 toen burgemeester Nikolaas Mengé een steenbakkerij bezat. Zijn opvolger burgemeester Leopold Desutter (1886) nam de steenbakkerij over van Schramme, een koster en onderwijzer die deze bezat sinds 1862.
Hoe schaars de gegevens over de Heistse steenbakkerijen ook zijn, toch kunnen we van de stelling uitgaan dat er te Heist altijd steenbakkers gewoond hebben.
Tot iets minder dan twintig jaar geleden hebben we kunnen genieten van het “aroma” van de steenbakkerij van Richard Daveloose en Medard Dumarey. Deze twee populaire Heistenaars hebben in 1925 hun steenbakkerij langs de Ramskapellestraat (Heistlaan) opgericht. Het was trouwens een “grensgeval“ want hun bedrijf lag deels op het grondgebied van Ramskapelle en deels op Heistse bodem. De steenbakkerij kwam er na deze van Pol Steene, Goormachtigh en Gheyle, Degryse en “La Briqueterie de la Sambre“ waar Lievin Dumarey, de vader van Medard Dumarey, al werkzaam was.
Tot het verdwijnen van de steenoven “R. Daveloose en M. Dumarey“, bleef voor de nog resterende Heistse steenbakkers enkel de herinnering aan een zwaar maar boeiend beroep. Uit de periode van “Daveloose en Dumarey“ zet ik nog enkele namen van Heistse steenbakkers op een rijtje: Alfons Vankerschaver en zoon Cyriel, Mieltje Dumarey (brandertje), de gebroeders Vanhove met name Octaaf, Camiel, Richard, Medard en Firmin, Henri Vandenberghe, Firmin, Oscar en Edmond Rosseel, Leon Bultynck en Camiel Slabbinck die eerst als steenbakker de kleiputten hielp maken en ze later weer opvulde met het huisvuil van Heist. Het ligt niet in de bedoeling om alle namen van Heistse steenbakkers op te sporen, maar wel om nog eens het leven en werken rond de gloeiende steenovens in herinnering te brengen.
Firmin Vanhove ( Heist 11.05.02 ) woont nog altijd in zijn gezellig huisje langs de Heistlaan nr. 185, de vroegere Ramskapellestraat. Hij is er dus nooit weggeweest uit de omgeving waar miljoenen en miljoenen stenen werden gebakken. Firmin ziet er nog goed uit. “Alleen de benen willen niet meer mee“, zegt hij steunend op zijn wandelstok. “En ik kan ook geen weg meer“, voegt Madeleine eraan toe, maar ze heeft er alleszins haar goed humeur niet bij verloren. Ook zij heeft het leven rond de steenbakkerij van kindsbeen af meegemaakt bij de Dumarey’s.
In het nr. 156 langs de Moerstraat bij Lievin Dumarey konden de steenbakkers alles krijgen. Firmin Vanhove die al vanaf zijn 17 jaar met Lievin Dumarey in de steenbakkerij “La Briqueterie de la Sambre“ werkte, wist dat maar al te goed en hij huwde 51 jaar geleden met “Magdalena“ Deschagt. Met dat huwelijk sloot Madeleine ook haar eerste episode af als melkvenster.
Dat heeft wel niets rechtstreeks met het steenbakken te maken, maar toch laten we Madeleine er een hoofdstuk over vertellen.
“ ‘t was in de jaren ‘20. Ik was een jaar of zestien toen ik met Joë van Lievins (Dumarey) met melk ging venten. Toen was het nog met ‘t juk op de schouders met langs weerszijden een volgeladen emmer. We liepen op klompen tot aan de “voorstad van Heist“ en trokken daar onze schoenen aan. In de winter als er sneeuw lag of als het slijkerig was in de Moerstraat, ging Pol Vanwelden ons voor om de weg vrij te maken. De melk kwam hoofdzakelijk van de hofstede Leopold Desutter en van Edmond Vanbesien, de gemeenteontvanger die ook brouwer en landbouwer was. Een tijd later hebben we het venten een beetje gemoderniseerd. We reden dan uit met hond en kar. Joë nam altijd de “rijke” kant van Heist en ik de “arme“ wijken. Met de hondekar stapten we tot aan “Jeanne Blinks “ (Verburgh) op de hoek van de Guido Gezellestraat en Pannestraat. We lieten daar hond en kar achter en deden onze eerste melkronde. Bij slecht weer en als ‘t regende nam “Jeanne Blink“ de hond binnen. We kwamen hond en kar terughalen om de rest van de melk uit te voeren in de Oosthoek. Via de Westkapellestraat keerden we terug naar huis. Zoals reeds gezegd heb ik na mijn huwelijk met Firmin de melkronde stopgezet. Vier jaar later (1932) ben ik herbegonnen. Zonder Zoë maar met paard en kar. Tijdens de oorlog 40/45 heb ik er definitief mee opgehouden na het invoeren van de rantsoeneringszegels. “
Geen melkronde meer voor Madeleine, maar ook geen steenbakkerij meer voor Firmin Vanhove. Ruim 21 jaar heeft hij het rond de steenovens volgehouden.
“De kleigrond langs weerszijden van de Moerstraat was van de goede soort om er stenen van te bakken. Vanaf het opdelven van de klei tot de levering van bouwstenen was er heel wat werk verricht. De kleigrond werd in spoorwagentjes (Berlintje) geladen en naar de kuip gevoerd om gemalen te worden. Uit de kuip kwamen dan stukken van 1 à 1,20 m. lang die op maat van een baksteen werden gesneden met een stalen draad. Dan werden die kleistukken op planken gelegd en met de kruiwagen naar de droogplaats gevoerd. Het aanleggen van de oven en de vuurhaard was een zeer precies en vakkundig werk. Er moest ook zand gestrooid worden over de klei om het vastkleven te beletten. De droogtijd liep meestal over 3 à 4 weken, naargelang het weer al dan niet gunstig was. Het branden was een erg delicaat werk. De vuurhaarden werden aangelegd met houtskool en eierkolen. Dat vormde de gloei en de rook die de stenen deed bakken. Eén bakte bevatte ongeveer één miljoen stenen. Tijdens het branden werden de stenen afgedekt met strovlakens, als beschutting tegen een te felle wind of te felle zon, om het “springen” (barsten ) van de stenen te voorkomen.
Gewoonlijk werden de stenen afgeschermd tegen westenwind, maar als de wind van richting veranderde dienden ook de vlakens verplaatst te worden. Dat gebeurde ook soms ‘s nachts.
Zoals bij andere beroepen, waren eveneens op de steenbakkerij typische vaktermen in zwang. Firmin spreekt nog altijd zijn eigen vaktaaltje.
De KUIPERMAN deed de klei in de kuip, de HAGERS plaatsten de strovlakens die gemaakt werden van roggestro, de HAGEBAAS moest toezien dat de vlakens in de goede richting werden opgesteld, de BRIEKEVOERDERS, reden de op maat gesneden kleistukken naar de oven, de WORSTEKNIPPER, knipte de klei die uit de kuip kwam op de gewenste lengte, de SNIJDERMAN sneed de “worst” op de lengte van een steen, de AARDELADERS, vulden de “Berlintjes“ met klei, de BRANDER, had de zorg over het goed branden van de oven enz.... “
Firmin vertelt dat allemaal zeer rustig. Zelfs een beetje zakelijk, zonder anekdoten, want als we er naar vragen, komt er enkel een glinstering op zijn gelaat en Madeleine lacht geniept. Zelfs het lied van de steenbakkers kwam er niet uit. Of toch,… Firmin herinnert zich plots de eerste twee zinnen:
“Werken gelijk een beeste, drinken gelijk een zwijn... “
Het was inderdaad hard werken bij de steenbakkers.
“Er werd gewerkt van 6 u. tot 19 u. De zaterdag van 6 u. tot 18 u., indien het geen loondag was en van 6 u. tot 16 u. wanneer er loon werd uitbetaald. Als het te veel regende, kon er niet gewerkt worden en er bestond toen nog geen vergoeding voor vorst- en regenverlet!“
“En vergeet het niet”, zegt Firmin “het vervoer met de kruiwagens en het plaatsen van de strovlakens waren van de zwaarste karweien (rugpijn) op de steenbakkerij.”
Een boogscheut verder langs de Heistlaan in het huis nr. 229 “Ons Gedacht“, woont Firmin Rosseel. De vader van Firmin was afkomstig van Zerkegem, bakermat van de steenbakkers. Hij kwam zich te Heist vestigen in 1887 in de herberg “In de Voorstad“ op de hoek van de Moerstraat en de Ramskapellestraat.
“Het was een herberg zoals vele andere in die tijd“, zegt Firmin.
“In de weekdagen kwamen buiten de steenbakkers weinig mensen over de vloer, maar de zondag na de hoogmis werd er wel een pintje verkocht. Een pot goed bruin bier uit het vat van Mond Vanbesien. Een grote pint kostte een klutte.”
“Ik ben in “De Voorstad“ geboren in 1901. Na het afsterven van moeder in 1922 werd de uitbating van de herberg stopgezet.
“Vader werkte eerst op de steenbakkerij van Leopold Desutter langs de Westkapellestraat. Nadien op de steenbakkerij Bulcke, dan bij Pol Steene, Degryse en “La Briqueterie de la Sambre“.
“Ik was 13 jaar toen ik in 1914 op tweede Paasdag begon te werken in de steenbakkerij van Degryse. Maar in augustus brak de eerste wereldoorlog uit en ik ging bij de boeren werken. Vanaf 1919 mocht ik opnieuw beginnen hij Degryse als “volle man.” Op 9 februari 1925 deed ik omzeggens de eerste spadesteek bij “Daveloose en Dumarey”. Op deze nieuwe steenbakkerij waren de Heistse steenbakkers bijna allemaal familie van elkander. Firmin Vanhove bijvoorbeeld is een kozijn van mij langs moeders zijde en Medard Dumarey was mijn schoonbroer. We hadden dan nog de gebroeders Vanhove, de Vankerschaver’s enz.. Bij de firma Daveloose en Dumarey werkten gemiddeld 25 man. Daaronder enkele Zerkegemnaars, maar ook steenbakkers van Jabbeke en Ettelgem.
Net als Firmin Vanhove vertelt Firmin Rosseel in zijn eigen steenbakkerstaaltje over zijn “Stenen tijdperk” van 1925 tot 1940. Er werd bij ons al machinaal gewerkt, toch kon ik seffens het verschil zien tussen een steen die met de draad gesneden was en ene die met een “vormtje“ gemaakt was. Heden de dag bestaan er kasovens, maar in mijn tijd had de brander een veel groter verantwoordelijkheid. Bij het branden sliep de brander geen 6 u. op 24 u.
"De steenbakkers konden “horen” indien de stenen een goeie “klop“ hadden of dat er iets misliep. De oven werd opgezet met “rauwe brieken“ (ongebakken klei), doch de buitenkanten werden beschermd met gebakken stenen. Het in brand steken gebeurde geleidelijk tijdens het opzetten van de oven, waarvoor de ganse ploeg werd ingezet. De stenen moesten eigenlijk in 24 u. goed gebrand zijn.
Buiten Heist werden vooral stenen geleverd te Knokke, Moerkerke en Blankenberge. De stenen werden aanvankelijk vervoerd met paard en kar, een tijd later met camions van Theo Denoyel en Jules Decoussemaecker. “
“Steenbakker is een zware stiel. Wat ikzelf bijzonder zwaar vond, was op de stelling staan vlak bij de gloeiende oven met de zon in het gelaat. Toen werden we geschoeperd! Ook als hageman had je het niet gemakkelijk. De stenen “blootsmijten” als ‘t droog weer was, ze dekken als ‘t regende en ook ‘s nachts opstaan als de wind van richting veranderde. En dat allemaal buiten de “Fortuine“ (uurloon)! Het was op zijn minst normaal dat de “warme steenbakkers“ op tijd en stond hun verschroeide keel spoelden. Ze kregen daarvoor soms extra de kans zoals bijvoorbeeld in de periode van de gemeenteraadsverkiezingen toen Vanbesien zijn gerstenat in vaatjes ter plaatse bracht.
“Werken gelijk een beeste... “ stond in het liedje, maar daarnaast was er ook wel eens wat anders. De steenbakkers hadden o.a. hun wagen in de bloemenstoet en op het sportieve vlak (lees wielrennen) was er de “Grote prijs van de steenbakkerij Daveloose en Dumarey“ die destijds uitgroeide tot een echte klassieker voor juniors.
“Er werd op ‘t werk altijd veel over die koers gepraat en we hielpen aan de organisatie op kermisdonderdag. Karel Vanwynendale, de sportjournalist, was een boezemvriend van Richard Daveloose, Medard Dumarey en Leen Vanhulle. Hij was altijd te Heist op donderdagkermis. Wanneer die dag een oven aan ‘t branden was, moesten we natuurlijk werken, maar dan legden we wat zakgeld uit voor premies en bij iedere doortocht stonden we aan de rand van de Ramskapelse kalsijde om de renners aan te moedigen.
“Op een keer, ‘k denk in 1028, kwam Karel Vanwynendale met Georges Ronse op de steenbakkerij. Ronse als jonge beroepsrenner was toen 21 jaar en had Bordeaux-Parijs gewonnen. Dat was voor ons een hele sensatie en we stonden rond hem alsof het de koning was. Maar het bleek algauw dat die Ronse als wielervedette geen dikke nek gekregen had. Hij kwam bij ons over als een simpele jonge. De wielersport zat er zo diep in bij ons dat zelfs de kruiwagens de naam droegen van een rijwielmerk, zoals “Alcyon“, “La Métropole”, “Bertin“, enz.....
De “Grote Prijs van de Steenbakkerij Daveloose en Dumarey“ werd in 1039 gewonnen door Flander Janssens. In 1938 stond ook Medard Slabbinck tussen de circa 100 juniors aan de startiijn.
Op een frisse namiddag in de maand augustus heb ik met Medard Slabbinck een wandeling gemaakt in de Moerstraat. Als kleinzoon van Lievin Dumarey heeft hij tussen de steenbakkers zijn eerste broek en zelfs meerdere broeken versleten.
Op het einde van de Moerstraat, vlak bij het Leopoldkanaal staat het huisje nr. 106. Het draagt de naam “Ter Acht“ en is eigenlijk omgebouwd tot een buitenverblijf. Lang geleden woonden daar eerst Natje Derudder en dan Marie Brouckaert. Nu is het onbewoond en onteigend voor de aanleg van een spoorweg in het kader van de uitbouw van Zeebrugge.
“De tijden zijn veranderd. Waar vroeger de arme mensen woonden, komen nu de rijken zich vestigen, “zegt Medard, doelend op de jacht op buitenverblijven.
Het nr. 156 was het woonhuis van zijn grootouders Lievin Dumarey - Rosalie Deschagt. Het staat er nog onveranderd, althans wat de muren betreft. Medard geeft toelichting: “Hier is het W.C. dat uitgeeft op de Moerstraat, dan de kleine schuur en het café van 2 m op 10 m met de voutekamer waarop de voorraad vruchten werden gestapeld. In het café stond een toog en een “prespompe“ om bier te tappen voor de steenbakkers, want andere klanten waren erg zeldzaam. Waar eerst het hondekot stond, werd later een stuk aangebouwd.“
We begeven ons langs de achterkant van het gebouw waar de koer was.
“Dit is het ovenkot waar kolen lagen om ‘t fornuis te branden. Dan een keuken en de trap naar ‘t zolder waar de familie Dumarey sliep. Dat waren vader en moeder met de kinderen Irma, Medard, Zoë en Madeleine Deschagt. Met zijn zessen dus.”
“In de winter kwam het water soms over de oevers van de Izabellavaart wanneer de sluizen niet bijtijds geopend werden en het liep tot in de kelders van het woonhuis.”
“De steenbakkers konden bij Lievin alles kopen voor hun levensbehoefte, smout, brood, melk, eieren, patatten en natuurlijk ook bier enz.. Mijn grootmoeder was ongeletterd. Zij werkte met kruisjes en haakjes, maar als het “Quinzaine“ was voor de steenbakkers, wist ze verduiveld goed hoeveel geld ze moest vragen. De mannen van Zerkegem brachten dikwijls zelf een stuk spek of een hesp mede die ze aan de balk hingen.“
De gracht aan de zuidkant van de Moerstraat, rechtover het huis van Lievin Dumarey,is voor Medard Slabbinck een niet te vergeten plek, omdat hem daar 50 jaar geleden een rare belevenis is overkomen.
“Ik was 11 jaar en deed mijn plechtige communie. Ik kwam mijn marinekostuum en zwarte kousen tonen aan mijn grootouders, maar eigenlijk was ik meer benieuwd hoe veel “drinkgeld“ ik zou krijgen! Ik kon nooit lang stil zitten en ging buiten spelen. Toen ik op de plank stapte die over de gracht lag, viel ik ‘t sep in.
Tjeppen Vandamme, die nog leeft te Ramskapelle heeft mij eruit “gepeeld”. Ik was al tweemaal onder water geweest. Mijn kostuum was kletsnat, maar ik had nog geluk dat mijn nieuwe horloge aan een ketting vast zat! ‘k Werd haast dood geslagen van mijn ouders, maar grootvader zei: dat niet hé en ik moest daar acht dagen blijven tot de vlaag over was. Mijn moeder moest droge kleren halen naar ‘t dorp en Lievin en Rosalie hebben er veel plezier aan gehad dat hun kleinkind acht dagen tussen hen mocht slapen.“
Onze wandeling ging verder tot aan het huis nr. 144 waar Medard Dumarey nog gewoond heeft en nadien Louis Savels die gehuwd was met Zoë Dumarey. ‘t Was daar dat de steenbakkers hun eten klaar maakten. ‘s Avonds soms fritten met eiers. Verder een bureautje, de paardestal en de ruimte waar de steenbakkers van Zerkegem sliepen. Ieder steenbakker had zijn kastje boven zijn slaapstede. Zij sliepen op ijzerbedden belegd met een kafzak (stro). Aan het piepen van de jongen wisten ze in welke hoek de ratten zaten. Er was ook een schuur voor hooi en stro bestemd voor de paarden, en zwijne-en koeiestallen.
Bij het verlaten van de Moerstraat, zegt Medard nog, “Ik heb hier per fiets leren rijden.“ En we houden even halt aan “De Voorstad“ op het nog overgebleven stukje kalsijde van de vroegere Ramskapellestraat. Daar vertelt Medard over de “Grote prijs van de steenbakkerij Daveloose en Dumarey“.
“Op een goeie dag na de oorlog 14/18 maakte Richard Daveloose, op weg naar de frontstreek, kennis met een fietser die zich voorstelde als Karel Steyaert afkomstig van Wynendale (tussen Ichtegem en Torhout). Ze werden meteen dikke vrienden en toen Karel Steyaert nadien de sportjournalist Karel Vanwynendale werd, heeft hij er alles aan gedaan om van die juniorskoers op kermisdonderdag een klassieker te maken.”
“In 1938 reed ik mijn eerste wedstrijd bij de juniors in de grote prijs van de steenbakkerij. Ik voelde mij in topvorm, maar zou hetzelfde tegenkomen als Fons Dewolf in het wereldkampioenschap 1978. Ik was mee in de goede ontsnapping en deed het meeste paardewerk. Iedereen trachte aan mijn wiel te komen en Tjeppen Hots, op zijn moto, bleef bestendig naast mij rijden om mij aan te moedigen. Toen gebeurde het tijdens de laatste ronde. Ik kreeg de klop van de hamer en zag zo scheel als een otter door vermoeidheid. Had er op dat ogenblik iemand met een lege zak geslagen, ‘k viel zeker van mijn fiets. Ik eindigde toch nog 13e. Mijn kameraad Maurice Willems van Lembeke, die later kampioen van België werd, won.”
Over die grote prijs van de steenbakkerij Daveloose en Dumarey wil Medard Slabbinck nog een paar anekdoten kwijt.
De inschrijving en het uitreiken van de rugnummers gebeurde bij Torten Goetinck. Met de renners en de organisatoren ging het dan in stoet, met de harmonie voorop, naar de startlijn in de Westkapellestraat. Na de wedstrijd werd de overwinnaar in de open auto van Bric Vanmeenen terug naar café Des Sports gevoerd. Op een keer was de winnaar na de aankomst onmiddellijk doorgereden. Toen werd heel eenvoudig een renner opgevist die misschien de 35e was aangekomen. Hij werd met een bloemtuil in de auto gezet, foto’s gemaakt en daar reed hij onder luid applaus! Niemand wist van nog…
“Er was eens aangekondigd dat een frans wielerkampioen het startsein zou geven. Maar die man daagde niet op! De lepe Richard Daveloose wist daar een mouw aan te passen. Hij maakte afspraak met journalist Carlier van de sportkrant “Sportwereld” die het startsein gaf en de bewondering genoot van de talrijke toeschouwers die de “Franse vedette“ van dichtbij wilden zien! “
Die kermisdonderdag was de dag van de Heistse steenbakkers en een feestdag voor de Molenhoek alwaar toen nog heel wat herbergen bestonden. We hadden de “Wolkenkrabber“, ‘t café van Charles Vantorre (ketser) naast het slachthuis, café “ ‘t Smisje“, ‘t cafeetje van moeder Coppens, Soepe, Vandamme, Schuiffelets enz...
D’ er waren drie bolbanen en de danszaal van Demey ....
We verlaten de Moerstraat en fietsen een eindje verder tot voorbij de inrit van het huidig waterzuiveringsstation. Enkele meters voorbij het huis nr. 322 , richting Ramskapelle, bestaat nog altijd de inrit van de steenbakkerij Daveloose en Dumarey waarlangs we het terrein bereiken waar nog steeds de resten te zien zijn van wat eens de broodwinning was van de Heistse steenbakkers en waar miljoenen stenen werden gebakken om huizen te bouwen te Heist en omliggende.
De houten barakken zijn verdwenen. Het huis van “Brandertje“ staat er nog. We houden halt bij de ruïnes van het “machinekot“, de put waar klei de vorm van een steen kreeg en de plaats waar de stoomketel had gestaan. Als we boven op de “rampe” staan, kijkend in de richting van het waterzuiveringsstation, zien we nog de uitgebaggerde vlakte....
“Je kunt het niet indenken hoe diep het in mijn hart gaat als ik dat hier allemaal zie“, zegt Medard.
Pierre Vantorre
**************************
LOWIE UIT DE GARRE IS NIET MEER
Donderdag 8 november.
Voor onze medewerking aan de praatavond van het D.F. op 29 november gingen Cyriel en ikzelf enkele dia’s nemen in de Garre. Julie en Lowie waren niet thuis. ‘s Avonds keerden we na de vergadering door de druilige regen terug. (Dit straatje - niet breed genoeg voor een geopende paraplu - wordt te pover verlicht. Het licht achter hun vensterramen was voor ons een uitnodiging. Julie liet ons binnen. Cyriel nam meteen enkele dia’s in de kleine keuken met het prachtig oud kacheltje. Lowie zat in de woonkamer T.V. te kijken naar een film. Er heerste een gezellige warmte. Cyriel besloot zijn reeks dia’s met een beeld van Julie en Lowie, gezeten rond de tafel, minzaam elkaar aankijkend. Een kaars op de voorgrond brandde zachtjes. Lowie gluurde stiekem naar het scherm. Hij wilde de film niet missen. Wij hebben hem niet langer dan nodig gestoord.
Dinsdag 13 november.
Ik vernam dat Lowie op straat is in elkaar gezakt. Onmiddellijk herinnerde ik het interview in ‘77 waarin hij zijn liefde voor de Garre uitzong.
Zaterdag 17 november.
Ik bekeek de dia’s. Die kaars op tafel, was dat zijn levenskaars?