De Onderwijsstraat in de jaren vijftig
André van René van Karels
Hoewel ik zelf nooit in de Onderwijsstraat heb gewoond, ben ik er als zoon van René van Karels toch ook een stuk in opgegroeid. Mijn grootvader en grootmoeder woonden er immers en zoals uit het verhaal zal blijken, waren wij aangewezen op die gezellige straat met al die rasechte Heistenaars... met uitzondering van mijn grootmoeder die een Limburgse was.
Ik woonde dus in de Knokkestraat, juist naast de hoek met de Onderwijsstraat. Op de andere hoek woonde Lies Braam en haar man, van café De Mercator.
Thuis was het aanvankelijk een bescheiden huisje met schoenwinkeltje, en vader herstelde de schoenen “in ‘t kot vanachter”. Bij de grote overstroming in 1953 bleven we gespaard van zeewater, hoewel het tot aan de dorpel van de winkel stond... waar ook een beeldje van de heilige Rita neergezet was.
Het gebeurde wel eens dat we boodschappen moesten doen (commissies). Dan begon het ‘s morgens al bij bakker Dhauw waar Adrienne ons telkens weer een spekke liet nemen uit één van haar grote glazen bokalen. En ik kreeg er zelfs één mee voor mijn oudere broer, maar ik was amper aan de hoek of de twee spekken waren reeds verdwenen in mijn keelgat. Elke dag werd er ook vers vlees gehaald. Ik was erop verlekkerd om, gewapend met een briefje, vlees te halen bij Leon Kaas, de broer van Tjeppen Kaas.
Net als Jan Coiffeur wist Leon Kaas de kinderen altijd vanalles wijs te maken, of ons op te stoken om kattenkwaad uit te halen.
Vertwijfeld keken we naar het bolletje gekapt dat hij veel te lang in zijn handen rolde, net zoals moeder dat kon voor in de tomatensoep. Leon vertelde dan met guitige ogen, vooral als er nog klanten in de winkel stonden, dat er wel een grote boot “op ‘t strange” was aangespoeld, met allerhande zoetigheden uit vreemde landen. Of dat er een bananenboot in Zeebrugge lag waar men de bananen gratis uitdeelde. Het mooiste verhaal was telkens weer dat er onvoorzien geen school was bij de frères. En iedere keer moest er heel wat overredingskracht bij te pas komen om ons toch naar school te krijgen, want Leon Kaas had gezegd dat het vakantie was.
De vrijdag was het evenwel vleesderven, en dan gingen we de zeer verse vis halen bij Maria Kluts in de Steenstraat. Meestal echter kochten we de vis niet, want het ene plezier was het andere waard en zo kreeg mijn vader af en toe wel een zootje vis.
Ik herinner me nog levendig Alida van de soepe. Een klein mollig vrouwtje die woonde aan de kant van Liesbet van Langemammes. Zij kwam koken bij eerste of plechtige communie, maar maakte vooral alle dagen verse soep die we dan per liter konden ophalen. Wanneer haar voordeur openstond dan roken we of het kervel-, tomaten-, of groentensoep zou zijn.
Als het zomer was dan lagen de moeders door hun mansarde, nog met de peignoir, van aan de overkant van de straat de nieuwsjes te bespreken... soms tot ‘s middags.
En met het goede weder kwam ook ons gezaag voor een crème van Jef van de ijskarre. Dan pas was onze dag goed. Elodie van Loeftens vroeg ons dan wel eens: “Smakt het joengetje?”. Of Vaise keun genoot mee van dit culinair moment.
Hendrik Desmidt - Torenwachter muur Zeebrugge
Van wie we eerder bang waren, dat was van Scheppap. Dit oud ventje had in de oorlog een schrappenel in het hoofd gekregen en was daardoor niet meer 100 %. Soms stond hij dreigend voor ons winkelraam om te zeggen dat hij de ruiten zou stuk slaan. Maar meestal zagen we hem bedrijvig door de straten trekken met zijn karretje, om alles mee te nemen wat niet te licht of te zwaar was. Bij hem thuis was het een echt slagveld van lompen, oud papier, hout...
En maakte hij het dan al eens wat te bont dan dreigde men Scheppap mee te nemen naar het kerkhof... want daar had hij een heilige schrik van. En dan hadden we natuurlijk nog de Ratjes. Dit alles wijst op zovele echte Heistenaars met eigen lapnamen. Ze waren zo ingeburgerd dat iemand mijn grootvader ooit vroeg waar Hendrik Desmidt woonde, voor hem een onbekende. Had men maar gevraagd naar Karel van Sliekkloots, dan had hij het onmiddellijk begrepen.
Toen zijn frank gevallen was, heeft men er hartelijk om gelachen, hoewel dit voor buitenstaanders een onbegrijpelijk vertellingske is.
André van René van Karels