Westkapelle tijdens den Grooten Oorlog volgens pastoor D’hertoghe

Johan Deckers

Op 15 mei 1919 verzond de bisschop van Brugge Gustavus Josephus Waffelaert[1] een tweetalige rondzendbrief naar de parochies[2] [3] en kloosters in zijn bisdom Circa Documents colligenda ad scribendam historiam Belgii durante magno bello (1914-1918) - Aentekeningen dienstig voor het opmaken der Kerkgeschiedens in België gedurende den grooten oorlog (1914-1918)3. Hierin vraagt hij de parochieherders om zo nauwkeurig mogelijk een omstandig overslag, onbevooroordeeld en oprecht, nauwkeurig en nauwgezet, op te maken van de toestand van de parochie gedurende de oorlog. De opzet van dit project ging uit van Kardinaal Mercier (1851-1926)[4] die hiervoor een interdiocesane commissie oprichtte, waarvan de werkzaamheden uiteindelijk moesten leiden tot de publicatie van een prestigieuze Histoire de l’Eglise belge pendant la Grande Guerre (1914-1918). Door het plotse overlijden in 1922 van de commissie- voorzitter, de Leuvense hoogleraar Alfred Cauchie, stierf dit groots opgezet project een stille dood.[5]

Voor deze bevraging werd voor al de bisdommen een lijst met veertien vragen opgesteld die als leidraad kon dienen, waarvan sommige opgedeeld waren in deelvragen. Zes vragen waren gewijd aan de Duitse inval in 1914. De andere peilden naar de verschillende aspecten van het bezettingsregime, waarbij de klemtoon vooral op de weerslag van de Duitse bezetting op het religieuze leven lag. In zijn inleiding op de vragenlijst gaf Bisschop Waffelaerts ook wat praktische tips. Wanneer men geen ooggetuige was geweest, moest men bij de meest geloofweerdige personen getuigenissen inwinnen. Sterk aangeraden was ook het verzamelen van bewijsstukken: het oorspronkelijk stuk, foto’s, tekeningen, schetsen van beschadigde of vernielde gebouwen en kunstwerken ... Om de weerde der getuigenissen te verhoogen, diende het stuk ondertekend te worden door twee of meer personen van aanzien der parochie. Tenslotte mocht het papier slechts op een kant beschreven worden en de verslagen moesten ingezonden worden voor augustus 1919.

Pastoor D’hertoghe gaf gevolg aan deze oproep en bezorgde het bisdom een verslag bestaande uit zes met de hand op ruitjespapier geschreven bladen met kantlijn.

E. H. Henricus Gustavus D’hertoghe was pastoor van Westkapelle sedert 22 oktober 1912. Geboren te Oostrozebeke op 17 december 1858, was hij leraar in ‘t "Gesticht der Doofstommen en Blinden van Spermalie” te Brugge van 1885 tot 1894, leraar in het St - Jozefsgesticht te Izegem van 1894 tot 1898 en onderpastoor te Houtem (Veurne) van 1898 tot 1908. Tot 1912 stond hij als pastoor te Zande, waar hij een nieuwe kerk bouwde.[6]

Sinds 1911 was E. H. Achiel Rotsaert, geboren op 3 augustus 1877, onderpastoor te Westkapelle. Daarvoor diende hij in Hoeke.[7]

Transcriptie van het verslag van pastoor D’hertoghe[8]

Verslag

over de toestand van parochie
Westcappelle[9]
voor de jaren 1914-1918

De gemeente en parochie Westcappelle ligt met Ramscappelle, Heyst en Knocke geheel in ‘t Noorden der provincie Westvlaanderen, maakt deel van het rechterlijk en bestuurlijk arrondissement Brugge, van het eerste kanton Brugge, en van de dekenij Brugge-Noord. De grond is er, bijzonderlijk noordwaarts van het dorp, zwaar en moerasachtig: ook de naam der parochie wierd vroeger, zelfs nog tot verre in de jaren 1700, Waescappelle geschreven, kapel in waas of merkker[10].

Met het begin van Augusti 1914 werden de gewezen soldaten, de eene na de andere, weer onder de wapens geroepen, maar niet een persoon van de parochie nam als vrijwilliger dienst in het leger.

Binst de eerste dagen van den oorlog de burgerlijke bevolking toonde neerstigheid en vurigheid om de kerkelijke diensten bij te wonen en ter H. Tafel te naderen, en in ’t bijzonder om in de H.H. missen tegenwoordig te zijn die voor ’t welzijn van ons Vaderland opgedragen werden. Op 25 Augusti 1914 had plaats de plechtige votieve misse pro tempore belli[11] door Z.H. den Bisschop voorgeschreven, en op 28 dezelfde maand de eerste gezongen mis met Libera[12] voor onze Belgische gesneuvelde soldaten.

Korts nadat het vijandig leger in October 1914 binnen Brugge gekomen was, zag men door Westcapelle eene kleine bende Duitse soldaten te peerde voorbij trekke; zij kwamen van Knocke en reden naar Dudzeele. De vreemde indringer is als meester en baas ook tot op ons grondgebied verschenen; wat zal er ons te wachten staan? Niets dat goed is, men kan het voorzien. En... eilaas! Op 2 November 1914 pas had de geestelijkheid met de geloovigen gelijk naar gewoonte na den dienst voor de overledenen den Ommegang naar het kerkhof gedaan, of eenige minuten daarna krijgen wij te Westcappelle den eersten Duitschen kommandant[13], en zullen niet meer zonder zijn tot den 18 october 1918. Binst al den tijd der Duitsche bezetting -bijna 4 volle jaren - hebben de inwoners veel te lijden van opeischingen somtijds heel lastig, en ’t gene nog erger is, van stelen en rooven. Bijna al de huizen, ten minste in en rond het dorp en op kleinen afstand van de hollandsche grens staande, hebben min of meer soldaten in kwartier, zooniet gedurig ten minsten nu en dan: in de pastorij is men gedurende 3 jaren en 9 maanden omtrent nooit zonder overheden (in de slaapkamer boven) of manschappen (in de groote kamer beneden); en wat nog ongemakkelijker en slechter is, meer dan eens zijn de scholen ’t zij van de knechten, ’t zij van de meisjes ’t zij ook beide ter zelfden tijde door de soldaten ingenomen geweest. De kapellen der Congregatie van O.L.V. van ’t Gesticht der Ouderlingen zijn ook dikwijls voor ’t zelfde doel gebezigd geweest. Altijd nogtans is de kerk vrij kunnen blijven; nooit hebben er soldaten in gelegen, en zoo kon het onderwijs der christelijke lering regelmatig ten allen tijde in de kerk gegeven worden. ’t Is ook om een weinig in het onderwijs te voorzien dat er een zekeren tijd voor de grootste meisjes school gehouden werd in de pastorij en voor de grootste knechtjes in eene zaal afhankelijk van het gemeentehuis. In het jaar 1915 was het door die ellendige omstandigheden de school-bijwoning onmogelijk de Plechtige Communie te doen op den gewonen tijd d.i. op Passiezondag; dat jaar heeft zij plaats gehad op 6 juni (Plechtigheid van ’t Allerheiligste Sacrament des autaars).

Over sermoenen en voorlezen der bisschoppelijke brieven is nooit van wege de bezettende macht een verbod gekomen: daarom werden sermoenen en onderwijzingen regelmatig zoveel mogelijk gedaan. Binst al dien tijd is in onze handen alleenlijk een bisschoppelijke brief gekomen die o.a. handelde over het afkondigen der hh. missen volgens de uur van Midden-Europa. - De 2 groote jaarlijksche processien (Plechtigheid van ’t Allerheiligste Sacrament en O.L.V. Half Oogst) en ook de 2 ommegangen ter eere van den H. Livinus werden buiten de kerk niet gehouden. De berechtingen werden zonder bel en licht gedaan in nigris[14] - Alleenlijk de processien van S. Marcusdag en de 3 Kruisingen[15] hadden altijd plaats langs de gewonen weg buiten de kerk. Het Domine, salvum fac[16] is ’s zondags na de Hoogmis altijd gezongen geweest.

Gedurende de bezettingsjaren is het bijwonen der diensten en naderen tot de Sacramenten niet merkelijk, maar toch iets of wat verflauwd: dat moet ten grooten deele hier aan geweten worden dat sommige menschen bij wie soldaten in kwarier lagen, hun huis moeilijk of zelfs onmogelijk konnen verlaten.

Voor de Plechtige Communie der kinderen volgen hier de getallen van de jaren 1913-1918:

1913 - 26  kinderen    1916 - 28 kinderen

1914 - 40                 1917 - 40

1915 - 22                 1918 - 21

Hetgene aan geestelijke en burgerlijke overheden en ook aan alle treffelijke menschen zeer lastig viel tijdens de duitsche bezetting, ’t was het betrek en gemeens te zien dat sommige menschen en namentlijk eenige vrouwspersoonen met duitsche soldaten hadden: om den duitschen invloed te keer te gaan die naarmate de bezetting langer duurde, gedurig toenam en moest toenemen en om de geloovigen te doen gedenken hoe onze belgische soldaten voor de verdediging van het Vaderland leden en streden en stierven, werd zoolang het mogelijk was d.i. tot op ’t einde van Juli 1916 de bevolen wekelijksche gezongen mis met Libera voor onze gesneuvelde soldaten regelmatig aan God opgedragen; daarenboven met hetzelfde inzicht werd op de zon- en afgestelde heiligendagen[17] de oefening van den H. Kruisweg in ’t gemeene gedaan tusschen Vespers en Lof, gewoonte die op het einde van augusti 1914 tot stand kwam en in voege bleef tot in het begin van ‘ jaar 1919.

Gedurende de jaren 1915-1918 heeft de kerk heel dikwijls gebruikt geweest om er voor duitsche soldaten katholieke of protestantschen dienst te doen, en ook somtijds om er voordrachten te houden, daarvoor verwittigde men gemeenlijk op voorhand en bij geschrift, maar nu en dan deed men dat niet, hetgene nog al moeilijkheden en stoornissen veroorzaakte.

Aangezien in onze parochie op weinig uitzonderingen na al de huisgezinnen, eene meer de andere min, land gebruiken en bewerken, zoo was er gedurende de oorlog nu en dan van ’t een of ’t ander wel wat schaarsheid, maar toch geene nijpende armoede te bespeuren, en de volksoep die hier na veel andere plaatsen ingericht werd, heeft eenigen tijd wat bijval gehad en heeft nog binst de vijandelijkheden bij gebrek van kalanten opgehouden te bestaan. In 1918 was men van gedacht ook de schoolsoep te stichten, maar op verzoek der bestuursleden van ’t Provinciaal Comiteit heeft men ervan afgezien.

Gedurende den oorlog zijn twee burgers van Westcappelle, Casimir Monbaliu en Victor Hongenaert naar Duitschland gevoerd geweest, en beide zijn er in een gevang gestorven.

Op 1 October 1918 zijn, op weinig uitzonderingen na, al de manspersoonen van 16 tot 40 jaar te Westcappelle verblijvende, op bevel der duitsche overheid weggedreven geworden, en ’s anderendaags al deze van 40 tot 45 jaar. Het is nu dat het waarlijk begint te nijpen. Voedsel, gerijp[18], dieren in massa moeten afgeven, ’t is zeker pijnlijk en lastig; maar wat al die opeischingen in belang verre overtreft, ’t is ons eigen volk te zien opeischen, ’t is zijn eigen echtgenoot of vader of broeder of zoon bij ’t geweld der duitsche bajonet te zien wegdrijven. Van die manspersonen zijn er ’t zij afzonderlijk ’t zij in kleine groepen nu en dan weergekeerd, eenigen reeds van Lapscheure of Moerkerke, andere van Eecloo of Gent, ander nog van Exaerde of Deynze; zelfs zijn er eenige van Deynze weergekomen dweers door de duitsche en de verbonden legers die dan langs de vaart van Schipdonck en de Leie aan het vechten waren, men kan denken ten prijze van welk gevaar - Door de band hoort men niets dan goed over het gedrag der verbannen manspersoonen; alzoo hebben al of omtrent al deze van onze parochie die te Exaerde verbleven, aldaar te biechte en te communie geweest. Ten gevolge van ontberingen, slechte slaapplaatsen, gebrek aan oppas, enz zijn er verscheidene onder hen onpasselijk en ziek geweest: een zelfs is te Exaerde overlede, nam Alfons Stultjes, gehuwd en vader van 2 kleine kinderen. Van Alfons Stultjes schreef de eerw pastor van Exaerde naar Westcappelle: " hij heeft christelijk, godsvruchtig zelfs en gelaten uit mijne handen de laatste hh sacramenten ontvangen en eene wel bijgewoonde begravenis met eene h mis genoten”. Ook in de kerk alhier is op 24 november 1918 een h. mis tot zijne zielelavenis aan God opgedragen geweest namens de bannelingen van Westcappelle - De verbannen Westcappellenaren die langst wegbleven waren onder het toezicht van Duitsche soldaten aan het werk te Willebroeck bij het teekenen van den wapenstilstand; en van daar zijn zij vol vreugde naar huis mogen wederkeeren.

Hier volgen de namen der Westcappellenaren die deel makende van het belgisch leger, binst en door den oorlog 1914-1918 gestorven, ’t zij op of bij het slagveld, ’t zij in een gasthuis, ’t zij ook nog elders: Constant Beyne, August Hongenaert, Camiel Devinck, Benoit Sobry (gendarm), Cyriel Bossier, Jules Bouche en Richard Lannoye. - Bernard Fockedey is als krijgsgevangen in Duitschland gestorven - Binst de doorbrake in October 1918 is een soldaat van Westcappelle verdwenen bij Rousselaere, men weet niet hoe noch wanneer.[19]

De ouderlingen van het gesticht hier bestaande en de zusters van Liefde die het besturen, zijn te zamen op 26 januari 1918 op bevel der duitsche bezettende overheid naar Brussel moeten vertrekken.[20]

Geboorten van 1913 tot 1918

1913 - 50 1916 - 31

1914 - 43 1917 - 22

1915 - 39 1918 - 24

Sterfgevallen van 1913 tot 1918

1913 - 46 1916 - 41

1914 - 38 1917 - 48

1915 - 54 1918 - 33

Van 12 tot 18 October 1918 zijn er overgroote bende duitsche soldaten door Westcappelle het oosten in getrokken, en op 19 October was al dat vijandig was, weg en door, God zij geloofd en gedankt, wij zijn van ’t vreemd gespuis verlost. ’s Namiddags waren wij verheugd de een en anderen belgischen soldaat per rijwiel door het dorp te zien trekken. De eerste soldaat van Westcappelle die afkwam was Aime Neyts, een prachtige bloemtuil werd hem aangeboden. ’t Was eene blijdschap zonder weerga: niemand bleef aan ’t werk, iedereen was op straat, de belgische drijkleur begon te wapperen, de klokken gingen aan ’ t luiden, het was volle feest: wij zijn verlost.

L Kerckhof                                H. D’hertoghe
H Lannoye[21]                              Pastor

rdp201603p096 101 page6 image1Gedachtenisprent voor gesneuvelden tijdens WO I

Voetnoten

 [1]  Bisschop van Brugge van 1895 tot 1931

[2]  Het bisdom Brugge telde voor den oorlog 881.033 inwoners: 306 parochiën, waaronder 25 pastorijen 1°klas en 11 pastorijen van 2° klas; 35 3 erkende onderpastorijen; 3 erkende kapellen of annexen. Almanach voor het Bisdom Brugge (1916-1920) 160 Parochies en 47 kloosters gingen in op de vraag van het bisdom.

[3]  Archief Bisdom Brugge (ABB) Collectio epistolarum pastorallum t. 20, N°26 p. 119-126 Met dank aan K. Priem, archivaris

[4]  Terwijl de Belgische regering was uitgeweken naar Le Havre en koning Albert met zijn leger achter de IJzer lag, was Mercier de enige gezagdrager die de hele oorlog door in bezet België bleef. In zijn herderlijke brieven, waaronder de beroemde kerstbrief van december 1914 Vaderlandsliefde en Standvastige Lijdzaamheid, appelleerde hij aan het door de Duitse bezetting opgewekte Belgisch patriottisme en plaatste dat binnen een religieus kader. Een goede gelovige moest ook een goede patriot zijn en omgekeerd.

[5]  Gerrit Vanden Bosch Parochieverslagen over de Eerste Wereldoorlog. Een goudader voor lokale geschiedschrijving - Methodologisch tijdschrift van Heemkunde Vlaanderen, p. 17-26

[6]  E. H. J. Opdedrinck Westkapelle Geschiedkundige Schets (1959) p. 64-65

[7]  E. H. J. Opdedrinck ibidem p. 77

[8]  Archief van het Bisdom. Oorlogsverslagen WOI Bisdom Brugge / Diocese de Bruges / Westkapelle (Knokke-Heist), Parochie van Sint-Niklaas Parochiaal verslag 00/00/1919­00/00/1919 (digitaal via Rijksarchief België)

[9]  In 1914 telde Westkapelle 1721 zielen. Wegwijzer van West-Vlaanderen in bijzonderlijk der Stad Brugge voor het jaar 1914

[10] moeras

[11] Een votief mis is een mis die afwijkt van de vaste kerkelijke jaarkalender en betrekking heeft op een bepaalde devotie of een bepaalde gelegenheid, in dit geval naar aanleiding van de oorlogsomstandigheden.

[12] Libera verwijst naar een gebed voor de overledenen tijdens de absoute na de mis.

[13]  Leutnant von Bloedau was de eerste Ortscommandant. Later volgden nog Rittmeister Basserman en Leutnant Bardenheuer. In Westkapelle was het 2de Landwehreskadron van het 10de Armee Korps (Hannover) gestationeerd. Deze eenheid bewaakte ook de grens te Hoeke, Lapscheure, Middelburg en Ede. Tijdens de eerste wereldoorlog was de Duitse Commandatur in de rijkswachtkazerne in de Dorpsstraat ondergebracht. Eddy Lambrecht Knokke en Westkapelle in de Grote Oorlog

[14] in het donker

[15] In de katholieke kerk zijn de 3 Kruisingen of Kruisdagen: de maandag, dinsdag en woensdag voor Hemelvaartsdag. Deze dagen vormen samen met 25 april, het feest van de Evangelist Marcus (S. Marcusdag) de dagen waarop men met een bidprocessie en litanie smeekt om zegen over de vruchten van de aarde. De benaming Kruisdagen is waarschijnlijk ontleend aan het feit dat de priester een kruis meedroeg tijdens de processie door velden en akkers.

[16]  Domine, salvum fac (regem) is het gebed voor de koning na de hoogmis (nu nog gezongen bij het Te Deum).

[17] Kerkelijke feestdagen waarop het door de kerk toegestaan werd te werken

[18] Geen verklaring voor gevonden, mogelijk verwijst het naar geripe: rijpe vruchten, de oogst

[19] Verder waren er nog twee gesneuvelde militairen die D’hertoge niet vermeld: Edmund Verheye en René Braet. Hun namen zijn ook terug te vinden op het herdenkingsmonument voor de kerk van Westkapelle, naast bovengenoemde gesneuvelde militairen en burgerslachtoffers. Voor meer informatie over de oorlogsslachtoffers: http://www.bel- memorial.org/names on memorials/display names on mon.php?MON ID=1569.

Tenslotte vermelden we nog Alois Rotsaert, geboren te Westkapelle en door verraad aangehouden toen hij brieven over de grens smokkelde. Hij werd naar Duitsland weggevoerd waar hij overleed.

[20] Daar werden de kloosterlingen gescheiden van de ouderlingen, die in verschillende gestichten werden ondergebracht. De moeilijke reis en de ontberingen kostte het leven aan 30 ouderlingen. Ook de 25-jarige zuster Martiana (Helena Hostens) overleed er op 2 november 1918. Begin november 1918 kwamen 4 zusters terug naar Westkapelle om het gesticht terug op orde te brengen. Een maand later arriveerden al de eerste bewoners, tegen eind januari 1919 waren ze bijna allen terug in Westkapelle. J. Opdedrinck ibidem p. 65

[21] H. Lannoye schepen in 1914 en ook in 1926 Wegwijzer van West-Vlaanderen in bijzonderlijk der Stad Brugge voor het jaar 1914 en 1926

Westkapelle tijdens den Grooten Oorlog volgens pastoor D’hertoghe

Johan Deckers

Rond de poldertorens
2016
03
096-101
BV
2023-06-19 14:48:19