‘t Heistenaartje - Vergeten winkeltjes en hun uitbaters
Cyriel Vantorre
Nog niet zo heel lang geleden schreef ik hoe ik naar ‘t kerkhof werd gevoerd en een gaatje in mijn doodskist peuterde om nog een laatste keer naar buiten te kijken hoe de boeren op hun velden, die baadden in het zonlicht, de laatste korenschoven afsloegen.
Het vrouwtje dat het winkeltje bewoonde waarover ik het wil hebben hoefde dat niet te doen als ze haar laatste reis ondernam, want terwijl ze hier op ons tranendal vertoefde heeft ze met volle teugen van het leven genoten. 0 neen, uitspattingen kende ze niet. Ze was Godvruchtig, deed geen vlieg kwaad en kon na een vermoeiende dag niet inslapen, had ze geweten dat een “Jantje pek” (rups) één van haar blinkende appels teisterde.
Het winkeltje dat ze openhield staat gelukkig nog in de Vuurtorenstraat overeind, broederlijk aangeleund tegen dat van André Vandepitte. Zij luisterde naar de naam Marietje Meyers, niet te verwarren met Alice Meyers die een eind verder ook een kruidenierswinkel openhield.
Marietje kon lachen zoals er toen niemand te Heist lachen kon. Ze deed het met alles en uit haar mond, die dan wagenwijd openging, kwamen schokkende geluiden die maar na geruime tijd wegstierven. Op haar wezen kon men toen duidelijk merken dat ze smakelijk nagenoot van datgene waar ieder mens de weldoenste genoegen aan beleefde. Ze had dan ook de bijnaam van “Sissen de lacher”.
Haar doeningske was het kleinste van Heist, doch evenwel het meest in trek. De ruimte waar de wachtende cliënten post moesten vatten was amper drie vierkante meter groot, maar daar zeurden de mensen niet om, temeer die plek bijna als een showtoneel mocht bestempeld worden. Marietje kende altijd de nieuwste moppen waarmee ze de meeste leute van de wereld had. Halverwege moest ze verschillende keren onbedaarlijk lachen, zodat de rest van het verhaal moeilijk te begrijpen viel en de omstaanders meegierden. Ikzelf ging daar alle zondag mijn drinkgeld omwisselen tegen spekken omdat ik altijd twee tot drie karremellen meer kreeg dan bij Stiftjes of Kromme Machiel uit de St. Antoniusstraat en in die tijd was dat heel wat.
Benevens al het gegiechel kon Marietje op treffelijke wijze de mensen die in nood verkeerden troosten. Hoewel ze nooit een ponkske geld vergaarde stond ze altijd gereed om noodlijdende te helpen . Alzo wist Marietje heel veel af van het lijden hier op ons tranendal en hoe betrekkelijk er het leven is.
De oorlogsjaren kwamen en alle winkeliers hadden het moeilijk: Zegeltjes vragen, zegeltjes plakken, zegeltjes tekort komen, iets aan de trouwe klanten kunnen geven zonder zegeltjes enz.... Na de oorlog werd daar een parodie op gemaakt, maar toen was het bittere ernst. Ook Marietje kreeg het hard te verduren en met de verse welriekende “marchandiese“ verdween ook het vrolijk gedoe uit het kleine winkeltje. Marietje, die gewoonlijk de vrijdagavond naar de cinema trok, begon meer thuis te blijven en ‘s avonds achter haar stoof plakte ze de rantsoenzegeltjes en al de rompslomp die er voor haar aan verbonden was. Op de duur kon ze haar vrijgezellinnenleven niet meer aan en besloot in het huwelijk te treden. Braaf mens zoals ze was had ze die beslissing lange tijd van tevoren aan haar trouwste cliënten toevertrouwd, alsof ze bang was dat men het niet goed zou vinden en ze misschien een slechte daad deed.
Iedereen was er blij om en wenste haar geluk op voorhand. Als gelukkige maagd ontving ze het sacrament, maar helaas, weken nadien ondervond ze dat haar echtgenoot een tikkeltje te kristelijk was en misschien wel uit onwetendheid aan z’n huwelijksplichten verzaakte. Hij vertrok naar Duitsland waarvan hij nooit teruggekeerd is.
Marietje bleef met haar verdriet en haar winkeltje alleen....
Aan alle lijden komt een eind. De oorlog was voorbij en Marietje Meyers uit het winkeltje in de Vuurtorenstraat fleurde weer op. Weer hoorde men het galmend lachen tot ver in de straat. Uit de wijze les dat ze uit haar huwelijk had getrokken vertelde ze aan iedereen die het horen wilde het wrange verhaal dat haar overkomen was, maar dan met de nodige humor zoals ze het vroeger pleegde te doen en steeds besloot ze met de woorden “Mens, koop nooit een paar schoenen vooraleer ze te hebben gepast.“ Neen, lieve mensen, sedertdien zijn er nooit zulke doeningskes moer geweest. De vooruitgang stond niet stil, de bevolking groeide aan en grotere winkels kwamen de taak van de kleine overnemen. Dan weer later kwamen de zelfbedieningswinkels die een luxueus gemak aanboden, maar de gezelligheid bleef ver te zoeken, maar toch… binnen vijftig jaar zal men zoals nu met nostalgie terugblikken op de tijd dat men gezellig met een karretje door de gangen van opeengestapelde voedings- en andere waren kon rijden, alles kon bepotelen, eraan ruiken en terugleggen, want dan zal alles met een computer gaan. Hetgeen men kocht, zal men niet te zien krijgen vooraleer aan de kas een metalen stem u zal aankondigen hoeveel uw wereldrekening nog bedraagt of hoeveel tekort er reeds geboekt staat. Maar kom... laat ons niet over die lugubere tijd voortschrijven.
Juist achter de hoek waar Marietje Meyers haar piepklein winkeltje hield, had men in de Vlamingstraat de groenselwinkel van Vanhalewijn. Daar gingen we drie keer per week om patatten. Madame Vanhalewijn had de gewoonte haar hand op de schaal te leggen om het gewicht vlugger te doen overhellen. Daarmee staken we altijd de draak met haar. Niet dat zij ons wilde bedriegen! Neen hoor, want ze was eerlijk als goud en bezat een goed hart, maar ze beweerde altijd dat ze de achtergebleven aarde ook moest bijbetalen. Als de zak nog te vol was waar ze de patatten uit woog legde ze haar hand op de schaal of ging wat aarde van de straat oprapen om bij het gewicht te voegen. Indien de zak ver leeg was strooide ze gewoon wat aarde uit het onderste van de zak bij de patatten. Wij, als stoute jongens hebben haar dikwijls kwaad doen worden, want we hadden er verduiveld plezier mee haar naar buiten te zien waggelen om van tussen de stenen met een Waalse koleire wat aarde te zien opscharrelen. Nu woont haar zoon daar nog.
Schuin daarover, waar nu een lingeriezaak is, was er een beenhouwerij uitgebaat door een familielid van Vanhalewijn. Het was een proper meneertje die de zaak openhield, maar hij had altijd zeer weinig vlees in huis, daarom had hij de bijnaam van “Cent vlees“. Als de oude Van Laere, op de hoek een beenhouwerij heeft geopend, heeft het proper meneertje het rap moeten stilleggen.
Hoe het kwam, weet ik niet meer, doch wij noemden de beenhouwerij van in het begin “Middernacht“. Het was daar dat wij altijd voor 1 fr soepbenen kochten (1 fr van toen is nu ongeveer gelijk aan 60 fr). We kregen er steeds een grote hoop, genoeg om soep te maken voor een hele week.
Rechtover Hotel “Univers“ was er ook een winkel en die madame had eens haar vitrien, boorden, toog enz... versierd met pakjes vanillepoeder. Het was een komiek uitzicht en deed me denken aan Cyriel Leber die eens z’n kar torenhoog met broden had gevuld en zong dat hij er nog veel zou bakken. Later heeft die vrouw nog de Franco Belge opengehouden, maar voordien woonde er iemand die er groenselwinkel hield en die met geen geld kon omgaan. Ook in de St. Antoniusstraat, waar later Jules Vantorre (Jules van ‘t Zwiens) is komen wonen, was er een bakkerij gevestigd. Het waren vreemde mensen die in Heist beland waren en ook met geen geld konden omgaan. Betaalde men met een stuk van 2 fr dan kreeg men soms vijffrankstukken terug in plaats van enkele frankstukken. Er was daar altijd ruzie en miserie en na een paar maanden was heel het boeltje gesloten. Ik was bevriend met hun zoontje die altijd over veel drinkgeld beschikte. Eens moest ik hem op mijn rug door een kelle op het strand dragen voor twee “klutten“ (20 centiemen), halverwege stampte ik op een zompe (steen), we kantelden alle twee het sop in en de vriendschap was gedaan. Hij verweet me dat ik het expres had gedaan en geen centen meer zou krijgen.
‘k Riep: “Hang ze aan je nekke!“.
Alzo kan men nog uren vertellen over de vergeten winkeltjes en hun bewoners. Ge had daar in de Oudekerkstraat de villa “Keunekoente“ waar madamtje “Flipon“ met haar zeven dashonden woonde. Daar kwam op zekere dag “Smoekter” groensel verkopen. “Smoekter“ noemde eigenlijk Vandierendonck maar hij was aan die lapnaam gekomen omdat ze zulke smeerbuiken waren. In de oorlog was hij schacht (ploegbaas) in de “tarnmattenfabriek“ van Willem Dhauw. Als hij een scheet liet, zei hij altijd “Beter in de wijde wereld dan in de nauwe buik“,
Eens wonnen ze een pronostiek. ‘t Was nogal een aardig bedrag en smeren dat ze deden, het kon niet op. Ze gingen op reis en na drie weken was alles door de molen. Toen ze weer thuis kwamen waren beide echtgenoten het roerend eens dat ze het niet meer konden afpakken en daarin hadden ze eigenlijk groot gelijk.
Achter Boertje Dhondt z’n hofstee in de Oudekerkstraat stonden er twee huisjes die al lang afgebroken zijn (nu de wijk Eieburg). Daar woonde toen “Brobbel” en naast hem z’n grootmoeder. Tegen grootmoeder zegde men “Mantelkie “ (manteltje), ‘t Was een Brugs vrouwke dat traditiegetrouw haar kapmantel verder droeg. Ook zij hield daar een winkeltje van zelfgemaakte snoepgoed. Ze kon verbazend goed “tupzakjes“ maken. Hoe ze al dat lekkers kon bereiden was een geheim dat ze meegenomen heeft in haar graf. Ze heeft haar “Commercie” stil gelegd toen haar derde man aan beter werk was geraakt. Hij mocht de vuilkar van Dumarey aan de steenoven van Ramskapelle onderhouden en heeft daar schatten vergaard. Zij zijn tenslotte gestorven en begraven op kosten van het armbestuur.
Alleen de kinderen van toen die nu ongeveer 55 jaar zijn en daar in de omgeving woonden hebben dat geweten. Ook zulk winkeltje zoals dat van Viktrientje waren er toen in Brugge veel, maar in Heist bestond er maar eentje. Kijk, beste lezers, ‘k heb hier de toon aangegeven. Bijna iedereen kan op die manier vertellen over de vergeten winkeltjes uit z’n omgeving. Wie schrijf er ook iets ?
Niet allemaal ineens hé !