Ode aan de vriendschap
Willy, toen ik je leerde kennen, jaren terug, keek ik naar je op, kon ook niet anders. Later begreep ik dat er zo’n volume nodig was om al de kennis en wetenschap te bevatten, die je bezat.
We zijn vrienden geworden, hechte vrienden, die mekaar waarheden durfden voorhouden, onze waarheden, al liepen die niet altijd parallel, maar die we wederzijds respecteerden.
In het begin vatte ik niet zo goed waarom men mij met je mee stuurde naar cursussen en vergaderingen. Langzaam werd het me duidelijk. Waar we kwamen, keken ze naar ons: een buldog en een keffertje (vergeef me de uitdrukking).
Soms klonk je stem luid en rees je omhoog. Mijn taak was het, mij in je jaspand of broekspijpen vast te bijten en je op de begane grond terug te brengen.
Op dinsdag 14 maart was je mij te glad af. Toen ik op bezoek kwam, was je niet meer op je gewone kamer en stond ik voor een spichtig manneke dat op het bed zat, zijn valiesje ongeopend.
De verpleegster zond me naar 665 en nog viel mijn frank niet, of wilde ik het gewoon niet geloven: 665, de afdeling intensieve zorgen. Mijn vraag naar jou leverde een meewarige blik op en vaag hoorde ik zeggen “het is ernstig, zeer ernstig, we hebben de familie ingelicht”.
Je was omhoog gerezen en deze keer was het keffertje er niet bij om je bij te houden.
Het was jouw hemelvaart!
Willy, waar je ook bent, hou de stoel naast je vrij, ik wil naast je zitten. Hou je taai, ik kom!
P.S. Willy, daar is echter geen haast bij van mijnentwege.
G.V.