- Door Vlaanderen
De grote volksschrijver Abraham Hans (1882-1939) verbleef geregeld in een woning in de Leopoldlaan, de villa ‘Manon’. Hans was ook correspondent voor ‘Het Laatste Nieuws’. In een bijlage van 18 november 1912 schreef hij volgend kritisch relaas in Knokke (met dubbele K).
Door Vlaanderen
‘s Winters, in eene badplaats
De dijk van Knokke was verlaten. ‘t Zand had er nu vrij spel en hoopte zich op, tegen de gesloten, met luiken beschermde villa’s. “ 't Rijk volk zou aardig staan kijken, moesten ze nu het strand zien” zei ons iemand, die naar de zee stond te staren.
Het strand is thans een wijde, ledige zandvlakte. Nu en dan komen er eenige jonge lieden om een zeemeeuw te verschalken, uit genoegen, of om ze op te vullen voor een nu verdwenen badgast, die er tijdens het seizoen om gevraagd had. Ook komen sommigen wel kijken, of de zee niets brengen zal... bijvoorbeeld een flink stuk brandhout. En ze verkeeren in spanning. Wie zal den buit ‘t eerst grijpen, als het aan de golven zal behaagd hebben hem aan land te brengen. ( )
De eigenlijke ontspanning in zoo’n badplaats ‘s winters? Wel, men staat in groepjes rechtover De Zwaan en men babbelt ofzwijgt. Men rust... De zomer is druk geweest... ook 's zondags. Men is overvoerd geworden van "concert", "Cortèges aux flambeaux", “Corsos fleuris", “Feux d’artifice”...
Alleen des Zondags, hoor... in de week wordt er gewerkt. Vraag maar eens “Wat doet gij?” “metserdiender” - Gij? “Steenbakker” -Gij? “Metser”... enz...
Kortom, men leeft 's winters evenals ‘s zomers van de hotels en villa’s; ‘s zomers van hen, die deze hotels en villa’s betrekken, ‘s winters van den bouw zulker inrichtingen. ‘s Winters is Knokke voor de Knokkenaars, ‘s zomers zijn de vreemdelingen er baas.
‘s Winters zijn de Knokkenaars welkom in de herbergen “waar men ons zomers nog niet ziet zitten, omdat we maar een kluute voor een pinte geven” zooals ons iemand zei.
0, de dijk van een badplaats in ‘t guur jaargetijde! Al die gesloten villa’s. Ze maken op u den indruk van een rij verlaten pakhuizen of van een handelswijk, ergens bij een dok.
Toch ziet men te Knokke nog vreemdelingen. Vooreerst blijven daar veel Engelschen, die hun “golf’ maar niet verlaten kunnen. Wie tegen leerplicht is, doe zijn oogen toch eens open, en zie hoeveel kinderen op straatleven... Ook hier bij de golf te Knokke zwermen knapen en meisjes, die voor de Britten stokken dragen en ballen oprapen, ze kennen de school nauwelijks van binnen.
De golf brengt voordeel te Knokke, maar veel geestelijke schade.
En dan de schilders! Wij zagen er twee op den dijk. Een droeg een hoedje. “Hij moet het koud vinden vandage; ‘k heb hem altijd bloothoofds gezien” zei ons een Knokkenaar “Ik heb een keer op zen kamer geweest. ‘t Lag daar vol met doeken, op een, een halfhuis en een boom of twee, op ‘t ander, een brokke van een schip, op ‘t derde, de molen en een stuk van de torre"
Zoo duidde de man de “studies” van een schilder aan. Van den anderen schilder zagen we in een ontzaglijken hoofddoek niets dan.. een paar flikkerende oogen en een puntbaard, dat guitig omhoog wipte. We begrijpen, dat het voor de eenvoudige lieden onverklaarbaar is, waarom de schilders ‘s winters aan zee blijven. ‘t Is eenzaam aan zee...
A. Hans