Rechtspraak in het Brugse Vrije
2. Nog een reeks Kerkdiefstallen

Germain Vandepitte

Vier jaar later zijn de Schepenen van het Brugse Vrije opnieuw geconfronteerd met een reeks kerkdiefstallen.

Op dinsdag 14 oktober 1732 werden te Gent, in de vroege morgenuren, twee personen aangehouden. Op welke gronden en wat de aanleiding daartoe was, blijft een open vraag. Heel waarschijnlijk was het op verzoek geweest van de magistraat van het Brugse Vrije, want later vinden we ze terug in het gevang te Brugge waar ze ondervraagd werden in de Kamer. Bij hun aanhouding droegen ze gestolen kerkgoederen mee.

Nummer een was Philippe Debuysere de zoon van Jan, 26 jaar oud en geboren op de St.-Jacobsparochie te Brugge. Hij was wever van stiel, doch naar hij verklaarde, bedelde hij sedert vijf a zes weken zijn kostje. Vooreerst werd hem gevraagd waar hij was op donderdag 9 oktober laatstleden (1732). Toen was hij op Houtave samen met een vriend, Jooren genaamd; doch zijn toenaam (familienaam) kende hij niet. Ze waren daar aangekomen omstreeks de noen en bleven er tot 's nachts ten twaalven. Ze waren er in een huisje niet verre van de parochie Houtave en zijn daar vertrokken omstreeks vijf uur. Vandaar zijn ze naar de kerk van Houtave gegaan, na evenwel nog een vijftal uren gewacht te hebben aan de kant van een weg. Op een vragen van Jooren had hij schildwacht gestaan terwijl die inbrak in de kerk. Het was toen omstreeks elf uur; en naar schatting was Joren ongeveer een uur bezig geweest in de kerk, waar hij de geldkastjes en het tabernakel had opengebroken met een ploegkouter die hij had meegebracht van de kant van Blankenberge.

Toen Jooren terug buitenkwam, had hij een ciborie bij en omtrent tien schellingen in blamuysers, dobbels en oortjes (1). In die ciborie had een grote Hostie gezeten en twee kleinere. Die had Joren er uit gesmeten in de kerk; persoonlijk echter had Philippe dit niet gezien. Buiten dat, had Jooren ook een fles mee, waaruit  hij verschillende malen gedronken had vooraleer Philippe "de reste ofte den cluts" had gekregen. Van de buit had Joren hem het onderstuk van de ciborie gegeven en vier schellingen in geld. Jooren had de ciborie gebroken diezelfde ochtend dat ze gevangen genomen waren in het voorgeborchte van Gent (2).

Van Houtave waren ze met bekwame spoed vertrokken in de richting van Oudenburg en pas voorbij dat dorp zijn ze langs een kant gekropen om wat te rusten. Vandaar zouden ze naar Gistel gaan om ook daar de kerk te bestelen. Nadat ze de hele dag in "het bremstuk” hadden gelegen, braken ze tegen de avond op, zodat ze omstreeks tien uur te Gistel aankwamen. Op een hoeve, achter een bosje nabij de kerk, had Jooren een "appelladder" gehaald. Daarmee klom Joren tot aan een venster dat hij met zijn handen openbrak. Hijzelf, Philippe, stond gedurende driekwart uur op wacht buiten de kerkmuur. Toen achteraf de buit bekeken werd, bleken er 17 à 18 schellingen te zijn in schellingen, blamuysers en goede en kwade oortjes. Er waren ook een zes of zeven boekjes, benevens drie of vier krampenringetjes (3), plus vier zilveren ringetjes. Verder drie medailles met groene steentjes aan de ene kant en rode aan de andere. Een tegenvaller was, dat Joren het tabernakel niet had gevonden.

Toen vroeg men Philippe of ze licht hadden gemaakt te Houtave of te Gistel. Dat wist hij niet te zeggen, hij had geen licht gezien. Zijn aandeel in de diefstal te Gistel bedroeg 7 of 9 schel­lingen in geld, 2 zilveren krampenringetjes en een witte medaille waarvan hij niet wist of het zilver was of koper.

Van Gistel waren ze dan vertrokken naar Torhout, waar ze de zondagmorgen aankwamen. In een herberg hadden ze een maatje brandewijn gedronken zonder ander volk te hebben gezien dan de zonen van het huis, die naar de jacht gingen. Van daar zijn ze dan ver­der gegaan al over Lichtervelde, Ardooie naar Kortrijk, en zo verder naar Gent. De avond van de 13e waren ze op Drongen gekomen, waar ze op een hoeve logeerden. Een uur voor dage raad vertrokken ze daar; en nauwelijks te Gent aangekomen, had men hen gearresteerd.

Toen toonde men hem verschillende gestolen goederen die hij herkende; en hij bekende dat zij deze gestolen hadden te Houtave en te Gistel.

Maar dat was nog niet alles. Er werden hem daar enkele stukjes zilver getoond, versierd met kruisjes; en hem werd de vraag gesteld hoe deze in zijn bezit waren gekomen. Deze had hij gevonden in een droge gracht toen hij voor veertien dagen op de terugweg was van Turnhout. Ze waren gewikkeld in een "slunsken". Toen hij die vondst deed, was Jooren er niet bij of omtrent. Waar had hij dan die stukjes zilver gehaald die in dat "fransyne"’(4) zakje zaten? en dat zilveren kruis met dat ringetje er aan? Allemaal gevonden op de plaats hier voren aangehaald, was het antwoord De zilveren draad en de lelietjes die hij bijhad, waar kwamen die vandaan? En de andere kerkgoederen? Philippe bekende dat die voortkwamen van de diefstal te Gistel. Jooren had hem gezegd dat ze samen naar Holland zouden gaan om dat alles te verkopen aan de "smausen".           .

Hadden Jooren en hij samen geen andere inbraken gepleegd? of had hij soms kennis van andere inbraken die Joren zou gepleegd hebben? Neen, zei Philippe, andere waren er niet, en van meer had hij geen weet. Te Waasmunster had hij kennis gemaakt met Joren en samen waren ze intussen te 's Hertogenbosch geweest en ook te Sluis, voordat ze naar de streek hier waren afgezakt.

Jawel, vroeger had hij hier te Brugge al in het gevang gezeten wanneer dat juist was, weet hij niet meer te zeggen. Toen werd hij veroordeeld om het Land te ontruimen met verbod er nog binnen te komen op straffe van banning en "schavotterynghe" (5).

Had hij dan verder niets meer te bekennen? Nu ja, een zevental jaren terug had hij hier te Brugge vastgezeten wegens diefstal van een paar slaaplakens in zijn logement. Daarvoor had hij zes jaar verbanning gekregen. En te Kortrijk was hij geslaakt uit het gevang, toen hij vast zat voor bedelen. Ook te leper was dat het geval geweest, maar daar was hem tevens de Kasselrij ontzegd geworden.      

Of hij de vrouw van Jooren kende? Jazeker; dat was een vrouwmens met name Thérèse, de toenaam hem onbekend. Wel wist hij dat ze te Lo in Veurne Ambacht was geboren en 21 jaar oud was. Ze droeg een kalamande rok met rode en gele strepen, "een Hollands steecklijf" bijna van dezelfde kleur. Ze was vet noch mager, had bruine ogen, bruin haar en "een treckmutse" (6). Een vaste woonst had ze niet, maar de meeste tijd hield ze zich op rond Gent. Nu sedert 8 dagen was ze te Gent en logeerde op ' t Heilig Kerst (7) in een straatje aan de rechterzijde gaande naar ' t water en komende in de grote strate die naar de kerk leidt. In dat straatje staat enkel een huisje, bewoond door een "babinder (8). Tot daar dan de eerste verklaringen van Philippe Debuysere.

Nummer twee was Joris Debruyne, zoon van Jan en geboren te Houtave, 22 jaar oud en boerenwerkman; tenminste zo hij werk vond, naar hij zei. Dit was waarschijnlijk weinig het geval. Een vaste woonst had hij niet.

Bij navraag waar hij was op de 9e oktober, wist hij dat niet zo precies meer. Een dag of vier, vijf terug was hij op Houtave geweest met zijn vriend Philippe. Even voor de middag waren ze daar gearriveerd en ze hadden verbleven in een huis waar hij bekend was en waarvan de bewoonster Francisca noemde. Daar hadden ze trouwens gegeten. Even voor de avond waren ze daar weggegaan en hadden zich nog wat opgehouden aan een kant nabij een ander huis, tot het donker was. Vandaar zijn ze recht naar de kerk van Houtave gegaan, waar hij ingebroken heeft, terwijl Philippe de wacht stond.

Hij was in de kerk geklommen langs een venster aan de kant van het dorp, ongeveer in 't midden. Dat venster was laag, zodat hij er van de grond bij kon. Het venster zelf had hij opengebroken met zijn mes. Eens in de kerk had hij de kastjes en het tabernakel opengebroken met een ijzer, een soort kapmes, dat hij had meegebracht van de kant van Nieuwmunster. Uit het tabernakel had hij de ciborie genomen waarin Hosties waren. Bij het naar buiten klimmen was evenwel de ciborie gevallen, zodat de Hosties op de grond gevallen waren. Naar zijn schatting was het ongeveer elf uur toen hij binnenbrak, en hij was omtrent een uur bezig geweest daarbinnen.

Een bijkomende vraag was, hoe hij dat klaargespeeld had, daar het volslagen donker was geweest. In de kerk brandde er een lamp en zo kon ik wat zien, sprak Jooren. Had hij buiten de ciborie en het geld niets anders meegenomen uit de kerk? Ja, antwoordde hij, een blauw doekje met een zilveren kruis daarop. Dat lag op het altaar. Ik heb het aan Philippe gegeven. Ook was er een fles wijn, die fles heeft mijn maat op het kerkhof achtergelaten. Bij het naar buitenkomen had hij en ciborie en geld aan Philippe gegeven, die alles had opgeborgen in zijn reiszak. Trouwens de hele reis heeft hij die gedragen.

Onmiddellijk daarna zijn ze vertrokken naar Stalhille, vandaar over de vaart naar Oudenburg, waar ze aankwamen bij dagenraad. Toch waren ze nog over de "Waerebrugghe" gegaan tot tegen Gistel.

Ze hadden het plan beraamd om ook deze kerk te bestelen. Tegen de avond waren ze opgekraamd en kwamen ze ongeveer om 9 of 10 uur bij de kerk. Van een nabijgelegen hoeve had hij een ladder genomen en deze had hij alleen gedragen tot bij het eerste venster aan de noordzijde. Dat had hij opengebroken met zijn mes. Nogmaals was Philippe op de weg blijven staan als wacht.

De kastjes had hij opengebroken met hetzelfde ijzer dat hij gebruikt had te Houtave. Benevens het geld, had hij verscheidene ringen van zilver en hoorn meegenomen en dat alles gegeven aan Philippe die binnengekomen was langs de deur die hij ontsloten had, zohaast hij was binnengeklommen. Philippe had nochtans niet geholpen om de kastjes open te breken; dat had hij alleen gedaan. Neen, tussen het gevonden geld uit de kastjes stak geen "groot stuk geld". Medailles hadden ze gevonden, maar geen gouden ring bezet met diamant. Was die daarbij geweest, dan hadden ze die ook per abuis weggegooid met de overtollige hoornen ringetjes.

Waar dat gebeurd was, wist hij niet meer. Ook de stukjes zilver en het fransijnen zakje, kwamen ter sprake; maar daar wist hij helemaal niets van af.

Over Koekelare en Wijnendale bos waren ze in Torhout beland en hadden daar in een herberg een maatje brandewijn gedronken. Dan zijn ze over Kortrijk, Harelbeke en Deinze naar Gent gegaan, waar ze in ’t voorgeborchte gevangen zijn genomen. Het gestolen goed zouden ze verkocht hebben waar ze het kwijt konden. Pas veertien dagen geleden was hij in kennis gekomen met Philippe in het Land van Waas.

Of hij vroeger geen wit hondje had met rode plekken? Nee dat niet, wel een pikzwart hondje. Was hij getrouwd? Ook dat niet.

Wel kende hij een vrouwmens met name Marie Thérèse Du Bois, geboren te lo; en daarmee heeft hij lange tijd verkeerd. Of hij met deze vrouw ook op Esen geweest is in de maand januari 1732? Tja, dat kon best zijn al had hij de indruk dat het langer geleden was. Had­den ze daar niet samen het kapelleken bestolen? Dat ontkende Jooren. Was hij ooit eerder gevangen genomen? Ja en hier in Brugge nog wel, samen met Jacobus. Nu zowat vier jaar geleden waren ze verdacht geworden van een diefstal in een huis te Diksmuide. Ze waren veroordeeld geweest met verbanning, hoewel hij de juiste tijd niet meer kon zeggen.

Tot daar dan de eerste verklaringen van beide beklaagden, die over het algemeen wel in overeenstemming waren. Toch werd nog nader op de zaak ingegaan ; en de volgende dag, 15 oktober, werden ze in de Kamer voorgeleid voor nadere toelichting.

Aan Philippe werd gezegd dat hij niet de hele tijd wacht had gestaan, maar ook in de kerk was geweest. Dat gaf hij toe, maar zei dat het maar een paar stappen waren geweest. En of hij benevens de medailles en ringetjes, geen gouden ring had gezien met een diamant? Neen, zoiets had hij niet gezien. Die stukjes zilver in dat zakje, van waar kwamen die nu eigenlijk? Die had hij gekregen van Joren toen deze de kerk had bestolen twee uren boven Turnhout gelegen (9). De naam van de parochie kende hij niet, doch deze was gelegen dicht bij een klooster. Jooren was in de kerk ingebroken, terwijl hijzelf weerom wacht stond. Het in stukken gebroken zilver kwam van het beeld van O.-L.-Vrouw en van het voorwerp dat het Kindeken Jezus in handen had. Ook een zilveren me­daille en een kruis, die om de hals van het beeld hingen, had­den ze meegenomen. Verder hadden ze de kastjes opengebroken en daaruit een vijftal schellingen geroofd. Aan het tabernakel had Jooren niet geroerd en daarvoor had hij bittere woorden mogen horen van Philippe. Jooren had daar de braak gepleegd met een stuk ijzer dat hij gevonden had op een parochie "Beurne" genaamd (10). Deze diefstal was gepleegd nu drie weken geleden om elf uur 's nachts. Jooren had daarvoor een ladder bijgehaald uit een ka­pelleken op het kerkhof, en was ingebroken langs een venster naast het hoogaltaar.

Jooren werd dan voorgeleid. Van een ring die ze geroofd zouden hebben uit de kerk van Gistel, wist hij niets af, raar dat grote geldstuk (hem hier voorgehouden), dat kwam inderdaad uit een van de kastjes. Philippe was daar met hem de hele kerk rond geweest, nadat hij hem had binnengelaten langs de deur. Over de diefstal boven Turnhout gaf hij dezelfde versie als zijn kompaan. Die dief­stal hadden ze samen gepleegd zonder dat er nog andere medeplichtigen waren. Andere diefstallen hadden ze niet gepleegd.

Andermaal werd teruggekomen op de diefstal in het kapelleken van Esen, die hij samen met Marie Thérèse Du Bois zou verricht hebben. Nu bekende hij daar binnen te zijn gedrongen langs een venster aan de noordzijde. Van een tafeltje dat daar stond had hij de lade opengebroken met zijn mes en de hand gelegd op vier stuivers en een of twee "geluwe ketentjes". Thérèse was bij hem op Esen en bevond zich niet verre van daar. Ook zijn zwart hondje had hij dan bij.

Toen vroeg men waar hij de "attestatie" vandaan had gehaald die hij bijhad. Dat was te Brussel gemaakt door een hem onbekend persoon. Het andere attest, dat hij met Du Bois zou gehuwd zijn, was gemaakt door een zekere Francis. Hij had het gekregen in Bra­bant boven Lillo; en hij had er 10 stuivers voor gegeven. Deze Francis was ongeveer 28 jaar oud, was redelijk lang en sprak op zijn Brussels. Hij meende verder dat hij een "paruycke met een burse" droeg (11).

Nadat deze verklaringen vergeleken waren en overdacht, werden beiden ’ s avonds om acht uur nogmaals voorgebracht. Philippe moest daar bekennen dat hij inderdaad te Gistel de hele kerk rond geweest was. Op de vraag of er op hun tochten en hun dieverijen nog andere medeplichtigen waren, antwoordde Philippe dat Thérèse Du Bois er ook bij was. Tijdens de diefstal te Turnhout lag ze op ongeveer een uur afstand van daar op een hoeve. Even tevoren "had ze Jooren om de hals gelegen" opdat deze de inbraak zou plegen.

Op de vraag of hij Maerten Denys kende, die zich uitgaf voor "geluwgieter" (12), antwoordde hij deze goed te kennen en hem gezien te hebben te Kortrijk; en dat deze persoon zich bezighield met beurzensnijden. Of hij ook andere diefstallen pleegde, kon hij wel niet zeggen.

Jooren werd gevraagd waar hij bevaren was met het altaar kleedje dat hij meegenomen had te Gistel; maar dat wist hij niet meer.

Had hij sedert die twee kerkdiefstallen geen andere landlopers  meer gesproken? -Jawel, te Deinze; maar met name kende hij ze toch niet. Had hij soms dat doek niet aan een andere landloper weggegeven? Nee toch, dat niet. En of hij nog andere landlopers ken­de? -Daar moest hij nog eens over nadenken. Had Philippe misschien die doekjes weggegeven? -Ja, dat kon zijn; want die doekjes had hij aan Philippe gegeven en wat deze er mee gedaan had, wist hij niet.

Om acht uur dertig was het de beurt aan Philippe. Had hij deze kelkdoek en dat altaardoek niet in zijn bezit gehad? Een klein vierkant doekje met "garen" kantjes had hij wel, maar dat moet hij ergens verloren hebben. Hij herinnerde zich niet te Deinze land­lopers te hebben ontmoet. Op de vraag naar andere inbraken en diefstallen, wist hij nog een diefstal te declareren, in een kerk in het land van Dendermonde, tijdens de kermis in dat dorp. Jooren had daar ingebroken met behulp van een ladder, koorden en een kapmes, langs een venster naast het hoogaltaar. Wat Jooren daar allemaal had opengebroken en hoe, wist hij niet; doch de buit bedroeg vijf schellingen. Hijzelf stond aan de ingang van het kerkhof.

Van het gestolene had hij de helft gekregen.

Hoe later het werd, hoe beter Philippe's memorie werd. Want toen kwam het in zijn gedacht dat ze ook de kerk van Maghermelsen (13) drie uur boven Gent, hadden gekraakt. Dat hadden ze gedaan toen ze op de terugweg waren van Turnhout, veertien dagen geleden.

In de nacht hadden ze daar ingebroken met behulp van een "balieken" in de vorm van een ladder. Alle kasten werden daar gekraakt, evenals het tabernakel. De buit bedroeg elf stuivers in geld. Uit het tabernakel hadden ze een zilveren doos, met een kruis daarop, gehaald. Daarin bevonden zich 20 a 30 Hosties, dat had hij gezien. Jooren had die in het tabernakel laten liggen, dat beiden uit de kerk hadden gedragen tot op het kerkhof. Doordat ze het tabernakel hadden laten vallen, was het doosje opengegaan. Jooren had het ter hand genomen en in Filips zak gestoken. Ook had Jooren een Hostie in zijn hand genomen en zelf had hij gezien dat Jooren zijn hand met de Hostie naar zijn mond had gebracht, zonder echter te weten of hij Deze in zijn mond had gestoken.

Dat zilveren doosje had hij, Philippe, gedragen tot tegenaan Gent. Buiten de St.-Pieterspoort hadden ze het verstopt onder een grote alleenstaande lindeboom, aan de rechterkant van de kalzijde naar Kortrijk. Hij wist niet beter of het lag daar nog aan de kant van Gent aan de rechterzijde van de boom, "een handgrepe" diep en omtrent een stap van de boom af. Buiten het doosje was daar niets anders geweest in het tabernakel, tenzij een vierkant doekje met garen kantjes en nog een ander langwerpig doekje. Verder had Jooren met een stok het katoenen kleed van het 0-L.- Vrouwebeeld gelicht. Dit had hij laten verkopen op de "Keysermarkt" te Gent. Het vierkant doekje (14) had Jooren gegeven aan Thérèse Du Bois en deze had het gedragen aan haar hals. Het langwerpig doekje had Philippe gekregen, maar hij wist niet meer waar het beland was.

Toen men Jooren ervan beschuldigde de kerk van St.-Anna, parochie Hamme, te hebben gestolen, gaf hij dat grif toe; evenals de diefstal in de kerk van Maghermelsen. Het tabernakel hadden ze daar naar buiten gedragen tot op het kerkhof, waar hij het had open gestampt met zijn voeten. Daarin had hij het zilveren doosje gezien met het kruisje daarop. Daaruit waren wel 20 Hosties gevallen.

Een daarvan, die op het gras lag, had hij opgeraapt en in het ta­bernakel gelegd. Toen men hem zei dat hij die in zijn mond had gestoken, loochende hij. Juist tot tegen mijn mond, bekende hij. Maar wat meer is, 'k geloof dat Philippe er ook een heeft opge­raapt. Het doosje had Philippe in zijn zak gestoken en ze hadden het verborgen tegenaan Gent. Het vierkant doekje had hij aan Thérèse gegeven en ze had het in zijn bijzijn om haar hals gehangen. Het katoenen kleed van O.-L.-Vrouw had hij in twee stukken gescheurd en laten verkopen te Gent. Tien of twaalf schellingen had dat opgebracht.

Toen werden beiden met elkander geconfronteerd. Philippe zei dat Jooren het doosje in zijn handen had genomen en het hem had gegeven om in zijn reiszak te stoppen. Jooren verklaarde dat na het openstampen van het tabernakel Philippe het eerst het doosje in handen had genomen. Beiden bleven daarbij. Eendrachtig waren ze, toen ze verklaarden dat Thérèse Du Bois op de hoogte was geweest van alle diefstallen en dat zij haar ook hadden gezegd waar het doosje was verborgen.

Een paar dagen later kwam men al met dat bewuste doosje aandraven. Beiden herkenden het als komende uit de kerk van Maghermelsen. Toen ze het verstopten hadden ze het in wat gras gewonden. Aan Philippe vroeg men dan of Thérèse Du Bois niet enige malen naar "Brestjes" of Sluis was geweest. Dat wel, zei Philippe. Te Breskens hadden ze op een grote pachthoeve geslapen en te Sluis in een herberg langs de kade. Of ze nog verder in Zeeland geweest zijn, kan hij niet bevestigen.

Wie had hij gesproken te Kortrijk? Maerten Denijs; deze had hij aangetroffen op een logies in een straatje zonder einde in de Leiestraat. Had hij daar ook niet gesproken met Anne Marie Peuters en Joanna Vander Perre? Jazeker, Mie Peuters had hij eveneens op dat logies gezien en ook Joanna Vander Perre. Dat was een diefachtig vrouwmens die "een plekke" had op haar kaak. Kende hij verder niet Marie Catherine Joorens? en Gillis Vander Poot, bijgenaamd Laemken? en Joseph Donderigas? en Frans Pepers, die geboortig was van Gent? Nee, die personen kende hij niet; uitgezonderd Pe­pers: "deze heeft een bijghesight" (15). Gesproken had hij hem niet. Evenwel deed hij opmerken dat Pepers niet geboren was te Gent, maar wel te Aat. Ook dat hij hier te Brugge in het Rasphuis was geweest. Cornelis Vande Putte en Michiel Prultiau kende hij ook niet.

Jooren Debruyne verklaarde dat Thérèse Du Bois "alomme was lopende" en dat hij weet dat ze te Sluis was geweest en gelogeerd had op een grote hoeve tussen deze stad en Aardenburg. Verder werd hem gevraagd of hij al had nagedacht over andere bekenden of gebeurlijk nog gepleegde diefstallen. Volgens Jooren waren er geen andere meer, dat was alles. De inbraak in het kapelleken te Esen was de eerste geweest van zijn leven. Ander medeplichtigen dan Philippe Debuysere had hij niet gehad. Evenmin had hij andere personen gesproken of gezien te Kortrijk.

Op 20 oktober werden ze nog eens in de Kamer gebracht. Wonderlijk

genoeg scheen bij Jooren een licht te zijn opgegaan. Nu herinnerde hij zich goed dat hij ook ingebroken had in een kerk nabij Aalst. De naam evenwel wist hij niet meer; wel dat er de buit één pattakon was geweest. Toen men hem vroeg of hij ook de kerk van Eine bij Oudenaarde niet gekraakt had, antwoordde hij dat het best waar kon zijn. Dat moet zowat zes of zeven maanden geleden zijn. Daar was de buit ongeveer vier schellingen groot. Bij hem was toen Cloetje, deze was er schildwacht. Ook de inbraak in de kerk van Roosendaal, zeven uren boven Antwerpen, bekende hij nu. Daar had hij een paternoster gestolen met verscheidene medailles en een zilveren kruisje er aan. Deze rozenkrans had hij uit de handen genomen van het Jezusbeeld. Ook waren er nog twee zil­veren kruisjes en twee ringetjes bij de buit. Verder ook nog twee stukken katoen. Deze had hij, samen met de medailles, verkocht te ’s Hertogenbosch. Deze diefstal had hij op zijn eentje gepleegd.

Had hij ook geen kerk bestolen nabij Gent Meulestede, namelijk de kerk van Evergem? Ja, dat was ook mogelijk; tenslotte was hij zowat overal geweest. En de kerk van St.-Paulus nabij St.-Niklaas? Inderdaad, daar had hij vijf stuivers gestolen en een zilveren scepter genomen uit de handen van het Onze- Vrouwbeeld. Die scepter had hij naderhand verkocht en een vrouwspersoon met name Marie, die toen bij hem was, had daarvan haar deel gehad. Had hij nog meer kerken bestolen? Nu ja, hij wist er nog één. Dat was op de weg gaande van Dendermonde naar Aalst, de tweede parochie (16).

Met een "schipnaghel" had hij daar uit een schapraaiken 17 schel­lingen gestolen. Dat kan zowat een jaar geleden zijn. Cloetje was toen ook bij hem. En dat was nu wel alles, zei hij.

Hem werd gevraagd of Thérèse Du Bois van al die diefstallen op de hoogte was; en of ze daarvan haar deel had opgestreken. Zeker wist ze van twee of drie laatste diefstallen, zei hij, en daarvoor had ze vier a vijf stuivers als aandeel gekregen. Welke vrouw had in 's Hertogenbosch de goederen verkocht? Hij meende te weten dat ze Barbel noemde. Na de verkoop zijn ze uit elkaar gegaan.

Later op de dag kwam hij nogmaals voor. En toen men hem beschuldigde ook de kerk van St.-Jan-in-Eremo te hebben bestolen,ontkende hij niet. Had hij deze diefstal alleen gepleegd? Zo hij die braak had gedaan, moest hij alleen geweest zijn. En die kerk in het Ieperse, wat wist hij daarover? De naam van de parochie wist hij niet meer, maar dat moest langs de kant van Merkem geweest zijn; ’ t was ook meer dan een jaar geleden. Daar had hij één pattakon buitgemaakt. Even later verbeterde hij dit en zei dat het drie pattakons waren. Ook daar was hij alleen geweest.

En de diefstal in die winkel rond Zottegem? wat was daar de buit, en wie was de medeplichtige? Ja, dat was waar ook; daar hadden ze een paar stukken stof en zeven of acht paar kousen gestolen.

Dat moet samen met Cloetje geweest zijn. Deze goederen had hij verkocht aan een herbergier ergens bij Oudenaarde; volgens hem moest het een waal zijn. En die winkel buiten Gent? wat was daar van? Ha ja, die winkel. Daar had hij lijnwaad gestolen en twee stukken tijk en een stukje bruine stof van omtrent 17 of 48 el. Ook daar was Cloetje van de partij. Ze waren binnengedrongen langs een venster dat ze vernield hadden met een kapmes. De meeste goe­deren hadden ze verkocht; een deel hadden ze verstopt. Ongelukkig genoeg had de winkelier er een deel van teruggevonden in een huis aan de andere kant van Oudenaarde.

Intussen had men de hand kunnen leggen op Marie Thérèse Du Bois, en die zelfde 20 oktober was ook zij verhoord geworden.

Marie Thérèse, dochter van Passchier, geboren te Lo, 22 jaar oud en haar brood bedelend.

Jooren Debruyne kende ze zeer goed want ze verkeerde twee jaar met hem. Het laatst had ze hem gesproken te Gent, nu dertien dagen geleden. Daar had hij haar gezegd naar Brugge te gaan om zijn moeder te spreken. Ze was bij hem geweest van de zondag tot de dinsdag. Toen was ze van ’s Hertogenbosch gekomen. Ze was daar wel met Jooren geweest, in de Meierie van Den Bosch (17)maar ze waren niet samen gebleven. Ook in Boxel was ze geweest en in menig ander dorp en plaats waarvan ze de naam niet wist.

Toen men haar ervan beschuldigde Joren te hebben opgestookt om een kerkdiefstal te plegen, loochende zij dat. Was ze in het voorjaar 1732 niet met Jooren te Esen geweest? Ja daar waren ze. Zij had verbleven op de hoeve van de hoofdman aldaar. Over diefstal met inbraak in het kapelletje, wist ze niets.

Had ze, toen ze laatst in Gent was, niets gekregen van Jooren? Daar had Jooren haar een stukje katoen gegeven, dat hij op een koopdag had gekocht; dat althans had hij gezegd. En dat vierkant doekje dat ze om haar hals had gehangen? Nee, zoiets had ze niet gekregen. Wat had Joo­ren haar nog al gezegd? Hij had haar gezegd dat hij naar zijn moeder ging en dat ze hem moest komen vinden in een dorp in het Land van Cadzand. Is ze getrouwd met Jooren? Neen dat niet, maar ze leefden toch als getrouwde lieden. Verder werd haar ook voor de voeten geworpen dat Jooren en Philippe haar hadden gesproken over kerkdiefstallen en ze haar verteld hadden waar ze een zilveren doosje hadden verstopt. Ook dat loochende ze ten stelligste.

Daarop volgde een confrontatie met Jooren en één met Philippe. Dit resulteerde in een volledige bekentenis van harentwege. Ze verklaarde dat het vierkant doekje in de herberg lag waar ze was aangehouden. Ze bekende haar aandeel in de diefstal te Esen en waarvoor ze een achttal koperen kettingen en acht stuivers had opgestreken.

Volgens haar had Jooren, voor hij Philippe kende, een andere diefjesmaat Cloetjen genaamd. Deze zat nu gevangen in het Gravenkasteel te Gent; daar was hij sedert veertien dagen in de boeien geklonken. In de vastentijd hadden beiden enige kerkdiefstalen gepleegd in het land van Aalst. Verder had Jooren alleen de kerk van Rozendaal bestolen. Daar had hij zilveren kruisjes en medailles gestolen die verkocht werden voor de som van twee ponden groten door een vrouwspersoon "verkerende tot Gent", ene die zich somtijds bezig houdt met het verkopen van appelen. Verder hadden beide compagnons nog andere kerkdiefstallen op hun kerfstok staan, zonder dat ze de namen kon zeggen van de parochies. Maar Eine bij Oudenaarde, die had ze nog onthouden. Ook had Jooren de kerk van Evergem be­stolen; en met hem was toen een zekere "Coben Capotje". Daar had­den ze zeventien schellingen gestolen en daarvan had zij ook geprofiteerd. Die zelfde Coben Capotje loopt langs het land en speelt op een hoorn en lepels. Hij was een gedrongen postuur, had blauwe ogen en droeg een pruik. Verder had hij dunne benen en was gekleed met een "blauwenaert lijfveken"(?).

Wat later werd haar gevraagd of ze geen vrouwspersoon kende met name Mie Peuters, in de wandelinge Mie de Brusselsche genoemd. -Indien ze haar zag, zou ze die Mie misschien wel kennen, antwoordde ze. Toen deze Mie voor haar werd gebracht, bleek het deze niet te zijn. Nee, sprak ze, het is een andere Mie die ik ken; ze is dik en vet en haar rechterhand staat helemaal krom. Die laatste Anne Marie was wel veertien maand met Philippe Debuysere op stap geweest; ze hadden samen beurzen gesneden en gestolen goederen verkocht. Waar deze Mie woonde, wist ze niet. En kende ze soms een zekere Joanna Vande Perre? Ze meende van wel; en toen Joanna voorgebracht was, bleek het zo te zijn. Ze heeft een zuster en twee broers, voegde Thérèse er aan toe. Deze zuster noemde ook Mie en was kort en dik en verleden winter had ze met haar en Jooren verkeerd. Die Mie had wacht gestaan bij de inbraak in de kerk van St.-Pauwel bij St.-Niklaas. Wist ze niets anders omtrent deze Joanna hier? Ja, ze was samen met haar zuster op een hof bij Dendermonde en ze hadden daar een koffer opengebroken en alles gesto­len wat onder hunne handen kwam. Over de beide broers had ze geen al te grote dunk: twee fameuze beurzensnijders, zei ze, die zich ophielden in Brabant. Alles wat ze hier vertelde, had ze horen zeggen van wel dertig mensen.

Misschien kende ze ook Maerten Denijs? Dat kon wel. Toen Maerten Denijs haar echter werd voorgesteld, begon ze onbedaarlijk te lachen dat ze niet meer kon spreken. Vreemd genoeg beweerde ze, nadat haar het lachen was vergaan, dat ze Maerten noch van haar noch van pluim kende. Wel kende ze een zekere Laemen Denijser, die dikwijls gestolen goed verkocht en die zich ophield in het Ieperse. Ook kende ze goed Gillis Conné die samen met Jooren de kapel bestolen had op de steenweg omtrent Harelbeke; verleden winter gebeurd. Dat wist ze heel goed daar ze met hen was; zonder dat ze nochtans had deelgenomen aan de diefstal. Van de goederen, een zilveren kruis zoals de vrouwen er aan de hals dragen en het geld, had ze vier schellingen gekregen.

Toen haar Francis Pepers voorgesteld werd, begon ze opnieuw te schateren. Ze had hem hier of daar mogelijks wel gezien, maar ze kende hem niet. Laemen Vander Poot kende ze al evenmin. Nadien getuigde ze nog dat Gillis Conné in het kapelleken nog een gouden ringetje had ontvreemd. Alles hadden ze verkocht te Oudenaarde aan de zilversmid die woonde aan de poort naar Beveren, te weten: het gouden ringetje voor vier schellingen, het kruisje en het Agnus dei voor acht schellingen.

Andermaal kwam men op het hoofdstuk "kerkdiefstallen" terug. Wat was haar aandeel geweest en wat had het haar opgebracht? Van het zilver en het geld gestolen in de kerk van St.-Pauwel en dat ze verkocht hadden te Hulst, had ze acht schellingen gekregen. Bij de inbraak te Eine, 2 schellingen; en te Rozendaal was het een pond groten. Van de kerk staande op de steenweg (Lebbeke?) kreeg ze als aandeel twee pattakons, daarenboven had ze naast Jooren de helft van de goederen gekregen. De diefstal in de kerk van Maghermelsen had haar vijf stuivers opgebracht, een stuk katoen en een snuitdoek. Van deze doek wist ze dat hij uit de kerk kwam, echter niet waarvoor die had gediend. Uit de roof van de kerk van Arendonk had ze tien stuivers voor haar part. Deze had Jooren echter in zijn zak gehouden. Van de diefye in de St.-Annakerk had ze vier schellingen gebeurd en ook daarvan had Jooren het grootste deel gehouden; af en toe kreeg ze dan wat. Het geld had ze evenwel helpen verteren en opmaken. Van al deze diefstallen was ze op de hoogte geweest; ook van het verbergen van de ciborie uit de kerk van Maghermelsen. Evenwel ontkende ze heftig te weten dat ze het tabernakel hadden opengebroken. Ze had altijd gezegd en voorgehouden: als ge stelen moet en stelen wilt, neem anders niets dan geld.

De winkel te Zottegem die bestolen was, dat hadden Jooren en Cloetje op hun actief. Daaruit hadden ze "fernelle" (18), stoffen en kousen gestolen die ze verkocht hadden aan Francis Vlaminck die woonde in een herberg op de weg die leid van Leie (?) naar Ou­denaarde. Nabij het huis stonden twee lindebomen. Deze roof had haar persoonlijk niets opgebracht. Verder hadden Jooren en Cloetjen ook de inbraak op hun kerfstok in de winkel even buiten Gent, aan de eerste barrière (19) op de weg naar Kortrijk. Daar hadden ze witte saai en baai (20) gestolen en lijnwaad; en deze goederen hadden ze doorgespeeld naar dezelfde Vlaminck. Ook dat had haar niets opgebracht.

Vervolgens werd haar de vraag gesteld of ze wist wie de kerken St.-Margriete, Lombardsijde, Wilskerke, Heist en Diksmuide hadden bestolen evenals het Koortskapelleken te Gistel. Verleden jaar in de bonentijd, had Jooren de kerk van St.-Jan-in-Eremo en die van Oudeman gekraakt en geen andere. Twee manspersonen in het land van Waas hadden haar gezegd dat ze enige kerken hadden besto­len, onder andere deze van Wilskerke en ook nog andere in Veurne Ambacht te weten Lampernisse, Oostkerke en Provisie (21). Ook in Bergen Ambacht (22) waren ze bedrijvig geweest. De eerste was geboortig van Brugge, noemde Simon, was ongeveer 21 jaar oud, niet zo groot van postuur, was mager en had dunne benen, bruine ogen.

Hij droeg een bruin laken pak met "peertsaere" (paardenharen) knopen van dezelfde kleur. Zijn gezel heette Pieter en dat was een lange dunne van ongeveer 27 jaar en hij had gefriseerd haar. Aan zijn linkerhand had hij maar drie vingers, de pink ontbrak er. Ook hij was in het bruin gekleed. Beiden spraken op "hun Brugsch". Verder wist ze nog te vertellen dat Jooren, samen met een Pieter die in het Gentse intussen opgehangen was, een kerk had bestolen in het Ieperse.

Na al die uitvoerige bekentenissen, werd het vonnis uitgesproken over Marie Thérèse Du Bois; dit op datum van 22 oktober 1732.

Op 29 oktober moest ze echter nogmaals komen getuigen over de diefstal nabij Dendermonde, waarvan ze de gezusters Vande Perre beschuldigde. Naar haar beste weten was dat op de parochie St.-Amand geweest, immers was het eerste dorp op de weg naar Bra­bant. In het huis waar zij, in de nacht volgende op de diefstal, hadden geslapen, hadden ze van de bewoners gehoord dat Joanne en haar zuster daar hadden verzocht te mogen slapen. Van deze gelegenheid hadden ze gebruik gemaakt om binnenhuis een koffer open te breken en alles daaruit te stelen. Dat waren: enige hemden, twee of drie rokken, twee roben van sergie aan de zijde waarvan een zilveren haak was, en nog verscheidene schorten. Deze goederen werden, door de dieveggen verkocht te Lokeren in een brandewijnhuis staande aan de kaai waar de schepen aanleggen, aan de linkerkant het laatste huis. Dat wist ze nu eens pertinent, daar ze de vrouw van dat brandewijnhuis een van de gestolen rokken had zien dragen.

Verder was Joanna Vande Perre een bekende van de magistraat van Dendermonde, want daar had ze verleden jaar al in het gevang gezeten.

De 4e november hadden de Heren nogmaals de loslippige Marie Thérèse vandoen om te getuigen over de personen Simon en Pieter.

Nu verklaarde ze te weten dat beiden te Brugge op de St.-Salvators parochie geboren waren, en dat ze zich meestal ophielden in het land van Waas. Daar logeerden ze te Sint-Niklaas ten huize van Frans Gardijn, een brandewijnschenker en heler van gestolen goed. Dikwijls had hij de goederen van Simon en Pieter afgekocht; onder andere een zilveren kruis dat ze gestolen hadden uit de kerk van Wilskerke. Uit de kerk van Pervijze hadden ze een zilveren kroon gestolen benevens enkele doeken; waar ze die verkocht hadden, kon ze niet zeggen. In het Veurnse hadden ze uit een kerk ook enkele zilveren kandelaars gestolen en verkocht aan Francis Vlaminck. Ongeveer vijf weken geleden had ze Simon en Pieter gesproken in de stad ... (onleesbaar) en daar hadden ze haar gezegd dat ze uit het Brugse Vrije kwamen en ook in de streek van Bergen (St.-Winoksbergen?) te zijn geweest, waar ze verscheidene kerken gekraakt hadden. Ze hadden haar verschillende gouden en zilveren kruisjes laten zien, een zilveren lamp en een gouden bolleken dat een wereldbol voorstelde en ook nog acht a tien zilveren gespen. Al deze voorwerpen had ze gezien ten huize van Francis Vlaminck, die tevoren met verscheidene zilveren voorwerpen naar Rotterdam was geweest.

Simon en Pieter hadden haar ook verteld dat ze rond Kerstdag naar hier zouden komen om de kerken te bestelen, er bijvoegende dat in die tijd de Onze-Vrouwbeelden meestal werden versierd met de sieraden en het zilverwerk. Op de vraag waar ze dan gewoonlijk logeerden, zegde ze te weten dat ze meestal logeerden op Klemskerke in een huis staande in de hei op de weg die naar Bredene loopt en bewoond is door een oude vrouw met name Agnesse Jeudts.

Te Blankenberge verbleven ze in een "kouckhuys" bewoond door Jan De Ruytere. Buiten Oudenaarde logeerden ze op de weg naar Ronse, ongeveer een halfuur van de stad Oudenaarde, in een herberg bij een zekere Pieter Ryckebus die ook gestolen goed opkocht en een grote vriend was van de plaatselijke baljuw. Ze vermelde er nog bij dat deze baljuw wel op de hoogte was van "het quaede comportement" (slecht gedrag) van deze Pieter. Of ze ook tabernakels had­den opengebroken, wist ze niet; daarvan had ze geen kennis. Wel hadden ze gezegd dat ze naar hier zouden komen om kerken te beroven en dat ze zouden logeren te Blankenberge bij Jan De Ruytere.

Op 5 november werd het kakelende hoen weer in de Kamer gebracht om haar ei af te halen. Nu werd haar gevraagd of ze niets te laste wist van Augustin De Laetere, die men ook bijnaamde als "Jeseken". Ook deze persoon kende ze; en ze zei dat hij te Gent geboren was en heel dikwijls logeerde omtrent de Schreyboom" (23) in een kelder vroeger bewoond door Janneken Schellinck. Hier te lande logeerde hij meestal op Schore bij Jan De Vos, die daar in het dorp woonde.

In de laatste winter had Jeseken de kerk van Mannekensvere bestolen en ook de kerk van Kortemark. Dit had hij haar zelf verteld ten huize van Frans Vlaminck, alwaar hij gekomen was om het gestolen te verkopen. Ook de pastorij van St.-Margriete had hij bestolen en deze van St.- Laureins. Toen waren bij hem twee broers uit Kaprijke, die woonden nabij de herberg "Schuddebus". Ze was toen in het huis van deze personen geweest en had daar het gestolene gezien. Jeseken had daar onder andere een grote zilveren doos met een bolleken daarop, in handen gehad. Deze heeft Frans Vlaminck verkocht te Rotterdam, met nog ander zilverwerk. Deze Vlaminck verstopte dat zilverwerk altijd onder zijn bed in de grond. Jeseken had daar ook gezegd dat hij tegenaan Nieuwjaar hier in de streek zou komen en logeren bij Jan de Vos op Schore.

Op de laatste parochie om naar Bergen-op-Zoom te gaan, had Jeseken in het gebinte van een leegstaand huis een grote zilveren doos verstopt. Ze meent dat het te Kapellen was. Ze vermoedde dat deze doos hier in de streek was gestolen. Dat was gebeurd  toen ze hem op de hielen zaten en hij gevangen werd genomen en in het Gravenkasteel in de ijzers werd geklonken. Deze Augustin De Laetere verbleef soms ook te Leffinge bij Joannes Bouckaert, en in Veurne Ambacht te Pervijze bij Francisca Winters op het dorp. Op het Sas - Slijkens logeerde hij bij Helena NN, een koekebakster die ook gestolen goed opkocht. Ook zij verborg dat onder haar bed " "hetwelcke is gheleydt met eenen dobbelen grondt".

Wist ze ook waar Coben Capotje logeerde? Deze verbleef doorgaans de hele winter te Gent en logeerde daar bij een Coppenolle, wonende in de Bagattenstraat naast "den Engel". Samen met Jooren had Capotje de kerk van Evergem bestolen en nog andere. Ook de inbraak in de herberg "De Swaene" te Assenede hadden ze samen gepleegd; en ' t mooiste is, dat ze daar dikwijls logeerden. Langs de kelder waren ze binnengedrongen en hadden twee sergien rokken ontvreemd, een witte laken manskazakken en verscheidene lijnwaden. Deze goederen hadden ze verkocht te St.- Niklaas in een jeneverhuis. En Gillis Conné, waar logeerde die? Die logeerde nabij "de Schreyboom" te Gent in een kelder. Te Brugge ging hij in de Kathelijnestaat in een huis waar de vreemdelingen gewoonlijk sliepen. Het was ook daar dat zij, Thérèse, Coben Capotje zou ontmoeten omtrent Nieuwjaar.

Reeds eerder hebben we melding gemaakt dat de veroordeling van Marie Thérèse Du Bois was uitgesproken op 22 oktober. Het pronon­cé et executé werden uitgevoerd op 25 oktober 1732, volgens de griffier. Wat niet belet dat ze begin november nog moest getuigen, en ze in het gevang verbleef. In elk geval werd ze veroordeeld wegens "het verkeren met dieven en vagebonden, dezelve te voeden in hunne schelmstreken en daarmee te leiden een onzuiver en ongebonden leven". Ze werd op een schavot gebracht voor het Landhuis van het Brugse Vrije, en met de bast aan de hals gegeseld en gebrandmerkt met het wapen van het Vrije; en uiteindelijk verbannen uit de Landen ende Gehoorzaamheid van Zijne Keizerlijke en Katholieke Majesteit van Herrewaarts- over (24), haar leven lang met verbod daar nog ooit binnen te komen op straffe van de galg. Zoals altijd, vielen ook de proceskosten te haren laste.

Nu moeten we evenwel dringend kijken waar Philippe Debuysere gebleven was. Op de 20e oktober werd hem gevraagd hoe hij Anna Marie de Brusselsche kende. Deze had hij te Kortrijk ontmoet, vertelde hij, op de zondag voor zijn gevangenneming. Veel hadden ze niet gepraat, maar toegeven moest hij dat hij haar twee doekjes gegeven had. Evenzo had hij haar een wit doek gegeven met rode bloemen. Dat had hij van Jooren gekregen en het kwam uit de kast van de H. Godelieve te Gistel. Hij had dat allemaal aan Anne Marie gegeven om haar kwijt te zijn.

Dat was allemaal larie en apekool; het feit was dat hij Anne Mie reeds veel langer kende, wat hij naderhand moest toegeven.

Hij kende haar ongeveer een jaar, en samen hadden ze hun brood gebedeld, en dikwijls had ze hem vermaand zijn handen thuis te houden en dat hij ze recht zou dragen. Ze had met hem gebroken toen hij, nu een jaar en half geleden, een slaaplaken had gestolen uit het hospitaal te Brugge(25). Naderhand werd gevraagd of hij Josientje Nuytens kende, die te Zemst woonde. Die kende hij, want hij had er enkele tijd mee verkeerd. Dat hij kerken beroofde wist ze niet want nooit had hij haar dat gezegd.

Ook werd hem gezegd dat het leugens waren dat het tabernakel te Maghermels was opengevallen; zoals het eveneens niet waar was dat de doos met Hosties was opengevallen. Hij bekende het tabernakel te hebben opengebroken met een ijzer, maar hield staande dat de doos open lag in het "tabernakel en dat de Hosties daarin verspreid lagen.

De volgende dag werd hem gevraagd of hij Anne Marie Peuters kende (formaliteit) en ze werd voorgebracht. Ja, ’t was wel degelijk zijne Mie. Over Joanne Vande Perre wist hij te vertellen dat het een "dievighe" was en een beurzesnijder (beurzesnijdster bestond waarschijnlijk niet). Dat had hij horen zeggen van anderen want met haar had hij niet omgegaan. Hetzelfde wist hij te verhalen over Maerten Denijs; en van Laemen Vander Poot had hij zelfs nooit horen spreken. Francis Pepers kende hij beter, daar hij hier met hem in het rasphuis (26) had verbleven. Meer wist hij van hem niet dan dat hij bedelde.

Op de 22e oktober viel ook voor Jooren Debruyne en Philippe Debuysere het verdikt.

Beiden moesten voor het Landhuis van het Vrije op een schavot worden gebracht en, nadat van beiden de handen afgekapt werden, moesten ze met een bast aan de staak gewurgd worden; waarna hun dode lichaam helemaal door het vuur moesten worden verteerd en hun assen daarna verstrooid op het Galgeveld. Al hun goederen, waar ook gestaan of gelegen, werden verbeurd verklaard “ten behouve van die het behoort", verminderd nochtans met de gerechtskosten.

De publieke voorlezing en de uitvoering van het vonnis zijn gedagtekend op 25 oktober 1732.

Bron

  • Rijksarchief Brugge, Brugse Vrije, Reg 17016, f° 79-93,
  • Rijksarchief Brugge, Brugse Vrije, Reg 17016, 98-104, 113-120.

Noten

1.Blamuysers: blamusers, blamuse. Biekorf 1972 p.122 met verw. Locquela 1882: oude zilveren munt in 1701 = 3 stuivers 1 oort. Deze munten waren "Herrewaarts - over"geslagen.

2.Voorgeborchte: plaats waar de zielen van rechtvaardigen uit het Oud Verbond de komst van Christus afwachtten. Hier wordt bedoeld de voorstad van Gent.

3.Kramperingetjes: ringen in metaal of hoorn die op sommige bedevaartplaatsen werden verkocht als afweer tegen krampen en stuipen. Vgl. hier in Brugge de krampelinten bij de Zusters Coletienen, beter gezegd "de Klettenunnen" in de Coletienenstraat.

4.Francijnen zakje: zakje in lammer of kalfsvel perkament. Bie­korf 1972 p 59: francijnscrepere = witlooier alias witte leertouwer.

5.Schavotterynghe: het op een schavot gebracht worden om een straf te ondergaan.

6.Hollands steecklyf:
Treckmuts: soort boven muts voor vrouwen die van achteren met een lintje wordt bijgehaald.                                                                                         

7.‘t Heiligh Kerst: ??

8.Babinder: bobijnder. Nu nog zegt men hier en daar in West-Vl. babientje voor bobijntje.

9.Twee uur boven Turnhout: Arendonk, vermeld in het vonnis.

10.Beurne: niet te bepalen parochie.

11.Paruycke met een burse: Lebrun Lucienne, Geschied. v h kostuum Stand.boekh. 1963 p 69: bepoeierde pruik, het haar gevat in een beurs met een lint dat om de keel werd gestrikt.

12.Geluwgieter: geelkopergieter.

13.Maghermelsen: in het vonnis vermeld als parochie en heerlijkheid gelegen in het Land van Aalst.

14.Vierkant doekje: corporaal, altaardoek waarop het Sacrament wordt neergezet.

 15. Bijghesight: ?? Janus met 2 gezichten? valsaard??

16. Tweede parochie van Dendermonde naar Aalst: Lebbeke??

17. Meierij van den Bosch: landstreek omgeving ' s Hertogenbosch.

18. Fernelle: flanelle.

19. Dat kan best een tolbarrier geweest zijn.

20. Baai: dik grof weefsel op molton gelijkend.

21. Provisie: de gemeente Pervijze.

22.Bergen Ambacht: de streek rond St.-Winoksbergen.

23.de Schreyboom: de Treurwilg; wellicht een herberg.

24.De Landen van Herrewaartsover: in 1732 bedoelde men daarmee

de Oostenrijkse Hederlanden.

25.Hospitaal: lapsus voor hospita; dus in ’ t logement.

26.In die jaren waren er te Gent en te Brugge reeds Rasphuizen of Werkhuizen opgericht om de landlopers op te sluiten en te doen werken. Te Brugge was het Werkhuis, of zoals men hier zei "het Bedelaarswerkhuis", voor mannen in de Werkhuisstraat; het mooi Vrouwenrasphuis in Brugse bouwtrant, staat nog in de Hooistraat.

Namenlijst

Bouckaert Joannes - Conné Gillis - Coppenolle - Debruyne Joris (Georgius) - Debuysere Philippe - De Laetere Augustin - Denijs Maerten - De Nijser Laemen - De Ruyter Jan - De Vos Jan - Donderigas Joseph - Du Bois Marie Thérèse - Gardijn Frans - Jeudts Agnes - Joorens Marie Catharina - Nuytens Joris - Pepers Francis - Peuters Anne Marie - Prultiau Michel - Ryckebus Pieter - Schellinck Joanna - Vande Putte Cornells - Vande Perre Anna Marie en Joanna - Vander Poot Laemen - Vlaminck Francis - Winters Francisca.

Plaatsnamen

   Aat- Aalst - Ardooie - Assenede - Bergen (St.-Winoks) - Bergen-op-Zoom - Beveren - Beurn - Blankenberge - Boxel - Breskens - Brugge - Brussel - Deinze - Dendermonde - Diksmuide - Drongen - Esen - Eine - Evergem - Gent - Gistel - Hamme - Harelbeke - Heist - Houtave - Hulst - leper - Cadzand - Kapellen - Kaprijke - Klemskerke - Koekelare - Kortemark - Kortrijk - Lampernisse - Lebbeke - Lichtervelde - Lillo - Lo - Lokeren - Lombardzijde - Maghermelsen - Marmekensvere - Meulestede - Nieuwmunster - Nieuwpoort - Oostkerke (Veurne) - Oudenaarde - Rijsel - Ronse - Roosendaal - Rotterdam - Sas Slijkens – ‘s Hertogenbosch - Sluis - Stalhille - St.-Amand - St.-Jan-in-Eremo - St.Laureins - St.-Margriete - St.-Niklaas – St.-Pauwel - Schore - Torhout - Turnhout - Veurne - Waasmunster - Wijnendale - Wilskerke - Zemst -Zottegem.

Nadere kennismaking met:

Jooren Debruyne

Afgaande op zijn verklaring dat hij in 1732 zowat 22 of 23 jaar oud was, zou zijn geboortejaar ongeveer 1710 zijn. Zijn Vader noemde Jan.

In de parochieregisters van Houtave echter geen geboorte te vinden van een Jooren, Joris of George, als zoon van een Jan. Wel vinden we een Georgius geboren als een onwettig kind van Judoca Byselé, die als vader heeft opgegeven een Rycquaert De Bruyne: 8 jan. 1708 bapt. Georgium filium illegitimium Rycquaert Debruyne ...Judoca Byselé ex civitate Brugensi mater. Susc. Georgius Van de Waeter et Jacoba Pauwel. C.J. Pillebout past. Houtaeve.

Heel waarschijnlijk is dat dus wel degelijk onze man. Alhoewel hij zegde boerenarbeider te zijn, had hij een broertje dood aan werk. In maart 1729 had hij met een kompaan Jacobus genoemd, gebedeld op de parochie Keihem. Dat loochende hij en zei zelfs niet te weten waar dat dorp lag. Niettegenstaande men hem bewees, aan de hand van getuigen, dat hij op de hoeve van de hoofdman geweest was en op het hof van Averin (Avrin) en daar brood had gevraagd, ontkende hij dat. Averin had hen beiden 's anderendaags aangetroffen in zijn schuur en pas nadat ze vertrokken waren, had hij gemerkt dat er ook gestolen was. Rap zette Andries Averin de achtervolging in.

Via Ter Vate waren de twee landlopers gegaan, en in " 't Haentje" had een van hen zelfs een glas brandewijn gedronken. Verder naar Schore waren ze gegaan en hadden van boer Pieter Vanden Berghe geen toelating gekregen om er te overnachten. Andries Averin had ze op Schore achterhaald en Jacobus was meteen op de vlucht gegaan. Jooren werd zijn attestatie gevraagd, maar hij weigerde die te tonen en sloeg zelfs met zijn stok naar Andries, waarop hij eveneens het hazenpad koos. In al hun haast was er één van hen die bij het springen over een gracht, zijn pistool verloren had. Ze waren naar Schore-boomken gelopen en hadden daar inderhaast overgestoken aan "de Schraghenbrugghe". Later werden ze gesnapt.

Zoals gezegd werd dat allemaal ontkend en vertelde Jooren dat hij van Zandvoorde gekomen was, waar zijn moeder thuis lag bij Joos De Laene. 's Nachts had hij geslapen in het duin en de volgende middag had hij Jacobus ontmoet te Middelkerke; en samen waren ze verder getrokken. Hij had dan op Lombardsijde overnacht en ook te Nieuwpoort bij Mossue.

Ondanks de confrontatie met Averin en diens knecht Anthone Goudenhooft, bleef het bij een ontkenning. Ook kwam het er uit dat hij eens te Rijsel was gevangen genomen wegens bedelen en dat hij er gegeseld en gebrandmerkt werd. Toen de Brugse scherprechter op bevel zijn rug visiteerde, werd daar een brandmerk aangetroffen, zijnde een letter V.

Er werd hem een rok getoond en een voorschoot en een falie die ze bij Averin zouden gestolen hebben. Ondanks alle ontkenning, werd De Bruyne voor tien jaar uit de Provincie Vlaanderen gebannen met verbod binnen die tijd er binnen te komen. Vonnis 3/6/1729 (Rijksarchief Brugge, Brugse Vrije reg. 17013, f° 73 e.v.)

Philippe Debuysere

Philippe had gezegd. geboren te zijn op St.-Jacobs te Brugge. Inderdaad vonden we daar de inschrijving in het doopregister: 30 oct. 1705 natus et bapt. Philippus Jacobus f's Joannes Debuysere et Joanna Nijssens conj.  Peter: Philppe Mulier; meter: Maria Koopman.

Op 8 oktober 1727 vinden we Philippe staan voor de onderzoeksrechter. Daar verklaarde hij wever te zijn van "blauw linwaet".

De beschuldiging luidde dat hij op 19/8/1727 gelogeerd had bij Anthone Bellami "in St.-Arnoudt" in de Pottemaeckersstraete. Daar had hij de sleutel gevraagd van zijn kamer, om zijn brood te halen. Van de gelegenheid had hij gebruik gemaakt om met een paar lakens de plaat te poetsen. Dat bekende hij grif en zei deze verkocht te hebben voor 22 stuivers “ omtrent het Booghsken" aan een Duitsman die nabij de "caseerens" woonde.

Er werd besloten de zaak te presenteren aan de Heren van de magistraat van de stad Brugge. Waarschijnlijk speelde hier een kwestie van bevoegdheid om te vonnissen, want reeds 's anderendaags kwam bericht dat de Heren van Brugge die zaak aanvaarden.

Maar daarmee zijn wij de rest van het verhaal kwijt.

Niet helemaal echter, dank zij het feit dat Debuysere op 13 mei 1728 weer voorkwam wegens bedelarij. Na opgave van zijn identiteit, voegde hij er bij dat hij wever was, doch door een ongemak aan zijn ogen, niet meer in staat was zijn stiel verder uit te oefenen. Daarom had hij gebedeld te Duinkerke en te Westende en ver­der tot hij werd aangehouden. Tijdens het verhoor kwam het dan uit dat hij voor het stelen van die lakens door de magistraat van Brugge verbannen was geweest voor zes jaar uit de stad en 8 mijlen in de omtrek. Dit deed zijn verweer teniet waar hij beweerde dat zijn banning niet sloeg op het grondgebied van het Brugse Vrije.

Ook werd hem voorgehouden dat hij indertijd toch een afschrift van de banbrief moest gekregen hebben. En dat moest hij inderdaad beamen.

Op 26 mei werd hij dan ook uit het Brugse Vrije en alle streken daaraan onderhorig, gebannen voor de tijd van zes jaar, met verbod daar gedurende die tijd binnen te komen op straf van verdere "arbitraire correctie".

(Rijksarchief Brugge, Brugse Vrije, Reg. 17012, f° 155 e.v.)

Marie Therese Du Bois

Ze was inderdaad te Lo geboren op 11/4/1709, als dochter van Passchier en Fevers Maria. Geen verdere gegevens.

Rechtspraak in het Brugse Vrije - 2. Nog een reeks Kerkdiefstallen

Germain Vandepitte

Rond de poldertorens
1979
02
073-097
Chantal Dhondt
2023-06-19 15:26:46