Op bezoek bij Bertje Engelrelst
Ronny Engelrelst en André Desmidt
Zaterdagnamiddag 14.30 u...
Ronny en André bellen aan in de Guido Gezellestraat, en Ronny steekt de voordeur open en verheft zijn heldere stem: Noenkeltje, ’t is ik hé !
Maar we werden verwacht: de koffie stond klaar en de koekjes lachten ons toe. Paula houdt zich wat op de achtergrond, genietend van het “vertellement” van haar Bertje.
De kranige negentiger begint met een niet te onderbreken verhaal, en dit gedurende ruim drie uur. Maar wees er van overtuigd: het verveelde ons geen moment, want het was boeiend, helder en leerrijk.
We laten U graag meegenieten.
De familiale toestand
De vader van Bertje, Henri Engelrest, was afkomstig uit Oedelem en kwam naar Heist als koetsier. Hij was een boerenzoon en vestigde zich in het huis van Samyn (Kerkstraat rechtover Kardinaal Mercierstraat), beter gekend als Hotel Charles le Bon.
Achteraan waren er stallingen en stonden de koetsen om de toeristen rond te voeren. Zijn moeder Eugenie Tytgat was afkomstig uit het Brugse (Sint-Pieters op de dijk). Ze huwden in 1906 te Heist en werden gezegend met vijf kinderen :
Frederik in 1908 Maurice in 1912 Albert in 1915 Jules in 1923 Jacqueline in 1929
Henri Engelrelst en vrouw Eugenie Tytgat wonen tot 1928 in de Duinenstraat. Vader was ondertussen overgeschakeld naar het beroep van schilder.
Vooral na de Eerste Wereldoorlog was er veel werk. En als we het toch hebben over die oorlog: Albert werd geboren tijdens een aanval van de muur van Zeebrugge en bombardementen, in de kelder. “De Duiters hebben er mij uitgeschud’, zegt Bertje... en zijn ogen blinken.
In 1919 verhuist het gezin naar een conciergerie op de Zeedijk in de Bodega Excelsior (het huidige hotel St Yves), naast pension Ernile . Bertje werd geboren op 14 december 1915 in Heist en was moeders “keppe”. Hij ging niet naar de kleuterklas en het scheelde niet veel of hij volgde ook geen lager onderwijs. Maar op een dag kwam een gendarm aanbellen om de ouders aan te manen de kleine naar school te zenden. Bertje was schoolplichtig en het schooljaar was al vier maanden bezig.
Er was geen keuze: Bertje werd ingeschreven in de gemeenteschool in de Pannenstraat. Maar het instappen halverwege het schooljaar liet sporen na. Dit had voor gevolg dat leerling Albert “nie mee kost” en zijn eerste leerjaar moest dubbelen. Hij had inderdaad de basis niet gekregen en was wellicht ook niet echt schoolrijp door gebrek aan voorbereidingen in de kleuterklassen. Maar Albert haalde zijn schade in en telkens weer was hij de volgende jaren bij de eerste vijf. Hij reed in de kop van het “peleton” !
Maar na het vierde leerjaar “vloog” hij naar het zesde leerjaar, want als gevolg van de Eerste Wereldoorlog (met veel minder geboorten) waren er te weinig leerlingen en moesten de leerlingen doorschuiven om alle klassen te behouden. Gevolg: Bertje had het weer lastig en eindigde in het midden van ’t peleton.
Van de gemeenteschool herinnert Bertje zich nog levendig een aantal leerkrachten: Meesters Desmidt, Walgrave, Meseure, Boerjan, Gobert, Vlietinck en Verstraete. Uiteraard wilden we wel eens weten wat een kind zo allemaal deed in de periode van het naar school gaan...
Hét grote speelterrein voor de kinderen was natuurlijk het “strange”, het strand. Een terrein dat hem bleef boeien, wat zeer duidelijk zal worden op het einde van ons gesprek. Hij herinnert zich nog dat er massa’s zand werd aangevoerd vanuit Duinbergen (Vossenhul) om het Heistse strand te vergroten ter hoogte van Van Isacker (links van het Heldenplein) tot aan het hotel de Bruges. Daar stonden ook een aantal badkarhouders (met kabientjes op wielen).
Hoe hielden de kinderen zich bezig op school tijdens de speeltijd ?
Allewatten: er werd een stokje met twee punten op een steen gelegd die dan door een slastok weggeslagen werd, en waarbij de slastok ook als meetstok werd gebruikt om na te gaan wie het verst kon slaan. Wie het stokje kon opvangen met zijn muts was aan de beurt.
Marbelen: van klei (kliette) werden knikkers gemaakt en dan werd er geschoten (pluzen). Als men het spel “in het ootje” speelde, dan plaatste men een aantal “marbels” in een cirkeltje en dan schoot men met een marbel (stekker). Wat men uit de ronde schoot was winst (bonas).
Vostje over: Dit kan men best vergelijken met wat we nu haasje over zouden noemen. Men moest op iemands rug springen en er blijven op zitten. Viel men, dan moest men achter de eerste persoon staan en dan kwam er een volgende om te springen. Soms vormde men zo een lange rij. Bertje was niet van de grootste. Het springen was voor hem gemakkelijk. Als ze op hem sprongen, en soms zaten er struise kerels tussen want men speelde dit alle klassen dooreen, dan werd het gevaarlijk. Regelmatig ging de besprongene tegen dek, en soms met kwetsuren.
Hoepellopen: spreekt voor zichzelf: men rolde een hoepel met een stok en liefst zo lang en zover mogelijk... tot de hoepel viel... of tot je zelf viel.
Pikkelen: nu noemt dat bikkelen en gebeurt dat met gegoten metalen vormpjes, de bikkels. Vroeger ging men steentjes halen bij de arduinkapper en zat men te spelen op de straatstoep of in het zand... terwijl men een boterham aan het eten was. Het stak toen allemaal nog zo nauw niet en de mensen waren sterker en meer bestand tegen ziekten.
Toppen: Dit kent men nog maar op veel speelplaatsen is dat verboden omdat men de tegels schendt. Vroeger topte men er naar hartenlust op los. De draad rond de top werd natgemaakt om beter te kunnen aanspannen. Eerst werd de stalen pin in de paardenstront gedraaid omdat de tol beter zou draaien en ronken.
Soms werden er ook duimspijkers ingestoken, omdat hij zou blinken in de zon.
Maar heel speciaal was wel het trommelen...
Het muziek van Heist (Sint Cecilia) recruteerde jonge muzikanten via de school. Tijdens de speeltijd van tien uur kregen de jongetjes een trommel en leerden ze trommelen en marcheren rond de speelplaats. Als het goed weer was dan werd er ook buiten gemarcheerd, langs de are (dit is een waterloop die liep achter de schoolkoer waar nu de Felix Timmermansstraat loopt. Dat was natuurlijk kermis voor de scholieren en vooral het stak niet op vijf minuutjes.
Het is hier dat Bertje de liefde voor de muziek kreeg en hij werd dan ook spelend lid van Sint Cecilia (hij speelde alto, een blaasinstrument) tot aan de oorlog. Op zijn veertien jaar stopte Bertje zijn school, zoals de meesten, en moest hij leren schilderen en op de ladder klimmen. Maar later volgde hij wel drie jaar avondschool, wat hem een goede talenkennis meegaf. Dit zou zijn voordeel hebben tijdens de oorlog in zijn contacten met de Duitse bezetter.
Het was tijd om nog eens te verhuizen en het gezin trok naar de Noordstraat waar ze het Buffet économique open hielden. De latere jeugdherberg werd opengehouden door de familie Van Moffaert. Tijdens de verbouwingswerken woonden ze tijdelijk langs de boulevard (Graaf d’Ursellaan) in de Atlanta. Maar na drie jaar in de Noordstraat moesten ze daar weg, want de met tegeltjes bezette gevel liet teveel vocht door. “We waren vergeven van de wakte”. Dan naar hotel Splendid, op de hoek van de Kardinaal Mercierstraat en de Nicolas Mengélaan, rechtover de “barrière” of travers. Een hotel runnen in die tijd kunt ge niet vergelijken met een hotel nu.
Het volle seizoen duurde van 19 juli tot het weekend achter de 15de augustus en eindigde met de bloemenstoet... en dan valiezenkoers. Maar er was natuurlijk méér werk dan dat. Het hotel had 10 jaar leeg gestaan en de 30 kamers moesten volledig gerenoveerd worden.
Zicht op de Nicolas Mengélaan mét Hotel Splendid
Als we spreken over kamers dan hebben we het over kamers met een bed en een kast en een lavabootje. Van douche of ligbad was geen sprake en het toilet was op de gang en gemeenschappelijk. Samen met de toen inwonende Omer Leysele en met zijn vader herschilderde Bertje het hotel. De klanten waren tevreden.
Het schilderwerk als hoofdberoep werd eigenlijk maar een goede maand per jaar stilgelegd om te helpen in het hotel. In 1947 waren er teveel problemen met het huis en trok het gezin naar de Romantica.
Vader Medard De Groote was reeds overleden en moeder was door iedereen gekend als “Metje Bonte”. Het was een groot gezin. Bijna alle kinderen waren getrouwd en twee dochters in ’t klooster. Het was een echte vissersfamilie met Maurice, Theophiel, Felix en Camiel. Paula was de jongste van het gezin... nummer 17 !
Bertje getrouwd
Over de oorlog hebben we het straks, maar we mogen niet vergeten dat de hormonen ook begonnen te werken bij Bertje. Er werd niet alleen door de Duitsers geschoten...
Op 11 januari 1941 stapte hij in Heist in het huwelijksbootje met Paula De Groote. Ze zijn nu reeds 65 jaar gelukkig samen en gelukkig getrouwd en dat verdient alvast een dikke proficiat !!! Vrijen heette toen nog kennis hebben en om elkaar echt goed te leren kennen, trok men wel eens naar het bosje van Heist. Zo gebeurde het ook met Paula en Bertje, maar in de omgeving van de “keunepit ’ stelden ze vast dat ze gingen bespioneerd worden. Plaats van afspraak voor de gluurders was de Duitse onderstand gekend als ’t Vliegertje.
Ze zakten af van La Potinière naar beneden door de doornduinen om te belanden waar nu het klein visvijvertje is. Maar omdat ze wisten dat ze gevolgd werden trokken ze verder naar de volgende duintop zodat zij zelf de gluurders konden bespieden. En zo zagen ze een drietal personen die zich een weg baanden door de doornen en naar elkaar teken deden waar dat koppeltje vermoedelijk zou zitten, of liggen. Maar ze waren er aan voor de moeite en Bertje en Paula hadden de meeste leute van de wereld, alhoewel ze wel gekomen waren voor wat andere leute...
Men moet zich wel goed voorstellen dat vrijen in die tijd veel beperkter was dan nu... Het jonge koppel ging inwonen bij de moeder van Paula, metje Bonte in de Onderwijsstraat. In 1953 vestigde het gezin zich in de huidige woning in de Guido Gezellestraat.
Trouwfoto naar aanleiding van hun jubileum
Bertje en ’t leger
In 1936 deed Bertje zijn legerdienst. Hij lag in Oostende en hoopte daar voor zijn volle termijn van toen acht maanden te kunnen blijven. Immers, hij kon zo elke week naar huis. Maar natuurlijk draaide het anders uit. Na drie maanden muteerde hij naar Hasselt (toen een luxe boerendorpje dat zeker 50 jaar achter was op het leven aan de kust), met gevolg dat hij maar één keer per maand naar huis kon. De maandelijkse verplaatsing gebeurde met de trein.
In Oostende was Bertje ordonnance van de luitenant. In Hasselt bleef hij ordonnance, maar van een eerste chef die dienst deed als adjudant. Gelukkig klikte het goed en Bertje had een goed leven. Zo vroeg hij eens aan zijn chef: “Wat moet ik doen vandaag ? ”
Waarop de chef antwoordde: “Hetzelfde als ik. ”
Beiden namen de ganse dag platte rust op hun bed. Vandaar wellicht dat men zei : Hij “ligt” in Hasselt... Als ordonnance zat Bertje in de achterwacht. Dat wil zeggen de boel opkuisen als ’t werk gedaan is. Maar meestal kwamen zijn chef en hij zelf pas toe als al het werk gedaan was !
En dan kwam de kleine mobilisatie. Terug naar het leger. Hij kreeg als opdracht de brug van Stalhille te beschermen tegen een mogelijke Duitse aanval. Na een tijdje thuis zijn, begon de oorlogsdreiging groter te worden. In september 1940 stond er opnieuw een rijkswachter aan de deur. Er was een algemene mobilisatie en Bertje was blijkbaar niet komen opdagen, want hij werd niet opgevorderd. In allerijl moest hij zich aanmelden in Brugge en daar werd hij verwezen naar Haacht. Ze moesten er slapen in een zaaltje, paljas par terre. Een tijdje later kregen zij onderdak en een bed bij particulieren thuis. Bertje was niet op zijn mond gevallen en zeker “klein maar dapper”.
Men las toen in de kranten dat de “jongens” in het leger het goed hadden, en onder meer 800 gr vlees per dag kregen, maar... in het bord kwam slechts een klein lapje vlees. Bij een bezoek van een commandant kwam die man een praatje maken met de soldaten en vroeg in alle vriendelijkheid of alles naar wens was...
Bertje trok zijn stoute schoenen aan en meldde het vleesprobleem, met het beetje vlees op zijn bord (zeker géén 800gr). De commandant stond versteld en riep onmiddellijk de verantwoordelijke officier en de fourrier. De volgende dag bleken de stukken vlees plots dubbel van grootte !
In Haacht was een hoofdkwartier gevestigd en dat moest beschermd worden.
Later werd Albert gemuteerd naar Aarschot om er actief te zijn in de mess van de officieren, ondergebracht bij particulieren. Men had immers vernomen dat hij thuis werkte in een hotel. Wellicht proefde Bertje teveel van alles, want de kilo’s kwamen er, ondanks de slechte tijd, vlug bij. In mei brak de oorlog uit, en een zwaar bombardement van het hoofdkwartier bleef niet uit. De soldaten werden ingeschakeld voor de hulpverlening aan de burgers en zo herinnert Bertje zich nog schrijnende beelden van doden en zwaar gekwetsten.
De Duitser was in aantocht en de soldaten lagen in een school, samen met de recruten. “We moesten de baan bezetten met de mitrailleur in aanslag, op de camion. De recruten hadden géén munitie, enkel een bajonet op het geweer. Ik kroop in de gracht want als ik op de camion stond met mijn grotere maat vooraan, dan schoten ze ons de kop af. De bevelhebber zag in dat ik gelijk had en ik mocht in de gracht blijven.”
Na de overgave kon Bertje naar huis, opnieuw naar zijn lief, met wie hij trouwde.
Maar toen was het nog mode dat de jongeren hun geld afgaven tot de laatste dag. Maar Bertje zag het anders. In plaats van zijn geld te halen de vrijdag, dacht hij om het de volgende maandag te incasseren, immers in ’t weekend trouwde hij en dus na het weekend was het geld zogezegd voor hem. Maar in oorlogstijd gebeuren allerlei onverwachte dingen en zo moest hij de maandag vaststellen dat ‘t leger in ’t weekend voor goed was vertrokken, met pak en zak, naar Noord-Afrika. (Tunesië, Lybië, Egypte... en tenslotte de slag van Tobroek als einde).
De oorlogsjaren
De mensen overleefden door de verplichte tewerkstelling voor de Duitsers. Er waren in Heist twee grote firma’s actief die werkten voor de bezetter en zorgden voor de tewerkstelling van velen. Albert klopte stenen bij het leger, maar men had gezien dat hij nog andere talenten had en zo werd hem gevraagd een aantal schilderijtjes te maken voor het zaaltje in Ramskapelle. Bertje legde uit dat hij alleen goed kon werken thuis en dat werd toegestaan. Hard werken deed hij niet en zo nam hij al eens een vroeger gemaakt schilderijtje van de muur om af te geven als pas gemaakt kunstwerk...
’t Leven is voor de rappe !
Maar dat mooie leven duurde maar enkele weken. Bertje moest naar Male bij Brugge waar men een vliegplein wilde aanleggen (het is er nooit gekomen). Later werkte hij “in de matten” in de zaal van Charles le Bon én in cinema Metro en de King Georges. Men moest kippendraad opnaaien met heidekruid en dan laten drogen. Dit werd dan in baden gestoken om te kleuren en later gebruikt als camouflage boven de canons. De vrouwen breiden netten die zij aanvulden met stukken stof en die ook als camouflagenetten werden gebruikt. Ook Paula en Bertje breiden netten en metje Bonte vulde de naalden.
1941 was een zeer strenge winter en de mensen hadden het moeilijk. In Heist lagen er toen zowat 80 roeibootjes (meestal palingbootjes uit de vaarten) en natuurlijk wilde iedereen daarmee vissen, om te overleven. Aanvankelijk werd dit toegestaan, maar de koude maakte het soms onmogelijk.
Zo was Albert eens in zee met schoonbroer Camiel: de ene had wanten aan, de andere een bivakmuts. Ze lachten wat met elkaar en deden stoer, maar na een tijdje stelden ze vast dat Bertje met zijn muts zwarte vingers kreeg (ze waren vervroren) terwijl Camiel met de wanten vervroren oren had. De haring en de sprot hebben de mensen gered. In de winter bracht men soms 300 a 400 kg sprot en visjes binnen.
Maar om meer in zee te mogen, moest men het kunnen uitleggen aan de Duitse bezetter. Albert sprak Duits dank zij zijn avondschool handel en zo onderhandelde hij met de Oostenrijkse boekhouder. Bij lichte mist reeds moest er onderhandeld worden om in zee te mogen, want de Duitser dacht dat de vissers gingen vluchten. Ze sloten een deal: elke visser zou één vis afstaan aan de Duitsers en zo zouden ze ongestoord verder kunnen vissen.
Albert was de held want hij had het kunnen arrangeren bij den Duuts !
Maar een aantal vissers hielden geen woord en weigerden één vis af te staan. En toen Albert met de buit naar de Duitsers ging moest hij uitleggen dat heel wat bootjes niets gevangen hadden en dat hierdoor de buit bescheiden was. Dank zij de zee met vis, garnalen, mosselen, krabben, sprot en haring, had men géén honger! Men had eigen eten en er kon ook verkocht worden, waardoor men dan vlees en melk kon kopen of iets verwisselen, ook met de Duitsers, want die hadden veel (zuur) brood.
De Duitsers aten ook graag onze grijze garnalen. Maar Albert legde uit dat die moesten gekookt worden en dat men daarvoor hout nodig had. Geen probleem, in ruil voor de garnalen mocht hij brandhout meenemen. Maar natuurlijk werd overdreven en zorgde Albert ook voor de verwarming van het huis. Maar geslepen als hij was, kon hij het goed uitleggen en de Duitsers lieten hem begaan. Er werden ook meeuwen gevangen en dit op een speciale manier. Men maakte een kurk met daarop twee haken en daar bovenop een blinkend sardientje. Dit alles aan een koordje. De meeuwen zagen het visje en vielen aan maar werden gespiesd en zo kon men ze binnen halen. Het vlees was lekker en er was veel vet.
Op een bepaald ogenblik hoorde men dat er in De Panne zeer veel haring zat (bij ons enkel sprot) en dus trok men naar De Panne. De boot (een palingvanger van Kerckaert van aan ’t sas) werd vervoerd met de tram en samen met Miel Lagaey (Despiegelaere) trokken ze naar De Panne. De vrouw kreeg geen “schein” en moest er dus op eigen risico zien te geraken, wat Paula ook lukte. De vangsten waren rijkelijk en alles kon verkocht worden aan 6 frank de kilo... als men kon varen.
Zo deed men het drie winters, telkens met succes.
Maar, zegt Albert, na de oorlog was de grootste haringvanger “Gutt”, want bij hem moesten we al ons geld inleveren! En waarom kon Albert eigenlijk niet opgeroepen worden? Wel, als visser zorgde hij voor de bevoorrading van het land en bekwam hij zo vrijstelling van het leger. En na de visvangst was het “pit en stake”, wat er in bestond op een speciale manier palen diep in de grond (op het strand) te krijgen, geplaatst in een welbepaalde helling. Daaraan werd dan een mijn bevestigd want de Duitsers vreesden een aanval vanuit zee op onze stranden. Merkwaardig bij het plaatsen van de palen was dat de palen soms op een bepaalde diepte los door de grond gingen en verdwenen. Volgens Albert wees dit op ondergrondse keilen (watermassa’ s die onder de kleilaag zaten).
Met pit en stake werd een beetje geld verdiend omdat dit beter betaald werd dan de rest. Het was immers getijden werk, men kon maar een paar uren werken per schift. Maar het feit dat hij thuis kon blijven bij moeder de vrouw gaf hem de gelegenheid aan het nageslacht te werken.
Francine werd geboren op 7 juli 1943 en Daniël zag het levenslicht op 10 januari 1947. Het waren lichtpuntjes in die duistere tijden.
De vlucht naar Knokke
Naar het toen nog ongekende einde van de oorlog toe werd de situatie grimmiger. Toen kwam plots het droevige nieuws dat Heist moest geëvacueerd worden. Iedereen moest naar Knokke. Moeder Paula vernam het nieuws na de vespers, van Warmoes, en kon het eigenlijk niet geloven.
In de omgeving van het Memlinc Hotel in Knokke hadden zij familie en die werden gecontacteerd om te zien waar hun gezin kon verblijven. Alles werd opgeladen op een stootkar (steekkarre) én in de kinderwagen. En de gevaarlijke tocht werd aangevat. Bij de evacuatie bleef de bevrijder bombarderen en schieten vanuit Lissewege of Zeebrugge-móle en regelmatig moest men in de putten beschutting zoeken.
Het was een angstaanjagende bedoening, waarbij er nog een aantal doden te betreuren vielen. Op tocht met Julien Gheselle werd de file vluchtelingen regelmatig beschoten. In Knokke was het telkens weer een lange rij om aan brood te geraken en steeds was men bang voor bombardementen.
Hoewel hij zich van de eigenlijke bevrijding niets herinnert en het blijkbaar ook niet echt heeft meegemaakt, weet Albert wel dat de avond voor de komst van de Canadezen een aantal Duitse paarden op hol waren geslagen en aan de garage stonden van hun tijdelijk verblijf. Maar Albert wist niet wat er gaande was en dacht dat de Duitsers hun huis gingen binnenvallen.
Gelukkig was dit niet het geval en zagen ze de volgende morgen een aantal verlaten karren van de Duitse keuken, die natuurlijk onmiddellijk leeggehaald werden. Er was voor korte tijd weer eten in huis. Albert heeft nu nog altijd wat keukenapparatuur uit die kar in huis...
Knokke en Heist werden het laatst bevrijd van gans België en dat ondervonden ze tijdens de aanvallen, de laatste dag, op het Binnenhof. Weet ge, aldus Albert, dat wij op de dag van de wapenstilstand een invasie zagen van Geallieerde bommenwerpers, die evenwel rechtsomkeer maakten omdat zij laattijdig verwittigd werden van de Duitse overgave.
Had dit bombardement plaats gegrepen, dan stond er géén enkel huis meer recht in Heist en in Knokke. De laatste bommen van de vijand in België vielen volgens Albert in Duinbergen. Eens alles veilig trokken ze terug naar hun huis in Heist, deels vernield, deels geplunderd.
De dag van de bevrijding zagen ze van op het strand een grote vloot Holland beschieten. Maar Albert had meer oog voor een aangespoeld bruinvisje. Hij nam het mee en at het op “en ‘t vet liep langst onze kinne... ”
Vislosser
Het leven hernam zijn normale gang en dank zij de familie van reders en vissers kon Albert aan de slag in de vismijn van Zeebrugge als “peerder” of vislosser. Het was hard en onregelmatig werken, en men werd niet betaald in geld maar vergoed in vis. Dit tot in 1960. Dan kwam de uitbating in particuliere handen en in 1962 onder het beheer van de stad Brugge. De eerste vismijn was aan de Rederskaai en het vislossen gebeurde volledig in open lucht. Enkel de verkoop gebeurde onder een afdak.
Kort na de oorlog startte men gelukkig met het herstel van de vismijn en de kaden. Het was de taak van de vislossers om ook de schepen te onderhouden. Albert heeft dit 26 jaar volgehouden.
Hobby’s
Albert als muzikant kennen we reeds. Hij begon als trommelaar en schakelde dan over naar alto. Hij was spelend lid van de Koninklijke Harmonie Sinte Cecilia tot aan de oorlog. Maar Albert was ook kunstenaar. Hij schilderde heel wat leuke schilderijtjes waarvan hij er regelmatig eentje wegschonk, een cadeautje. Thuis hangen er gelukkig nog een aantal.
Albert temidden zijn schilderijen tijdens een tentoonstelling
Maar zijn grootste hobby was de sport en zijn belangstelling voor de jeugd van Heist
Voetbaltrainer
Eugène Vandewalle was jeugdtrainer toen Albert met zijn twaalfjarige zoon Daniël naar het voetbal ging. Vriend Léon Martony was délégé. Op een bepaald ogenblik werd Bertje aangesproken om de jeugd te trainen, wat hij achttien jaar lang heeft gedaan, en met succes en veel vriendschap van de kinderen. Probleem was dat hij er eigenlijk niets van kende.
Als hij iets wilde aanleren dan probeerde hij het eerst thuis uit, op de koer. En als er dan tijdens de training een oefening mislukte dan zei hij tegen de kinderen: “Kijk, zo moet ge het nooit doen, en niet vergeten hé En iedereen dacht dat het een deel van de professionele training was. Om de kinderen te leren koppen had hij een speciale techniek. Hij leerde de kinderen knikken met het hoofd om merci te zeggen en, als ze dezelfde hoofdbeweging maakten tegen de bal kregen ze een beloning: moet ge een spekke hebben? En met het ja-knikken leerden ze koppen.
Veel Engelse scholen kwamen naar Heist op bezoek en speelden dan - tegen betaling - met onze kinderen een match. Dat bracht wat geld in het laatje en dat was nodig, want de jeugdafdeling was een vereniging op zich en kreeg niets van de grote ploeg. Het vervoer naar andere locaties werd onder elkaar georganiseerd en soms reed Albert met zeven kinderen in de auto naar de andere ploeg.
De trainingen begonnen altijd om 15 u en de verschillende groepen hielden Albert bezig tot 18 u. Gelukkig had hij een goede fysiek en zelfs toen hij al 62 jaar was, konden de kinderen hem bij het lopen niet volgen.
En toch is Albert, ondanks de grote vriendschap van de kinderen, in onmin gestopt. De “grote” voetbal vond het niet nodig om hem uit te nodigen op hun activiteiten. Hoewel hij vijftien jaar zonder één frank vergoeding gewerkt had voor de jeugdvoetbal in Heist!
Albert in actie op het strand
De verzanding
Wat Albert bijzonder nauw aan het hart ligt is de verzanding van Heist. Heyst LEEFT komt op bezoek, maar als ze dat zand niet wegdoen, dan is Heist DOOD !!!
Dat zand is er door tussenkomst van de mens gekomen (opspuitingen en de strekdam van Zeebrugge), en zal dus door de mens ook moeten verwijderd worden. Weet ge dat er in de Baai van Heist nog buizen liggen van de opspuitingen bij het uitdiepen van de dokken ? En weet ge dat baggerschepen zand gestort hebben verder in zee voor ’t centrum van Heist?
Als het allemaal natuurgebied wordt (een beschermd biotoop) dan kunnen onze kinderen niet meer naar de zee en dan gaat het toerisme in Heist kapot. Voor mezelf is dit geen zorg meer, maar ik denk aan de kleinkinderen en de achterkleinkinderen, die net als wij moeten kunnen spelen op het strand en zwemmen in de zee, dicht bij het strand en geen kilometers ver. Daarmee wil ik besluiten, maar dat lag op mijn hart en moest ik nog kwijt.
Albert met de achterkleinkinderen op het strand