HomeActiviteitenActiviteiten 2008Lezing Wij gaan naar Amerika: Vlaamse landverhuizers - zondag 24 februari 2008

Tussen 1850 en 1930 trokken meer dan 150.000 landgenoten naar de Verenigde Staten en Canada. Ze gingen niet zo maar even op reis. Neen, ze verlieten definitief – dat was toch de bedoeling – hun land. Ze waren landverhuizers, mensen die hoopten in die nieuwe wereld, dè Nieuwe Wereld, een beter bestaan te vinden. Waarom wilden ze hier weg? En waarom precies naar Amerika of Canada. Hoe verliep de reis? Hoe verging het hen in dat zogenaamde Beloofde Land?

Dirk Musschoot vertelt het in geuren en kleuren, aan de hand van waargebeurde verhalen van mensen van bij ons. En met lichtbeelden. Twee uren verbazing, spanning en ontroering. Een waargebeurde geschiedenis die we, geef maar toe, eigenlijk al een beetje vergeten waren…

Gentenaar Dirk Musschoot (1961) studeerde voor onderwijzer en stond twee jaar voor de klas. Hij begon zijn journalistieke carrière bij enkele Gentse lokale radio’s, waarna hij in het begin van de jaren ’80 als free lance journalist aan de slag ging op de redactie van Het Volk. Vandaag werkt hij als algemeen reporter op de redactie van Het Nieuwsblad.
Sinds 1987 publiceert Dirk Musschoot ook informatieve boeken voor kinderen en volwassenen. Voor enkele van die boeken werd hij bekroond. Musschoot is vertaald in het Frans, het Duits, het Italiaans en het Deens.

Verslag

Dirk Musschoot gaf eerst een overzicht van de omstandigheden in Vlaanderen in de tweede helft van de 19de eeuw, die aanleiding gaven tot de emigraties naar Amerika en Canada. In 1846 mislukten de aardappeloogsten en in 1847 de roggeoogsten. Deze veroorzaakte hongersnood, armoede en ziekten in onze streken. Tussen ongeveer 1850 en 1900 was er elk jaar wel één of andere oogst die mislukte. In 1848 stierven 23.000 mensen aan cholera. Niet alleen oogsten van voedingsgewassen mislukten. Ook de vlasoogst in de Leiestreek mislukte waardoor men andere wegen moest zoeken om te iets te kunnen bijverdienen en te overleven. Dit gebeurde door middel van extra huisnijverheid (thuisweverijen) waaraan ook de kinderen moesten meewerken. Het was de tijd van de grote gezinnen (12 - 13 kinderen). Bij de opkomst van de industriële revolutie (van Engeland via Frankrijk tot bij ons) ging deze thuisnijverheid teloor. De handenarbeid werd vervangen door machines in de fabrieken. Hierdoor kwam er een plattelandsvlucht op gang naar de steden.

Aan de andere kant van de oceaan werd in 1867 de slavernij afgeschaft. De mensen daar kregen nu een eerlijk loon betaald. Het gevolg was dat er niet genoeg arbeiders waren om op de katoenplantages en fabrieken te werken. Er werd in Amerika ook een uitgebreid spoorwegnet aangelegd en aan elke kant van de spoorlijn werd grond voorzien voor de landbouw. Er waren echter te weinig landbouwers. Men kon daar gratis grond en zaaigoed krijgen als men er zich wou vestigen. In Detroit werden fabrieken opgericht, ondermeer voor auto's, maar er waren te weinig arbeidskrachten voorhanden. Er was dus duidelijk een toekomst in Amerika. Ook in Canada werd geïnvesteerd in de landbouw. Verscheidene bossen werden daar gekapt om plaats te maken voor landbouwgrond.

Het was dus logisch dat de Amerikanen en de Canadezen arbeidskrachten kwamen zoeken in Europa. In 1845 al waren er officiële vertegenwoordigers van Amerika en Canada bij ons die reclame kwamen maken om ginds te gaan werken. Er werden hier affiches uitgehangen en foldertjes uitgedeeld.

De eerste emigranten trokken mee met vrachtschepen die nadat zij hier hun ladingen hadden gelost terugkeerden naar Amerika. Eén derde van deze emigranten kwam echter niet aan. Zij overleden ten gevolge van uitputting, honger en ziekte. Sommigen waren 3 weken constant zeeziek. De rederijen begonnen een nieuwe business te zien in de emigraties en zorgden voor accommodaties voor passagiers. Er werden schepen met grote slaapzalen met stapelbedden gebouwd. Deze zalen, voorzien voor 50 persponen, werden echter volgepropt met 60 à 80 mensen.

In 1923 waren er al 32 rederijen actief, waaronder de Red Star Line, de White Star Line, de Holland-Amerika Lijn, etc. Deze rederijen vochten voor iedere klant. In elk dorp werd er een scheepsagent aangesteld. Dit was iemand die kon lezen, schrijven en rekenen, vaak een cafébaas, een onderwijzer of een handelaar. Men maakte speciale advertenties voor derde klasse passagiers. Uit teruggevonden brieven uit die tijd (zoals een brief verzonden bij het begin van de reis van de Titanic) is te lezen dat men op het schip 3 keer per dag eten kreeg en sliep tussen lakens, wat voor heel wat mensen hier een luxe was. Emigranten die geslaagd waren in Amerika en eens terug in hun geboortedorp op bezoek kwamen werden door de scheepsagenten uitgenodigd om op café hun succesverhaal te komen vertellen.

Om de overtocht te kunnen betalen moesten de emigranten geld zoeken. Meestal moesten ze al hun bezittingen verkopen. Dan vertrokken ze met de trein naar Antwerpen. Voor iemand van het platteland was dat al een heel avontuur op zich. In de periode 1850-1930 vetrokken vanuit Antwerpen 150.000 derde klasse passagiers. Er werden in Antwerpen speciale logementhuizen ingericht voor emigranten. De hygiënische omstandigheden lieten daar vaak veel te wensen over, zoals blijkt uit de stedelijke verordeningen uit die tijd. Ook via Engeland vertrokken er Vlamingen naar Amerika en Canada (uit de havens van Liverpool en Southampton).

De eerste Europese emigranten waren allemaal zeer welkom aan de overkant van de oceaan, maar op den duur werden het er teveel. In latere jaren wilden de Amerikanen er maar een bepaald aantal meer toelaten en werden er contigenten aangelegd. Er mochten jaarlijks maar 1.500 Belgen meer in Amerika binnen. Een aantal probeerde dan maar op een illegale manier Amerika binnen te geraken, bijvoorbeeld met de hulp van mensensmokkelaars via Canada. Wanneer zij werden gesnapt werden zij zonder pardon teruggestuurd naar België.

Later vertrokken er ook emigranten die andere motieven hadden dan werk te vinden. Personen die om diverse redenen een ander leven wilden beginnen of criminelen op de loop voor het gerecht. Tussen 1860 en 1880 zaten de landloperkolonies in België vol. De landlopers kregen op kosten van de Belgische staat een ticket voor de boot naar Amerika. Personen die veroordeeld waren voor een lichte diefstal kregen van de rechter de keuze tussen de gevangenis of een ticket naar Amerika (waarvan de helft werd betaald door de Belgische staat).

De landverhuizers kwamen aan in één toegangspunt aan de Oostkust van Amerika, op het meest zuidelijke punt van Manhattan: Ellis Island. Hier gebeurden de latere administratieve en medische keuringen. Wie niet geschikt werd bevonden werd teruggestuurd met dezelfde boot waarmee men gekomen was. Families werden hier soms uiteen gerukt (ouders die mochten blijven en kinderen die om medische redenen afgekeurd en teruggestuurd werden). Om te vermijden dat ze de afgewezen kandidaat-emigranten op hun kosten weer mee naar België moesten nemen, begonnen de rederijen keuringen uit te voeren in Antwerpen vóór het vertrek. In het gezondheidscentrum van de rederij Red Star Line werd ook de bagage van de passagiers ontsmet.

De SS Belgenland was één van de belangrijkste en grootste schepen van de Red Star Line. Ook de SS Finland heeft veel Vlamingen naar de overzijde van de oceaan gebracht. Van beide schepen werden tijdens de lezing afbeeldingen getoond.

De spreker citeerde dan nog een reeks getuigenissen, o.a. van journalist Arthur De Myttenaere die een overtocht meemaakte om een verslag te kunnen schrijven van de omstandigheden aan boord, alsook het verhaal van een mislukte (illegale) emigratie via Canada mede georganiseerd door een makelaar uit Roeselare. Tot slot volgden enkele citaten uit brieven van geslaagde emigranten, waardoorheen, naast hoe fantastisch het ginds was, toch ook heimwee klonk.

Marc De Meester