Voorlopige OCR tekst zonder correcties
Uilenspiegel in Damme
Jan Hutsebaut
Inleiding
Damme is een Uilenspiegelstad. Daarover bestaat weinig twijfel. Het volstaat om in het stadje rond te slenteren om te ervaren hoe aanwezig Tijl is. De verwijzingen in het straatbeeld zijn legio: restaurants en winkels zijn naar hem genoemd. Een toeristische boot draagt de naam van zijn vriend Lamme Goedzak. Op het kerkplein staat het zandstenen beeld Tijl op tocht (1950) van Koos van der Kaai. Het bronzen Uilenspiegelmonument (1979) langs de Damse vaart is van de hand van Jef Claerhout. Het verbeeldt Uilenspiegel en een reeks dieren, die misschien wel symbool staan voor de verschillende maatschappelijke standen. Het Uilenspiegelmuseum brengt vijf eeuwen Uilenspiegel in beeld. Kortom, waar men gaat langs Damse wegen komt men Uilenspiegel tegen ...
De zichtbaarheid van Uilenspiegel is vrij recent. Pas na de Tweede Wereldoorlog verovert Uilenspiegel langzamerhand het stadsbeeld. In 1950 beslist het stadsbestuur om een Uilenspiegelgedenksteen te laten ontwerpen. Die wordt pas in 1963 geplaatst, mede onder impuls van de Uilenspiegelvereniging. Deze vereniging, opgericht in 1960, stelt zich specifiek tot doel Damme te promoveren tot en de te promoten als Uilenspiegelstad. Enkele jaren later heeft een journalist al oog voor de horecazaken Bij Lamme Goedzak, Soetkin, Uilenspiegel, dancing Tijl.[1]
Nochtans gaat de link tussen Damme en Uilenspiegel heel wat verder terug in de tijd. In dit artikel onderzoek ik hoe en wanneer de lijn tussen de literaire figuur en de stad voor het eerst gelegd wordt en hoe die verder gegroeid is tot wat nu zichtbaar is.
Van wieg tot graf. Een literaire Uilenspiegel
A Damme, en Flandre
In 1867 luidt de openingszin in de roman van Charles De Coster, La Legende d’Ulenspiegel:
A Damme, en Flandre, quand mai ouvrait leurs fleurs aux aubepines, naquit Ulenspiegel, fils de Claes. [2]
Damme is het decor van deze historische roman. Uilenspiegel groeit er op tegen de achtergrond van de 16de-eeuwse Spaanse overheersing. De dood van zijn vader op het marktplein is een sleutelscene. Het verhaal verandert van toon, de opstand tegen het beleid van Filips II broeit en breekt los. Tijl Uilenspiegel, de grappenmaker, vervelt tot een vrijheidsstrijder in dienst van Willem de Zwijger.
Samen met Lamme Goedzak en Nele trekt Tijl door het Habsburgse Rijk. De roman eindigt in 1585, maar Uilenspiegels strijd is nog niet gestreden.
Figuur 1. Autograaf van La Legende d'Ulenspiegel. (Musee royal de Mariemont, 29.622).
Est-ce qu’on enterre, dit-il, Ulenspiegel, I’esprit, Nele, le creur de la mere Flandre? Elle aussi peut dormir, mais mourir, non! Viens, Nele. Et il partit avec elle en chantant sa sixieme chanson, mais nul ne sait ou il chanta la derniere. [3]
La Legende d’Ulenspiegelligt aan de basis van de Franstalige literatuur in België en is medebepalend geweest voor de Vlaamse identiteitsvorming. Bovendien behoort het boek tot de wereldliteratuur. Het is deze roman die het huidige beeld van Uilenspiegel in Damme - de grappende vrijheidsstrijder in een 16de-eeuws plunje, vergezeld van Lamme Goedzak en Nele, die samen al het goede van Vlaanderen symboliseren - in grote mate bepaalt en ongetwijfeld de grootste promotor is van Damme als Uilenspiegelstad.
Uilenspiegel heeft als literaire figuur al een lange geschiedenis achter de rug vooraleer De Coster hem onder handen neemt. Omstreeks 1510 verschijnt, wellicht uit de pen van de Duitse Hermann Bote en op grond van een bestaande traditie, een eerste verhalenbundel in Straatsburg. Deze Dil Ulenspiegel is een brutale schurk. Hij treedt de regels systematisch met de voeten en zet de wereld op zijn kop. Via Straatsburg komt het verhaal naar Antwerpen, waar de Nederlandse bewerking het uitgangspunt vormt voor een verspreiding over heel Europa. De prozadruk kent een geweldig succes: het werk wordt vrijwel ononderbroken herdrukt en bewerkt tot diep in de 19de eeuw. Gaandeweg verandert het karakter van de hoofdfiguur: de scherpe kanten van de duivelse schalk worden afgevlakt tot schelmenstreken van een guitige grappenmaker. Ook namen wijzigen: de Duitse dorpen krijgen Vlaamse namen. Joseph Octave Delepierre laat Tijl geboren worden in Knesselare, in plaats van het Duitse Kneitlingen, en is hiermee de eerste die van hem een volksbloed Vlaming maakt.[4] Molln, waar Uilenspiegel begraven ligt, wordt Mellen.[5] De roman van Charles De Coster breekt met de bestaande traditie. Van nar groeit Tijl uit tot een Vlaamse vrijheidsstrijder en symboolfiguur.
Twee vragen houden ons hier bezig: Waarom krijgt Damme een prominente rol in het verhaal? En waarom kiest De Coster voor Tijl Uilenspiegel als hoofdpersonage voor zijn historische roman?
Over Damme kunnen we slechts gissen. Charles De Coster is de eerste schrijver die Uilenspiegel in Damme laat geboren worden en een aantal scenes in Damme plaatst. Maar Damme speelt al langer een rol in Uilenspiegelverhalen, weliswaar beperkt en als plaats waar Tijl overlijdt en begraven ligt. Dit gebeurt wellicht voor het eerst in de eerste helft van de 17de eeuw, maar kent navolgers tot in de 19de eeuw, onder meer bij drukker Van Paemel. Het is deze brochure die De Coster als basis gebruikt voor zijn Uilenspiegelverhalen. Heeft hij hier ook het idee opgevat om het stadje Damme een hoofdrol te geven in zijn roman? Of speelden andere elementen een rol, zoals het verhaal van de Damse grafsteen? Het is niet onmogelijk dat Charles De Coster met zijn interesse voor geschiedenis en zijn kennissenkring tot in Brugge, weet had van de geschiedkundige artikels over de grafsteen van Maerlant en Uilenspiegel.
Waarom Uilenspiegel het hoofdpersonage wordt in een roman over de 16de eeuw, is al evenmin duidelijk. Misschien vindt De Coster inspiratie in de titelfiguur van het tijdschrift dat hij in 1856 samen met onder meer Felicien Rops in Brussel opricht: Uylenspiegel, journaldes ebats artistiques etlitteraires. Of misschien was de figuur al ruim genoeg bekend door de vele volksboekjes en studies.[6] De Coster zelf schrijft hierover het volgende: [7]
Le poete a emprunte a une petite brochure flamande de la collection Van Paemel, intitulee: Hetaerdigleven van Thyl Ulenspiegel, les chapitres (...) du premier livre de son ouvrage.
Het aerdig leven van Thyl Ulenspiegel
Het aerdig leven van Thyl Ulenspiegel is bekend. Het is een 19de-eeuws uitgave, versierd met houtsneden en het telt 41 ongenummerde histories.
Het verhaal begint in Knittingen, in het land van Saxen, waar Uilenspiegel geboren wordt. Zijn doop vindt plaats in Ampelen. In de volgende histories beleeft hij een aantal bekende, grappige avonturen, terwijl hij rondtrekt in Duitsland (Meyborg, Neurenbourg, Hessen, Lunnenberg, Frankfort, Bamberg, Beyerland, Lubeck, Staffort, Hambourg), Italie (Milanen, Roomen), Oostenrijk (Weenen), Polen, Spanje (Madrid) en Tsjechie (Bohemen, Prag). Vanaf historie 35 gaat het er ernstiger aan toe. Uilenspiegel neemt dienst als matroos op een koopvaardijschip en komt zo in Kadixen Turkyen. De historie vertelt over de schroomelyke moorden die zouden hebben plaats gevonden in Oemus in 1600[8] [9]. In de volgende historie blijft Uilenspiegel matroos, ditmaal op een Portugees oorlogsschip. Hij strijdt in een zeeslag op den 10 Mey 16079 tegen de koning van Calicut. Voor zijn grote dapperheid ontvangt hij een grote som geld waarmee hij naar Vlaenderen komt. Hij komt aan in Oostende, reist naar Nieupoort en vandaaruit naar Blankenberge. Daar speelt het volgende verhaal, waarin Uilenspiegel tegen vier kerkdieven vecht. Verhaal 38 speelt zich af in Gent. Uilenspiegel maakt zich druk over de kleding en het gedrag van de vrouwen. Hij vaart vervolgens met de bargie naar Brugge en verder naar Damme (historie 39). Als Ulenspiegel tot Damme kwam, verheugde hy zig daer grootelyks over de eenvoudige, stille en modeste borgers en landslieden. Hij wordt er marktkramer en gaat, na lange tijd, weer te biechten (historie 40). De laatste historie sluit weer aan bij de grappige avonturen. Ulenspiegel, zyn schelmery niet konnende laten, haalt zijn laatste streken uit. De prozaroman eindigt in
Damme, waar men Uilenspiegel voor eeuwig laat rusten, alwaer in de parochiale kerk van Damme, zynen zaerk en grafstede nog te zien is.
Figuur 2. Aerdig leven - Thijl Vlenspiegel, Gent, [1856/1876], I.C. Van Paemel.
Charles De Coster heeft het over de collectie Van Paemel. Gaat het hier om de drukker L. Van Paemel of de dochter I.C. Van Paemel? Lode Monteyne stelt dat De Coster het boekje vond bij zijn vriend, de kunstschilder en Gentenaar Adolf Dillens.[10] Hij heeft het over een blauwboekje, uitgegeven door L. Van Paemel, boekdrukker op de Brabanddam. Hanse, in zijn basiswerk over Charles De Coster, denkt aan Isabella-Carolina Van Paemel, de dochter van Leander. Hij verwijst hiervoor naar de Bibliographie gantoise van F. Vanderhaegen, die in zijn uitgebreide beschrijving van Gentse drukkers slechts een Uilenspiegeldruk bij de drukkersfamilie Van Paemel vermeldt, die van Isabella-Carolina.[11] Maar ondertussen zijn er nog edities opgedoken: van Leander, die actief was van 1816 tot 1846, kennen we drie Uilenspiegeldrukken.[12] Isabella Carolina nam het fonds over van haar vader en was verantwoordelijk voor nog zeker twee edities.[13] Alleen de laatste druk van I.C. Van Paemel wijkt af van de hierboven geschetste verhaallijn: Uilenspiegel sterft niet in Damme, wel in Mellen.
Welke editie De Coster juist voor ogen had, is dan wel onduidelijk. Het feit dat Damme zo een prominente plaats krijgt in het verhaal, doet ons vermoeden dat hij alvast niet de laatste editie van I.C. Van Paemel had. In die editie komt Damme helemaal niet voor.
Broer Jansz
De verhaallijn bij Van Paemel is typisch voor Zuid-Nederlandse drukken, wellicht al vanaf de 17de eeuw. Deze Zuid-Nederlandse traditie wijkt duidelijk af van andere Nederlandstalige drukken. Opvallend is het feit dat de laatste histories zich in Vlaanderen afspelen en dat het slot zich vaak in Damme situeert. Bovendien is de inhoud van de verhalen op een dergelijke manier gewijzigd dat de katholieke geestelijkheid van Uilenspiegels spot gespaard blijft. Zo gaat Uilenspiegel niet langer bij een “pastoor” in dienst, maar bij “een heer”. Het verhaal waarin Uilenspiegel koster wordt te Buddenstede en de pastoor aan het vechten slaat met zijn buren, is weggelaten. Dat geldt ook voor het verhaal waarin Uilenspiegel een paard wint dankzij het biechtgeheim. Eigenlijk gaat het hier om een “gezuiverde” versie van het Uilenspiegelverhaal, zoals ook blijkt uit de inleiding bij een aantal van deze Zuid-Nederlandse drukken.
Op dat niemand myne werken zoude bestraffen, heb ik alle schimpen op de geestelykheyd, de welke tot schande van de katholyke religie dienende, verbetert, zoodanig dat een iegelyk hem nu mag lezen, met vrye conscientie, zoo jong als oud, zoo geestelyk als wereldlyk.
Maer dien afschuwelyken druk, denwelken te Amsterdam, by Broer Jansz, op de Nieuw-Zyde, achter den Burgwal, in de Zilveren Kan, gedrukt is, dien dient tot verergernis en schande van de goede katholyken, overzulks men kan dien niet lezen zonder zyne ziel te bezwaren; daerom waerschouw ik een ieder daer wel op te letten, en dezen nieuwen gentschen druk te lezen, die zeer vermakelyk, aenvallig en op veel plaetsen verbetert is. Dus neemt hem in dank en vaerwel.[14]
Dat prozaromans een zuivering ondergingen, gebeurde wel vaker.[15]
Een eerste druk die getuigt van een dergelijke zuivering, is van Broer Jansz, Amsterdam. Nader onderzoek toont dat het gaat om een publicatie uit Antwerpen door een fictieve Broer Jansz.[16]
Er is nogal wat verwarring rond Broer Jansz. De echte Broer Jansz was als drukker actief in Amsterdam in de eerste helft van de 17de eeuw.[17] Van hem zijn twee Uilenspiegeldrukken bekend, uit 1637 en 1640. Maar zijn naam wordt in dezelfde periode, en wellicht tot het midden van de 18de eeuw, ook gebruikt door drukkers uit de Zuidelijke Nederlanden. Pas vanaf 1750 wagen deze drukkers het opnieuw om hun naam onder een Uilenspiegeldruk te zetten.[18] Dat hoeft niet te verwonderen. De 16de-eeuwse Uilenspiegel is omwille van zijn spot op de rooms- katholieke geestelijkheid onaanvaardbaar voor de contrareformatiebeweging.[19] In 1570 figureert de naam van Uilenspiegel op de index.[20] We vinden Uilenspiegel ook terug op lijsten die de bisschoppen publiceren met boeken die niet geschikt zijn voor het onderwijs. De Brugse bisschop Triest bepaalt op 12 september 1621:
Syn Eerweerdicheyt, omme redenen hem moverende, ende bijsunder op dat de ioenckheyt van syn bisdom met haer eerste Leeringe meer mach indrinken Leeringen van goede manieren ende godtvruchticheyt dan ijdele ongestichtige fabels, heeft geradich gevonden noch eenige andere boeken te verbieden (...) Wlspigel.[21]
Er is nog een eigenaardigheid met de fictieve Broer Jansz. Een eerste reeks drukken[22] wijkt slechts beperkt af van de echte Broer Jansz. De houtsneden zijn vernieuwd, maar ze lijken van mindere kwaliteit dan het origineel. De titel is verkort tot: [De] historie van Thijl Ulenspiegel. De oorspronkelijke titel bij Broer Jansz luidt: Wonderbaerlijcke en de seltsame historie van Thijl Ulenspiegel. Opvallend is dat de koptekst op de pagina’s, net zoals bij de echte Broer Jansz, Wonderbaerlijcke historie van Thijl Ulenspieg[h]el geeft. De inhoud van de verhalen, weliswaar ingekort, blijven ongewijzigd van toon. Als in de geciteerde inleiding wordt uitgevaren tegen “dien afschuwelyken druk, den welken te Amsterdam, by Broer Jansz” gedrukt is, dan heeft men het over dergelijke uitgaven.
In minstens een andere druk[23] is de inhoud wel grondig gewijzigd. De verhalen zijn gezuiverd van alle spot op de geestelijkheid. Hier is ook de koptekst op de pagina’s aangepast: Het aerdig leven van Thijl Ulenspiegel, de titel die later zal gebruikt worden voor gelijkaardige verhalenbundels. Het is in deze druk dat Uilenspiegel zijn leven eindigt in Damme en daar ook begraven ligt. Het is deze druk die aan de oorsprong ligt van de Zuid-Nederlandse traditie, die we bij Van Paemel vinden, en dus ook De Coster beinvloed heeft.
Figuur 3. Historie van Thijl Ulenspiegel, Amsterdam [Antwerpen], [1637/1750], [valse] Broer Jansz, p. 62-63 (Universiteitsbibliotheek Gent, BL 8569).
De laatste zin maakt duidelijk dat Uilenspiegel in Damme begraven ligt: ende lieten hem in de Parochiale kercke van Damme / daer zynen Serck en Grafstede noch is.
Van wanneer dateert de eerste ‘gezuiverde’ Broer Jansz? Vriesema situeert de druk die hij onder ogen kreeg, tussen 1637 en 1750.[24] Het jaar 1637 verwijst naar een Uilenspiegeldruk van de echte Broer Jansz. Het jaar 1750 is grosso modo de tijdsperiode waarin Zuid-Nederlandse drukkers opnieuw onder eigen naam uitgeven.
Zelf meen ik dat de eerste gezuiverde druk wellicht al moet ontstaan zijn in het tweede kwart van de 17de eeuw, en wellicht voor 1640. Rond 1620 sturen de bisschoppen hun instructies rond, die ervoor zorgen dat voor Zuid-Nederlandse drukkers het Uilenspiegelverhaal een risico inhoudt en zou kunnen verklaren waarom drukkers het Uilenspiegelverhaal niet onder eigen naam uitgeven. 1640 is het tijdstip dat een gravure verschijnt, die stelt dat Uilenspiegel in Damme begraven ligt, en het moment dat er een grafsteen van Uilenspiegel opduikt met een grafinscriptie.
Wat is de rol van Damme in deze verhalenbundel? Damme wordt slechts in de laatste drie verhalen vermeld. Er is hier geen verwijzing naar historische feiten, wel naar op zijn minst een lokale omstandigheid: Uilenspiegel komt gevaren naar Damme (historie 39). In de volgende historie wordt Uilenspiegel marktkramer. Over Damme en zijn inwoners denkt hij het volgende:
Als Ulenspiegel in Damme quam, verheughde hy hem grootelijcks over de eenvoudige, stille en modeste borgers en landtslieden; hy had sulck een vermaeck in de ootmoedighe dracht van die vrouwlieden, dat hy met hun wilde leven en sterven.[25]
In hoeverre dit met de werkelijkheid overeenstemt, is moeilijk te achterhalen.
In de laatste historie sterft Uilenspiegel en wordt rechtopstaand begraven. Op de steen stond “eenen uyl hebbende eenen spiegel onder zijn klauwen” [26]. Even overwegen de pastoor en de heren van de stad om Uilenspiegel op te graven en te begraven onder de galg, maar omwille van de stank, stoppen zij het graf weer toe. Tot daar is het verhaal gelijklopend met de laatste verhalen uit bestaande Uilenspiegelbundels. De uitgever voegt de volgende passage toe:
en lieten hem in de parochiale kercke van Damme daer zynen serck en grafstede noch is[27]
Waarom kiest de Antwerpse uitgever ervoor om de gezuiverde Uilenspiegelbundel te laten eindigen in Damme? Kan het dat Damme symbool staat voor het katholieke Vlaanderen? In het eerste kwart van de 17de eeuw ligt Damme in de frontlinie en wordt het omgebouwd tot een vestingstad ter verdediging van de katholieke Zuidelijke Nederlanden.
En waarom worden hier zerk en grafsteen vermeld? Heeft de schrijver weet van een plaatselijke Uilenspiegeltraditie, waarin sprake is van een grafsteen onder de toren? Het is rond deze periode dat geruchten rond de grafsteen voor het eerst de kop opsteken. Of is het juist deze passage die aan de basis ligt van de geruchtenmolen?
Het recht conterfytsel. Prenten van Uilenspiegel
Op een gravure van G. De Hollander uit het derde kwart van de 17de eeuw kijkt Uilenspiegel de toeschouwer aan.[28] De ondertitel luidt:
Het recht Conterfytsel van THYL VLENSPIGEL, welcke begrauen leijt tot Dam, een mijle van Brugghe, ende twee van Sluijs, inde groote kerck, op wiens sarck aldus int latijn geschreuen staet: Sta viator, THYLIUM VLENSPIEGEL aspice sedentem, et pro ludij et Morologi salute Deum precare supplicem. Obijt an° 1301. Dat is, Staet stil gij die hier voorbij gaet siet hier THYL VLENSPIEGEL geseten ende bidt Godt voor de weluaert des Snaeck ende Guichelaer sterf Anno 1301
Figuur 4. Het recht conterfytsel van Thijl Ulenspiegel, door Gaspar De Hollander (3de kwart 17de eeuw)
Uilenspiegel sterft in 1301. In de Uilenspiegelliteratuur wordt meestal 1350 als overlijdensdatum gegeven. In Latijnse lettertekens, MCCCL, lijkt dit op 1301, MCCCI. Is dat de reden waarom in sommige prozaromans inderdaad 1301 staat? Zo zou ook in de druk van Broer Jansz uit 1637 het jaar 1301 vermeld staan.[29]
Uilenspiegel zit in een stoel, gekleed in een renaissancepak, met een boek op zijn schoot. Op zijn hoofd draagt hij een bontmuts met daaronder een zots- of
narrenmuts[30]. De uitgever is Gaspar De Hollander, uit Antwerpen. Een gelijkaardige, oudere, prent is bekend van Conrad Waumans (1640)[31].
Eenzelfde gravure is ook bekend van Paulus Furst (Neurenberg, 1605-1666)[32]. In het onderschrift is echter alle verwijzing naar Damme en de grafsteen verdwenen.
Schau Ulenspiegeln hier. Das Bildnis macht dich lachen; was wurdst du thun, siehst du ihn selber Possen machen ? Zwar Thyle ist ein Bild und Spiegel dieser Welt. Viel Bruder er verliesz: wir treiben Narretheyen In dem uns dunckt, dasz wir die grosten Weysen seyen. Drum lache deiner selbst: disz Blat dich dir vorstelt.
De verwantschap is duidelijk. Maar wie maakte het origineel? Furst[33] of de Antwerpenaar Waumans[34]? En als Waumans de oorspronkelijke kunstenaar is, waar haalt hij zijn kennis? Wie stond model voor de zittende figuur? Zelfs als Furst de ontwerper is, blijft de vraag waarom Waumans verwijst naar Uilenspiegels graf in Damme en waar hij de tekst van de grafinscriptie haalt? Het is mogelijk dat die verwijst naar een echte grafinscriptie in de kerk in Damme.
Historische feiten. Het verhaal van een grafsteen
Een verslag uit 1637
In 1637 schrijft J.B. Van Belle (1550-1640) een Latijns pamflet over de grafsteen van Jacob van Maerlant[35]. Van Belle verwijst expliciet naar twee bezoeken die hij gebracht heeft aan de kerk van Damme, een in 1556 en een in 1584. Meer dan vijftig jaar later herinnert hij zich nog het grafschrift:
Hic recubat Jacobus a Melland ingeniosus,
Trans homines gnarus Rhetor, artisque disertus.
Quem laus dictandi Rythmos proverbia fandi Transalpinavit, famaque perenne donavit Huic miserere Deus, cujus sextus jubileus Post summum nomen numeri proh ! abstutit omen.
Beide laatste regels geven een datering: het zesde jubeljaar (300) na het hoogste cijfergetal (1000) betekent 1300. Over de afbeelding schrijft Van Belle:
In medio representantis doctorem, sedentem ante pulpitum cum libro, quem cum perspicillis, intente, levato mente, et capite, inspicit
Vertaald:
In het midden zit een geleerde voor een lezenaar met een boek, waarin hij leest, aandachtig, met opgeheven hoofd en met een bril
De grafsteen is in 1584 in slechte toestand, “calce ac limo oblitum”, met kalk en slijk bezoedeld, en praktisch onbekend bij de inwoners van Damme. De tekst is nog nauwelijks leesbaar.
Hetzelfde verslag 30 jaar later
In 1665 verschijnt bij Laurens Doppes een vertaling van het verslag van Van Belle[36]. De volgende tekst is toegevoegd:
(...) het graf van Iacob Mellant, Het welcke light tot DAMME onder de Torre, al-waer niet begraven en is Ulenspiegel, welck Graf seer stoutelijck by iemant is verandert tot schandael : Welcken Ulenspiegel verdient te ligghen onder een galghe, ter oorsaecke van het Boecxken by hem gheschreven, 't ghone men schuldigh is te verbranden.
Uilenspiegel, Maerlant en Damme worden hier met elkaar verbonden via de grafsteen. Bovendien, zo kan uit de tekst opgemaakt worden, heeft de grafsteen een nieuw grafschrift gekregen.
Uit dezelfde periode dateert ook een Latijns afschrift van Van Belle met de volgende inleiding[37]:
Viator, quod dico paullum est, adsta et perlege; Hoc est sepulchrum Jacobi a Mellant POETAE ET ORATORIS CLARISS. Qui a CCCLXV annis obiit et sub hoc lapide sepultus jacet. Viden' assidentem librario pluteo in veste doctorali ? Fuit et olim apposita noctua, vigilantiae & sapientiae signum : Sed, dum ignorantia prioris aevi, pluteum pro speculo videt, Illum Ulenspieghel vocitavit.
Vertaald klinkt dit als volgt:
Voorbijganger, wat ik zeggen wil is weinig, sta stil en lees; dit is het graf van Jacob van Maerlant, bekend dichter en redenaar, die 365 jaar geleden gestorven is en onder deze grafsteen begraven ligt. Zie je hem, gezeten voor de lessenaar in doctoraal gewaad ? Vroeger stond er een uil bij, teken van waakzaamheid en wijsheid: maar, door de onwetendheid van de voorbijgaande eeuw, zag men de lessenaar voor een spiegel aan, en men noemde hem gewoonlijk Uilenspiegel.
Voor de auteur is de afbeelding van een uil de verklaring voor de verwisseling van Uilenspiegel en Maerlant. Of de uil echter ooit afgebeeld werd, is hoogst twijfelachtig. Voorgaande verslagen vermelden geen uil en ook deze verslaggever heeft, zoals hij zelf stelt, geen uil gezien.
Tot slot is er een pamflet gekend van N. Rommel uit 1666[38]. Hij heeft wellicht het voorgaande verslag voor ogen gehad bij het opstellen van zijn tekst.
(...) Staet hier wat stil, (...) ick segghen wil. (...), en leest: Hier onder desen witten marmeren sarck, light begraeven, den Hoogh gheleerden JACOB MELLANT die starf, in 't jaer M.CCC.I Ghy siet, hoe hy zit, als eenen doctor, met eenen lessenaer, ende boeck, daer inne hy leest, met bril en aendachtigheyt :
Eertyden stont daerby oock eenen Uyl, teecken van wackerheyt en wysheyt; Maer als d'onwetentheyt van den ouden tijdt, den lessenaer voor eenen spieghel, en daerby een uyl hebben gesien, hebben hem den naem van Uyl-Spieghel ghegeven
En verder:
Ende als het oude graf-schrift, door de voet stappen van 't volck, de kercke uyt en in-gaende, versleten was; Ick en weet niet wien dien onwetenden ende stouten was, die hem vervoordert heeft, leden ontrent de 20 jaeren, in de plaetse van het oude versleten Graf-schrift, op den sarck te doen hauwen, 't ghone ghy daer op nu leest: te weten:
Ghy voor-by gaender staet, siet hier sit UYLENSPIEGHEL,
Bid Godt voor hem; hy was een recht Cluyte-speelder.
Maer het oude, waere, ende oprecht Graf-schrift luidt aldus:
Hier onder light, den Hoogh-gheleerden, ende verstandighen JACOB MELLANT, grooten Redenaar ende Rym-schryver;
Wiens eere ende roem, over de berghen van Italien ghepasseert is. Godt den heere wil hem bermhertigh wesen.
De letters van sijnen naeme en toenaeme, met hondert daer-by, Beteeckenen het jaerschrift van syn doodt.
De nieuwe grafinscriptie, die, volgens de auteur, een 20 jaar voordien gebeiteld werd, lijkt sterk op de grafinscriptie van de Uilenspiegelgravure van 1640. Haalt Rommel ook hier de overlijdensdatum 1301? Het verslag van Van Belle had het over 1300.
Uit al deze verslagen blijkt duidelijk dat Uilenspiegel zijn intrede gedaan heeft in Damme in de eerste helft van de 17de eeuw. De grafsteen van Maerlant is nu een grafsteen van Uilenspiegel. Dit was reden genoeg om het verslag van Van Belle in de jaren '60 te verspreiden met de nodige commentaar. Misschien was de opkomst van Uilenspiegel in de literatuur ook al voor Van Belle de reden om zijn verslag te schrijven.
Hic recubat...
De grafsteen zelf heeft een bewogen geschiedenis achter de rug. De oudste vermeldingen van de grafsteen en het grafschrift gaan terug tot in de 15de eeuw[39].
Allen vermelden dat Jacob van Maerlant, een hooggeleerd en verstandig redenaar, begraven ligt onder de toren van de kerk te Damme. In de 17de eeuw krijgt de steen een nieuw grafschrift, gewijd aan Uilenspiegel. Later publiceert Van Male (1669-1735) over Jacob van Maerlant in zijn Amphitheatro virorum illustrium Brugensium:
Hinc magnus olim concursus ad ludionis istius imaginarii sepulchrum: (...) duravit adhuc illa opinio et populi confluxus, donec pastor aliquis sarcophagum invertere jussit[40].
Vertaald luidt dit:
Hier was eertijds een grote toeloop naar het graf van deze grappenmaker: (...) deze mening en de toeloop van het volk bleven voortduren, totdat een zekere pastoor de grafsteen heeft doen omkeren.
Blijkbaar bereikt de pastoor met het omkeren van de steen zijn doel, want het graf geraakt in de vergetelheid. In 1829 wordt de grafsteen verkocht aan F. Lefebure, een Brugs steenhouwer. Hij verzaagt de grafsteen tot kapitelen, die hij gebruikt op de pijlers van het kerkhof van Sluis[41].
Voor een beschrijving van de grafsteen vallen we terug op Van Belle (15501640), een ooggetuige die ruim 50 jaar later zijn bevindingen op papier zet. Hij herinnert zich een zittende figuur. De grafinscriptie is nauwelijks leesbaar. In 1824 bezoekt J. Gaillard de steen. In 1860 herinnert hij zich een uil en een spiegel in basrelief en de afbeelding van Maerlant.[42] De laatste ooggetuige is Lefebure, die de steen in 1829 opkoopt. Tien jaar later weet hij nog dat in het midden bovenaan de omtrek van een spiegel te zien is met daarin een uil afgebeeld. Onder de spiegel stond de tekst “Uyl en spieghel”.[43] In 1861 voegt hij eraan toe dat ook Maerlant afgebeeld staat, sterk afgesleten.[44]
Figuur 5. Uit het handschrift Timmery, Stadsbibliotheek Brugge, ms 600.
De grafsteen van Jacob van Maerlant/Uilenspiegel, zoals Lefebure en Gaillard het zich herinnerden.
Deze tekening stond model voor de reconstructie van de grafsteen in het Uilenspiegelmuseum.
Besluit
Op literaire en historische gronden noemt Damme zich terecht een Uilenspiegelstad. Het kan hiervoor bogen op een traditie die teruggaat tot in de 17de eeuw. Uilenspiegel en Damme worden er in boek, prent en grafsteen met elkaar verbonden. De oudste literaire vermelding dateert wellicht uit het tweede kwart van de 17de eeuw en kadert in de geest van de Contrareformatie.
Uilenspiegel sterft te Damme en ligt er begraven. Misschien is deze literaire verwijzing de reden dat er in dezelfde periode ook gravures in omloop komen en dat er verwarring ontstaat over een grafsteen. Op basis van 17de-eeuwse pamfletten zou men kunnen besluiten dat Uilenspiegel rond 1640 ook een grafsteen kreeg. Gravure en pamflet verwijzen hiernaar. Twee eeuwen later maakt Charles De Coster gebruik van de literaire verwijzing naar Damme en geeft hij de stad een hoofdrol in zijn roman La Legende d’Ulenspiegel. Zijn literair werk is ongetwijfeld de grootste promotor van Damme als Uilenspiegelstad.[45]
Voetnoten
[1] M. JANSSONIUS, ‘Damme en haar twee grote zonen', DAF-magazine, jg. 16-17, 10/10/1968.
[2] C. DE COSTER, La Legende d'Ulenspiegel, Brussel, 1867, Librairie international, p. 1.
[3] Idem, p. 480.
[4] J. DELEPIERRE, Les aventures de Tiel Ulenspiegel, Brussel, 1840, Societe des Beaux-Arts.
[5] Aerdig leven Thijl Ulenspiegel. Gent, [1856/1876] , I.C. Van Paemel.
[6] V. NACHTERGAELE, ‘De Legende d'Ulenspiegel, haar mythe en literaire navolgers in Vlaanderen', in: J. JANSSENS (ed.), Uilenspiegzl. De wereld op zijn kop, Leuven, 1999, Davidsfonds, p. 165-166.
[7] C. DE COSTER, La legende et les aventures heroiques, joyeuses et glorieuses au pays de Flandres et ailleurs.Paris 1869, Librairie international, p. II.
[8] Andere prozaromans uit dezelfde traditie situeren deze gebeurtenis in 1500, o.a. Historie van Thijl Ulespiegel, Amsterdam [Antwerpen], [1637/1750], [valse] Broer Jansz.
[9] Deze gebeurtenis speelt zich volgens andere prozaromans, af op 10 mei 1507, o.a. Historie van Thijl Ulespiegel, Amsterdam [Antwerpen], [1637/1750], [valse] Broer Jansz. Dit zou kunnen verwijzen naar de Portugese, koloniale activiteiten van begin 16de eeuw in India.
[10] L. MONTEYNE, Charles De Coster. De mensch en de kunstenaar, Antwerpen, 1917, Gust Janssens, p. 137.
[11] J. HANSE, Charles De Coster. Brussel, 1928, La renaissance du livre, p. 188-189, voetnoot 4.
[12] P. VRIESEMA, ‘Eulenspiegel-Drucke in niederlandischer Sprache von ca. 1520 bis 1830: eine Bibliographie', Quaerendo, 2002, jg. 32/1-2, nr. 67, 68, 69.
[13] J. HUTSEBAUT, ‘Waar Charles zijn mosterd haalde ... Het museum en de bronnen van De Coster', Ulieden Spiegel, 2008, p. 43-56.
[14] Aerdig leven Thijl Vlenspiegel, Gent, [1856/1876], I.C. Van Paemel, p. 2.
[15] R.J. RESOORT, ‘Over de achtergrond van de kritiek en censuur op prozaromans en volksboeken in de zestiende en het begin van de zeventiende eeuw,' in: Ic ga daer ic hebbe te doene, Groningen, 1984, p. 217-218.
[16] E.H. VAN HEURCK, ‘Thyl Ulenspiegel et Lammen Goedzak dans la litterature et l'imagerie populaires’, Le Folklore Brabangon, VII, nr. 37-38, 1927, p. 18.
[17] http://picarta.pica.nl/xslt/DB=3.11/XMLPRS=Y/PPN?PPN=075550261 (geraadpleegd op 21/2/2018): 1603-1653.
[18] VRIESEMA, o.c., nr. 12.
[19] zie o.a. VAN HEURCK, o.c., p. 15-37; J. HUYGHEBAERT, ‘Ulenspiegels graf in Damme,’ Brugs Ommeland, 1988/1-2, p. 17-63; J. HUYGHEBAERT, ‘Damme adopteerde de Uilenspiegel van de contrareformatie,’ Ulieden Spiegel,1995, jg. 4, nr. 2, p. 34-43 (ook verschenen in: Biekorf, 1995, jg. 95, p. 175-186).
[20] Philippi II, regis catholici edictum De Librorum prohibitorum Catalogo observando. Antwerpen, Plantijn, 1570. Ulenspiegel apud Joannem van Ghele sine privilegio et anno.
[21] Bisschoppelijk archief, reeks B, nr. 12, Acta episcopatus, f. 82v-83r, 12 september 1621, in: M. THERRY, ‘Volksboeken in het onderwijs. Een lijst van verboden boeken van de Brugse bisschop Antoon Triest uit 1621,’ Handelingen van het genootschap voor geschiedenis, Brugge, CXX, 1983, p. 225-226.
[22] VRIESEMA, o.c., nr. 12, 13, 14.
[23] Idem, nr. 15.
[24] Idem, nr. 15.
[25] Historie van Thijl Ulespiegel, Amsterdam [Antwerpen], [1637/1750], [valse] Broer Jansz., p. 61.
[26] Idem, p. 63.
[27] Idem, p. 63.
[28] De gravure van G. de Hollander is gepubliceerd in: A. VAN HAGELAND, Thyl Ulenspieghel. Kunstmap. Antwerpen, 1979, Beckers.
[29] DELEPIERRE, o.c., p. 207.
[30] J. HUYGHEBAERT, ‘Reclame voor een contrareformatorische Uilenspiegel,' Ulieden Spiegel, 1993, jg. 2, nr. 2, p. 34.
[31] Burijngravure, Koninklijke Bibliotheek S II 7422.
[32] De gravure van P. Furst is verschenen in: Sabena-revue, 1975, p. 4.
[33] W. DE DECKER, ‘Het 'recht conterfytsel van Ulenspiegel' uit de XVIIde eeuw,' Ulieden Spiegel, 1992, jg. 1, nr. 1, p. 14.
[34] J. HUYGHEBAERT, ‘Reclame voor een contrareformatorische Uilenspiegel,' Ulieden Spiegel, 1993, jg. 2, nr. 2, p. 28-41.
[35] Het verslag is gepubliceerd in: BETHUNE DE VILLERS, ‘Le tombeau de Jacob van Maerlant a Damme', Bulletin des commissions royales d'art et de l'archeologie, 27, 1888, p. 456-457. Bethune verwijst naar een manuscript in de archieven van de familie Stochove.
[36] Gepubliceerd in: J.F. WILLEMS, ‘Jacob van Maerlant.' In: J.F. WILLEMS, Belgisch Museum voor de nederduitsche tael- en letterkunde en de geschiedenis des vaderlands. Deel 2, Gent, 1838, p. 462-463; J. HUYGHEBAERT, ‘Ulenspiegels graf in Damme,' Brugs Ommeland, 1988/1-2, p. 35.
[37] Gepubliceerd in: WILLEMS, o.c., p. 460-461.
[38] Gepubliceerd in: BETHUNE DE VILLERS, o.c., p. 458-461.
[39] Vermeldingen over het oorspronkelijke grafschrift gaan terug op vier bronnen: een Utrechts handschrift uit ca. 1467 (H. BRUCH, ‘Grafschrift en sterfjaar van Jacob van Maerlant,' Bijdragen voor de geschiedenis der Nederlanden, 5, 1950, p. 231-237), een Hollandse kroniek uit ca. 1477 (J.W. MULLER, ‘Een nieuw bericht omtrent Maerlant's leven en werken,' Tijdschrift voor Nederlandsche taal- en letterkunde te Leiden, 28, 1909, p. 278-292), een getuigenis van C. Gaillard, voor het eerst gepubliceerd in 1628 (F. SWEERTIUS, ‘Jacobus van Meerlandt.' In: F. SWEERTIUS, Athenae Belgicae. Antwerpen, 1628, p. 367), en de getuigenis van Van Belle uit 1637.
[40] WILLEMS, o.c., p. 458-459.
[41] C. CARTON, ‘Rapport presente au comte directeur de la societe d'emulation pour l'histoire et les antiquites de la Flandre occidentale, sur les fouilles faites sous la tour de l'eglise de Damme, pour retrouver le tombeau de Jacques van Maerlandt,'Annales de la Societe d'Emulation pour l'histoire et les antiquites de la Flandre occidentale, 1, 1839, p. 273-286.
[42] Henri TIMMERY-DE VOS, Kortbondig tafereel van onzen Belgischen wijsgeer Jacques van Maerlant, alsook de op- en ondergang der koophandel en zeehaeve stad Damme, geboorte- en residentieplaets van onzen wijsgeer. Brugge, 1861. Handschrift. Bewaard in de Stadsbiblio- theek Brugge, cod. 600.
[43] CARTON, o.c., p. 383.
[44] TIMMERY, o.c., p. 328.