Een onbekende zegelmatrijs
van de schepenbank van Monnikerede in Parijs
Kris Didden
Inleiding
Op 23 oktober 1812 schonk de uitgeweken Bruggeling Joseph-Basile-Bernard Van Praet, "conservateur des imprimes” aan de Bibliotheque Imperiale[1] in Parijs, een "sceau rond, de bronze, portant la legende sigillvm scabinorvm vile de” aan zijn werkgever[2]. Het laatste woord op het einde van het omschrift kon niet worden herkend. Bij de opname in het register is de beschrijving van de matrijs dan ook onvolledig in het register opgenomen[3]. Er werd wel een beschrijving van het veld toegevoegd: "Un homme vetu d’une longue robe a sa droite un lion (qui semble se jeter sur lui), a sa gauche un vaisseau sur les flots, au-dessus une fleur de lis”[4].
In 2015 is deze matrijs in de uitgave Matrices de Sceaux du Moyen Age[5], de catalogus van de zegelmatrijscollectie van de Bibliotheque nationale de France, opgenomen in het hoofdstuk van de Zuidelijke Nederlanden. Ze werd echter, zij het onder voorbehoud, foutief toegeschreven aan de schepenbank van Moerbeke. Op basis van kenmerken die hierna worden behandeld, kan echter worden verondersteld dat deze matrijs afkomstig is van de schepenbank van Monnikerede.
De zegelmatrijs
Technische beschrijving
De matrijs, van het type klapstempel, is gemaakt in een koperlegering en heeft een diameter van 68 mm. Deze stempel bestaat uit een rond stempelvlak, 8 mm hoog, waaraan met een scharnier een halfcirkelvormige greep is vastgehecht. Rechtop gezet is de matrijs 44 mm hoog. In de zijkant is een ster gegraveerd die aangeeft welke zijde bovenaan moet worden gehouden bij het aandrukken van de zegelwas.
Beschrijving van het omschrift en veld
Het volledige omschrift luidt na een grondige lezing: * SIGILLVM + SCABINORVM | VILE | DE | MONEREDE.
Hoewel nergens boven het laatste woord een contractieteken is aangebracht, kan MONEREDE wellicht worden beschouwd als een afkorting van Monnikerede. Het valt op dat in het grootste deel van het omschrift telkens enige afstand bestaat tussen de groot uitgesneden letters. Het lijkt erop dat de graveur de benodigde afstand verkeerd heeft ingeschat en hij op het eind plaats tekortkwam voor de volledige schrijfwijze van de stadsnaam. Ook al zijn de letters van MONEREDE kleiner en staan ze dichter bij elkaar, toch was het nodig om de laatste twee letters ("DE”) elkaar te laten raken.
De verwijzing naar Monnikerede wordt duidelijker wanneer we het veld vergelijken met dat van het schepenbankzegel dat tussen 1309 en 1438 is gebruikt. De compositie van de figuren komt overeen: centraal de staande monnik in habijt, (heraldisch) rechts de klimmende leeuw en links het schip met onderaan de golven en de fleur-de-lys bovenaan.
Er zijn echter ook enkele opvallende fouten en verschillen ten opzichte van de voorgaande zegels.
Ten eerste begint het omschrift met een ster in plaats van een kruis. Dit is uitzonderlijk, maar niet onbestaand[6]. Op de hoogst ongebruikelijke plaats (op 3 uur) staat een kruis na SIGILLVM. Verder ontbreken een "L” in VILE en het contractieteken dat het weglaten van enkele letters van de stadsnaam moet aangeven.
De meest opvallende verschillen in het veld zijn het ontbreken van de ster links van het schip en het raster als achtergrond. Tenslotte valt het gebrek aan afwerking op bij het schip en het hoofd en de pij van de monnik.
De graad van detaillering verschilt sterk van wat men zou verwachten van laatmiddeleeuwse zegelmatrijzen. Terwijl een geoefend graveur of zegelsnijder verondersteld was op kleine oppervlaktes zeer fijne lijnen en vormen te kunnen uitsnijden7, vallen hier vooral de brede rechte groeven op. Het lijkt erop dat de graveur naar voorbeeld van het voorgaande zegel heeft willen snijden maar zonder de precieze detaillering te hebben kunnen overnemen.
Men kan zich nu de vraag stellen wat de oorzaak van al deze fouten en verschillen zou kunnen zijn: onkunde of haastwerk? Verder onderzoek moet dit uitwijzen, maar mogelijk kan de historische context van de matrijs en de zegelaar een eerste aanzet tot verklaring zijn.
Datering
Deze matrijs is door de BnF beschreven als 16de-eeuws9. Een iets vroegere datering kan echter niet worden uitgesloten. Dit type, de zgn. klapstempel, werd namelijk reeds vanaf ongeveer het midden van de 15de eeuw gebruikt, hoewel het pas echt populair zou worden vanaf het begin van de 16de eeuw10.
Van de schepenbank van Monnikerede zijn tot nu twee (groot)zegels gekend. Het oudste dateert van 1276 en is, voor zover blijkt uit archiefbronnen, nog gebruikt in 1286. Het tweede zegel duikt voor de eerste keer op in 1309 en is veel langer gebruikt, nl. tot zeker in 143811. Deze stempel moet na ongeveer honderd jaar slijtage hebben vertoond want in 1402-1403 werd een graveur betaald om "eenen zeghele ter stede behouf enne der stede cinget te ver scarpene”12 . De vermelding van het stadssignet geeft aan dat er nog een (kleiner) zegelstempel is gebruikt. Mogelijk werd dit gebruikt om brieven of missiven te bezegelen13. [7] [8] [9] [10] [11] [12] [13]
De zegelmatrijs die zich in de BnF bevindt, is gezien het formaat, omschrift en veld ook een grootzegel en moet gebruikt zijn in de periode minstens na 1438. 1594 is de terminus ante quem, het jaar waarin Monnikerede, Hoeke en Damme zijn samengegaan en er een nieuwe matrijs is gemaakt voor de gefusioneerde steden.
Het is in het bestek van dit artikel niet mogelijk geweest om de stadsrekeningen van Monnikerede uit de 16de eeuw te controleren op vermeldingen in verband met de opdracht om een zegelmatrijs voor de schepenbank te laten maken. Uit de tweede helft van de 15de eeuw ontbreken uit de stadsrekeningen net die jaren die mogelijk een vermelding hadden kunnen opleveren: 1467-1468 (enkele jaren na de brand van het stadhuis in 1462) en 1485-1495 (de woelige periode ten tijde van de opstand tegen Maximiliaan en vooral de plundering van Monnikerede in 1488)[14]
Hoewel een precieze datering (nog?) niet mogelijk is, kan dankzij eerdere studies wel het historische kader worden geschetst van de opdrachtgever, m.n. de schepenbank van Monnikerede. Op basis hiervan kan worden geprobeerd om een verklaring te vinden voor de kenmerkende afwerking.
De stad Monnikerede
Algemeen
Monnikerede was een van enkele haventjes aan het Zwin die mogelijk vanaf het begin van de 13de eeuw waren ontstaan. Het maakte deel uit van een netwerk ter ondersteuning van de haven- en handelsactiviteiten van Brugge[15].
Deze plaats kreeg waarschijnlijk iets voor 1266 stadsrechten. De voornaamste activiteiten hadden te maken met de door de stad verworven stapel- en overslagrecht van droge vis en het wegen van goederen die door het Zwin werden vervoerd. De andere stadjes[16] kregen elk ook stadsrechten en hun eigen stapel- en overslagrecht. Dit was ook hun enige reden van bestaan.
Hoewel Monnikerede deel uitmaakte van het netwerk van Zwinstadjes en onder invloed stond van Brugge, was het toch een autonome stad. Deze miniatuurstad telde gemiddeld ongeveer 400 inwoners, vijf straten, zeven ambachten, een gasthuis maar had geen eigen kerk[17].
Deze stedelijke autonomie kwam vooral tot uiting in het bestaan van een eigen keure met privileges, die in 1330 door de graaf van Vlaanderen, Lodewijk van Nevers, werd aangepast en bevestigd[18]. Hiertoe behoorden, zoals reeds vermeld, het stapel- en waagrecht. Stadsmuren werden omwille van de zware financiële last niet gebouwd, maar de inwoners kregen wel het recht om in geval van onveiligheid te schuilen in het nabijgelegen Damme[19].
Om al deze rechten uit te voeren was een schepenbank aangesteld die, met behulp van een eigen begroting en administratie, het bestuur binnen de eigen grenzen op zich nam.
De schepenbank
De magistraat of schepenbank was samengesteld uit twee burgemeesters en 4[20] of 6[21] schepenen. Het was tekenend dat de schepenbanken van de kleine stadjes Monnikerede en Hoeke, ook was de samenstelling klein, soms niet met voldoende schepenen aanwezigen konden zijn om te vergaderen of recht te spreken. In de bevestiging van de keure en privileges van 1330 stond namelijk gestipuleerd dat in geval de schepenbank niet voltallig kon zetelen, een schepen bij Hoeke of Damme kon worden ‘geleend’ om deze te vervolledigen[22].
In het stadhuis bevonden zich twee zalen, een voor bestuurlijke vergaderingen en een waar vierschaar werd gehouden voor gerechtelijke zaken. In dit gebouw stond tevens de “poortscrine” of koffer waarin de privileges[23], en mogelijk ook de zegelmatrijzen[24], werden bewaard. Het stadspersoneel was beperkt tot een kolfdrager[25], die instond voor de openbare orde en het opsluiten van veroordeelden, en een griffier. Enkel de laatste kreeg een salaris.
De keure zorgde ervoor dat de schepenbank binnen de grenzen van de omschrijving autonoom kon besturen, maar slechts tot op zekere hoogte. Om te beginnen was de keure van 1330 gebaseerd op die van Damme[26]. Wanneer elk jaar de wet werd vernieuwd, moest rekening worden gehouden met de omliggende steden om te voorkomen dat er te grote onderlinge tegenstrijdigheden zouden ontstaan[27]. Voor belangrijke zaken of zaken die niet expliciet in de keure geregeld waren, moest de magistraat "te hoofde” naar Brugge[28]. Criminele zaken werden ook in Brugge afgehandeld[29].
Al deze beperkingen maakten dat het stadsbestuur zich moest beperken tot de minder belangrijke bestuurshandelingen, de lagere rechtspraak en het voeren van de eigen administratie en stadsbegroting (inclusief leningen).
Gezien het statuut van autonome stad blijkt dus dat de schepenbank van Monnikerede over een eigen zegel moest kunnen beschikken om overeenkomsten met derden authentiek te kunnen verklaren.
Financiële context van de zegelaar
Wat zeker is, is dat de schepenbank op een bepaald moment nood had aan een nieuwe zegelmatrijs. Mogelijk was de vorige versleten, verloren of vernietigd.
Een andere zekerheid is het feit dat de aanschaf gebeurde in een periode waarin het stadsbestuur met grote financiële problemen af te rekenen had en zich geen extra kosten kon veroorloven. Het lijkt dus aannemelijk dat men getracht heeft om de prijs (sterk) te drukken. Dit zal duidelijk worden aan de hand van een korte reconstructie van de financiële toestand van de stad.
Sowieso beschikte het stadsbestuur van Monnikerede vroeg in de 15de eeuw slechts over een kleine jaarlijkse begroting: gemiddeld 650 pond parisis[30]. Als gevolg van een aantal factoren kwamen de stadsfinanciën alsmaar meer onder druk: de verzanding van het Zwin, het verlies en het later aan een hoge prijs terugkopen van het alleenrecht van overslag van gedroogde vis en de verhoogde belastingdruk onder vooral Karel de Stoute. Tussen eind 15de eeuw en 1580 kwam de jaarlijkse begroting gemiddeld nooit boven 229 pond parisis[31].
De commissarissen van de rekeningen, die toezicht hielden op de stadsboekhouding, hadden in 1445 al gewezen op de rampzalige toestand van de stadsfinanciën en hadden in een ordonnantie besparingsmaatregelen opgelegd. Als gevolg van verminderende inkomsten en verhoogde uitgaven moesten de kosten sterk ingeperkt worden.
Zo moesten de kosten voor de stadsadministratie[32] sterk omlaag. Het jaarloon van de griffier, tussen 1416-1452 gemiddeld 20 pond parisis[33], werd afgeschaft. In plaats kreeg hij een betaling per document[34]. Andere ambtenaren werden in laken uitbetaald, maar als besparingsmaatregel werd het laken van mindere kwaliteit en werd het slechts een keer per twee jaar in plaats van jaarlijks uitgedeeld. De vele ambtsreizen naar Brugge, als "chef de sense”, werden sterk beperkt[35].
Tijdens deze moeilijke jaren kunnen enkele gebeurtenissen de aanleiding zijn geweest voor het verlies of de vernietiging van de oude zegelmatrijs. De brand van het stadhuis in 1462 is er een van[36]. De heropbouw droeg er ongetwijfeld toe bij dat een jaar later de "stede arm es ende dat wy qualike teghen costen moghen.”[37].
Enkele decennia later, in 1488, werd Monnikerede tijdens de Vlaamse opstand tegen Maximiliaan geplunderd door diens manschappen onder aanvoering van Jan van Salazar, "meenende Damme te overvallen met de assistentie die hij waende van binne te hebben; maer en sorteirde gheen effect ende [hij] keerde wederom, met grooten roofve”[38].
De financiële toestand zou nog verergeren in de loop van de 16de eeuw. In 1506 was de situatie zo ver gevorderd dat de wedden van de commissarissen niet werden uitbetaald en dat de schepenen geen nieuwe processen zouden opstarten omdat er geen geld meer was[39]. Later werd het stadhuis zelfs verhuurd en vergaderde de schepenbank thuis bij een van de schepenen[40].
Zolang Monnikerede stedelijke privileges en een schepenbank had, moest het verder besturen en een administratie voeren, gebrek aan middelen of niet. De situatie verergerde echter in die mate dat in 1557 een verzoekschrift aan Filips II werd gericht met de bedoeling om de stad te kunnen "ontslaene van eenighe wet ofte justicie [...] ghemerct de cleene macht ende menichte die jnne wonen niet capable en zyne omme justicie te administreerne[41]”.
Het zou uiteindelijk nog tot 1594 duren vooraleer Monnikerede en Hoeke bij Damme zouden worden gevoegd.
Hypothese
Met de rampzalige stadsfinanciën in het achterhoofd lijkt het aannemelijk dat de impact van de aankoop van de nieuwe zegelmatrijs op de stadsfinanciën zo klein mogelijk moest blijven. Het voorwerp moest dus vooral zo goedkoop mogelijk, functioneel maar toch herkenbaar zijn.
Het snijden van zegelstempels werd normaal gezien gedaan door zilversmeden in steden. Zij waren echter verondersteld om kwaliteitsvolle producten af te leveren[42]. Totdat het bewijs in de stadsrekeningen is gevonden zal het speculatie blijven, maar gezien de vele fouten in de matrijs lijkt het niet onwaarschijnlijk dat een graveur is gevonden die wellicht voor een beperkt budget een zegelmatrijs heeft gemaakt. Men zou zich de vraag kunnen stellen of de opdracht niet is uitgevoerd door een vrije gezel uit Brugge of een graveur uit de nabije omgeving[43].
Conclusie
Op basis van de analyse van de matrijs en de opdrachtgever lijkt het er zeer sterk op dat dit een tot nog toe onbekende zegelmatrijs is die aansluit op de reeds gekende zegels van de schepenbank van Monnikerede. Hoewel deze matrijs stilistisch niet meteen kan gelden als een pronkstuk, is het wel een treffende illustratie van hoe een armlastig stadsbestuur een noodzakelijk bestuursinstrument heeft laten maken.
Het feit dat deze matrijs tot vandaag bewaard is gebleven, is tenslotte een interessante aanvulling op het weinige dat overblijft van deze kleine en verdwenen stad.
Voetnoten
[1] Nu de Bibliotheque nationale de France (BnF). FOUCAUD, J.F., 2006, Gardes et conservateurs du departement des Imprimes de 1720 a 1998, Paris, Bibliotheque nationale de France, p. 7-8.
[2] VILAIN, A., 2015, Matrices de sceaux du Moyen Age, Paris, Bibliotheque nationale de France, p. 14
[3] De zegelmatrijs bevindt zich momenteel in het Departement des Monnaies, Medailles et Antiques van de BnF (inventarisnummer MATR-037). Afbeeldingen en de beschrijving van de matrijs zijn online raadpleegbaar: http://medaillesetantiques.bnf.fr/ark:/12148/c33gb1 gfx3.
[4] VILAIN, A., 2015, p. 14.
[5] Ibid. p. 278.
[6] Zie o.m. het schepenbankzegel van Monnikerede van 1276.
[7] Het graveren van een zegelmatrijs behoorde in de 16de eeuw tot een van de meesterproeven in het ambacht van zilversmeden. GEZELS, E. 2007, Gentse goud- en zilversmeden in de 15de en 16de eeuw, Gent, Universiteit Gent. Faculteit Letteren en Wijsbegeerte, onuitgegeven licentiaatsverhandeling kunstwetenschapen, p. 51.
[8] Reeds sinds de middeleeuwen, maar vooral vanaf het midden van de 19de eeuw, werden in groten getale vervalsingen gemaakt en soms voor veel geld verkocht aan collectioneurs. Het was er de vervalsers echter vooral om te doen om zo goed mogelijk "in de stijl van” te snijden. Dit is gezien het grove werk duidelijk niet het geval. Verder valt ook op te merken dat de schenking van de matrijs in 1812, dus enkel decennia voor de namaakgolf, is gedaan en dat Van Praet wellicht zijn reputatie niet op het spel had willen zetten door een kopie of een vervalsing in de bibliotheekcollectie te laten opnemen. DELGRANGE, D. 2011, Matrices de sceaux: copies, imitations, faux ou pastiches, In: GIL, M. en CHASSEL, J.L. (ed.), Pourquoi les sceaux? La sigillographie, nouvel enjeu de l’histoire de l’art, Paris, Universite Charles-de- Gaulle, CEGES, p. 78.
[9] VILAIN, A., 2015, p. 278.
[10] DELGRANGE, D. 2011, p. 78.
[11] Zie o.m. DE GROOTE, J. 1999, De stadszegels van Damme (vervolg), In: Rond de Poldertorens, 4, p. 131-3.
[12] Archief Rekenkamer, nr. 36395, fol.11v°, nr. 4. Dank aan mevrouw Brigitte Fossion voor de mededeling.
[13] BURMAN, K (samensteller) 1754, Utrechtse jaarboeken van de vijftiende eeuw, vervattende het merkwaardige in het gesticht, en voornamentlyck in de stad Utrecht [...]. Derde deel, ’t Utrecht, by J.H. Vonk van Lynden, p. 4.
[14] Dank aan mevr. Brigitte Fossion, Jan Trachet en Ward Leloup die in door hen uitgevoerd onderzoek hebben gezocht naar eventuele verwijzingen naar zegelmatrijzen in de stadsrekeningen van Monnikerede tot resp. 1482 en 1500.
[15] FOSSION, B. 1990, Een voorbeeld van stedelijk verval: het stadje Monnikerede (1393-1482), In: Het tijdschrift van het Gemeentekrediet, 44, 1, p. 43-4.
[16] Sint-Anna-ter-Muiden in 1244, Hoeke in 1255 en Lamminsvliet/Sluis in 1282.
[17] DE SMET, J. 1941, Monnikerede: een verdwenen zeestad van het Zwin, Brugge, Gidsenbond, 1941.
[18] GILLIODTS-VAN SEVEREN, L. 1891, Coutumes des pays et comte de Flandre. Quartier de Bruges. Coutumes des petites villes et seigneuries enclavees, Tome 3, Bruxelles, Gobbaert, p. 422.
[19] FOSSION, B. 1992, Bruges et les petites villes du Zwin : a propos des « reseaux » urbains, In: Het stedelijk netwerk in Belgie in historisch perspectief (1350-1850), een statische en dynamische benadering. Gemeentekrediet van België, reeks in -8°, n°86, Brussel, p. 330.
[20] GILLIODS-VAN SEVEREN, L. 1891, p. 339.
[21] FOSSION, B. 1990, p. 45.
[22] GILLIODTS-VAN SEVEREN, L., 1891, p. 76, 353; AERNOUDTS, K. 2001, Hoeke: een vrije stad aan het Zwin, In: Rond de Poldertorens, 43, 2, p. 49.
[23] DE SMET, J. 1941, p. 5.
[24] Enkele voorbeelden waar dit het geval was: het Brugse Vrije (VISART DE BOCARME, A. 1926, Recherches sur les sceaux du Franc de Bruges, In: Revue Belge de Numismatique et de Sigillographie, LXXVIII, p. 73, Gent (VAN GASSEN, T. 2014, Het Gentse stadsarchief in de Middeleeuwen, In: Archieflink, 14, 2, p. 2) en Bergen Op Zoom (VAN HAM, W.A. 2000, Macht en gezag in het markiezaat: een politiek-institutionele studie over stad en land van Bergen op Zoom (1477-1583), Hilversum, Verloren, p. 250).
[25] GILLIODTS-VAN SEVEREN, L. 1891, p. 339.
[26] AERNOUDTS, K. 2001, p. 49.
[27] GILLIODTS-VAN SEVEREN, L. 1891, p. 340-1
[28] Getuige hiervan zijn de vele ambtsreizen: FOSSION, B. 1990, p. 45.
[29] Zie o.m. de veroordeling van de ketter Arnoud Diericx in 1557. DE SMET, J. 1941, p. 9.
[30] FOSSION, B. 1990, p. 45.
[31] FOSSION, B. 1992, p. 333.
[32] Voor 1440 gemiddeld 33%, vanaf 1441 gemiddeld 23,5% van de begroting: FOSSION, B. 1990, p. 46.
[33] FOSSION, B. 1992, p. 333.
[34] FOSSION, B. 1990, p. 46.
[35] Ibid., p. 49.
[36] DE SMET, J. 1941, p. 5.
[37] GILLIODTS-VAN SEVEREN, L. 1891, p. 339.
[38] DE SMAELE, H. Romboudt de Doppere en de Excellente Cronike, p. 137. http://www.cultuurbibliotheek.be/projecten/excellente cronike/1105/2.pdf Geraadpleegd op 16 maart 2016. Ook: "Ende aldus besich wesende so qua[m] Salisaert va[n] Denremonde ende qua[m] met schepen ten Hasegarse up ende mede seyde dat hi qua[m] om dye van Da[m]me in te nemene twelcke nyet en ghebuerde maer vertrack va[n] daer te Meunicree ende roofde daer ende vinck alle die liede[n] die hy ghecrijghe[n] conste”: DE ROOVERE, A., DE SMET, A. en VORSTERMAN, W. Dits Die Excellente Cronike Van Vlaenderen [...]. Gheprent Tantwerpen: by my Willem Vorsterman [...], 1531, f°. 243 v
[39] GILLIODTS-VAN SEVEREN, L. 1891, p. 345-6.
[40] FOSSION, B. 1992, p. 337-338.
[41] GILLIODTS-VAN SEVEREN, L. 1891, p. 347.
[42] Cf. supra.
[43] MUYLAERT, S. 2012, De Brugse goud- en zilversmeden in de late middeleeuwen: een prosopografische studie, Gent, Universiteit Gent. Faculteit Letteren en Wijsbegeerte, p. 79 (onuitgegeven proefschrift master of arts in Geschiedenis) en HENDRIKSE, H. 2003, Zegelstempels en zegelringen uit Zeeuwse bodem, Zaltbommel, Aprilis, p. 31.