Jean Parmentier
Olie op paneel (50 x 75 cm)
Patrimonium Knokke-Heist
Jean woonde een hele tijd langs de Damse vaart waar hij vanuit zijn atelier een prachtig zicht had op de polders en de eeuwenoude Krinkeldijk. Hij stierf er op 89 jarige leeftijd in 1973. Hij was nauw betrokken bij de boeiende geschiedenis en groei van Knokke als badplaats. Zijn vader Paul Parmentier, marineschilder, had zich te Knokke gevestigd rond 1887, waar hij schepen werd en de St. Sebastiaansgilde opnieuw inrichtte. Jean hield als geen ander van de Vlaamse polder en schilderde ze vaak in al hun pracht en praal. De polders tussen Knokke en Brugge waren zijn “plats Pays”.
Het schilderij heeft iets dreigends, men voelt het onweer naderen. De sombere wolken met grillige vormen werpen hun donkere schaduw op de voorgrond waar de rijpe korenschoven gestut staat om te drogen. Dit staat in fel contrast met het midden van het schilderij dat opgelicht wordt door een zonnestraal die over de velden speelt.
De plompe toren van het dorp Oostkerke vangt het licht van de plots doorbrekende zon. De “stikken” en het weidse landschap gloeien op in warme gele kleuren. De hoge wuifbomen van de polderdijk accentueren de aarden wal die de horizon vormt. Zijn zware wolkenhemel, een symfonie van kleuren en vormen, blijft boeien. Hij koos voor een eigen koloriet met gedurfde kleuren.
Hier bewijst Jean Parmentier dat hij een meester is in het creëren van sfeer en oog heeft voor speciale lichtinval. Als geen ander kan hij het landschap van de polders in al zijn facetten vastleggen. (DL)
Jean Parmentier (°1883 - †1973)
- schilderde vooral landschappen en stillevens meestal op paneel
- verbleef te Knokke en Oostkerke
- kwam veel in het atelier van Ernest Blancgarin te Brussel
- ontmoette de Duitse impressionist Paul Baum te St Anna ter Muiden
- stelde tentoon in 1928 in het Casino met o.m. Labisse en in 1929 te Brussel bij Manteau, in 1942 in de villa Roma te Knokke
- was een tijdgenoot van Pierre Bayaux, Isidoor Boerewaard, René Depuw, Louis Gendebien, Georges Lebrun, José Renis, Albert Setola en Willem Van Hecke