De Vroegste Betrekkingen tussen het noorden van Brugge en Zeeuws-Vlaanderen

Rene De Keyser

De vroegste gegevens betreffende de bewoning van het Noorden verwijzen naar de St-Pietersabdij te Gent. Reeds in 707 bezat deze abdij twaalf schapenweiden in de pagus Rodanensis. Verder verkreeg dezelfde abdij in dezelfde Pagus, in 737 een schapenweide te Greveninge, die in de zomer 30 schapen kon voeden; in 791 een boerderij genaamd Locwirde nabij Aardenburg; en in 794 een schapenweide nabij Oostburg, op een plaats genaamd Cumbingascura (het latere Commerswerve) (1).

De bezitting te Greveninge, waarvan uitdrukkelijk gezegd wordt dat ze in de pagus Rodanensis lag, is te vereenzelvigen met de Heernis west van Hoeke-molen. Vermits de parochie Hoeke slechts rond het midden van de 13e eeuw uit de parochie Oostkerke gevormd werd, lag dus een der oudste bezittingen van de St-Pietersabdij oorspronkelijk op Oostkerke (2).

Hieruit volgt dat Oostkerke in de pagus Rodanensis zou gelegen hebben. Een instelling wellicht bijna even oud als de pagussen, zijn de landelijke vierscharen of gerechten. Oostkerke-, Moerkerke- Dudzele- en Lissewege Ambachten vormden samen één vierschaar met Dudzele als hoofdplaats. (3).

Vermits Greveninge op Oostkerke lag, dus ook binnen de Vierschaar van Dudzele, is er veel kans dat de gehele Vierschaar tot de Pagus Rodanensis behoorde. Hieruit zou dus weer volgen dat het zeer twijfelachtig wordt of het Zwin wel de westelijke grens van de Pagus Rodanensis is geweest (4). Vooreerst zou “ Sincfala” niet de oudere benaming van het Zwin zijn. Met Sincfala zou de grote Scheldemonding zelf bedoeld zijn geweest (5). Tot die Scheldemonding, en dus ook tot de Sincfala behoorden ook de zeearmen tussen de eilanden Wulpen, Kadzand en Zuidzande enerzijds, en Greveninge anderzijds. Rodenburg, hoofdplaats van de gelijknamige pagus, lag aan een rivier de 'Ee' die in de Sincfala uitmonde. Deze plaats is het tegenwoordige Aardenburg.(6)

Het feit dat het Zwin Oostkerke-Ambacht in twee delen splitste, laat vermoeden dat dit Ambacht ouder zou zijn dan het Zwin. Zou het Zwin, indien het zo vroeg had bestaan, niet als natuurlijke grens tussen de Ambachten gebruikt zijn geweest? Ofwel als grens van de Vierschaar zelf?

Vermoedelijk vloeiden uit ons noorden twee natuurlijke kreken naar de Sincfala n.l.: de Reigaartvliet en de Budansflit of Boudensvliet (7). Nopens de Budansflit is verder niets bekend. Mogelijks lag deze op de plaats die later door het Zwin werd ingenomen. Dat de Budansflit nog in 1089 vermeld wordt, is niet buitengewoon. Deze naam zal niet onmiddellijk met de overstroming die het Zwin in de plaats bracht, verdwenen zijn. Voor de 10e eeuw bestond er dus heel waarschijnlijk geen brede natuurlijke scheiding tussen het Noorden van Brugge en de streek rond Aardenburg. Het Noorden vormde één landstreek met Zeeuws-Vlaanderen en behoorde bijna zeker tot de Pagus Rodanensis.

De eenheid in bestuur en de bezittingen van een en dezelfde abdij, die verspreid waren over het gehele gebied, moeten stellig aanleiding gegeven hebben tot verdere onderlinge betrekkingen. De invloed immers die kon uitgaan van de abdijbezittingen, kan duidelijk vastgesteld worden bij het nagaan van de ligging en de richting van het wegen- en waterwegennet te noorden van Brugge. Dit wegen- en waterwegennet is kennelijk naar de voormalige abdijbezittingen gericht (8).

Indien deze bezittingen invloed hadden op het wegen- en waterwegennet zullen ze ook wel invloed gehad hebben op het verdere leven der bewoners , door ze in betrekking te brengen met de bewoners van verderaf gelegen abdijbezittingen. De sporen van dergelijke betrekkingen zijn dan ook min of meer waarneembaar, onder meer in sommige gelijkluidende plaatsnamen, alsook in de bezittingen van enkele oude families en van naderhand langshier gevestigde kerkelijke instellingen. De hiervolgende bewijsplaatsen, gaande van de 12e tot de 15e eeuw, komen zulks getuigen. En zekerlijk zouden er bij dieper onderzoek nog wel meer bewijzen aan het licht komen. De abdij van Sint-Pieters bezat het patronaat en de tienden te Oostburg en de hieruit ontstane parochies, te weten: IJzendijke, Ten Hamer, Gaternesse, Elmare, Nieuwerkerke, Beiderwan, enz. (9). Het is opvallend dat het meerendeel der met het noorden overeenkomende plaatsnamen, voorkomen in die parochies van Zeeuws-Vlaanderen waar de St-Pietersabdij het patronaatschap bezat.

  1. De abdij van Sint-Pieters had een bezitting bij IJzendijke genaamd “Monnikenwerve” (10). Ook noord van Sint-Pieters-op-de-Dijk lag destijds een plaats geheten “Monnikenwerve” (11). Deze laatste benaming staat ongetwijfeld in verband met de bezitting van st-Pietersabdij gelegen noord van St-Pieters op-de-Dijk. (12)
  2. Dezelfde abdij bezat ook eigendommen noord van Gaternesse, die aangeduid werden als bezit “Ten Oerde” of te Noorden (13) ingevolge de ligging noord van Gaternesse. Nu werd ook de bezitting van de abdij gelegen noord van Dudzele met een gelijke benaming aangeduid: “In Dutzele Toeren” (14) d.i. “In Dudzele te Noorden”.
  3. Coten was een plaats bij Aardenburg, die vernoemd wordt in verband met een bezit van de St-Pietersabdij aldaar (15). Te Aardenburg bestond ook een Cotenweg (16). Ook op Dudzele lag een plaats “Coten” genoemd, nabij een stuk land dat heette “Terxpinnen werf” (17). In de omgeving lag ook “Cotenpit” (18). Deze laatste lag in de rentelanden die de St-Pietersabdij noord van Dudzele bezat.
  4. Over Knokke bij Bouchoute waar de St-Pietersabdij een bezitting had, en Knokke a/zee, werd reeds vroeger gehandeld in verband met Sint Guthago (19).
  5. Brungheerswarf was een zeer oude plaats bij Nieuwerkerke. Brungheers was ook een nederzetting tussen Lapscheure en Sluis (20).
  6. De Hievendijk of Ijevendijk was een dijk tussen Uitkerke en Heist (21) maar ook de naam van een dijk in Zeeuws-Vlaanderen.
  7. Ten Hamer was zoals gezegd, een parochie bij Biervliet, waar St-Pietersabdij het patronaatschap bezat. Jacob Hamers had dentijds grondbezit in de rentelanden van St-Pietersabdij noord van Dudzele (22). De Hamershoek was een tiende te Lapscheure. (23)
  8. Commerswerve was een plaats bij Oostburg, genoemd naar de oude abdij bezitting Cumbingascura. Commershoek was ook een tiendesectie te Oostkerke (24).
  9. Heimanshofstede lag bij Nieuwerkerke (25). Heimanshoek was ook een plaats te Dudze1e (26).
  10. Aangezien de St-Pietersabdij te Oostburg en omgeving het patronaat en de tienden bezat, was het geslacht van die naam wel af en toe in betrekking met de abdij. In 1163 schonk Willem van Oostburg 7 gemeten grond gelegen bij Beiderwan aan de St-Pietersabdij (27). Omstreeks 1325 bezat Jan fs Pieter van Oostburg een leen van 14 gemeten op Oostkerke, en de weduwe van Pieter van Oostburg bezat er een leen van 7 gemeten. In 1381 bezat Pieter fs Pieter van Oostburg een leen van 31 gemeten te Westkapelle (28). (Voor verdere betrekkingen tussen deze familie en de St-Pietersabdij: zie De Flou Wdb. Topon. Deel XI onder Oostburg 844-857)
  11. In 1411 trad Jan van Roeselare op als leenman van de St-Pietersabdij bij een zeer interessante kwestie rakende het leenverhef van een leen van deze abdij gelegen in de Watering van Reigaartsvliet te Oostkerke (29). De plaats Roeselare in Zeeuws-Vlaanderen, zuid-oost van Aardenburg ontleende haar naam aan de Gentse familie “van Roeselare” die aldaar verschillende bezittingen had (30). In 1381 bezat Jacob fs Jacob van Roeselare op Oostkerke het leen de Snippe groot 27 gemeten, terwijl te zeldvertijd Jan van Roeselare 170 gemeten leen had in het Ambacht van IJzendijke (31).

Het is niet de bedoeling te beweren dat geen andere instellingen dan de St-Pietersabdij invloed in het Noorden gehad hebben. Toch menen wij dat er geen instellingen zijn die de St-Pietersabdij voor de 11e eeuw hierbij evenaren. Over de St-Baafsabdij, haar bezittingen en de invloed ervan, zal een afzonderlijke bijdrage verschijnen. De abdij Ter Doest, die in de 12e eeuw te Lissewege ontstond, had talrijke bezittingen in Zeeuws-Vlaanderen, die men zou kunnen verdenken invloed gehad te hebben op die bewijsplaatsen. Bewijzen hiervoor zijn echter niet te ontdekken. Zouden deze bezittingen in sommige gevallen niet veeleer het gevolg zijn van nog andere betrekkingen veroorzaakt door de bezittingen van de St-Pietersabdij? Ook de bezittingen van de St- Quintinsabdij op Wulpen en rond IJzendijke kunnen eenzelfde oorzaak gehad hebben (32).

Men zou nu ook nog het Zwin met de hierop ontstane handel, die op zijn beurt de opgang der langs het Zwin gelegen havensteden tot gevolg had, als oorzaak kunnen zoeken van de aangehaalde bewijsplaatsen. De ligging van de aangehaalde plaatsen, lenen en bezittingen wettigt echter ingenendele deze veronderstelling. Uit dit alles moeten we dan besluiten dat de aangestipte vroegere betrekkingen, door de hiervoren aangehaalde bewijsplaatsen, tot in de 15e eeuw merkbaar waren. Wellicht zullen deze betrekkingen voor de 12e eeuw nog wel talrijker zijn, doch door de schaarsheid van de gegevens hier over, is zulks veel minder aanschouwelijk te maken. De voornaamste oorzaak van die betrekkingen is te zoeken in de bezittingen die de St-Pietersabdij van Gent sedert de 8e eeuw in de pagus Rodanensis had.

2015 01 07 111144

Als van zelf rijst de vraag of er geen sporen van oude verbindingswegen, die er toch wel zullen geweest zijn, kunnen ontdekt worden. De overstromingen waardoor het Zwin ontstond en verder uitbreiding nam, hebben echter het wegennet zozeer beïnvloed dat hiervan alleen drie voor deze studie van belang zijnde sporen zijn overgebleven. Het Oudland in de Polders is sedert de 8e eeuw onafgebroken bewoond geweest. Al zullen er dan wellicht geen wegen bestaan hebben zoals wij ons die nu voorstellen ttz. een gewone landweg afgeboord met greppels of grachten, toch zal men zich gewoonlijk verplaatst hebben langs de hiervoor best geschikte terreinen; wat dan op de duur toch een weg werd. Vandaar dan ook dat de oudste bezittingen wel door de oudste wegen zullen verbonden zijn geweest. Gezien nu het Zwin maar ontstond omstreeks de 10e eeuw en de St-Pietersabdij reeds in 736 de schapenweide te Greveninge (of de Heernis west van Hoeke-molen) verkreeg, mogen we veilig veronderstellen dat de weg die uit de richting St-Pieters-op-de-Dijk naar deze schapenweide komt, vóór het ontstaan van het Zwin, doorliep naar de bezittingen van de St-Pietersabdij gelegen rond Aardenburg. De mogelijkheid bestond in elk geval , vermits de streek van Lapscheure tussen de 8e en de 11e eeuw droog lag (33).

Zou een tweede oude verbinding niet te vinden zijn in de Braemsweg: van af Aardenburg, over Hannekenswerve, Heile, Lapscheure en Oostkerke? (34) De Braemsweg op Oostkerke (bewijsplaatsen in 1449 en 1522) lag van Sabsweg tot de Rontselarestraat. Deze laatste vormt de grens tussen Oostkerke en Dudzele. Vanaf de plaats waar de Braemsweg op de Rontselarestraat kwam, liepen minstens 2 wegen in de richting van Dudzele. Hiervan bestaat er nu nog een. Bij De Flou wordt vermeld dat de Braemsweg langs Westkapelle zou gelopen hebben, zonder dat hiervoor een bewijsplaats wordt geleverd. Het bestaan aldaar van de Braambeierhoek is daartoe wellicht de aanleiding geweest (35). Een oogslag op de kaart van de streek zal ten andere onmiddellijk laten zien dat de Braemsweg langs Westkapelle niet kon voorbij gaan. Op de verklarende kaart langs achter in het werk van Juffr. Dr. M. K. E. Gottschalk, is de Braemsweg aangeduid als een weg die van het Zwin zuidwaarts liep naar een andere weg die Lapscheure met Hannekenswerve verbond. Dat deze weg de op de kaart aangegeven richting volgde, steunt op een vermelding in een ommeloper van Bewester Ee (blz 61, nota 1). We zijn zo vrij de aangegeven richting te betwijfelen op grond van de aangehaalde bewijsplaatsen door K. De Flou medegedeeld.

Indien de overblijfselen van deze wegen niet zouden volstaan om te bewijzen dat er wegen doorliepen vóór het Zwin ontstond, dan zal een derde voorbeeld dit nog meer aanvaardbaar maken. Van de Spegelweg (36) komen immers ook overblijfselen voor op de beide zijden van het Zwin. Daar deze overblijfselen in rechte lijn op elkaar aansluiten, zijn ze het stellig bewijs dat die weg eertijds doorliep en dus vroeger bestond dan het Zwin.

Mogen we uit deze drie wegen nu niet het voortschrijden van de overstroming aflezen, waarbij eerst de weg tussen Hoeke en Aardenburg werd afgesneden? En werd bij een verdere uitbreiding van de overstroming vervolgens de Braemsweg en laatst van al de Spegelweg afgesneden? Deze uitbreiding had dan tot gevolg: de opbloei van Brugge als havenstad, welke stad ook door het verblijf van de graaf, als hoofdplaats grotere aantrekkingskracht ging uitoefenen.

De St-Pietersabdij kon van toen af rechtstreeks haar bezittingen te noorden van Brugge bereiken langs de Gentweg, die omstreeks het begin van de 11e eeuw ontstond en die Brugge met Gent verbond. Hierdoor zijn dan de wegen die de bezittingen van deze abdij verbonden, gelegen te noorden van Brugge, ook naar Brugge gericht.

Verwijzingen

1. M.K.E. Gottschalk: Historische Geografie van Westelijk Zeeuws - Vlaanderen tot de St - Elisabethsvloed van 1404. Assen 1955 biz.i6.
2. Biekorf 1957 blz. 198 - 202.
3. Rond de Poldertorens, Handelingen van de Heemkundige Kring St – Guthago Nr 1 blz. 1, 2 en 3.
4. M.K.E. Gottschalk v.n. biz. 5. Zij aanvaard dat het Zwin de grens was van de Pagus Rodanensis in het westen.
5. Sacris Erudiri VII (1955) blz. 99 - 150. St. Eligius in de Pagus Fiandrensis door J. Noterdaeme en E. Dekkers - nota 61.
6. M.K.E. Gottschalk v.n. biz, 57: schetskaart,
7. De Flou Wdb. Toponymie deel II kolom 991. Zie ook “Ontstaan en Evolutie van het Zwin in België” door Ing. J. Amerycks, uitgaaf Gidsenbond Brugge; alsmede de Bodemkaart van Beigië, Verklarende tekst bij de kaartbladen Westkapelle 11 E en Het Zwin.
8. Biekorf 1958 Nr 10 A blz. 305.
9. M.K. E. Gottschalk v.n. blz. 29. - id. 89 - id. 102
10. Idem voorn. Blz 33 - 37,
11. De Flou Wdb. Toponymie deel X kolom 971.
12. Biekorf 1958 Nr 10 A blz 305.
13. M.K.E. Gottschalk v.n. blz 154
14. Van Lokeren “ Chartes et documents de l’abbaye de St – Pierre” I blz 292 - 93.
15. De Flou Wdb. Toponymie deel VIII kolom 431
16. idem 432
17. idem deel XV kolom 785
18. idem deel VIII kolom 432
19. Biekorf 1957 blz 198 - 202.
20. De Flou Wdb. Toponymie deel II kolom 963.
21. Biekorf 1955 blz. 213 en M.K.E. Gottschalk v.n. blz 121 - 123
22. Rijksarchief Brugge - Vrije 15985 Ommeloper Reygersvliet f. 582.
23. De Flou Wdb. Toponymie deel V kolom 344.
24. idem deel VIII kolom 192.
25. M.K.E. Gottschalk v.n. blz. 96.
26. Doofstommen en Blindengesticht Brugge - Archief van Spermalie - Register van renten en landen Kerk Oostkerke an. 1481 f. 20 v. art. 125.
27. M.K.E. Gottschalk v.n. blz 29 nota 1.
28. Algemeen Rijksarchief Brussel - Rekenkamer 45925 Register lenen Burg Brugge ± 1325 f. 16 v. En f. 17 v. / Idem Nr 1073 Register Lenen Burg Brugge 1581 f. 4v. Nr 9.
29. Inventaire des archives de la ville de Bruges deel IV blz. 54 Nr. 911.
30. M.K.E. Gottschalk v.n. blz 66.
31. Alg. Rijksarchief Brussel Rekenkamer 1073 Reg. Lenen Burg 1381 f. 3 en 11.
32. Over St - Quintinsabdij en haar bezit te Oostkerke zie Biekorf 1920 blz. 211 tot 225 - Biekorf 1922 blz. 186 - 191 - Biekorf 1959 blz. 245 - 246.
33. Biekorf 1954 blz. 50 - 52.
34. De Flou Wdb. Toponymie deel II kolom 610 - 611.
35. Volgens het oud kadaster van Westkapelle behoorden veel gronden in die hoek aan de familie Bramber. Bramberhoek heeft de volksmond tot Brambeierhoek gemaakt.
56. De Flou Wdb. Toponymie deel XV kolom 27 - 30.

N.B. Het is ons niet onbekend dat de Sincfala nog vermeld wordt in een charter van 1242 betreffend Mude. De Mude paalde immers zowel te noorden als ten oosten aan de Sincfala zoals wij die willen bepalen. (zie o.a. Gottschalk I , blz. 44).

******************

Het Bestuur van de Kring Sint - Guthago houdt er aan langs deze weg een speciaal woord van dank te richten tot die Leden welke met hun auto naar de Heem kundige Wandelingen zijn gekomen en zo bereidwillig hun voertuig ter beschikking hebben gesteld van de niet gemotoriseerde Medeleden. Deze gemekaniseerde hulpvaardigheid en gulhartige zetelaanpassing hebben niet weinig bijgedragen tot het zo gezellig welslagen van onze Wandelingen in de zonnige zomerdagen.

Zodra de Lente komt in ‘t Land ........

 

De vroegste betrekkingen tussen het noorden van Brugge en Zeeuws-Vlaanderen

Rene De Keyser

Rond de poldertorens
1959
04
001-007
Achiel Calus
2023-06-19 14:37:15