De stadsuitbreiding van Damme in de 2de helft van de 13de eeuw.

Jacques De Groote

In zijn artikels “Een overzicht van de molens in het Noordvrije” en “De watermolen en de havenkille van Damme”    1 gaf Maurits Coornaert een interpretatie van de teksten van de oorkonden van gravin Margaretha van Constantinopel uit 1267 en 1272,   2 betreffende de uitbreiding van de stad Damme. In zijn artikel “Het ontstaan en de stadsontwikkeling van Damme”,   3  deels gebaseerd op de gegevens van Maurits Coornaert, gaf Johan Termote een gelijkaardige interpretatie van de uitbreiding van de stad. Bij deze tekst gaf hij ook uitleg met kaarten. Één van deze kaarten werd ook gebruikt als basis voor de kaart, die nu in de “Grote Sterre”, in het Maerlant-museum staat. Ook Prof. Adriaan Verhulst, in zijn boek “Landschap en landbouw in Middeleeuws Vlaanderen”;   4 geeft bij deze kaart, de derde fase van de uitbreiding van Damme aan, als liggende ten zuiden van de dam. Daar ik denk, dat deze interpretatie van de stadsuitbreiding van Damme verkeerd is, wil ik hier mijn visie kenbaar maken.

Margaretha schonk in 1267 de molen, die zij te Damme bezat, en het molenwater aan de stad. Ze schonk ook het water en de grond “qui sont entre le vieux dam et lescluse de nostre molin dit si avant que Ii terre et nostre yeauwe vont par devers le ville du Dam et les .ij. dics qui sont d’une part et d’autre et ce qui la dedans est en tel maniere que II devant dit echevins et communs doivent faire entrer sur leur coust de Ie rue des bouchers jusques a le rue de lespee et par tout le dedens le polre si com mestiers sera si corn puist schevaucher et chariier les ruez sur le polre sauf le cours de yeauwe dou moulin con puist sur cel polre souffisament masonner”.  5

Vertaald, geeft dit: Wij hebben ook geschonken en schenken het water en de grond, die tussen de oude dam en de sluis van onze voornoemde molen liggen, namelijk de grond en het water voor Damme en de twee dijken aan beide zijden van wat daarin ligt. Voornoemde schepenen en gemeen moeten op hun eigen kosten, van de Beenhouwersstraat tot aan de Speistraat, de polder volgens de noden aanleggen, zodat men erop zal kunnen rijden met paarden en karren, en de loop van het molenwater zodanig aanleggen, dat er op de polder zal kunnen gebouwd worden.

Om deze tekst te verklaren gaf de heer Coornaert uitleg over bepaalde termen en namen. Eerst de rue des bouchers en de rue de lespee. De Vleeshouwersstraat en de Speistraat situeerde hij ten zuiden van de dam (Kerkstraat) en de grond tussen beide straten bepaalde hij als de polder, waarvan sprake is. In een oude akte, bij de beschrijving van een huis, komt de Vleeshouwersstraat voor, nl.: “keete / huus ende waterscip / ten voorhoofde vpde noortoostzyde vande zoute vaert / thuus vande erfve van st. Jooris ghilde in Damme ande oostzyde ende erve vanden steden huuse ande westzyde / achterwaerts streckende met een plaetse van lande ende achterpoorte commende ande vleeshauwerstrate”. Uit deze tekst kunnen we opmaken dat de Vleeshouwersstraat ook de Jacob van Maerlantstraat van vandaag behelsde. Het oude vleeshuis stond ook in dit gedeelte van deze straat, nl. ongeveer op de plaats waar zich nu het restaurant “de Lieve” bevindt. De Speistraat liep langs de speie. Dit is niet alleen de verse, grote speie, maar ook het volledig sas en de zoute, kleine speie. Dit geheel lag voor de Grote Speie, dus ook voor de dam. Dit sas bestond al in 1236, toen Brugge en Damme samen een verordening opmaakten, betreffende de afstand van de huizen tot het sluizencomplex.

De bedoelde polder lag dus tussen de Speistraat en de Vleeshouwersstraat, van de oude dam tot aan de sluis van het molenwater; niet achter de dam, maar wel voor de dam. Het molenwater liep, vertrekkende ten zuiden van de dam, van de (oude) Reie naar de Zuidmolen, achter de kerk, en maakte dan een bocht om ter hoogte van de bedding van de latere Lieve, binnen de stad, in het Zwin uit te monden. Daar lag de uitlaatsluis van het molenwater, waarvan sprake in de tekst van de oorkonde. In de klacht van het gemeen van Damme van 1280 spreekt men van al tydelle van de watermolen. In latere teksten wordt deze gracht in de stad niet alleen “molenwater”, maar ook “heule” of “stedenwaterloop” genoemd. Het is weinig waarschijnlijk, dat de gronden achter de dijk, langs de Reie, waar een groot deel van de havenactiviteiten doorgingen, nog niet in gebruik genomen zouden zijn in de periode, waar de haven de grootste uitbouw kende. Men moet niet vergeten dat de haven en de stad toen reeds meer dan 100 jaar bestonden.

Daarentegen waren alle aanwerpen toen nog automatisch eigendom van de Graaf en gezien deze schorre werd gewonnen op het Zwin, dat aanslibde, is het logisch dat dit land in 1267 eigendom was van de Gravin. Dit bewijst ook de volgende tekst uit de akte: sauve nostre justice qui demuere tout a nouz et a nos hoirs devant diz en celle nouvelle terre et en ii dicz

Dit is ook het geval voor het andere stuk land, dat in 1272 door de Gravin aan Damme werd gegeven. Deze gronden worden in de akte als volgt bepaald: “tout le vuyt qui gist de le cor del espeye de gand au lez devers le muenrede jusques au cor du markie vers Ie moustier nostre Dame du Dam devers occident / et du cor de cel leis da vuyt devant dit jusques ala maison Jehan Ie f11 Crestien vers septemtrion / et de la en droitjusques ala maison qui fu Wautier de Ie mait pardeuers orient / et dela endroit alant a Iingne jusques audit cor de Iespey de gand devant dite pardevers miedi/ tout le vuyt qui orendroit est dedens les bousieres deuant dites Sauf le cours de leauwe du havene / qui passe et doit passer par un tel vuyt / et sauf ce que nous avons donne et octroie a Willem de lespee nostre chier bourgois du Dam dedens ce vuyt / tout si avant comme il est contenu en noz autres lettres”.

Vertaald luidt deze tekst als volgt: “de braakliggende grond, gelegen vertrekkende van de Gentse spele in de richting van Monnikenrede tot aan de hoek van de markt in de richting van het O.L.V. hospitaal, in westelijke richting, en van de hoek van deze zijde van dit braakliggend land tot aan het huis van Jan, zoon van Christiaan, in noordelijke richting, en van daar in rechte lijn tot bij het huis, dat aan Wouter vander Trog toebehoorde, in oostelijke richting, en van daar, in rechte lijn, tot aan de hoek van de voornoemde Gentse speie, naar het zuiden toe. De stad mag deze braakliggende gronden in de schorren naar believen gebruiken en inrichten, uitgenomen de waterloop van de haven,   6 die door dit braakliggend land loopt en moet lopen, en zonder inbreuk te doen op de voorrechten, die Willem vander Speye, poorter van Damme, in deze gronden van de gravin en haar zoon, Gwijde, verkregen heeft, in een andere akte beschreven.

Maurits Coornaert ging ervan uit dat hier een wijk bedoeld wordt en geen braakliggende grond. Het is niet omdat er twee huizen worden genoemd, dat er daarom een wijk bestaat. Er is hier wel duidelijk sprake van braakliggende grond (cel leis da vuyt). Verder beschreef hij de markie als zijnde de markt van Damme, maar vertrekkende van de Gentse speie naar de stad toe, is de eerste markt, die men toen tegenkwam de Vente.   7 Verder is er in de akte geen sprake van de markt bij het klooster, maar van de hoek van de markt in de richting van de moustier. Dit kan een kerk, een klooster, maar ook het hospitaal betekenen. Naar mijn mening gaat het hier om “de hoek van de Vente, in de richting van het O.L.V.-hospitaal”   8 (het latere St.-Janshospitaal).

Margaretha van Vlaanderen gaf dus aan de stad, in een tijdspanne van vijf jaar, in twee maal, de schorren in de vroegere bedding van het Zwin te Damme. Waarom ze dit heeft gedaan, kunnen we deels terugvinden in de klacht van het gemeen van Damme   9 uit 1280. Margaretha was in geldnood en vroeg Damme om hulp. De stad gaf haar 300 pond. Als wederdienst gaf zij aan de stad al tydelle van de watermole (de uitlaatgracht van de watermolen in de haven).

Om dit tydelle ontstond later onenigheid tussen de gemeente en Willem van der Speie. Het gemeen beklaagde zich bij de graaf omdat Willem van der Speie een plaat had geslagen in het tydelle tot in het midden van de haven. Dit benadeelde de gemeente. Wie er gelijk had, weten we niet, alleen kunnen we erop wijzen dat Margaretha, in haar oorkonde van 1272, schrijft, dat zij de braakliggende gronden geeft aan de stad, “et sauf ce que nous avons donne et octroie a Willem de lespee. Nostre chier bourgois du Dam de dens cevuyt/tout siavant comme fiestcontenu en noz autres Iettres”. Welke de latere uitspraak was, weten we ook niet.

Een ander merkwaardig gegeven uit deze analyse is dat in 1267 de halle nog altijd niet gebouwd zou zijn.

In 1241 werd door Thomas van Savoie en Johanna aan de stad toelating verleend om een halle te bouwen. 10 Uit het voorontwerp van de akte    11 van 1252 van Margaretha aan de kooplieden van de Duitse Hanze weten we dat toen de halle nog niet gebouwd was, gezien op de keerzijde van deze akte vermeld wordt: “Retinemus autem nobis, quod possimus facere halas in nova villa vel in villa de Dam, in quibus mercatores imperll vendere et emere teneantur”. In 1267 worden de gronden tussen de dam, de Speistraat, de tweede dijk en de Vleeshouwersstraat aan de stad geschonken, maar er wordt niet gesproken van een halle, die reeds op deze gronden zou gebouwd zijn.

Met deze analyse hoop ik een andere kijk te hebben gegeven op de uitbreiding van de stad Damme in de 2de helft van de 13de eeuw.

Als U de onderstaande kaart goed bekijkt, zult U ook zien dat de loop van de (oude) Reie, niet de loop is, die meestal wordt voorgesteld. Ik ben de mening toegedaan dat de loop van de oude Reie samenviel met de latere Zeuge. Maar dit is een andere zaak.   12

2016 03 18 145257
2016 03 18 145330

Situatieschets van Damme rond 1275:

  • A. Polder, geschonken in 1267
  • B. Gronden, geschonken in 1272  
  • V. Vleeshouwersstraat  
  • S. Speistraat
  1. O.L.V.-kerk
  2. O.L.V.-hospitaal
  3. Halle
  4. Uitlaatsluis Molenwater
  5. Watermolen (Zuidmolen)
  6. Gentse Speie
  7. Begijnenbrug (Brugstraat)
  8. de Vente
  9. Grote Speie

Voetnoten

  1. RdP, 32/3, 1990, bl. 86 -113.
  2. ADN, Lille, Troisièrne cartulaire de Flandre, nr 178; RAB, Cart. II, nr. 18, vidimus van 1443 van Monnikenrede. De tekst van de oorkonde staat ook in de bevestigingsoorkonde van de privileges van Damme van mei 1421, door Filips de Goede gegeven, Op 16juli geeft de stad een ontvangstbewijs aan de Graaf. De hier beschreven tekst komt uit dit charter. AR, Brussel, Oorkonden van Vlaanderen, 1275.
  3. In 2000jaar Zwinstreek, Knokke, 1985.
  4. A. Verhulst, Landschap en landbouw in Middeleeuws Vlaanderen, Gemeentekrediet, 1995. Kaart op bl. 56.
  5. Warnkönig, Flandrische Staats- und Rechtsgeschichte bis zum Jahr 1305, 1837, D II, Afd. II, bi. 5.
  6. Hier wordt het water bedoeld, dat later de Kille zal genoemd worden. Dit is de aangelegde binnenhaven van de stad.
  7. De Vente staat op de Kaart van Romboutswerve van Pourbus aangeduid in het gebied, waarvan hier sprake, met de datum 1243.
  8. Ook in de oorkonde van de stad, betreffende het statuut van het hospitaal (ARA, Brussel, Cartularium Bisdom Doornik, nr. 1508, F43) van juli 1249, wordt het hospitaal domus beate Marie genoemd.
  9. ADN, Lille, Chambre des Comptes, B. 1353, n° 18596.
  10. ADN, Lille, 3de Cartularium van Vlaanderen, nr. 169.
  11. ADN, Lille, Rekenkamer, nr. 1069.
  12. Zo heeft de Kille er kunnen uitgezien hebben in de 14de -15de eeuw.

De stadsuitbreiding van Damme in de 2de helft van de 13de eeuw

Jacques De Groote

Rond de Poldertorens
1998
01
032-036
Mado Pauwels
2023-06-19 14:44:32