Meer dan boer alleen. Van boerengilde naar landelijke gilde in Vivenkapelle, 1919-1990

dr. Chantal Bisschop

Stafmedewerker immaterieel cultureel erfgoed en mondelinge geschiedenis Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG) www.HetVirtueleLand.be Dit E-mail adres wordt beschermd tegen spambots. U moet JavaScript geactiveerd hebben om het te kunnen zien.

In 2015 verscheen het boek Meer dan boer alleen. Een geschiedenis van de Landelijke Gilden 1950-1990 als herwerkte en geïllustreerde uitgave van een doctoraal proefschrift.1 Meer dan boer alleen vertelt het verrassende verhaal van de Landelijke Gilden. Deze sociaal-culturele vormingsbeweging voor plattelandsbewoners ontstond na de Tweede Wereldoorlog in de schoot van de Boerenbond. Met de openstelling voor het brede plattelandspubliek reageerde deze klassieke landbouworganisatie succesvol op het sterk veranderende naoorlogse platteland in Vlaanderen.

De centrale vraag was hoe de Boerenbond zich aanpaste aan de landbouwsector en het platteland die na 1945 een ware metamorfose ondergingen. Deze vraag werd op twee niveaus geoperationaliseerd. Enerzijds werden de structuren centraal gezet en de dynamiek van de organisatie onderzocht. Dit gebeurde vooral met behulp van schriftelijke bronnen. Anderzijds werden ook de mensen achter de structuren niet vergeten: welke invloed hadden leden, bestuursleden en bestuurders op deze organisatorische ontwikkelingen en welke betekenis gaven en geven deze personen daaraan? Om dit niveau van betekenisgeving en beleving te onderzoeken, waren mondelinge bronnen erg geschikt. Niet alleen toplui van de organisatie, maar ook middenkaders, opzieners en animatoren (reizende personeelsleden) werden geïnterviewd. Ook het plaatselijke niveau werd niet vergeten. Het verhaal van het dorp en de gilde van Vivenkapelle loopt als een rode draad doorheen heel het verhaal.2 Waardevol plaatselijk archief- en fotomateriaal en interviews met vier ‘Vivenaars’ zorgen voor een herkenbare, interessante en soms verrassende stem van onderuit.3

In wat volgt wordt de algemene geschiedenis van de Boerenbond en Landelijke Gilden in vogelvlucht behandeld. Deze blik van bovenaf wordt telkens [1] [2] [3] geïllustreerd en genuanceerd met het verhaal van het dorp en de gilde van Vivenkapelle.

rdp201603p071 086 page16 image1Bradericplein Vivenkapelle, omstreeks 1945 (Heemkring Vivenkapelle).

  1. De Boerenbond. Een korte voorgeschiedenis

De Boerenbond werd in 1890 opgericht door de katholieke politici Schollaert en Helleputte tegen de achtergrond van onder meer de zware landbouwcrisis en de toenemende aanhang van het socialisme. De Boerenbond werd opgevat als een koepelstructuur boven een netwerk van identiek functionerende parochiale boerengilden. De landbouworganisatie wilde niet alleen de professionele en materiële, maar ook de sociale, moreel-religieuze en politieke belangen van zijn leden en hun gezin behartigen:

De Boerenbond bedoelt zoowel den godsdienstigen, verstandelijken en maatschappelijken toestand zijner leden te bevorderen, alsook hunne stoffelijke belangen waar te nemen om aldus een kristelijken en machtigen boerenstand te bekomen [4]

Daarom ontwikkelde de Boerenbond van meet af aan een zeer uitgebreide dienstverlening voor de boeren en hun gezinnen. Naast de professionele bijscholing van zijn leden via onder meer de publicatie van tijdschriften, zoals het wekelijkse ledenblad De Boer, en brochures, lessenreeksen, studiedagen en voordrachten, startte de Boerenbond met een aantal commerciële activiteiten. De belangrijkste waren een vennootschap voor de aan- en verkoop van o.a. veevoeders en meststoffen (later AVEVE), een  verzekeringsmaatschappij (later ABB) en een spaar- en leenkas (Middenkredietkas, latere opvolger CERA). In het begin van de twintigste eeuw werden ook de Boerinnenbond en de Boeren- en Boerinnenjeugdbond (BJB) opgericht. De Boerenbond werd een echte massaorganisatie die duizenden boeren, boerinnen en boerenjongeren verenigde. Met een degelijke beroepsopleiding en uitgebreide dienstverlening, gecombineerd met zijn economische en politieke invloed, speelde de Boerenbond een niet te onderschatten rol in de ontwikkeling van het economische, sociale en culturele leven op het platteland. De Boerenbond groeide snel uit tot de meest invloedrijke en bijna monopolistische landbouworganisatie in Vlaanderen.[5]

rdp201603p071 086 page16 image3Grafiek 1: Ledenaantal Boerenbond, Boerinnenbond en BJB/KLJ, 1890-1970 [6] [7]

Ook Vivenkapelle krijgt een boerenqilde

De boerengilde van Vivenkapelle werd opgericht in 1919. Het ledenaantal steeg van een twintigtal in de beginjaren tot iets meer dan zestig in de jaren 1930. In de jaren 1950 schommelde het aantal leden tussen de dertig en veertig mannen, hoofdzakelijk boeren.

rdp201603p071 086 page16 image2

Na de oprichting van de boerengilde volgden snel een aantal onderafdelingen. Bij de aankoopafdeling konden de Vivense boeren terecht voor de gezamenlijke aankoop van veevoeders, meststoffen, zaai- en plantgoed. In de schoot van de gilde ontstonden verder een veebond, een veeverzekering, een Spaar- en Leenkas aangesloten bij de Middenkredietkas in Leuven, een bond ter bestrijding van rundertuberculose en een jeugdafdeling. In 1921 werd gestart met een eigen "Boekerij met 27 boekdelen aangekocht bij den Boerenbond van Leuven.”

Op 8 februari 1927 werd de eerste vergadering van de boerinnengilde van Vivenkapelle opgetekend. De BJB-jongens van Vivenkapelle begonnen in datzelfde jaar met de eerste van een lange reeks goed gesmaakte toneelvoorstellingen onder leiding van de Broeders. De Broeders Van Dale, een rooms-katholieke broedercongregatie uit Kortrijk (1761), speelden een belangrijke rol in Vivenkapelle. Sinds het midden van de negentiende eeuw resideerden ze er in het neogotische parochiecomplex. Ze runden de broederschool (voor jongens) en waren voortrekkers van de gilde. De meisjes uit het dorp konden naar de zusterschool, geleid door de zusters van de Onbevlekte Ontvangenis, een kloosterorde uit Brugge, die sinds 1869 in het zusterklooster van Vivenkapelle leefde.[8]

rdp201603p071 086 page16 image4Groepsfoto van de Boerenjeugdbond (BJB) met achteraan de vlag van de boerengilde van Vivenkapelle, omstreeks 1948 (Heemkring Vivenkapelle).

rdp201603p071 086 page16 image5Verslag van de eerste algemene vergadering van de boerengilde van Vivenkapelle, 31 augustus 1919 (Archief Landelijke Gilde Vivenkapelle).

De boer als mens. Naar een culturele werking in de Boerenbond (1957-1966)

Tot na de Tweede Wereldoorlog stond het merendeel van de activiteiten van de Boerenbond rechtstreeks in het teken van de landbouw, in tegenstelling tot de Boerinnenbond en de jeugdafdelingen. In de boerengilde van Vivenkapelle was dat niet anders. Net zoals ‘Leuven’ het voorschreef, hield de Vivense gilde elke eerste zondag van de maand onmiddellijk na de Hoogmis een samenkomst. Op deze maandelijkse vergadering werd een of ander landbouwtechnisch onderwerp besproken en was er de gelegenheid om bijvoorbeeld nieuw veevoeder te bestellen. Op dergelijke algemene ledenvergaderingen werden zo goed als uitsluitend landbouwtechnische en economische onderwerpen behandeld, zoals hooiwinning, bestrijding van veeziekten en bodemmoeheid, verzorging van jongvee, de varkensteelt, arbeidsbesparing op de hoeve, ongevallenverzekering enz. Geregeld gaf de proost een uiteenzetting over een godsdienstig onderwerp zoals de ‘grondslagen van het geloof’, ‘de betekenis van de Eucharistie’ of ‘de zin van een offer’. Het jaarlijkse gildefeest werd gevierd op 1 december (Sint-Elooi) en begon steevast met een mis met "verplichtende tegenwoordigheid” en bestond voor de rest uit een voordracht en een maaltijd, soms aangevuld met een paardenwijding en een "kaarting” of kaartwedstrijd.[9]

Toch kreeg de Boerenbond vanaf de jaren 1950 stilaan meer aandacht voor culturele vorming en ‘de boer als mens’. Dat had veel te maken met een generatiewissel bij de leiding. Bovendien werden toen ook bewust steeds meer hoog opgeleide staf- en kadermedewerkers aangeworven. Zij waren voor het eerst ook sociologisch geschoold, wat niet los kan worden gezien van de toenmalige democratisering van het onderwijs en de opgang van de rurale sociologie in Europa. De oprichting van de Kultuurdienst in 1957 was het meest sprekende voorbeeld van de stijgende aandacht voor cultuur in de Boerenbond. De drijvende kracht achter de Kultuurdienst was Hein Nackaerts. Als opziener of reizend personeelslid van de Boerenbond, kwam hij kort na de Tweede Wereldoorlog in contact met vele plaatselijke gilden. Hij werd getroffen door het gebrek aan sociaal-culturele initiatieven van de Boerenbond. Binnen en buiten de Boerenbond wierp hij zich op als cultuurpionier. Nackaerts is bij het grote publiek vooral gekend door zijn rol als regisseur van het druk bekeken televisieprogramma ‘Voor boer en Tuinder’, waarvoor hij van 1959 tot 1978 in totaal 353 afleveringen samenstelde en regisseerde.

rdp201603p071 086 page16 image6Verslag van het eerste Gildefeest van Vivenkapelle, 1 december 1920 (Archief Landelijke Gilde Vivenkapelle).

De eerste verwezenlijkingen van de Kultuurdienst hadden vooral te maken met klassiek culturele elementen als toneel, literatuur, dans, muziek en film. Plaatselijke boerengilden konden filmvoorstellingen of voordrachten over bijvoorbeeld ‘de boer in de literatuur’ programmeren. De Kultuurdienst wilde echter evengoed inzetten op aspecten van de bredere sociaal-culturele vorming. De dienst had met name ook aandacht voor de vormgeving van tentoonstellingen, een verzorgde lay-out van het drukwerk in de Boerenbond, de ‘culturele’ aankleding van de kantoren en gildelokalen, maar ook voor wooncultuur en gezinswerking, twee thema’s waarin de Boerinnenbond al eerder ervaring had opgebouwd. Deze brede cultuuropvatting paste volledig in de kenmerkende verruiming van het cultuurbegrip en de democratisering van cultuur van het Vlaamse cultuurbeleid in de jaren 1960. De Kultuurdienst zocht halverwege de jaren 1960 expliciet aansluiting bij het boomende sociaal-cultureel werk. De oorspronkelijke doelstelling ‘meer aandacht voor cultuur in de Boerenbondorganisaties’ was verbreed tot ‘sociaal-cultureel werk’. De Kultuurdienst zorgde er dus voor dat er meer aandacht kwam voor cultuur en voor de ‘boer als mens’. De werkelijke impact was echter relatief beperkt. De Boerenbond bleef in de allereerste plaats bezig met de professionele begeleiding van zijn leden. Toch kan de Kultuurdienst op een bepaalde manier als een voorafspiegeling van de toekomstige Landelijke Beweging worden gezien.

  1. Meer dan alleen maar boeren. De herstructurering van de Boerenbond (1966-1971)

In 1971 werd de Boerenbond ingrijpend geherstructureerd. Het reflectieproces dat eraan voorafging tijdens de tweede helft van de jaren 1960, vertrok echter niet vanuit een toenemende culturele gevoeligheid. Wel integendeel, de belangrijkste bekommernis van de Boerenbondtop was de aanpassing van de organisatiestructuren aan de snel wijzigende agrarische context. De naoorlogse mechanisering, schaalvergroting en specialisering in de landbouw zorgden voor aanzienlijke productiviteitsstijgingen. Het aantal ondernemingen daalde pijlsnel en het landbouwareaal viel terug. De actieve landbouwpopulatie verminderde en verouderde snel. Boerenzonen en -dochters trokken weg uit de landbouw richting industrie en dienstensector.

Maar ook het platteland zelf onderging drastische wijzigingen. De moderne transportmiddelen stelden de rurale regio’s open voor niet-landbouwfuncties zoals wonen, industrie en recreatie. De plattelandsbewoners moesten steeds meer rekening houden met nieuwe, niet-agrarische buren.[10] Concreet waren het vooral de krimpende boerenbevolking, de uitholling van het ledenbestand door ‘papieren’ lidmaatschappen, de beginnende specialisatietendens en de concurrentie van de nieuwe landbouworganisatie ABS (Algemeen Boerensyndicaat, 1962) die de Boerenbond aanzetten tot een aanpassing van de organisatiestructuren.

Het reorganisatieproces nam verschillende jaren in beslag. Toenmalig algemeen secretaris en latere voorzitter Jan Hinnekens was de grote bezieler en architect van de herstructurering. Na verschillende ‘consultatieronden’, discussies en studies, viel in 1971 de keuze op een splitsing van de ledenstructuur in een gespecialiseerde beroepsorganisatie en een bredere Landelijke Beweging. De beroepsorganisatie groepeerde voortaan de actieve boeren en tuinders in bedrijfsgilden, de boerinnen in Agrakringen en de jonge land- en tuinbouwers in Groene Kringen. De Landelijke Beweging omvatte de landelijke gilden, KVLV- en KLJ-afdelingen.

rdp201603p071 086 page16 image7Structuur van de Boerenbond, voor en na de herstructurering van 1971.

De keuze voor een brede Landelijke Beweging die openstond voor alle plattelandsbewoners kon helpen om de invloed van de organisatie in stand te houden, zeker met het oog op het krimpende aantal boeren. Maar er was meer. Zich louter concentreren op een professionele modernisering van de landbouw, zonder aandacht voor sociaal-culturele vorming of een breder publiek, zou op termijn de verschillende afdelingen van de Boerenbond alleen maar uit elkaar drijven.

De herstructurering van de Boerenbond was immers deels geïnspireerd door het succes van de Boerinnenbond en KLJ die hun deuren al veel vroeger voor de brede plattelandsbevolking hadden opengezet. ABB en CERA, twee van de grootste ‘economische afdelingen’ van de Boerenbond wilden zo bovendien meer klanten werven. Geïnspireerd door de rurale sociologie werd gekozen om voortaan ook de boer als mens en niet enkel als bedrijfsleider centraal te stellen. In het toenmalig populaire sociaal-cultureel vormingswerk voor volwassen vond de Boerenbond een interessante, zinvolle en verdedigbare reden gevonden voor de verbreding van hun publiek.

Maar het hoofddoel van de herstructurering was de aanpassing van de oude organisatiestructuren aan de moderne landbouw. De nieuwe professionele structuren - de bedrijfsgilden en vakgroepen - moesten groot genoeg zijn om met een slinkend aantal boeren levensvatbaar te blijven en werden daarom over de parochiale grenzen heen opgevat. De vraag bleef echter wat te doen met de overblijvende parochiale boerengilden? Al gauw groeide de consensus dat de boerengilden niet zonder meer konden worden opgeheven. De uitbreiding naar de hele landelijke bevolking was oorspronkelijk dus geen doel op zich, maar kwam en cours de route, als een ideale oplossing voor een aantal problemen die de aanpassing aan de moderne landbouw met zich meebracht.[11]

De splitsing van de ledenbeweging was de meest opvallende vernieuwing na de herstructurering. Toch waren er nog op twee andere punten belangrijke wijzigingen te noteren. Ten eerste veranderde de positie van de clerus in de organisatie. Voortaan gaf de ‘Grondkeure’(de statuten) aan dat de Boerenbond ook openstond voor niet-kerkelijke beroepsgenoten. De Boerenbond bleef met andere woorden bewust een "christelijke sociaal-economische vereniging,” maar het oude confessionele karakter en zelfs klerikale cachet werden afgezwakt en maakten plaats voor een grotere openheid en verdraagzaamheid naar andersdenkenden toe. Ten tweede werd de nieuwe structuur duidelijk meer democratisch opgebouwd, parallel met de groeiende vraag naar inspraak en participatie van de late jaren 1960. De beroepsorganisatie werd van onderuit naar boven opgevat als een zuivere producentenorganisatie met een getrapte afvaardiging tot in de top. De Landelijke Beweging bleef voorlopig op een top- down manier geleid.

De gilde van Vivenkapelle “op stervens na dood”

Hoe verging het de boerengilde van Vivenkapelle in de jaren 1960? De opzienersverslagen uit de eerste helft van de jaren 1960 maakten melding van verschillende leden die hun lidmaatschap stopzetten. Deze zogenoemde weigeraars haalden uiteenlopende redenen aan voor hun vertrek. Sommigen verlieten immers de boerengilde omdat ze niet goed opschoten met de zaakvoerder die "te zeer op verkoop aandrong.” Sommige weigeraars hadden slecht advies van de Boerenbond ontvangen of hadden een meningsverschil met de proost. De gilde had ook duidelijk te lijden onder oude en nieuwe concurrenten. Een lid ging over naar de Drietand (het ABS), maar het was vooral de Brugse Eigenaars- en Landbouwersbond die de vertellers zich als de grootste concurrent herinnerden.[12]

Hoewel het aantal leden niet dramatisch laag was, heerste er toch een gevoel van crisis: de gilde lag "op apegapen”, de werking was "doodgebloed” en het bestuur was "uitgeput en ’t eind.” Bovendien waren alle financiële middelen uitgeput: "ze hadden niets meer, ze hadden geen frank in kas.” Leuven overwoog zelfs om het zaakvoerderschap van Vivenkapelle over te brengen naar het naburige Sint-Kruis. Tot overmaat van ramp verlieten de Broeders Van Dale in 1960 de parochie en sloot de broederschool met klooster zijn deuren.[13] Na het vertrek van de Broeders bleef de gilde verweesd achter. De broeders en de pastoor vormden de spil waarrond het hele dorp en de gilde draaide. Toen de broeders vertrokken, moest iedereen als het ware terug zijn plaats zoeken, wat de eerste jaren nogal moeizaam verliep. Dat merkte ook de toenmalige opziener op. In de eerste helft van de jaren 1960 vermenigvuldigden de opzieners- bezoeken en de verslagen en briefwisseling met de centrale over de boerengilde van Vivenkapelle. De opziener rapporteerde over de "inactiviteit van de gilde”, "geschillen met de boerinnengilde” en onenigheid en  spanningen in het bestuur. Kortom, de gilde was langzaam maar zeker aan het doodbloeden.[14]

rdp201603p071 086 page16 image8Broeder Livinus Baert en Daniël Vercauter (Heemkring Vivenkapelle)

Wie ziin we en waar willen we naar toe? De start van de Landelijke Gilden (1972-1978)

In 1972 werd het startsein gegeven voor de geleidelijke ombouw van de lokale parochiale boerengilden tot landelijke gilden. Veel opzieners, de reizende personeelsleden van de Boerenbond, moesten in eerste instantie zelf nog overtuigd worden van de levensvatbaarheid van de Landelijke Gilden. Samen met de opzieners werkten in veel dorpen boeren, kassiers van de Raiffeisenkas, agenten van de ABB-Verzekeringen en oud-KLJ-leden aan de verbreding van de ledengroep en de werking. Sommige gilden kenden een heropleving en zagen in de nieuwe landelijke koers een stimulans om een dynamische rurale werking op te zetten. De gilden in de meest agrarische regio’s van Vlaanderen - vooral West- Vlaanderen - zagen dat minder goed zitten. Voor hen voorzag de Boerenbond een tijdelijke mengvorm. Hun plaatselijke gilden konden nog enkele jaren zowel de taak van de bedrijfsgilde als landelijke gilde vervullen.

West-Vlaanderen mocht dan wel een buitenbeentje zijn, ook in de andere provincies liep het aantrekken van niet-agrarische leden niet altijd van een leien dakje. Meestal probeerden de bestaande leden en bestuursleden nieuwe mensen te werven in hun eigen familie- en kennissenkring. De bezorgdheid om een eventueel ledenverlies door de krimpende landbouwbevolking was een van de belangrijkste motivaties voor de herstructurering geweest. Toch is het opvallend dat er voor 1970 het lidmaatschap steeg, terwijl de ledencijfers na de herstructurering kelderden. Deze teleurstellende ledencijfers hadden vele oorzaken, onder meer de economische crisis en maatschappelijke bewegingen in de vroege jaren 1970. Toch was er meer aan de hand. In het midden van de jaren 1970 waren velen in de Boerenbond ervan overtuigd dat de Landelijke Gilden een slechte start hadden genomen. De achteruitgang in de ledencijfers, de weerstand tegen de opname van niet-boeren en de twijfels van de besturen wezen alle op dezelfde grondtendens: van een stijgende bewustwording van de eigen mogelijkheden en groei van activiteiten was nog lang geen sprake. De inhoud of toekomst van de Landelijke Gilden was in de voorbereiding van de herstructurering nauwelijks aan bod gekomen. Het resultaat was weinig meer dan een lege doos die dringend inhoud moest krijgen.

Vanaf het midden van de jaren 1970 kondigden een aantal nieuwe initiatieven en gebeurtenissen een voorzichtige kentering aan. De lege doos werd inhoudelijk opgevuld door een meer onderbouwde aanpak op het vlak van activiteiten en politieke stellingname en een ernstige kadervorming op verschillende niveaus. Dankzij het decreet op het Nederlandstalig sociaal-cultureel vormingswerk voor volwassenen in verenigingsverband van 4 juli 1975 konden de Landelijke Gilden voor het eerst fulltime animatoren inzetten voor hun werking. Om van de overheidssubsidies te genieten moesten de gilden jaarlijks minimum zes vormende en culturele activiteiten op het getouw zetten. Landbouwonderwerpen ruimden plaats voor brede vormende en culturele thema’s .De ontspanningsactiviteiten die in de jaren 1970 in trek waren, omvatten naast dans­, kook-, zwem- en toneellessen ook film- en toneelvoorstellingen. De informatieve voordrachten gingen over maatschappelijke onderwerpen zoals ziekteverzekering, fiscaliteit, pensioen, Europa, ruimtelijke ordening, siertuinen, huisdieren... Pas op het moment dat de leden andere dingen gingen doen, werd de eigenlijke omslag gemaakt van een boerenvereniging naar een sociaal- culturele vereniging.

De ‘wedergeboorte’ van Vivenkapelle

Na de herstructurering werd de Vivense gilde, die "op stervens na dood was,” door Leuven voor de keuze gesteld: ofwel het bestuur vernieuwen ofwel er mee ophouden en de leden laten kiezen naar welke naburige gilde ze zouden overstappen. Een van de toenmalige bestuursleden kon niet aanvaarden dat er op Vivenkapelle geen Boerenbond meer zou zijn en vroeg meester Frederik Oosterlynck, die sinds 1966 onderwijzer was in het dorpsschooltje, om secretaris van de gilde te worden en "er terug wat leven in te brengen.” Eind 1973 werd Frederik Oosterlynck inderdaad verkozen tot secretaris, wat hij tot 2009 zou blijven.[15]

Ondanks het vernieuwde bestuur en de nieuwe niet-agrarische secretaris, nam ook de gilde van Vivenkapelle eerst het tijdelijke boerengildestatuut aan. Vanaf 1974 werden de eerste niet-landbouwgerichte activiteiten georganiseerd, bijvoorbeeld een voordracht over ‘onze siertuin, onze hobby’ en twee voordrachten uit de gezinswerking, over ‘gewijzigde opvoeding’ en ‘ouders en vrije tijd’. Vanaf 1976 werd Vivenkapelle een van de eerste landelijke gilden van West-Vlaanderen, met naast ‘meester Oosterlynck’ nog drie andere niet- boerenleden.

In Vivenkapelle stond de vernieuwde feestvergadering symbool voor de ‘wedergeboorte’ van de gilde. Voor de bestuursvernieuwing van 1973 begon de dag van het "boerenfeest” met een mis, gevolgd door de paardenwijding en een "pint op cafe.” Dan kwam er nog een "onderwijzer of opziener een voordracht geven” en ’s avonds was het "boterkoeken eten” en daarna een kaartwedstrijd. Met de komst van het nieuwe bestuur werd het "boerenfeest” meteen een professionele feestavond met een maaltijd van de "traiteur van ’t school” gevolgd door een dansavond. "En dan was het vertrokken,” zegt landbouwer Omer Vandewoestijne, "dan zijn ze beginnen draaien tot en met, en kijk, het draait nog tot en met.”[16] Het was echter vooral na de omschakeling naar het statuut van landelijke gilde in 1976 dat het jaarprogramma van Vivenkapelle een sterke uitbreiding kende. Vanaf dat moment werden er ook kinderfilms, gezinsvoordrachten en bedevaarten ingericht. De succesnummers vormden de terugkerende reizen en uitstappen samen met de tuin-, zwem- en de door Vandewoestijne erg gesmaakte danscursussen.[17] De ledencijfers groeiden vanaf de bestuursvernieuwing en de omschakeling naar landelijke gilde progressief aan, vooral dankzij het stijgende aandeel van niet-boeren. Waar ‘meester Oosterlynck’ in 1973 de enige niet-boer was op 28 leden, was het aandeel van niet-boeren in 1978 tot bijna 30% geklommen. In 1990 waren de niet-boeren met hun 58% ruim in de meerderheid. Hun aandeel bleef toenemen (85% in 2005) wat de opvallend sterke stijging van de ledencijfers in de jaren 1990 en begin 2000 verklaart.

rdp201603p071 086 page16 image9Grafiek 3: Ledenaantal landelijke gilde Vivenkapelle, volgens beroepscategorie, 1972-2007[18]

  1. De groei naar een plattelandsbeweging. De werking van de Landelijke Gilden (1978-1990)

Het Jaar van het Dorp in 1978 was een overheidsinitiatief dat grotendeels werd aangestuurd door de Boerenbond. Door de populariteit ervan bij de lokale gilden kan het Jaar van het Dorp als het grote vertrekpunt van de Landelijke Gilden worden beschouwd. Door de vele succesvolle activiteiten zagen ook de aarzelende bestuursleden in hoe ze de nieuwe invulling van hun vroegere boerengilde vorm konden geven. Iedereen raakte zo meer en meer overtuigd van de zin en toekomstmogelijkheden van de Landelijke Gilden.

Ook in Vivenkapelle was het Jaar van het Dorp een echt succes. Het Oud Landelijk Feest, het "fameus jaarlijks dorpsfeest”, ontstond in 1978 als een initiatief van alle verenigingen van Vivenkapelle, zoals de Landelijke Gilde, KVLV en KLJ, maar ook het plaatselijk Feest comité, de kerkfabriek, de "Bond van de Derde Leeftijd” enz.[19] Frank Dousselaere, CVP-politicus en advocaat in Vivenkapelle, was een van de grondleggers van het Oud Landelijk Feest en bleef twintig jaar voorzitter van het organiserende Feest comité.[20] De dorpsdag blijft tot op vandaag een populaire gebeurtenis waarbij het hele dorp betrokken is. Net als in het Jaar van het Dorp was de landbouw als onlosmakelijk decor met het dorpsfeest verbonden. Het Oud Landelijk Feest was iets "zeer agrarisch” dat "volledig afhing van de boeren.” Er stond een dorsmachine, er werd graan gepikt met de pikkel "zoals vroeger” en samengebonden in schoven, kortom het oude landelijke leven werd weergegeven, volledig in lijn met de folkloristische trend van het Jaar van het Dorp of meer algemeen het einde van de jaren 1970. Hoewel de vertellers van mening zijn dat het dorpsfeest de laatste tijd evolueerde naar een meer algemene "ontmoetingsdag” waar mensen massaal naar toe komen om elkaar nog eens te zien en gezellig samen te zijn, blijft het landbouwkarakter ook vandaag nog aanwezig in de verkiezing van de mooiste boerin, ploegwedstrijden, oude tractoren en de dorsmachine die er nog altijd staat.[21]

rdp201603p071 086 page16 image10Krulbollen op het Oud Landelijk Feest’ in Vivenkapelle, Jaar van het Dorp, 1978 (Heemkring Vivenkapelle).

rdp201603p071 086 page16 image11Folkloristische demonstratie van de graanoogst met obligate bolletjessjaal, Oud Landelijk Feest Vivenkapelle, Jaar van het Dorp, 1978 (Heemkring Vivenkapelle).

Na het iconische Jaar van het Dorp kreeg het groeiende zelfbewustzijn van de medewerkers een boost om op hetzelfde elan verder te gaan. Een professioneler personeelsbestand, een doorgedreven aandacht voor plattelandsbeleid en een meer actiegerichte en gediversifieerde werking waren het gevolg. Het spoor richting een brede rurale werking leek gevonden. In 1982 ontstond bijvoorbeeld de Week van de Landbouw, die nu nog altijd zijn vervolg kent in de jaarlijkse Dag van de Landbouw in september. De educatieve werking binnen Plattelands- klassen (1985) en de beginnende aandacht voor het hoevetoerisme op het einde van de jaren 1980 staan symbool voor een verbrede werking.

In de jaren 1970 profileerden de Landelijke Gilden zich in lijn met het decreet als een vormingsbeweging. In de jaren 1980 karakteriseerden de Landelijke Gilden zich veeleer als een heuse plattelandsbeweging. Via studie, dossiervorming en actie wilden ze zich concentreren op de ‘harde materie’ van het platteland. Het besef was gegroeid dat de beweging vanuit zijn eigenheid moest benaderd worden en dat de Landelijke Gilden meer konden zijn dan een sympathisantenscherm voor de kleiner wordende boerenstand.

Toch was er vanaf het midden van de jaren 1980 tevens een introspectieve stemming te ontdekken door een samenspel van externe en interne uitdagingen waarmee de Landelijke Gilden te maken kregen. Om de steeds sterker wordende concurrentie van de commerciële vrijetijdsmarkt en eendimensionale ontspannings- en vormingsorganisaties tegen te gaan, concentreerden de Landelijke Gilden zich voortaan op doelgroepen- en ‘interessewerking’.

In de werking van de gilde van Vivenkapelle is een gelijkaardige verbreding te ontdekken. Het programmaformulier van 1979 vermeldde naast het Oud Landelijk Feest ook een kinderfilm en een kinderfeest in het kader van de Gezinsactie in samenwerking met de plaatselijke KVLV, een feestvergadering, een deelname aan de Meibedevaart en een gildereis. Daarnaast vonden er twee voordrachten plaats, waarvan een over ‘het gebruik en misbruik van geneesmiddelen’ ging. Op de andere activiteit kwam een veearts spreken, wat de dichte band met de landbouwstiel aantoonde. Het jaarprogramma van de Vivense Gilde in 1988 laat, net zoals ook de respondenten vertellen, een bloeiende en steeds meer rurale in plaats van agrarische gilde zien. Het Oud Landelijk Feest bleef zoals gezegd jaarlijks op de agenda staan. Andere ontspanningsactiviteiten waren de feestvergadering die traditiegetrouw in december plaatsvond en de ‘boter- en kaaskaarting’. Parallel aan het evoluerende aanbod van de Centrale van de Landelijke Gilden in Leuven, werd ook een praktische les ‘snoeien’ aangeboden. Het geloof bleef een plaatsje verdienen in het aanbod. Naast de eucharistieviering op de dag van de feestvergadering, waren er ook de misvieringen op de hoeve naar aanleiding van de kruisdagen in mei (de maandag, dinsdag en woensdag voor Hemelvaartsdag). De gilde bracht een bezoek aan het nabijgelegen stadhuis en Sint-Janshospitaal van Damme. De jaarlijkse populaire gildereis ging een stuk verder, namelijk naar de Luxemburgse Moezelvallei. Ten slotte behelsden de twee informatieve voordrachten allebei gezinsonderwerpen (‘geweldloosheid in de opvoeding’ en ‘drukke vrije tijd voor de kinderen’) en deden sterk denken aan een KVLV- programma. [22]

rdp201603p071 086 page16 image12Oliebollen maken op de vierde dorpsdag in Vivenkapelle, 1981 (Heemkring Vivenkapelle).

Had die verbreding van het programma ook een positieve invloed op de ledencijfers? In Vivenkapelle alleszins wel. De 39 leden van 1980 waren aangegroeid tot 50 leden in 1990, vooral dankzij de toename van niet-boeren. Toch was het pas in de jaren 1990 en in het begin van de eenentwintigste eeuw dat de gilde echt begon te boomen. De ledencijfers stegen erg snel tot een hoogtepunt van 123 leden in 2005, waarvan er nog amper 8 actieve boeren waren. Naast de 11 gepensioneerde landbouwers waren er dus 104 niet-boeren lid. De verbreding naar de hele plattelandsbevolking bleek voor Vivenkapelle dus een geslaagde optie.

  1. Besluit

Organisatiesociologen Ahrne en Papakostas stellen dat gevestigde organisaties zich traag aanpassen aan een evoluerende omgeving door zo weinig mogelijk te veranderen, maar tegelijkertijd zichzelf steeds te vernieuwen. De Boerenbond is hiervan een goed voorbeeld: hij gelijkt op een tanker die moeilijk van zijn koers te brengen is, maar toch beetje bij beetje zijn richting weet bij te stellen. In het herstructureringsproces van de jaren 1960 en 1970 droegen de landbouw en de zorg voor de boer als bedrijfsleider alle prioriteit. De oprichting van de Landelijke Beweging was als een ‘neveneffect’ van de herstructurering die vooral gericht was op de aanpassing van de oude organisatiestructuren aan de moderne landbouw. Wat op het eerste gezicht een diepgaande koersverandering lijkt, kan ook worden geïdentificeerd als een strategie om met een miniem aantal aanpassingen te kunnen blijven functioneren in een veranderende wereld. De herstructurering was een verandering om in wezen zo veel mogelijk zichzelf te blijven. De Boerenbond paste zich aan het post-conciliaire tijdperk aan door te deklerikaliseren om christelijk te blijven. Op dezelfde manier ontwierp de organisatie een meer democratische besluitvormingsstructuur om haar politieke, economische en sociale macht zoveel mogelijk te behouden. De werking werd gediversifieerd om de eenheid te bewaren en zowel de activiteiten als het ledenbestand werden uitgebreid en opengetrokken om de kern, de boeren, te kunnen behouden. De herstructurering deed de Boerenbond er van buitenuit dan wel helemaal anders uitzien, de kern bleef fundamenteel ongewijzigd.[23]

Ondanks het dalende ledenaantal slaagde de Boerenbond er met de herstructurering en de oprichting van de Landelijke Gilden toch in om een intern verdedigbaar en extern haalbaar antwoord te vinden op zowel het veranderende platteland als de evoluerende landbouw. Andere boerenorganisaties in West- Europa hadden met een beduidend groter ledenverlies te kampen. De geschiedenis van deze ‘oude’ corporatistische en katholieke Boerenbond die een Landelijke Beweging opzet voor alle plattelandsbewoners, is een unieke case in West-Europa.

Voetnoten

[1]  Bisschop, C., ‘Als landbouw en platteland niet meer samenvallen.’ De Landelijke Gilden, Vlaanderen, 1950-1990, onuitgegeven doctoraatsproefschrift, ICAG, KU Leuven, 2012. Verdedigd op 5 september 2012.

[2]  Zowel Chantal Bisschop, prof. dr. Leen Van Molle en prof. dr. Yves Segers als studenten hebben sleutelfiguren en plaatselijke (bestuurs)leden geïnterviewd. Voor meer informatie over de methodologie verwijs ik graag naar: Bisschop, C., ‘Een verhaal van mensen en structuren. Interviewen over rurale organisaties’, BTFG, Mondelinge Geschiedenis en Collectieve Herinnering. Tussen representatie en receptie. 92 (2015) 671-689.

[3]  Vier ‘Vivenaars’ deelden hun verhaal met mij: de vroegere gildevoorzitter en landbouwer Omer Vandewoestijne, de voormalige secretaris en onderwijzer Frederik Oosterlynck, landbouwer en lid Gerard Vanlanduyt en Frank Dousselaere, advocaat, politicus en ‘papieren’ lid.

[4]  Belgische Boerenbond, Grondkeure, 1890, art. 3.

[5]  Voor meer info over de algemene geschiedenis van de Boerenbond, zie: Van Molle, L., Ieder voor allen, Leuven, 1990. Tegelijk verscheen ook een vulgariserend fotoboek: Quaghebeur P. e.a., 100 jaar Boerenbond in beeld, Leuven, 1990. Zie ook op http://www.hetvirtueleland.be/ cag/exhibits/show/125 jaar boerenbond voor een toegankelijk en geïllustreerd verhaal over 125 jaar Boerenbond.

[6]  Bronnen: Van Molle, Ieder voor allen, 365-367; Verslag over het dienstjaar, Boerenbond, 1945-1971; Jaaroverzicht, Boerenbond, 1972-1990; Jaarverslag, Landelijke Gilden, 1972­1990; E-mail van Christian Stivigny (Landelijke Gilden), 26 mei 2009; E-mail van Veronique Celis (KLJ), 29 juni 2009.

[7]  KADOC, archief Boerenbond (hierna BB) Organisatiediensten (hierna OD), Landelijke Gilden (hierna LG), Leden- en gildendossier, Vivenkapelle; Vivenkapelle; verslagboek, januari 1937

- 1 december 1938; Programma’s, leden- en bestuurslijsten, briefwisseling, 1961-1973; Oosterlynck, Historiek van de Landelijke Gilde Vivenkapelle, 1919-1999.

[8]  Vivenkapelle, Verslagboeken, 1919-1963; Oosterlynck, Historiek van de Landelijke Gilde Vivenkapelle 1919-1999; LG, gildendossiers, Vivenkapelle; Vanlanduyt, Speech jubileum 75 jaar KVLV Vivenkapelle, 9 juni 2002; Boterberge, Geschiedenis van het kerkdorp Vivenkapelle, 48, 93-94, 89-99; Vivenkapelle, (www.inventaris.onroerenderfgoed.be); Verslag over het dienstjaar, Boerenbond, 1945-1957.

[9]  Vivenkapelle, Verslagboeken, 1919-1963.

[10] Van Hecke E., Segers Y. en D’Hoker M., “Een schakel in de voedselketen, 1950-2000” in: Y. Segers en L. Van Molle eds. Leven van het land: boeren in België 1750-2000, Leuven, 2004, 111-177.

[11] Interview met Maurice Beddegenoots, 1582-1588; Interview met Jan Hinnekens, 607-608, 613-614; Dekeyser, De Landelijke Gilden, 49.

[12] OD LG, Vivenkapelle, briefwisseling en verslagen van opziener Schurmans, februari 1964.

[13] Interview met Frederik Oosterlynck, 21; Interview met Omer Vandewoestijne, 155-156, 189­190; Boterberge, Geschiedenis van het kerkdorp Vivenkapelle, 97.

[14] OD LG, Vivenkapelle, briefwisseling en verslagen van opziener Schurmans, februari 1964. Niet toevallig is er tussen 1963 en 1969 een opvallend hiaat in de anders nauwkeurig bijgehouden verslagboeken van de gilde. Enkel heel summiere nota’s met de korte vermelding van de activiteiten, maar vooral het verslag van het onderling geruzie van de bestuursleden zijn in het lokale archief terug te vinden.

[15] Interview met Frederik Oosterlynck, 14-47; Interview met Omer Vandewoestijne, 173-182; OD LG, Vivenkapelle, memorandum van opziener Rosseel over bestuursverkiezing, 13 november 1973.

[16] Interview met Omer Vandewoestijne, 1072-1099, 179-182.

[17] Interview met Omer Vandewoestijne, 2490-2506. De eerste zwemcursus dateert van het werkjaar 1976-1977, het jaar nadien volgde de eerste tuincursus. De dansavonden werden ingericht vanaf 1981-1982. LG, leden- en gildendossier Vivenkapelle, jaarprogramma’s, 1966­1992.

[18]  Voor 1982 en 1985 werden geen betrouwbare gegevens gevonden over de verschillende beroepscategorieën van de leden. Bronnen: zie grafiek 2.

[19] Interview met Frederik Oosterlynck, 550-558.

[20] Interview met Frank Dousselaere, 549-561; Interview met Frederik Oosterlynck, 1132-1134; Interview met Omer Vandewoestijne, 339-347.

[21] Interview met Frederik Oosterlynck, 566-580; Interview met Omer Vandewoestijne, 326-338.

[22] Vivenkapelle, verslagboek 1979-1988; LG, leden- en gildendossiers Vivenkapelle, gildeprogramma 1979-1980.

Ahrne, G. en Papakostas, A., "Inertia and Innovation", [Critical Management Studies Conference, Stream on Organizations and Change], Score: rapportserie (2001) 1-17.

Meer dan boer alleen. Van boerengilde naar landelijke gilde in Vivenkapelle, 1919-1990

dr. Chantal Bisschop

Rond de poldertorens
2016
03
071-086
BV
2023-06-19 14:48:19