HomeActiviteitenActiviteiten 2018Zondagbabbel - Is het nog ver naar Brugge? - Zondag 22 april 2018

Thomas Montanus portretLezing op zondag 28 oktober 2018 - 10 -12 uur door dr. William De Groote

Meester Simon was de allereerste geneesheer die, nadat hij zijn studies aan de Sorbonne in Parijs had voltooid, omstreeks 1250 in het toenmalige “hospice” Sint-Jan te Brugge in dienst werd genomen.

Thomas Montanus (1617-1685) studeerde aan de universiteit Leuven en behaalde in 1639 het licentiaat in de geneeskunde. Ter vervollediging van zijn kennis reisde hij in Duitsland en Italië. In 1643 verhuisde hij naar Sint-Winoksbergen en werd er in 1645 hoofdgeneesheer in het oude Sint-Janshospitaal van het stadje. In 1656 kwam hij in Brugge wonen waar hij geneesheer-pensionaris van de stad Brugge en geneesheer in het Sint-Janshospitaal werd. In 1663 werd hij ook geneesheer-pensionaris van het Brugse Vrije. Hij publiceerde een werk over de pest in Brugge.

Isaak De Meyer (1788-1861) behaalde in 1806 het brevet van chirurgijn te Brugge. In 1808 nam hij als chirurg en karabinier deel aan de veldslagen van Napoleon. Hij verwierf de naam van een goed chirurgijn, die onder meer zeer snel kon amputeren. De Meyer had vooral belangstelling voor de verloskunde. Hij behaalde in 1814 het diploma Docteur en Chirurgie de la Faculté de Paris. Ten tijde van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden vestigde hij zich als arts in Brugge, waar hij voorzitter was van de Commission Médicale Provincial en ondervoorzitter van de Académie Royale de Médecine. Hij was eveneens auteur van vele medisch-historische publicaties. Isaak De Meyer was ook een verzamelaar van oude boeken en manuscripten.

Jozef Sebrechts (1885-1948) was doctor in de geneeskunde, professor en chirurg, verbonden aan een aantal ziekenhuizen in Brugge die stamde uit een familie van geneesheren. Hij promoveerde tot doctor in de geneeskunde aan de Universiteit Leuven. Zijn carrière in Brugge begon in 1909 in de Sint-Jozefskliniek, om in 1912 hoofdchirurg te worden in het Sint-Janshopitaal. In 1925 werd hij benoemd tot geaggregeerd professor aan de Leuvense Universiteit. Professor Sebrechts maakte naam door de verbetering van chirurgische technieken, onder meer in maag-, darmchirurgie en vooral in de techniek van de ruggenmergverdoving, waar zijn naam blijvend aan verbonden is.

Verslag

Untitled1 page13 image1Op  zondagmorgen  28  oktober  2018  mochten  wij  65  aanwezigen verwelkomen voor de lezing "Barmhartig Brugge en de Prinsen van de Brugse geneeskunde. 850 jaar zorg en geneeskunde in Brugge" en de spreker, dr. William De Groote, inleiden.

Dr. William De Groote studeerde geneeskunde aan de Universiteit Gent  (destijds  Rijksuniversiteit  Gent  genaamd)  en  specialiseerde zich in de orthopedische chirurgie. Hij was tot 2011 hoofd van de afdeling orthopedie in het AZ Sint-Jan in Brugge en is nu nog altijd actief  op  de  campus  Sint-Franciscus  Xaverius.  Dr.  De  Groote  is voorzitter  van  de  werkgroep  Montanus,  het  Collegium  Medico- Historicum  Brugense  dat  zich  bezig  houdt  met  de  studie  van  de geschiedenis    van    de    geneeskunde    en    de    geneeskundige wetenschappen,    het    hospitaalwezen,    de    ziekenzorg    en    de farmacie. Montanus richt tweemaal per jaar een symposium in dat toegankelijk  is  voor iedereen en daarnaast zijn er nog een aantal andere activiteiten voor de leden.

In  2016  ontving  Wiliam.  De  Groote  de  Sarton-medaille  van  de Universiteit  Gent.  Hij  kreeg  deze  prijs  voor  zijn  bijdrage  aan  de studie van de geschiedenis van de medische wetenschap.

De spreker is ook voorzitter van de Algemene Vergadering van de hogeschool Vives en voorzitter van de vzw Heilig Bloedprocessie, die jaarlijks de Heilig Bloedprocessie in Brugge inricht.

Dr. De Groote begon zijn lezing bij de middeleeuwen. In de Vroege Middeleeuwen  was  de  Kerk  de  enige  die  georganiseerd  was  met zijn kloosters. In de Karolingische periode bestond er eigenlijk geen georganiseerde  geneeskunde.  Pas  vanaf  de  12de  eeuw  met  de opkomst van stedelijke structuren kan men hiervan spreken. In die periode   was   er   een   eerste   soort   industrialisatiegolf   met   de lakennijverheid die gepaard ging met een massale migratie vanuit het platteland naar de steden. Brugge was toen samen met Parijs de   grootste   stad   van   Noord-Europa.   Deze   bevolkingstoename verplichtte de stadsmagistraat en de burgerij om een zorgsysteem op  te  zetten  om  ziektes,  epidemieën,  armoede  en  bedelarij  in  te tomen.   De   14de   eeuw   kende   hongersnood,   de   pest   en   de Honderdjarige  Oorlog.  Brugge  bereikte  haar  climax  rond  1450  en was de wieg van het kapitalisme. De stad werd toen gedomineerd door  makelaars  die  de  transacties  tussen  koper  en  verkoper  tot stand brachten. In de middeleeuwen waren handelaars van buiten de   stad   verplicht   om   hun   waren   door   bemiddeling   van   een makelaar te verhandelen. De eerste zorgvoorzieningen die door de stadsmagistraat     werden     voorzien     gebeurden     door     een lekenbeweging:  lekenzusters  en  -broeders,  die  er  de  christelijke caritas en de werken van barmhartigheid beoefenden.

Untitled1 page13 image2Bij de medische beroepen in de middeleeuwen was er de medicus, die  opgeleid  was  aan  een  universiteit.  De  eerste  universiteit  was die   van   Bologna   (1088).   Deze   medici   waren   in   het   begin geestelijken.  In  deze  periode  dient  Meester  Simon  gesitueerd  te worden.  Hij  werd  geboren  in  Brugge  in  de  13de  eeuw  en  was clericus. Deze medicus was universitair opgeleid aan de Sorbonne in Parijs  en werd rond 1250 in dienst genomen in het toenmalige hospice Sint-Jan te Brugge.

In   de   middeleeuwen   baseerde   men   zich   op   de  humorenleer, ontwikkeld  door  de  Griek  Hippocrates  en  verder  uitgebouwd  door de   Romein   Galenus.   Deze   theorie   bleef   tijdens   de   gehele middeleeuwen    en    lang    daarna    overeind.    Ziekten    werden toegeschreven    aan    een    teveel    aan    één    van    de    vier lichaamssappen (humores in het Latijn): bloed, gele gal, zwarte gal en slijm.

Als diagnostische middelen gebruikte men het voelen van de pols (het uurwerk betond toen nog niet), het bekijken van de urine (het “piskijken”) en de astrologie. Het behandelen van ziekten gebeurde door   aderlaten,   baden,   het   gebruik   van   kruiden,   zweten   en purgeren.  De  medicus  deed  dit  niet  zelf  maar  liet  dit  allemaal uitvoeren  door  een  ambachtsman  die  lokaal  was  opgeleid  en  lid was van een gilde: de chirurgijn. In die tijd was er nog geen sprake van  asepsis  (steriel  werken)  of  van  narcose.  Bij  een  ingreep  gaf men de patiënt brandewijn of mandragora (alruin).

Untitled1 page13 image3Chirurgijns deden ook aan steensnijden. Een bekende steensnijder was   Jacques   de   Beaulieu   (1651-1714),   ook   Frère   Jacques genoemd.   Hij   was   geboren   in   Frankrijk,   werd   monnik   en rondreizende steensnijder, ook buiten Frankrijk.

Daarnaast waren er ook staarstekers, die de ooglens bij staar in het oog duwden. Veel   chirurgijns   waren   legerchirurgijn   en   voerden   heel   veel amputaties uit.

In  de  steden  waren  er  nog  barbiers  die  een  afzonderlijke  gilde vormden.  Zij  hielden  zich  bezig  met  scheren  en  aderlaten.  Het aderlaten bleef de belangrijkste behandeling in het ancien regime.

Een   laatste   medische   beroepsgroep   waren   de   apothekers   of kruidenmakers.

De  middeleeuwse  stadsmagistraat  was  gedwongen  om  te  zorgen voor een aantal voorzieningen voor de onderlaag van de bevolking. Er   was   een   grote   sociale   ongelijkheid:   er   waren   werklozen, bedelaars, daklozen en invaliden die een economische bedreiging en    een    besmettingsgevaar    vormden.    Daarnaast    moest    de magistraat  ook  aan  “goede  werken”  doen.  Er  waren  stedelijke autonome   lekenbewegingen   die   steunden   op   een   christelijke spiritualiteit: de “Ghewilige aermen van Christus”. Zij kenden geen religieuze regels of geloften en stonden buiten de controle van de kerk. Zij waren georganiseerd in conventen en hun basis waren de zeven werken van barmhartigheid. Deze lekenzusters en -broeders bestaften    de    zorginstellingen    voor    de    zieken    en    sociale randgroepen. Een eerste instelling was de infirmerie, met St-Bruno als eerste in Brugge. Een tweede waren de passantenhuizen waar men 1 dag kon overnachten en die gelegen waren aan de rand van de  stad  (voor het besmettingsgevaar). Als  derde instelling was  er het hospice, door de stadsmagistraat opgericht als opvangcentrum met als belangrijk doel het zorgen voor de ziel van de verblijvers. Omstreeks 1150 werd Sint-Jan opgericht als hospice, toen gelegen aan  de  rand  van  de  stad  op  de  eerste  omwalling.  Het  had  een capaciteit  van  300 à 400 patiënten. Geesteszieken, pestlijders  en kraamvrouwen  werden  er  niet  opgenomen.  De  nadruk  lag  op  het verzorgen, niet het genezen. Ziekte werd toen gezien als een zaak van god. Men kwam niet naar een hospice om te genezen maar om er te sterven. Sint-Jan was rijk door de vele donaties dat het kreeg. Na  de  oprichting  van  de  tweede  omwalling  kwam  er  een  tweede stadshospice: Onze-Lieve-Vrouw van de Potterie.

Specifiek was de zorg voor de lepralijders. Lepra was endemisch in een  middeleeuwse  stad.  De  eerste  leprozerie  bevond  zich  in  de buurt     van     het     huidige     ’t     Zand.     Een     tweede,     de Magdalenaleprozerie,     werd     opgericht     buiten     de     tweede stadsomwalling van Brugge. Een leprozerie was bestemd voor een beperkte groep lepralijders die zich ingekocht hadden. De rest van de   leprozen   noemde   men   “akkerzieken”.   Dezen   kregen   het voorrecht om te gaan bedelen in de stad, waarbij zij een witte band moesten  dragen  en  hun  komst  moesten  aankondigen  met  een ratel.  Later,  tijdens  de  Calvinistische  republiek  in  Brugge  (1578-1584),  werd  het  passantenhuis  "Onze-Lieve-Vrouw van Nazareth" gelegen   in   de   huidige   Nieuwe   Gentweg   ingenomen   door   de Magdalenaleprozerie.

Psychiatrische    patiënten    werden    zoveel    mogelijk    in    hun thuisomgeving  opgevangen.  Het  waren  kloosterorden  zoals  de Alexianen die zich met de zorg voor geesteszieken bezig hielden. Een  geagiteerde,  toen  beschouwd  als  iemand  die  bezeten  was door  de  duivel,  werd  geketend  voor  de  rest  van  zijn  leven  en opgenomen     in     Sint-Hubrechts-ten-Dullen     in     de     huidige Boeveriestraat.

Ook de blinden werden opgevangen door familie of opgenomen in Onze-Lieve-Vrouw van Blindekens.

Een  andere  voorziening  was  de  armenzorg:  de parochiedissen of de ”armendis”. Deze waren bedoeld voor thuiswonende armen van de  parochie,  “goede  armen”  genoemd.  “Slechte  armen”  werden uitgesloten. Vóór de dag van de mis voor de stichter van die dienst (memoriezorg)  werd  de  dispenning  uitgedeeld  door  de  disknaap. Na  de  mis  konden  de  “goede  armen”  met  die  penning  vlees  en brood  krijgen.  De  voorwaarde  was  wel  dat  zij  aanwezig  moesten zijn bij de mis.

Untitled1 page13 image4De medische zorg voor de rijke poorters gebeurde bij hen thuis. Zij gingen niet naar de bovenvermelde instellingen. Ook de chirurgijns deden  hun  operaties  bij  hen  aan  huis.  De  thuiszorg  zelf  werd uitgevoerd   door   gespecialiseerde   religieuze   ordes,   zoals   de Zwartzusters en de Alexianen. Ook de bevallingen gebeurden thuis en    werden    uitsluitend    begeleid    door    nauwelijks    opgeleide vroedvrouwen    met    gebrekkig    materiaal,    die    evenwel    alle kraamcomplicaties      moesten      opvangen.      De      kinder-      en moedersterfte  was  dan  ook  hoog.  De  bevalling  gebeurde  toen zittend  in  een  kraamstoel.  Een  keizerssnede  gebeurde  alleen  bij een  overleden  zwangere  vrouw  om  het  kind  te  kunnen  dopen  en begraven in gewijde grond. Om een stervend kind te dopen in utero maakte men gebruik van de doopspuit. De Kerk was alleen maar geïnteresseerd in zielzorg en trok zich niets aan van de verzorging. Vondelingen werden naar Sint-Hubrechts gebracht.

Untitled1 page13 image5

In de middeleeuwen waren er in Brugge een veertigtal badstoven. Eén van de remedies om de humores in evenwicht te houden was o.a. het zweten in de baden. Naast het baden kon men er verzorgd worden  en  zich  terugtrekken  met  het  personeel.  De  opkomst  van syfilis, meegebracht door de Spanjaarden, werd het begin van het einde van de badstoven en bordelen.

Ook de hygiëne liet te wensen over. Latrines werden rechtstreeks in de reien uitgegoten. Het reiewater, buizen en waterinstallaties in de stad waren besmet. Het water was niet drinkbaar. Hierdoor werd er  in  de  middeleeuwen  geen  water  gedronken  maar  wel  bier  van lage gisting.

In  een  wereld  zonder  wetenschap  nam  men  zijn  toevlucht  tot volksdevotie   en   geneesheiligen.   Wijwater   diende   om   zich   te beschermen tegen onheil.

Tegen het einde van de 15de eeuw raakte Brugge in verval. Door het  conflict  met  Maximiliaan  van  Oostenrijk  trok  de  Hanze  naar Antwerpen. Nadien zorgden de godsdienstoorlogen en de inname van Sluis door de Staatsen voor een economische en intellectuele exodus naar het noorden. Brugge werd voor drie eeuwen een dode en  een  puriteinse  stad.  Om  opgenomen  te  kunnen  worden  in  het Sint-Janshospitaal   moest   men   een   bewijs   van   katholicisme voorleggen, afkomstig van een pastoor.

Er kwam een evolutie in het medisch denken. De mens kwam meer centraal te staan en men zocht naar oorzaken van ziekten. In deze periode  dient  Thomas  Montanus  gesitueerd  te  worden.  Thomas Montanus (1617-1685) studeerde geneeskunde aan de universiteit van  Leuven.  In  1645  werd  hij  hoofdgeneesheer  in  het  oude  Sint- Janshospitaal van het stadje Sint-Winoksbergen. In 1656 kwam hij naar Brugge waar hij stadsgeneesheer werd en geneesheer in het Sint-Janshospitaal.      Hij      was      ook      voorzitter      van      de examencommissie  voor  de  chirurgijns.  Hij  stichtte  het  medische Sint-Lucasgenootschap.  Montanus  publiceerde  in  1669  het  boek “Pestis Brugana” over de pest in Brugge in 1666. Tussen 1349 en 1669 teisterde de pest regelmatig Europa en dus ook Brugge. In de periode 1349-1351 bedroeg de sterfte eraan 30%. In de 17de eeuw was dit maar 5%, te verklaren door een verhoogde immuniteit.

Untitled1 page13 image6De  medische  zorg  in  Brugge  in  de  jaren  1600-1800  kende  een betere organisatie. Er kwam toen evenwel geen nieuw ziekenhuis bij. De stad was arm. Juan Luis Vives (1493-1540), een Spaanse humanist en opvoedkundige, die naar Brugge kwam, legde reeds in 1526 in zijn boek “De subventione pauperum” de grondslag voor de armenzorg  en  pleitte  voor  een  gecentraliseerde  armenopvang  en de  afschaffing  van  de  bedelarij.  Zijn  systeem  was  een  evenwicht tussen een aanpak met een ijzeren hand en menselijkheid. Tot aan de Franse Revolutie werden zijn ideeën echter niet opgevolgd.

In de Nieuwste Tijd waren er de Verlichting, de Franse Revolutie en de industriële revolutie.

In  de  Franse  tijd  werd  een  centralisatie  van  de  gezondheidszorg doorgevoerd  onder  één  burgerlijk  gezag,  door  de  samenvoeging van alle bestaande publieke en private instellingen in een publieke organisatie    van    Burgerlijke    Godshuizen    en    Burelen    van Weldadigheid,  de  voorloper  van  de  Commissie  voor  Openbare Onderstand (COO) en het OCMW.

In die periode kwam er de vaccinatie tegen de pokken. De hygiëne verbeterde.  Er  mochten  ook  geen  begravingen  in  de  stad  meer gebeuren maar op een centrale begraafplaats buiten de stad.

Een belangrijke figuur in Brugge in deze periode is Isaak De Meyer (1788-1861).  Hij  behaalde  in  1806  het  brevet  van  chirurgijn  te Brugge en nam deel aan een aantal veldslagen van Napoleon, o.a. in  Regensburg  (waar  de  helft  van  zijn  regiment  sneuvelde)  en Waterloo.  Aan  de  veldtocht  naar  Moskou  nam  hij  niet  deel.  Hij verwierf de naam van een goed chirurgijn te zijn, die onder meer zeer   snel   kon   amputeren.   In   1814   behaalde   hij   het   diploma “Docteur  en  Chirurgie  de  la  Faculté  de  Paris”.  Ten  tijde  van  het Verenigd  Koninkrijk  der  Nederlanden  vestigde  hij  zich  als  arts  in Brugge,  waar  hij  voorzitter  werd  van  de  Commission  Médicale Provincial   en   ondervoorzitter   van   de   Académie   Royale   de Médecine.

Untitled1 page13 image7

Brugge miste de industriële revolutie in tegenstelling tot Gent. Tien procent van de Brugse bevolking woonde in forten (beluiken) en de helft van de Brugse populatie was hulpbehoevend. Isaak De Meyer was ook hygiënist. Hygiëne werd belangrijk voor de preventie van infectieziekten. In de 19de eeuw begint de choleraepidemie. Meer dan  80%  van  de  gevallen  kwam  voor  in  de  Brugse  forten.  Er werden     sanitaire     maatregelen     genomen     betreffende     de waterhuishouding en quarantainemaatregelen in de Potterie.

Untitled1 page13 image8Isaak De Meyer had vooral belangstelling voor de verloskunde en hield zich bezig met de opleiding van de vroedvrouwen aan wie hij les  gaf.  Hij  vroeg  ook  om  een  nieuw  ziekenhuis  in  Brugge  te bouwen.   Isaak   De   Meyer   was   de   auteur   van   vele   medisch- historische  publicaties  en  was  ook  een  verzamelaar  van  oude boeken en manuscripten.

Na  de  onafhankelijkheid  van  België,  met  zijn  liberale  grondwet, wilde de kerk een “nieuwe christelijke caritas” stimuleren. Dit onder meer  door  kanunnik  Triest  in  Gent.  In  Brugge  stichtte  kanunnik Charles Carton het Blinden-en Doofstommeninstituut Spermalie. Hij was  ook  bekommerd  over  de  opvang  van  kleine  kinderen  uit  de arbeidersbevolking en hij bouwde een eerste bewaarschool uit.

De   wezenzorg   werd   overgenomen   door   de   “papnonnen”   (de zusters van Sint-Vincentius).

Brugge  was  toen  een  kazernestad  en  dit  had  een  invloed  op  het aantal  geslachtsziekten.  De  prostituees  werden  verplicht  naar  het Sint-Niklaasgesticht gestuurd voor controle.

In de 20ste eeuw kende Brugge een heropleving door de bouw van de zeehaven die in 1907 werd ingehuldigd. De bevolking nam toe. De  voeding  werd  beter,  de  kindersterfte  daalde  en  de  mensen leefden   langer.   De   geneeskunde   evolueerde,   o.a.   door   het toepassen van een antiseptische barrière tussen patiënt en chirurg en  een  verbeterde  anesthesie.  De  röntgenstraling  zorgde  ervoor dat er in het lichaam kon gekeken worden. Nu moest ook de burger naar  een  ziekenhuis  voor  een  betere  medische  zorg.  Daardoor ontstonden    verschillende    private    klinieken,    materniteiten    en sanatoria,  zoals  bijvoorbeeld  de  Sint-Jozefskliniek  en  het  Sint- Annamoederhuis. In de eerste helft van de 20ste eeuw waren er in Brugge  7  klinieken  en  6  materniteiten.  In  1904  telde  Brugge  34 dokters.

Professor dr. Jozef Sebrechts (1885-1948) was een virtuoos in de chirurgie   die   stamde   uit   een   familie   van   geneesheren.   Hij promoveerde  tot  doctor  in  de  geneeskunde  aan  de  Universiteit Leuven.  Zijn  carrière  in  Brugge  begon  in  1909  in  de  private  Sint- Jozefskliniek,  om  in  1912  hoofdchirurg  te  worden  in  het  Sint- Janshopitaal.   In   1925   werd   hij   benoemd   tot   geaggregeerd professor   aan   de   Leuvense   Universiteit.   Professor   Sebrechts speelde een belangrijke rol in de ontwikkeling van de techniek van de rachi-anesthesie (ruggenmergverdoving). Hij was ook belangrijk voor  de  behandeling  van  tuberculose.  Hij  deed  hiervoor  ingrepen waarbij        de        aangetaste        long        gecollabeerd        werd (ineengeschrompeld) om ze rust te geven en behandelde patiënten met de ziekte van Pott (tuberculose in de wervelzuil).

In  die  periode  ontstonden  de  sanatoria  voor  tbc-patiënten.  Er kwamen ook andere klinieken, zoals die van de Bond Moyson die werd tegengewerkt door katholieke artsen.

In  1923  werd  de  verpleegstersschool  Sint-Elisabeth  opgericht  op het Walplein. Jozef Sebrechts zat in de beheerraad ervan. Nadien verhuisde de school naar de Oostmeers.

Professor Sebrechts  speelde ook een belangrijke rol bij het Rode Kruis.  In  de  Tweede  Wereldoorlog  zorgde  hij  voor  de  organisatie van   de   opvang   van   gekwetsten   tijdens   de   Achttiendaagse Veldtocht (10 mei - 28 mei 1940). De gewonden die vielen na de Leieslag werden naar de abdij van Zevenkerken gebracht.

In 1948 overleed Jozef Sebrechts aan levercirrose, een gevolg van een vroegere opgelopen infectie met het hepatitis B virus.

Na  een  dankwoord  aan  dr.  William  De  Groote  voor  deze  zeer interessante   en   boeiende   lezing   waarbij   duidelijk   was   dat   de “Prinsen  van  de  Brugse  geneeskunde”,  Meester  Simon,  Thomas Montanus, Isaak De Meyer en Joseph Sebrechts belangrijk waren voor  de  geschiedenis  van  de  geneeskunde  en  ook  de  nodige aandacht   verdienen  naast  meer  bekende  figuren  als   Andreas Vesalius,  Jan  Palfijn  en  Rembert  Dodoens,  werd  de  voormiddag afgesloten met een drankje aangeboden door Museum Sincfala.

Verslag: Marc De Meester
Foto's: Etienne Decaluwé

Praktische informatie

Lezingen zijn gratis voor leden van Geschied- en Heemkundige Kring Sint-Guthago.
Niet-leden betalen 3,50 euro, bezoek aan het museum inbegrepen. Reservatie is niet mogelijk. Best om 15 minuten vroeger te komen om van een plaats verzekerd te zijn.
Na de lezing bieden we je een drankje aan.

Ptoegang-felix-timmermanstraat-37laats

Sincfala, Museum van de Zwinstreek
Pannenstraat 140, 8300 Knokke-Heist.
Tel. 050 530 730  Dit E-mail adres wordt beschermd tegen spambots. U moet JavaScript geactiveerd hebben om het te kunnen zien. 

Parkeergelegenheid

Op de speelplaats van de gemeentelijke basisschool Het Anker, bereikbaar via de Felix Timmermansstraat nummer 37 (klik op de foto voor Google streetview)