Koolkerke en zijn burgemeesters (1830 - 1970)
Koen Rotsaert
Inleiding
Op 1 januari 1971 kwam er een einde aan de zelfstandige poldergemeente Koolkerke. Samen met nog zes andere gemeenten werd het bij Brugge ingelijfd. Koolkerke was toen de kleinste en dunst bevolkte gemeente die met West- Vlaanderens hoofdplaats fuseerde. Het is ooit anders geweest. Oorspronkelijk situeerde het grondgebied van Koolkerke zich tussen de Damse vaart, de Oostendse vaart, het Lisseweegs vaartje en de gemeenten Dudzele en Oostkerke. Maar door een wet van 2 juli 1899 moest Koolkerke de wijk Fort Lapin ten noorden van de Brugse handelskom en de wijk Ter Panne, afstaan aan de stad Brugge. Dat gebeurde in het kader van de aanleg van het kanaal Brugge-Zeebrugge en van de bouw van de Brugse binnenhaven. Het afgescheiden gedeelte werd de Sint-Jozefswijk.
De parochie Koolkerke dateert uit de twaalfde eeuw, maar werd pas een politieke en administratieve entiteit tijdens het Franse Bewind. In 1830 bleef Koolkerke een zelfstandige gemeente in het onafhankelijk geworden Belgie. Sindsdien heeft de gemeente tien burgemeesters gehad. Hun namen en verdiensten dreigen echter te verdwijnen in de nevel van de geschiedenis. Deze bijdrage wil hen in herinnering brengen, samen met de belangrijkste gebeurtenissen uit hun bestuursperiode.
1830-1836 : Carolus SLABBINCK (Koolkerke mei 1786 - 9 oktober 1861) z.v. Carolus en Cornelia Henneman X Maria Dalle (weduwnaar van Jeanne De Vielder)
Landbouwer
Woonplaats: Smouthuis
De eerste gemeenteraadsverkiezingen in het onafhankelijke België vonden reeds plaats in november 1830. In afwachting van een nieuwe gemeentewet, werden ze georganiseerd volgens het kiessysteem uit de periode van het Hollandse Bewind. De raadsleden werden aangeduid door cijnskiezers. Slechts 55 Koolkerkenaren voldeden aan de cijnsvoorwaarden. De gemeenteraad verkoos op zijn beurt en uit eigen midden de burgemeester en de schepenen. Van tussenkomst van een hogere overheid was geen sprake. Het werd de welstellende landbouwer Carolus Slabbinck die door de gemeenteraad tot burgemeester van het polderdorp verkozen werd. Hij maakte al deel uit van de raad tijdens het Hollandse Bewind en had dus al enige ervaring inzake gemeentepolitiek.
Bij zijn aantreden als burgemeester, telde Koolkerke ongeveer duizend inwoners. De bevolking bestond vooral uit landbouwgezinnen. De wijk Fort Lapin, grenzend aan de Brugse handelskom en meer dan vier kilometer verwijderd van de dorpskern, werd bewoond door een aantal ondernemers en handelaars, maar vooral door arbeidersgezinnen die leefden van de economische activiteiten rond de Kom. De arbeiders van de scheepswerven op de noordelijke oever van het kanaal, vormden een aparte groep. Zij hadden de reputatie van drinkers en vechters en hokten met hun gezin in piepkleine huisjes aan de rand van de wijk. Tijdens de eerste weken van zijn burgemeesterschap, had Carolus Slabbinck af te rekenen met relletjes. Een graanmagazijn werd leeggeplunderd onder het mom dat de eigenaar orangistische sympathieën koesterde. De burgemeester ging onmiddellijk over tot de oprichting van een burgerwacht, bestaande uit 156 manschappen, allemaal deftige en weerbare mannen uit de gemeente. De burgerwacht bleef nog geruime tijd waken over de orde en de rust in de gemeente. Maar de aandacht van de burgemeester ging vooral uit naar de belangen van de landbouw in Koolkerke. De strijd tegen wateroverlast, ziektes van gewassen en rupsenplagen vulden het grootste deel van de agenda van de gemeenteraad. Na zes jaar stapte Carolus Slabbinck uit de gemeentepolitiek. Hij was geen kandidaat meer bij de verkiezingen van 1836.
1836-1843 : Louis-Casimir-Ghilain van CALOEN ARENTS
(Brugge 4 juli 1809- Koolkerke 5 augustus 1842) z.v. Frangois en Frangoise Arents de Beerteghem
ongehuwd
advocaat
Woonplaats : Kasteel "De Groene Poort”, Ter Panne
De tweede burgemeester was een telg uit de oude adellijke familie van Caloen die al vele decennia in Koolkerke gevestigd was. Familieleden waren er de kasteelbewoners van "Ten Berge” en van "De Groene Poort” en ze waren de bezitters van meer dan de helft van het Koolkerkse grondgebied. Zij gaven dan ook voor beroep meestal "grondeigenaar” op.
Louis van Caloen, bewoner van "De Groene Poort” daarentegen, had rechten gestudeerd aan de Gentse universiteit en behaalde er zijn diploma in 1831. Van 1834 tot 1836 was hij lid van de Brugse balie van advocaten. In dat laatste jaar werd hij door de nieuwverkozen gemeenteraad van Koolkerke, eenparig voorgedragen als nieuwe burgemeester en hij werd in die hoedanigheid ook benoemd bij Koninklijk besluit van 14 oktober 1836. Dat was de nieuwe procedure voor de aanstelling van een burgemeester, zoals bepaald werd door de gemeentewet van datzelfde jaar. Louis van Caloen moest dan ook de eed afleggen in handen van de provinciegouverneur en niet meer voor de gemeenteraad.
In afwachting van zijn benoeming werd al een banket gehouden voor het hele gemeentebestuur en voor het armbestuur. De kosten zouden gedekt worden door de eerste jaarwedde van burgemeester en schepenen. Louis van Caloen was dus een burgemeester van buiten de raad, wat de nieuwe wet ook mogelijk gemaakt had. Zijn adellijke afkomst en zijn status van doctor in de rechten, konden alleen maar het prestige van het dorp ten goede komen. Toch bleef het overwegend agrarische Koolkerke verder sluimeren en er deden zich in de bestuursperiode van Louis van Caloen zo goed als geen noemenswaardige gebeurtenissen voor. Wel schaarde de burgemeester zich helemaal achter de inrichting van een stoombootdienst tussen Brugge en Sluis die in 1842 van start ging. De aanlegsteiger van de boten was immers gelegen op de Koolkerkse wijk Fort Lapin, wat daar zorgde voor een toename van de "nering en de tering”. Nog voor het einde van zijn ambtstermijn overleed burgemeester van Caloen. Hij was toen pas 33 jaar en was celibatair gebleven.
Dit 18de -eeuwse kasteeltje “De Groene Poort” langs de Dudzeelse steenweg was ooit de woonplaats van twee Koolkerkse adellijke burgemeesters: Louis van Caloen (1836-1843) en Alphonse van Caloen (1885-1927).
1843-1861 : Eduard de KNUYT de VOSMAER
(Brugge 26 mei 1803 - Koolkerke 19 januari 1864) z.v. Albert-Patrice en Reine Van Maldeghem X Adelaide de Vriere
Beroep: rentenier
Woonplaats: Kasteelhoeve "Van den Rijne”, Speyhoek
Net als zijn voorganger was ridder Eduard de Knuyt de Vosmaer een burgemeester van buiten de raad. Ook hij behoorde tot een rijke adellijke familie die eigenaar was van heel wat onroerend goed op de gemeente Koolkerke, o.m. het kasteel bij het "Fort de Baviere” en het kasteelgoed "Van den Rijne” op de Speyhoek nabij het Lisseweegs vaartje. Het is niet uitgesloten dat Eduard de Knuyt zijn burgemeesterschap mede te danken had aan de tussenkomst van zijn invloedrijke schoonbroer, diplomaat baron Adolphe de Vriere. In elk geval was dat de mening van raadslid Vincent van Caloen, jongere broer van de vorige burgemeester, die naast het ambt gegrepen had. Beide edellieden lagen trouwens geregeld met elkaar in de knoop.
Ridder de Knuyt werd benoemd bij Koninklijk Besluit van 1 april 1843. De aanvangsjaren van zijn bestuursperiode vielen samen met de z.g. hongerjaren die toen het land teisterden, o.m. door herhaalde mislukkingen van de aardappeloogst. Koolkerke werd toen, net zoals de andere polderdorpen, overspoeld met bedelaars uit Brugge. Erger waren de dievenbenden die tijdens de nacht landbouwgewassen kwamen stelen of inbraken bij de boeren. Om die reden stuurde burgemeester de Knuyt nachtelijke patrouilles op pad. Zo’n patrouille bestond uit vijftien man. Deelname aan die “nachtwacht” was verplicht. Elke mannelijke inwoner van de gemeente kon daartoe opgeroepen worden. Na verloop van tijd bleek dat sommige nachtwachters zelf aan het stropen gingen.
Burgemeester de Knuyt had ook bijzondere aandacht voor de wijk Fort Lapin. Een paar nieuwe nijverheden hadden er zich gevestigd, o.a een ijzergieterij en een zoutziederij. Het aantal arbeidersgezinnen en arbeiderswoningen nam er gestaag toe. Maar de bevolking van het Fort Lapin was eerder afgestemd op de stad Brugge dan op het dorp Koolkerke. Daarom ijverde de burgemeester voor een betere verbinding tussen het dorp en de wijk, door de aanleg van de Koolkerkse steenweg op de dijk van de oude Sluise vaart. Uit eigen middelen schoot hij 7500 BF voor om de werken te bespoedigen. Er dienden daarvoor geen intresten betaald te worden.
De burgemeester stond trouwens bekend voor zijn vrijgevigheid. Toen het gemeentebestuur in 1846 overging tot de oprichting van een werkschool voor arme meisjes, schonk hij dertig “spellewerkkussens” met bijbehoren. Ook voor de bouw van de nieuwe kerktoren kwam hij financieel tussen. Toen in maart 1857 de “Handbogengilde Fort Lapin” gesticht werd door handelaars en nijveraars uit deze wijk, werd hij er de eerste hoofdman van. Na achttien jaar burgemeesterschap gaf ridder de Knuyt zijn ontslag. Hij had er toen drie ambtstermijnen opzitten.
Imposant grafmonument op het kerkhof van Koolkerke voor burgemeester Eduard de Knuyt (1843-1861) en zijn familie.
1861-1879 : Jacobus STRUBBE
(Oostkerke 20 augustus 1815 - Koolkerke 2 juni 1884) z.v. Joseph en Isabelle Dombrecht X Marie Maenhoudt
Landbouwer
Woonplaats: Dudzeelse steenweg
Na twee edellieden was het weer de beurt aan een landbouwer om de burgemeesterssjerp te omgorden. Toch waren noch de adel, noch de dorpspolitiek hem vreemd. Jacobus Strubbe bewoonde de hoeve met duiventoren, vlak naast het kasteel “De Groene Poort” langs de Dudzeelse steenweg. Dat kasteel was bewoond door de familie van Caloen, van wie hij pachter was en met wie hij goede relaties onderhield. De familie Strubbe was al sinds het Hollandse Bewind nauw betrokken bij het bestuur van de gemeente. Jacobus Strubbe werd voor het eerst lid van de gemeenteraad in oktober 1848. In februari 1858 werd hij schepen benoemd en drie jaar later werd hij burgemeester bij Koninklijk Besluit van 14 januari 1861.
Gedurende heel zijn beleidsperiode die achttien jaar duurde, was hij vooral begaan met de landbouwersbelangen. Verbetering van de landbouwwegen en de afvoer van het overtollige water stonden hoog op zijn agenda. Zijn aandacht voor de nijverheids- en handelsactiviteiten op het gehucht Fort Lapin, was duidelijk minder. Burgemeester Strubbe stond ook bekend voor zijn zuinig omspringen met de gemeentekas. Dat belette nochtans niet dat onder zijn stuwkracht in 1864 een nieuwe gemeentelijke jongensschool gebouwd werd. Jacobus Strubbe was een schoolvoorbeeld van een plattelandsburgemeester.
Op deze pachthoeve met unieke duiventoren naast “De Groene Poort” woonde burgemeester Jacobus Strubbe (1861-1879)
1879-1885 : Karel TANGHE
(Geluwe 13 juli 1832 - Brugge 29 november 1902) z.v. Joannes en Theresia Bouckaert X Celestina Isselee
Handelaar in steenkool
Woonplaats: Fort Lapin
In 1879 nam de koopman Karel Tanghe uit de wijk Fort Lapin, plaats op de burgemeestersstoel in Koolkerke. Hij was afkomstig uit het zuiden van West- Vlaanderen en baatte een bloeiende steenkoolhandel uit. Onmiddellijk na zijn verkiezing tot lid van de gemeenteraad in oktober 1878, werd hij door zijn collega’s voorgedragen als kandidaat-burgemeester. Zijn benoeming tot hoofd van zijn gemeente werd bevestigd in een Koninklijk Besluit van 15 maart 1879.
De bestuursperiode van Karel Tanghe stond helemaal in het teken van de toenmalige schoolstrijd. De nieuwe onderwijswet van 1879 verplichtte elke gemeente om een neutrale openbare school te hebben. Koolkerke had die wel, maar ze werd niet bezocht door de kinderen uit de ver afgelegen wijk Fort Lapin. Die liepen vooral school in de meer nabijgelegen Brugse katholieke scholen. De West-Vlaamse liberale gouverneur Heyvaert, fervent voorstander van het openbaar lekenonderwijs, adviseerde burgemeester Tanghe om de stad Brugge te verzoeken de kinderen van het Fort Lapin toe te laten in de Brugse kosteloze stadsscholen. Daar het katholieke Brugse stadsbestuur dit weigerde, werd bij Koninklijk Besluit van 23 maart 1882 de wijk Fort Lapin, inzake openbaar onderwijs, bij Brugge gevoegd. Aldus moest Brugge de kinderen uit de Koolkerkse wijk in zijn scholen aanvaarden. Daarop volgde een eindeloze discussie over de vergoeding die Koolkerke daarvoor moest storten in de Brugse stadskas. Burgemeester Tanghe liet aan zijn Brugse confrater weten dat er niets zou betaald worden, zolang Brugge kaairechten inde op het grondgebied Koolkerke dat grensde aan de handelskom.
Het conflict deinde verder uit en zou pas eindigen in 1884 toen ook de schoolstrijd ophield. Maar ondertussen werd burgemeester Tanghe, die zich in deze affaire had laten meeslepen door de antiklerikale provinciegouverneur, evenzeer van liberale sympathieën verdacht. Dat zou hem zijn burgemeesterssjerp kosten. Zijn kandidatuurstelling voor een tweede ambtstermijn na de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 1884, werd door de katholieke minister van Binnenlandse Zaken verworpen. Karel Tanghe bleef evenwel zetelen als gewoon gemeenteraadslid tot na de verkiezingen van oktober 1887 en hij voerde een harde oppositie tegen zijn opvolger.
1885-1927 : Alphonse-Marie-Joseph-Jean-Ghilain van CALOEN ARENTS
(Brugge 12 september 1852 - Koolkerke 6 maart 1928) z.v. Charles en Eulalie van Caloen Arents X Virginie Strubbe
Grondeigenaar
Woonplaats: Kasteel "De Groene Poort”, Ter Panne
Voor de tweede maal werd een bewoner van het kasteel "De Groene Poort” burgemeester van Koolkerke. Alphonse van Caloen was een achterneef van burgemeester Louis van Caloen. Hij huwde een meisje dat niet van adel was, wat toen zelden voorkwam. Zij heette Virginie en was een dochter van zijn buurman en pachter, Jacobus Strubbe, die van 1861 tot 1879 ook burgemeester van Koolkerke was. Alphonse van Caloen kwam in de gemeenteraad na de verkiezingen van oktober 1884. Hij werd burgemeester benoemd bij Koninklijk Besluit van 14 februari 1885 en zou dat ambt 42 jaar uitoefenen.
Maar hij begon er wel aan onder een ongunstig gesternte. De gemeenteraad had hem niet voorgedragen als kandidaat-burgemeester, maar hij werd "van hogerhand” uitverkozen. Geruchten deden de ronde dat de bisschop van Brugge ten zijne gunste tussengekomen was om zijn voorganger, burgemeester Tanghe, uit het ambt te verwijderen. De clerus was immers niet te spreken over de houding van die laatste gedurende de schoolstrijd. Tijdens de tumultueuze gemeenteraadszitting op 27 februari 1885 kwam het tot een oplopende ruzie tussen Alphonse van Caloen en Karel Tanghe.
Uiteindelijk verwierp de gemeenteraad met acht stemmen tegen een, de feestelijke inhuldiging van de nieuwe burgemeester. Maar ook hier heelde de tijd de wonden. Burgemeester van Caloen werd door de overgrote meerderheid van de Koolkerkenaren gerespecteerd en graag gezien. Een klap voor de gemeente Koolkerke tijdens zijn burgemeesterschap was het verlies van vierhonderd hectare grondgebied dat in 1899 moest afgestaan worden aan de stad Brugge voor het graven van het kanaal Brugge-Zeebrugge en voor de aanleg van de Brugse binnenhaven. De hele wijk Fort Lapin en een gedeelte van de wijk Ter Panne werden daardoor Brugs grondgebied. Koolkerke werd opnieuw een agrarische gemeente met nog geen achthonderd inwoners. Tweederde van het overgebleven grondgebied was eigendom van de familie van Caloen. De Eerste Wereldoorlog bracht de burgemeester door in het neutraal gebleven Nederland, zoals heel wat van zijn adellijke ambtsgenoten. Schepen Jacobus Van de Ryse werd dienstdoend burgemeester. Na de oorlog nam de toen 66-jarige Alphonse van Caloen zijn ambt weer op en hij zou dat nog enkele jaren uitoefenen, zonder noemenswaardige initiatieven te nemen. In Koolkerke stond de tijd toen eventjes stil.
1927-1931 : Willem DEMETS
(South Bend, VSA 16 oktober 1894 - Brugge 21 oktober 1975) z.v. Jean en Mathilde Debel X Leontine Hebb
Arbeider in de Gist- en Spiritusfabriek te Brugge
Woonplaats: Koolkerkse steenweg
Als zoon van immigranten werd Willem Demets geboren in de Verenigde Staten van Amerika, maar hij behield de Belgische nationaliteit. Hij kwam terug naar zijn geboortestreek, vestigde zich in de gemeente Koolkerke en vond werk als arbeider in de Nederlandse Gist- en Spiritusfabriek naast de Brugse handelskom. Geïnteresseerd in de gemeentepolitiek, nam hij deel aan de raadsverkiezingen van oktober 1926 en werd al tijdens de eerste zitting verkozen tot schepen. Onmiddellijk daarna werd hij voorgedragen als kandidaat-burgemeester. Zijn benoeming volgde bij Koninklijk Besluit van 25 februari 1927.
De burgemeesterssjerp werd daardoor overgedragen van de aristocraat Alphonse van Caloen naar de arbeider Willem Demets. Na de afscheiding van de wijk Fort Lapin in 1899, kwamen zich al maar meer arbeiders vestigen op het grondgebied van Koolkerke. Zij waren vooral tewerk gesteld in de nieuwe Brugse binnenhaven en in de Gist- en Spiritusfabriek. Het opkomend socialisme in Brugge en ommeland, kreeg echter nog geen voet aan de grond in Koolkerke. Er werden daar toen blijkbaar geen geschikte kandidaten gevonden voor de oprichting van een partijafdeling. Toch heerste er ongerustheid bij de boerenbevolking nu er een burgemeester uit de arbeidersklasse aan het bewind gekomen was. Tijdens zijn eerste toespraak voor de gemeenteraad, trachtte Burgemeester Demets die ongerustheid te ontzenuwen en beloofde evenzeer de belangen van de landbouw te zullen behartigen. Hoe dan ook, hij wierp een dam op tegen het ontluikend socialisme onder de arbeiders in Koolkerke. De verheffing van de "werkmensen” was een prioriteit voor de burgemeester. Met grote inzet ijverde hij voor de oprichting van een volksbibliotheek in zijn gemeente.
Maar na vier jaar burgemeesterschap, nam Willem Demets al ontslag. Het werd aanvaard bij Koninklijk Besluit van 25 november 1930. Wellicht was dat ontslag het gevolg van een afspraak met schepen Firmin Pacque met wie hij een duo vormde en die hem zou opvolgen. Willem Demets trok zich ook terug uit de gemeenteraad. Hij verhuisde naar Brugge.
1931-1952 : Firmin PACQUE
(Koolkerke 26 september 1886 - 25 november 1960) z.v. Edmond en Elodie Demaecker X Nathlie Debrouwer
Bediende
Woonplaats: Koolkerkse steenweg
Na het ontslag van zijn voorganger, werd Firmin Pacque tot nieuwe burgemeester benoemd bij Koninklijk Besluit van 20 januari 1931. Hij was samen met hem verkozen voor de gemeenteraad in oktober 1926 en hij werd schepen op 8 januari 1927. Burgemeester Pacque bestuurde Koolkerke in een klimaat van politieke rust. De meeste beslissingen werden genomen bij consensus. Maar toen na de gemeenteraadsverkiezingen van 1938 twee socialisten in de raad verschenen, had de burgervader voor het eerst af te rekenen met een echte oppositie.
De meest bewogen periode tijdens zijn beleid, deed zich evenwel voor tijdens de Tweede Wereldoorlog. Firmin Pacque was om den brode werknemer in de Nederlandse Gist- en Spiritusfabriek te Brugge, eveneens zoals zijn voorganger. In het voorjaar van 1942 werd een klacht tegen hem ingediend bij oorlogsgouverneur Bulckaert. De Koolkerkse burgemeester zou meer aandacht besteden aan de fabriek dan aan het bestuur van zijn gemeente. Hem werden nalatigheid en verwaarlozing verweten. De gouverneur riep hem op het matje en hij drong aan op vrijwillig ontslag. Dat werd echter door Firmin Pacque geweigerd. Toch waren zijn dagen als burgemeester geteld. Op 24 april 1942 werd hij door het “amtsverbot” getroffen en door de Duitse bezetter afgezet. Een verordening uit 1940 voorzag in het afzetten van mandatarissen zonder opgave van motivatie. Maar het geschil met de oorlogsgouverneur was duidelijk de reden van zijn verwijdering.
Aangezien de vorming van een door de Duitsers opgelegd Groot-Brugge toen al voor de deur stond, werd geen nieuwe burgemeester meer aangesteld. Schepen Van de Casteele werd in afwachting dienstdoend burgemeester. Na de oorlog kwam Firmin Pacque terug. Hij was toen al gepensioneerd. In 1946 werd hij herkozen zonder strijd, op de enige ingediende lijst, nl. die van de CVP. Maar zes laar later volgde voor hem een zware verkiezingsnederlaag die het einde betekende van zijn burgemeesterschap. Hij bleef nochtans in de gemeenteraad zetelen tot 1958.
1952-1966 : Jozef DOBBELAERE
(Koolkerke 14 maart 1912 - Brugge 9 december 1965) z.v. Henri en Stefanie Cools X Agnes Missault
Landbouwer
Woonplaats: Ronselarestraat
De grote overwinnaar van de gemeenteraadsverkiezingen van november 1952, was de landbouwer Jozef Dobbelaere. Hij haalde dubbel zoveel stemmen als de zittende burgemeester Firmin Pacque en hij werd meteen als diens opvolger voorgedragen, alhoewel hij toen nog niet de minste politieke ervaring had. Bij Koninklijk Besluit van 10 februari 1953 werd hij benoemd. De aanstelling van burgemeester Dobbelaere werd met zeer veel luister gevierd. Het was baron Ernest van Caloen, de meest vooraanstaande inwoner van Koolkerke en kasteelheer van “Ten Berge”, die het feest comité voorzat.
Maar met Jozef Dobbelaere deed de spreekwoordelijke dorpspolitiek haar intrede in het polderdorp. Er werden twee clans gevormd: een rond de burgemeester en een rond schepen Storme. De politieke strijd was toen een strijd tussen personen en had niets meer met het welzijn van de gemeente te maken. De roddelcampagnes volgden elkaar op. Het echte of vermeende verhaal deed de ronde, dat Jozef Dobbelaere zich bezondigde aan overdadig herbergbezoek en dat hij zijn eigen landbouwbedrijf verwaarloosde.
Koolkerke liep overigens in die tijd een gevoelige achterstand op t.a.v. de buurgemeenten. Er was geen voldoende openbare verlichting, geen echte riolering, geen urbanisatieplan... De uitslag van de gemeenteraadsverkiezingen van 1964 was dan ook een striemende afstraffing voor de burgemeester.
Zijn lijst was nog goed voor slechts een zetel. Hijzelf behaalde amper dertig voorkeurstemmen, maar hij zat wel in een gunstige positie om burgemeester te blijven. De andere twee lijsten hadden elk vier zetels veroverd, zodat Jozef Dobbelaere op de wip zat. Het was met tegenzin dat de provinciegouverneur de herbenoeming van de Koolkerkse burgemeester accepteerde. Hij stelde zijn hoop op twee nieuwe en jonge schepenen die toen in dienst traden. Burgemeester Dobbelaere heeft maar weinig genoten van zijn herbenoeming. Nog datzelfde jaar overleed hij.
1966-1971 : Maurice DE GRANDE (Oostkerke 22 januari 1933) z.v. Amandus en Romanie Deceuninck X Rosa Viaene
Bediende
Woonplaats: Gemeneweidestraat
De laatste burgemeester van Koolkerke was de thans nog levende Maurice De Grande. Hij kwam zich in die gemeente vestigen in 1962 en was toen hoofdboekhouder van het ACW-Brugge. Hij stelde zich in oktober 1964 kandidaat voor de gemeenteraad, werd verkozen en werd onmiddellijk eerste schepen. Na de plotse dood van burgemeester Dobbelaere in 1965, werd Maurice De Grande bij Koninklijk Besluit van 12 januari 1966 tot diens opvolger benoemd.
De arrondissementscommissaris stelde hem aan de gouverneur voor als iemand "met een flink voorkomen en met een vlotte en verstandige conversatie”. Koolkerke was toen dringend aan modernisering toe. De bevolking groeide gestaag en nieuwe wijken ontstonden. Betaalbare bouwgrond trok vooral werknemers aan uit de nieuwe bedrijven ten noorden van Brugge.
Onder het beleid van burgemeester De Grande werd de achterstand van Koolkerke t.o.v. de andere Brugse randgemeenten grotendeels ingehaald. Maar het einde van de zelfstandige gemeente kwam in zicht. De fusie van Koolkerke met de stad Brugge was onafwendbaar en op 1 januari 1971 was ze een feit. Maurice De Grande werd schepen in Groot-Brugge tot mei 1977. Hij was bevoegd voor personeelszaken en voor huisvesting. Van april 1977 tot november 1981 was hij CVP- provincieraadslid voor het district Brugge. Hij was ook beheerder van talrijke maatschappijen en in 1977 werd hij directeur-zaakvoerder van de intercommunale voor huisvuilverwerking. Thans is hij voorzitter van de kerkraad en van het Koolkerkse feestcomite, en hij is ook penningmeester van het plaatselijke ACW en van ziekenzorg.
Bronnen
- Provinciaal archief van West-Vlaanderen, Archief van de gouverneur.
- Stadsarchief Brugge, Archief van de voormalige gemeente Koolkerke.
Literatuur
- Desmet J., Koolkerke tussen 1820 en 1850, in Brugs Ommeland 1963, nrs. 1 en 2.
- Rau J., Koolkerke - Sint-Jozef, Geschiedenis van de Brugse rand, Brugge 1990.
- Wintein W., Kaart van de oude gemeente Koolkerke, in Rond de Poldertorens 1965, nr. 1.
Mondelinge informatie van familieleden.