Lodewijk van Gruuthuse, geboren ca. 1427 en overleden op 24 november 1492, was als monopoliebezitter van het gruutrecht onnoemelijk rijk. Hij was o.a. raadsheer aan het Bourgondische hof, ridder in de Orde van het Gulden Vlies, gastheer van koning Edward IV van Engeland en betrokken bij de voorbereidingen van het huwelijk van Karel de Stoute met Margareta van York. Zijn beroemde collectie boeken kwam na zijn dood grotendeels in Frankrijk terecht. Dit jaar kwam het “Gruuthuse-handschrift”, dat tot zijn bezit zou hebben behoord, nog in het nieuws toe het werd aangekocht door de Nederlandse Koninklijke Bibliotheek.
In zijn in Brugge bewaard testament heeft hij zijn eeuwig leven “verzekerd”, de werken van barmhartigheid indachtig. Jan van der Weerden uit Cadzand is als Brugse stadsgids geboeid door de figuur van Lodewijk van Gruuthuse. Via zijn testament komen de kerkelijke gebruiken en de sociaal-economische situatie van die tijd tot leven
links en midden: Gruuthuse handschrift
rechts: Gruuthuse handschrijft - Egidiuslied
Verslag
De lezing omvatte twee delen. Eerst behandelde de spreker de levensloop van Lodewijk van Brugge, heer van Gruuthuse, en vervolgens overliep hij de inhoud van diens testament. Jan van der Weerden startte met een portret van Lodewijk van Gruuthuse te tonen, waarop deze afgebeeld stond met de ketting van de Orde van het Gulden Vlies. Onderaan dit portret stonden de spreuk van Gruuthuse, “Plus est en vous” en zijn wapenschild.
Gruuthuse had ook een embleem in de vorm van een schietende bombarde of mortier. Lodewijk werd geboren in 1422 als enige zoon van Jan van der Aa (Jan IV van Brugge) en Margriet van Steenhuyse. Hij nam verschillende keren deel aan het Toernooi van de Witte Beer in Brugge en won dit zelfs tweemaal. In 1445 werd hij door Filips de Goede tot diens schildknaap benoemd en hij ontwikkelde zich tot een volleerde diplomaat aan het Bourgondische hof.
Tijdens de Zoutoorlog met Gent (1447) werd Gruuthuse door Filips de Goede tot bevelhebber over de stad Brugge benoemd. Hij nam als veldheer deel aan de Slag bij Gavere op 23 juli 1453 en werd nadien door Filips tot ridder geslagen.
In 1455 huwde Lodewijk met Margaretha, gravin van Borssele, een lid van één van de meest vooraanstaande families van Zeeland. Hun eerste zoon, Jan V, werd geboren in 1458. Het echtpaar kreeg hierna nog een zoon, Lodewijk II, en twee dochters, Maria Margaretha en Johanna.
Na de oorlog tegen Gent werd Gruuthuse raadsheer van de hertog en hij behoorde tot de delegaties die in Engeland het huwelijk gingen bespreken tussen Karel de Stoute en Margaretha van York, de zuster van de Engelse koning Edward IV. In 1461 werd hij opgenomen in de orde van het Gulden Vlies. Hij droeg nu de titels Heer van Gruuthuse, Prins van Steenhuize, Heer van Avelgem, Haamstede, Oostkamp, Beveren, Tielt-ten-Hove en Spiere. Tussen 1463 en 1477 was hij luitenant-generaal (of stadhouder) in Den Haag als hoogste vertegenwoordiger van de hertog in de gewesten Holland, Zeeland en Friesland.
Tijdens de winter van 1470-1471 gaf Gruuthuse gedurende zes weken onderdak aan koning Edward IV, die zijn land had moeten ontvluchten door de Rozenoorlog die daar woedde. Uit dankbaarheid schonk Edward zijn gastheer de erfelijke titel van Graaf van Winchester wat een uitzonderlijke eer was voor een niet-Engelsman.
Gruuthuse werd ook raadsheer van Karel de Stoute en als zodanig begeleidde hij hem bij allerlei diplomatieke en militaire missies. Na de dood van de hertog werd hij kamerheer van diens dochter Maria van Bourgondië, ook bekend als Maria de Rijke. Gruuthuse werd medeonderhandelaar voor het huwelijk van Maria met Maximiliaan van Oostenrijk. Hij werd ook als kamerheer aangesteld van de latere Filips de Schone, de zoon van het hertogelijke paar die in 1478 werd geboren. Na de dood van Maria van Bourgondië was Gruuthuse de uitvoerder van haar testament.
Lodewijk van Gruuthuse was één van de leiders van het verzet tegen Maximiliaan van Oostenrijk toen deze in conflict kwam met de adel en de steden van Vlaanderen. Deze laatste gaf zijn akkoord om het bewind over Vlaanderen over te dragen aan een regentschapsraad, waarvan Gruuthuse één van de drie leden was. Maximiliaan kwam later echter op zijn woord terug en in 1485 deed hij Gruuthuse gevangen nemen. Gruuthuse ontsnapte aan een terechtstelling en kwam zelfs vrij dankzij de voorspraak van de andere leden van het Gulden Vlies. Hij diende enkel een boete van 50.000 ecu te betalen. Hij overleed in Brugge op 24 november 1492.
Voor zijn tijd was Lodewijk van Gruuthuse ontzettend rijk. De heren van Gruuthuse kregen in 1200 het “gruutrecht” toegekend door graaf Boudewijn IX. Dit betekende dat de Gruuthuses het monopolie bezaten op de verkoop van gruut aan de brouwers. Later hield het gruutrecht ook in dat zij belasting mochten heffen op het gebrouwen bier zelf. Gruut was een mengsel van gagel, duizendblad, salie, rozemarijn en laurierbessen voor de bereiding van bier.
Lodewijk was tevens de bezitter van een zeer uitgebreide bibliotheek wat in die tijd een enorm fortuin kostte. Hij liet heel wat boeken, verlucht met miniaturen, op bestelling voor hem produceren en was ook de eigenaar van het in de twintigste eeuw naar hem genoemde Gruuthuse-handschrift, een bundeling van vele unieke Middelnederlandse teksten, waaronder het Egidiuslied. Dit handschrift is nu in het bezit van de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag.
In het tweede deel van de lezing doorliep de spreker de inhoud van het testament van Lodewijk van Gruuthuse. Hierin stond o.a. dat er vier erfelijke jaargetijden dienden plaats te vinden op 1 maart, op 1 juni, op 2 september en op 10 december. Ook wie wat moest doen (en wat aan deze personen diende betaald te worden) stond erin, o.a. de voorganger, de kanunniken, de koster, de tafeldrager, de misdienaars, de klokluider en de roedrager in de processie. Tijdens de vespers diende er gezongen te worden door een voorzanger en 18 kinderen. De leidraad doorheen dit testament waren de zeven werken van barmhartigheid. Zo dienden o.a. op Allerheiligen 13 arme mannen gekleed te worden door het ambacht van de kleermakers. Op Witte Donderdag moest het mandaet uitgevoerd worden. Dit was de voetwassing van de 13 arme mannen. Er stond ook in hoe die 13 arme mannen dienden gekozen te worden.
Hoe het grafmonument van Lodewijk van Gruuthuse er moest uitzien werd eveneens in zijn testament beschreven. De uitvoerders van het testament waren Arnoud de Lalaing en Jacop van Ghistele, heer van Dudzele. Er was ook een boete voorzien indien de erfgenamen iets in de weg zouden leggen bij de uitvoering van dit testament. Het testament werd in ere gehouden door het ambacht van de kleermakers tot aan de Franse Revolutie. Nog vermeldenswaard is het feit dat de bidplaats van Gruuthuse in zijn paleis met zicht in de O.L.Vrouwkerk voorzien was van luchtgaatjes. Dit was noodzakelijk om geldig de mis te kunnen bijwonen vanuit deze bidtribune.
Marc De Meester