Romeinen in de Zwinstreek
Dit is een begeleidende tekst bij de expositie “Romeinen in de Zwinstreek” in het museum Sincfala. De tentoonstelling loopt nog tot en met 30 november.
Dieter Verwerft en Jan Huyghe
Reconstructietekeningen Yannick De Smet
“Een Cupido die op een dolfijn surft.
Deze afbeelding staat op een hangertje gevonden op de Romeinse terp. Een absolute topvondst.”
In het begin van de 3de eeuw na Christus zijn de Romeinen heer en meester in de kustpolders.
Alhoewel het leven hier zwaar is en de mens een continue strijd levert tegen de zee, is de beloning niet min: puur zout. Om het witte goud te ontginnen worden her en der in de polders ovens gebouwd, waar het zoute zeewater wordt uitgekookt.
Om deze economische hotspot te beschermen en gevaar uit zee tijdig te herkennen, richten de Romeinen wachttorens op langs de kust.
In Ramskapelle en Dudzele liggen twee belangrijke nederzettingen.
De bewoners van deze nederzettingen vertellen het verhaal van de Romeinen in de Zwinstreek.
Inleiding
Het verhaal van de Zwinstreek begint 11.000 jaar geleden, na het ontstaan van de Noordzee. De kennis over landschapsgeschiedenis is een heel recent fenomeen. Pas na de versnelde wetenschappelijke evolutie vanaf de 19de eeuw komen we voor het eerst meer te weten over de bodem van de oceanen. Ook de Noordzee geeft dan stilaan wat van zijn geheimen prijs. In 1913 verschijnt 'Submerged forests' van de Britse geoloog en paleobotanicus sir Clement Reid.
In het boek zet Reid zijn theorie over een verdronken landbrug tussen de Britse eilanden en het vasteland uiteen. lijn kaart van dit verdronken land, genaamd Doggerland, blijkt op basis van modern onderzoek bijzonder accuraat.
Tot 11.000 jaar geleden, wanneer de Noordzee volloopt, vormt de huidige kustlijn geen scherpe grens in het landschap. De 19de - en vroeg 20ste eeuwse pioniers van de archeologie zoals Alfred de Loë maken daar dankbaar gebruik van. De Belgische stranden zijn op dat moment sterk onderhevig aan erosie.
Archeologen verzamelen een groot aantal vuurstenen artefacten op het strand. Deze voorwerpen zijn de laatste resten van de prehistorische bewoners van Doggerland: megafauna die in de lichtgolvende toendra graast en kleine groepjes nomadische hominidae die in hun bestaan voorzien met jagen en verzamelen. De collectie van Sincfala bevat zelfs enkele opgeviste mammoetbotten. Het zijn getuigen van dit verdronken landschap.
Romeinse boot
Het werk van de pioniers van de archeologie werpt ook een licht op de Romeinen in de Zwinstreek.
Net ten noorden van Brugge is in 1899 de nederzetting Fort Lapin opgegraven: dit levert onder meer de Romeinse Boot van Brugge op en sporen van haven-infrastructuur.
De boot van Brugge komt aan het licht tijdens graafwerken. Baron Alfred de Loë, conservator van het Jubelparkmuseum, en geoloog Aimé Rutot redden wat ze kunnen, maar de boot wordt grotendeels vernield. Op basis van de meest recente studie is de Brugse boot een Romeins vaartuig dat zowel op rivieren als op zee kan varen.
Via een grote getijdengeul kan de boot vanuit zee de haven aan Fort Lapin bereiken.
In 1904 graaft hetzelfde duo een houten raamwerk op, ontdekt tijdens de aanleg van de Oude Ferrydokken in Zeebrugge. De structuur is 22 m breed, minstens 39,5 m lang en aangelegd bovenop het veen. De totale oppervlakte van de structuur, gedateerd tussen de 2de en de 3de eeuw na Christus, bedraagt volgens Alfred de Loë bijna 1.500 m2. Over de functie van het bouwwerk zijn al veel theorieën naar voor geschoven: van paalwoningen tot zoutpannes tot een scheepswerf.
Onderzoeksmethodes
De archeologen van vandaag staan op de schouders van de pioniers van het verleden. Maar meer dan 100 jaar na de eerste archeologische vondsten is het archeologische proces sterk geëvolueerd, waardoor letterlijk nieuwe onderzoekspistes worden aangeboord. De methodes zijn beïnvloed door nieuwe inzichten over de landschapsgenese van de kustvlakte.
Ter voorbereiding op het graafwerk wordt een bureaustudie uitgevoerd. Tijdens deze fase verzamelen de archeologen alle relevante archeologische literatuur en doorpluizen ze het archief van Raakvlak.
Vervolgens wordt over de volledige lengte van het traject een veldprospectie uitgevoerd. Tijdens en dergelijke veldkartering loopt een team in rechte lijnen over het terrein en verzamelt de zichtbare archeologische resten. Archeologische vondsten aan de oppervlakte kunnen een indruk geven over de aanwezigheid van een begraven site.In een derde fase worden manuele boringen uitgevoerd. Op die manier wordt het landschap vóór het ontstaan van de Noordzee gereconstrueerd.
Na de landschappelijke boringen volgt een vierde fase: het archeologisch booronderzoek. In deze fase wordt het opgeboorde residu nat gezeefd, om op zoek te gaan naar kleine archeologica. Dit kan sporen van prehistorische sites opleveren.
Om het begraven landschap te onderzoeken zonder de ondergrond te verstoren wordt een geofysische prospectie uitgevoerd. Een quad met een bodemsensor rijdt over de velden en meet hierbij verschillen in de elektrische geleidbaarheid en magnetische gevoeligheid van de ondergrond.
Na afloop van deze stappen worden proefsleuven gegraven. Indien dit een positief resultaat oplevert, starten de archeologen een opgraving.
Unieke Romeinse sites in de zwinstreek
De archeologen van Raakvlak hebben de nieuwste onderzoekstechnieken toegepast op het traject van de nieuwe snelwegverbinding A11. Dit levert twee unieke Romeinse sites op in de Zwinstreek: de Zonnebloemweg in Dudzele en de Heistlaan in Ramskapelle.
Zoutproductie
Zout is nog steeds het meest gebruikte ingrediënt in de keuken: het is een goede smaakverbeteraar en werkt ook als bewaarmiddel. Het nut van dit witte goud ontgaat ook de vroege bewoners van de Zwinstreek niet. Vanaf de ijzertijd zijn sporen van zoutproductie terug te vinden langs de Noordzeekust.
Vooral in de Romeinse periode wordt de zoutproductie op grote schaal georganiseerd. Maar hoe die productie precies in zijn werk gaat, is nog niet helemaal duidelijk.
In de Romeinse tijd pakt men de zoutwinning in de kustvlakte grootschalig aan. De zouthandel wordt een staatsmonopolie. In de buurt van Colijnsplaat in Zeeuws-Vlaanderen zijn verschillende altaren gewijd aan de godin Nehalennia opgevist. De altaren zijn vaak opgedragen door Menapische negotiatores salarii of zouthandelaars en handelaars in vissaus (de Menapiërs zijn de inheemse bewoners van onze regio). De handel en productie van zout in onze streken moet dus belangrijk geweest zijn.
Langs de Zonnebloemweg in Dudzele, onder de A11, is een Romeinse zoutproductiesite opgegraven. De site ligt op een zandige opduiking. De zoutzieders koken zeewater in ovens. De resten van ovenelementen en containers, briquetage genaamd, vinden de archeologen in grote hoeveelheden op de site en in de Zwinstreek.
De opgraving langs de zonnebloemweg
Romeinse nederzetting
Naast de sporen van zoutproductie levert de opgraving langs de Zonnebloemweg ook sporen op van een kleine nederzetting.
Binnen de nederzetting ligt deze waterput, opgebouwd uit een gevlochten mand onderaan en blokken klei bovenaan.
De studie van de inhoud van de waterput levert resten op van granen, framboos, vlas en dille, maar bewijzen voor akkers of begrazing ontbreken. Dit versterkt het idee dat de site volledig gericht was op zoutwinning!
Stalen van de verschillende onderdelen van de gevlochten mand zijn eveneens onderzocht. Op basis van de houtidentificatie is duidelijk dat de mand gemaakt is van wilgentwijgen, voornamelijk gekapt in de winter of de vroege lente, en latjes van hazelaar, wilg en gewone es.
Woonplatform
Langs de Heistlaan in Ramskapelle ontdekken archeologen een tweede belangrijke, Romeinse vindplaats onder de A11. Hier ligt geen zandige opduiking om op een droge plaats een huis op te zetten. Maar de nijverige Romeinen zorgen zelf voor bescherming tegen het zeewater en bouwen een terp.
Met blokken polder-klei is een woon-platform van 40 op 40 m. gebouwd. De terp is 1 m. hoog: op die manier bevinden de bewoners zich permanent boven de vloedlijn.
De bodemkundige waarnemingen wijzen op een zorgvuldig geplande en goed georganiseerde aanleg. Het oudste gedeelte van het platform bestaat uit zorgvuldig gestapelde blokken klei en vormt een 250 cm brede wal. Nadien is de zone binnen de wal opgevuld en zo is een platform gecreëerd.
Bovenop de terp liggen vijf huizen.
Het gaat om een uniek type gebouwen: plaggenhutten. Dit zijn woningen waarvan de dakdragende wanden zijn opgebouwd uit klei- of veenplaggen. Oe vloer van de huizen is uitgegraven en ligt lager dan de oppervlakte van de terp. Op die manier kunnen de Romeinen hout besparen, want bomen zijn op dat moment zeldzaam in de Zwinstreek.
En de lager liggende huizen zijn ook goed beschermd tegen het ruige weer in de streek.
De meest gekende plaggenhutten bevinden zich in de Scandinavische wereld, zoals de Viking nederzetting I'Anse aux Meadows in Newfoundland of Glaumbær in lJsland.
Grootste collectie aardewerk
Een beker in terra sigillata
Fragmenten van een beker in gevernist aardewerk
Fragment van een schaal in terra sigillata
Een kruikamfoor
De unieke status van de terp wordt onderstreept door de uitzonderlijke rijkdom van de vondsten.
Het verzamelde aardewerk is uniek. Het is de grootste collectie Romeins aardewerk uit het Brugse Ommeland. Bovendien onderscheidt de site zich door een compleet ontbreken van handgevormd aardewerk. Het ensemble dateert de site vanaf het einde van de 2de tot het midden van de 3de eeuw.
De aardewerkvormen weerspiegelen voornamelijk huishoudelijke activiteiten: voorbereiden, koken, bewaren, opdienen en consumeren van eten en drinken. Technisch aardewerk, zoals briquetage, is in mindere mate aangetroffen. Het gaat hier dus niet om een zoutproductiesite of een ambachtelijke nederzetting. Opvallend is de mooie hoeveelheid luxe-aardewerk geïmporteerd uit alle hoeken van het Romeinse Rijk.
Enkele zeer bijzondere vondsten zijn glazen kraaltjes met goudstof. Het is opnieuw een uiting van de hoge status van deze site. Ze zijn een absoluut luxeproduct. Het wijst op een verfijnde levensstijl van de (vrouwelijke) bewoners van de site. Het draagt bij aan de idee dat het hier niet om seizoenale bewoning van schapenhoeders gaat, maar om een permanente nederzetting.
Glaskraaltjes met goudstof
Dieren
De mens is niet de enige bewoner van de terp. De Romeinen houden verschillende dieren op het platform. Een analyse van het manueel verzameld dierlijk bot wijst op een groot aandeel schapen en geiten.
De aanwezigheid van bijna alle delen van het skelet en meerdere leeftijdscategorieën duiden op een lokale herkomst van deze dieren. Het ontbreken van de onderste delen van de poten wijst op de verwerking van de huiden. Het lijkt erop dat het hoeden van schapen of geiten een belangrijke economische activiteit is op de site. Dit is in overeenstemming met gelijkaardige Romeinse sites in de kuststreek. Het grote aandeel van consumptieresten van varken wijst op een hoge sociale status.
Heel opvallend is de aanwezigheid van paarden. Het gaat om volledige botten zonder snij- of haksporen, dus geen consumptieafval. Het zijn gespierde, oudere paarden met een schofthoogte rond 130 cm. Waarschijnlijk zijn de paarden gebruikt als rij- of lastdier. Opnieuw een aanwijzing voor de bijzondere status van de terp en haar bewoners.
De onderkaak van de paardenschedel die gevonden is onder één van de huizen is te interpreteren als een bouwoffer voordat de structuur in gebruik is genomen. Ook een hondenschedel gevon-den onder één van de plaggenhutten kan een offer zijn. Een hond is een belangrijke partner tijdens het schapen hoeden. Tussen baas en herdershond groeit een nauwe band, waardoor deze schedel ook een rituele betekenis kan krijgen. Het is een aanwijzing voor het belang van schapen en geiten hoeden voor de bewoners van de site.
Reconstructie
Wat was de precieze functie van deze site? Het antwoord op deze vraag is de sleutel tot het begrijpen van de Romeinse aanwezigheid in de kusstreek.
De bouw van de terp vergt een grote inspanning. De bouw heeft enkele weken geduurd en uiteindelijk is ongeveer 600 ton grond verplaatst. Dit is een hoge kost. Het is een dure onderneming die de mogelijkheden van een individuele familie overstijgt. Net als voor de bouw van dijken is de rol van de Romeinse staat hier niet uitgesloten. Ook de bouw van de vijf zodenhuizen vergt een zorgvuldige planning en uitvoering.
Deze inspanningen zijn nodig voordat permanente bewoning mogelijk is. Op de terp wonen de bewoners boven de vloedlijn. Desalniettemin heerst steeds een hoog risico.
De kustmoerassen zijn veranderlijk en een mogelijke bron van ziekte. Bovendien ligt de kuststreek op een grensgebied en blijft het kwetsbaar voor invallen.
Maar de streek biedt economische opportuniteiten: de terp ligt op de rand van een grote geul die het Romeinse binnenland met de zee verbindt, op de grens van de Civitas Menapiorum. Deze geul leidt naar Fort Lapin.
De 19de-eeuwse opgravingen hebben hier waarschijnlijk de resten van een Romeinse haven aangesneden. Op deze plaats kunnen goederen en mensen de overslag maken van de zee naar de zandrug. Van daaruit kan je via de Zandstraat de castelIa (forten) van Oudenburg en Aardenburg bereiken.
De zone ten westen van de terp is rijk aan sites: in de Romeinse periode is het gebied een belangrijke economische zone.
De meest lucratieve activiteiten in de kuststreek zijn zout-, vissaus- en wolproductie. Vooral het groot aantal zoutwinningssites, zoals de Zonnebloemweg, valt op.
AI de nodige elementen voor een succesvolle productie zijn hier aanwezig: zout water als grondstof, veen als brandstof, klei voor de zoutcontainers en ovens en hoger gelegen, droge plaatsen (de donken).
Bewoners
Het verhaal van de Romeinen in de Zwinstreek is nog niet volledig geschreven, maar het is duidelijk dat de streek van groot belang was voor de Romeinen. Het is een economische hotspot, die het Romeins leger het broodnodige zout levert. Maar ook wol en vissaus vinden gretig aftrek.
Bovenal is het verhaal van de Romeinen in de zwinstreek een getuigenis van de vindingrijkheid en ijver van de bewoners. Op elk praktisch probleem dat wonen in getijdengebied met zich meebrengt, vonden ze een creatieve oplossing. Uiteindelijk slaagden ze erin van de Zwinstreek een warme thuis te maken.
Dieter Verwerft en Jan Huyghe.
De reconstructietekeningen zijn van Yannick De Smet - www.de-smet.me