De Kerk van Heist en de Franse Revolutie

Jacques Larbouillat

1. De Brabantse Omwenteling

Voor het uitbreken van de Brabantse omwenteling en de Franse revolutie in 1789, had de kerk van “Coudekercke gheseydt Heyst” (1) voldoende financiële middelen om het interieur van de parochiekerk te verfraaien. In 1787 liet het kerkbestuur een nieuwe vloer leggen in blauwe en witte tegels en een nieuwe sacristie bouwen. (2)

De kerkfabriek bezat in Heist en omliggende dorpen ongeveer 206 gemeten (91 ha, 12 aren, 78 ca.) landbouwgrond en de “armendis” 41 gemeten 168 roeden (18 ha, 38 aren 46 ca ) land. De kerk was eigenaar van verschillende percelen grond in het dorp waar huisjes op stonden die in “cijns” verpacht werden, waaronder de herberg “De Swaen”. Dit bracht voor het kerkbestuur in 1789-1790 een inkomen op van 859 pond 11 schellingen en 11 groten. (3)  In dit bedrag zijn ook begrepen de inkomsten van de “armendis” en de stichting “Onze Lieve Vrouwemis”. In deze periode werden de inkomsten boekhoudkundig gecentraliseerd door de ontvanger van de kerk, het beheer van de kerkbezittingen en de “armenzorg” werden door de pastoor gesuperviseerd.

De Oostenrijkse Nederlanden ondergingen toen een woelige politieke periode. De hervormingen opgelegd door Keizer Jozef II, op bestuurlijk, gerechtelijk en kerkelijk gebied wekten veel ongenoegen bij de magistratuur, de geestelijkheid en het gewone volk. Op 14 juli 1789 werd de Bastille in Parijs door de Franse revolutionairen ingenomen. Dit vuurde de oppositie aan in de Oostenrijkse Nederlanden. Een “patriottenleger” opgericht door de twee politieke strekkingen “statisten en vonckisten” vielen de Kempen binnen, wat spoedig leidde tot de verovering van heel België. Op 14 december werd Brussel ingenomen. Keizer Jozef II werd vervallen verklaard en de onafhankelijkheid in de Zuidelijke Nederlanden geproclameerd met behoud van de vroegere privileges. (4)

In januari 1790 komt in Brussel een Staten-Generaal bijeen die een “Confederatie der Verenigde Belgische staten” sticht. Jozef II sterft in februari. Zijn broeder Leopold II volgt hem op. De nieuwe keizer weet de buitenlandse mogendheden voor zijn zaak te winnen en in juli 1790 besluiten zij het keizerlijk gezag in de Nederlanden te herstellen. Het Oostenrijks leger herovert ons land.

Op 10 december 1790 waarborgde het “Verdrag van den Haag” aan de Keizer Leopold II het bezit der Nederlanden en aan onze provincies de herroeping der edicten van Jozef II met behoud van de oude privileges. De meeste gewone mensen van Heist zullen vermoedelijk niet wakker gelegen hebben van al deze politieke gebeurtenissen. De zorg om het dagelijks brood en om te overleven was de grootste bekommernis.

2015 09 16 105458Verdwenen kerk en molen in Heist door Anna Bloch. (privéverzameling) Met dank aan ons medelid Danny Lannoy, voorzitter van het Museum van de Zwinstreek Sincfala

2. Pastoor Franciscus Bouckaert

In 1789 werd Fransciscus Bouckaert benoemd tot pastoor in Heist. Hij was de zoon van Petrus en Maria Anna Gheysen, welstellende landbouwers in Rumbeke.

Op 5 oktober 1774 trad Frans binnen in het seminarie en mocht als knap student aan de Universiteit van Leuven verder studeren. Hij werd priester gewijd in 1778 en hetzelfde jaar als coadjutor (hulppriester) benoemd in zijn geboortedorp. In 1780 werd hij aangesteld als onderpastoor in Gits en in 1789 te Torhout. Op 5 juni van datzelfde jaar is hij benoemd tot pastoor in Heist. (5)

Pastoor Bouckaert zal wel op de hoogte geweest zijn van de politieke toestand. In oktober 1785, toen hij onderpastoor was in Gits, gaf hij met bisschoppelijke toelating, onderdak aan een uitgedreven zuster van het klooster van Sarepta dat gesloten werd ingevolge de verordeningen van keizer Jozef. (6)   In oktober 1792, gaf hij ook onderdak aan de gevluchte Franse pastoor van Dohem uit het bisdom Boulogne, en vanaf december 1793 aan Jacob Masselis, onderpastoor in Godskercke, bisdom leper. 

Benevens zijn pastorale en administratieve taken, besteedde pastoor Bouckaert ook aandacht aan de verdere verfraaiing van het interieur van de kerk. In 1789-1790 werd de zoldering geplafonneerd. Jan Govaert “meester-plafonneur” voerde het stucwerk uit. J. Caytan “meester-timmerman” uit Roeselare leverde en bekleedde de muren met een houten lambrisering.

Het houten hoofdaltaar uit 1747 werd vervangen door een marmeren altaar met trappen. Het was Eugenius Seys  “meester-steenhouwer” die het werk uitvoerde voor 116 pond en 6 1/2 schellingen. Het kerkbestuur van Heist was bijzonder actief in deze periode. Naast de pastoor vormden twee kerkmeesters en één ontvanger het bestuur. Kerkmeester Cornelis Focquedey was geboren in Heist als zoon van wijlen Jan, een vooraanstaande boer en verschillende jaren hoofdman van Heist, en Catherine De Wilde. Hij baatte zoals zijn vader de Respagnehoeve uit, één van de grote uitbatingen in Heist. De tweede kerkmeester Jozef Galle was afkomstig uit Sint-Katarina bij Damme. Hij vestigde zich in 1773 als landbouwer op de Jakobinessenhoeve in Heist, ook een groot landbouwbedrijf. In 1775 was Jozef Galle reeds “dismeester”. (7)

In 1791 verfraaide het kerkbestuur verder het hoofdaltaar. Het altaar kreeg een nieuw tabernakel in mahoniehout. Het staande altaarstuk werd gemarmerd en het tabernakel verguld. Op het kerkhof liet de pastoor 225 “plantsoenen” (jonge bomen) planten en werd het kerkhofkruis geschilderd. Het onderwijs van de kinderen was voor pastoor Franciscus Bouckaert eveneens een grote zorg. In 1792 richtte hij een verzoekschrift tot de bisschop van Brugge, Felix Guillielmus Brenart. De pastoor schreef dat hij in zijn parochie een school heeft gesticht, waar de kinderen dagelijks gratis onderricht krijgen in de christelijke lering, in de spelling, het lezen van boeken, spinnen, breien en de wijze om christelijk te leven. De school wordt dagelijks bezocht door een veertigtal kinderen, voornamelijk in de winter. De “suppliant” (de verzoeker) heeft met veel moeite daartoe een lokaal gehuurd voor drie jaar.

Nu kan hij geen geschikte plaats vinden en ziet zich verplicht om zijn school te sluiten of er zelf één te bouwen. Het zou hem erg spijten om de school te moeten sluiten, er is grote nood in deze parochie aan onderwijs. De bevolking bestaat hoofdzakelijk uit arme vissers en dagwerkers, die ongeleerd en onbekwaam zijn en te arm om hun kinderen te laten onderwijzen. De pastoor verklaart met eigen middelen een school te willen bouwen, maar geen grond te hebben. Hij zou het op een erf van het bisdom willen doen. 

Ten westen van de pastorietuin ligt een stuk grond van 80 roeden (11,79 aren), eigendom van het bisdom Brugge en nu gebruikt door de koster van Heist aan 8 schellingen per jaar. Van die 80 roeden zou de pastoor graag 40 roeden (5,895 aren) in cijns nemen. Met de goedkeuring van “sijne hoogweerdigheid” voor negenentwintig jaar aan 6 schellingen courant per jaar. Na negenentwintig jaar zou de cijnsgever de cijns verlengen voor dezelfde termijn “onder de opschortende voorwaarde dat de begiftigde de schenker overleeft”. De verzoeker heeft geen ander doel dan het gebouw te laten dienen voor school. Indien hij financieel in nood kwam om zijn schulden te betalen of het gebouw niet nodig zou hebben om nog school te houden, zou het mogen verkocht worden of gebruikt voor een ander doel na beroep op “sijne doorluchtighe hoogweerdigheid”.

Het bisdom gaf een gunstig antwoord op 16 maart 1792. (8)

3. De Franse verovering van ons land

Op 20 april 1792 verklaarde het Girondijnse ministerie van Lodewijk XVI de oorlog aan Oostenrijk. Het Franse leger trok ons land binnen en versloeg op 6 november onder het commando van veldmaarschalk Dumourier de Oostenrijkers bij Jemappes in een moorddadige slag, die hem gans het land behalve Luxemburg in handen deed vallen. Tien dagen later decreteerde Frankrijk de vrijmaking van Schelde en Maas. Een Frans smaldeel voer de Schelde op en kwam in Antwerpen aan. Deze weldaad en de vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid die de Republiek aan de natie in het vooruitzicht stelde, bezorgden aan de Franse bezetters een tijdelijke populariteit.

Verleid door de rijkdom van ons land en ontevreden over de vijandige houding van de meeste Belgen tegenover de soms dubieuze toepassing van de beginselen van 1789, besloot de Franse regering tot de inlijving van de Nederlanden. Op 15 december 1792 beval de Conventie de feitelijke inlijving van de Zuidelijke Nederlanden met het Prinsdom Luik bij Frankrijk. Hierop volgde een voorbijgaande Oostenrijkse restauratie na de Franse nederlaag bij Neerwinden op 18 maart 1793.

Op 26 juni 1794 verzekerde generaal Jourdan, door zijn zege bij Fleurus, het bezit van onze gewesten aan Frankrijk. Dit werd door een decreet van 9 vendemiaire jaar IV (1 oktober 1795), nog eens bevestigd. (9)   

4. Kerkontvanger Petrus Corteville

De ontvanger van de kerk, Petrus Macharius Corteville, woonde in Brugge in de Ontvangerstraat achter het Prinsenhof. Hij was vrijgezel en betrok de ouderlijke woning. Zijn vader Petrus Josephus was ook ontvanger geweest van de kerk en “armendis” in Heist.

Ontvanger Petrus Corteville boekte in de kerkrekening van 1791-92, 781 pond 17 schellingen 4 groten ontvangsten en 599 pond 17 schellingen 4 groten uitgaven. Er was aldus een batig saldo van 182 pond. Petrus Corteville kreeg als vergoeding voor zijn taak de 25ste penning (4%) op het zuiver saldo. Dat werd als volgt berekend 781 pond 17 schellingen 4 groten min 135 pond 5 schellingen 6 1/2 groten, het overgedragen batig saldo van het vorig dienstjaar 1790. Het zuiver bruto saldo bedroeg 646 pond 11 schellingen 9 groten aan 4 % = 25 pond 15 schellingen 4 groten. (10)  

Petrus Macharius Corteville stelde de volgende kerkrekeningen pas op in 1795. Hij stelde de drie dienstjaren 1793 tot 1795 samen in een bundel. Wij gissen naar de reden hiervoor. Vermoedelijk de politieke omstandigheden. Op 1 oktober 1795 waren de Oostenrijkse Nederlanden en het Prinsdom Luik bij de Franse Republiek ingelijfd.

Deze drie kerkrekeningen werden nog in de modaliteiten uit het “ancien regime” opgesteld. De zes feodale “heerlicke cheyns, leen ende grondtrenten” werden tot in 1795 nog uitbetaald aan de rechthebbende uit het “ancien regime” nl. aan “de pastorye van Cnocke 10 groten, aan Juffouwe Marie Verhouwe de Marquette schuld 4 pond, 17 schellingen, 4 1/2 groten, aan den Heyligen Geest ten Wyngaerde in Brugge 2 pond, aan de cappelaenen Cathedraele St Donaes 1 pond, 8 schellingen, 91/2 groten, aan de hoirs feodal Johannes Baptist Cobrise de Arsele schuld 1 pond, 11 schellingen, 12 groten, en de Hallardyn schuld 13 schellingen, 1/2 groten.” Dit waren kleine bedragen die door het nieuwe revolutionaire Franse regime werden afgeschaft.

Hoewel de kerkrekeningen reeds voorgelegd werden ter goedkeuring en “decharge” aan de deken “der Christenheydt in het district Damme, heer en meester Petrus Ampe, pastoor van Lisseweghe”, voor “den hoogweerdigheid den bisschop van Brugge”, moesten ze ook aan de lokale overheden van de republiek van het kanton Westkapelle worden voorgelegd.  Voorzitter Frans Gheyle (gewezen hoofdman van Westkapelle), André Hennau, voorlopige secretaris, en Jean Verburgh “commissaris van het uitvoerend bestuur bij de municipaliteit“ ondertekenden, alsook J. B. Neirinck “secretaire en chef”. (11)   

Aan het kerkgebouw voerde men tussen 1793 en 1795 allerlei herstellingen uit: metsel- en timmerwerken, vloer- en plafondwerken voor een totale som van 699 pond 8 schellingen 2 groten. Dat was een aanzienlijke uitgave. (12) 

Voor de eredienst leverde timmerman Bernard Feys een credenstafel (13)   in mahoniehout voor 13 pond en  6 schellingen. Dit meubel is nog in gebruik in de huidige parochiekerk van Heist. Kunstschilder Jan Beerblock uit Brugge schilderde drie statiën voor de kruisweg. Hij werd betaald met assignaten met een waarde van “610 livres 16 sols”. Het kerkbestuur had toen nog ruime inkomsten uit haar land- en cijnspachten, grond- en hypotheekrenten. De totale ontvangst bedroeg 1074 pond en 6 schellingen. De uitgaven 1187 pond 2 schellingen 8 1/2 groten. Het tekort op deze dienstjaren bedroeg 112 pond 11 schellingen 8 1/2 groten. Het tekort werd overgedragen naar het volgende boekjaar. (14)

2015 09 16 105526

Credensta fel in mahoniehout door Bernard Feys, nog in gebruik in de huidige kerk van Heist. (Kerkrekening A° 1793-1795). Foto E.H. Arnold Van de Sompele in: Parochieboek 1188-1998 Coudekerke-Heist-aan-zee, Sint-Antoniusparochie, p. 256, Uitgeverij Crea, Roeselare, 1998.

5. Onder Frans republikeins bewind.

De aanhechting bij Frankrijk op 1 oktober 1795, wijzigde grondig het beleid van ons land, ook bij het lokale bestuur. De gemeenten met tenminste 5000 inwoners vormden een onafhankelijk kanton. De minder bevolkte dorpen werden samengevoegd. Ieder kanton werd bestuurd door een “administration municipale” en kreeg indien beschikbaar een vrederechter. In juli 1796 telde Heist 455 inwoners en werd samengevoegd met Hoeke 95 inwoners, Knokke 397 inwoners, Lapscheure 272 inwoners, Ramskapelle 376 inwoners, Sint-Anna-ter-Muiden 19 inwoners en Westkapelle 736 inwoners. De hoofdplaats van het kanton werd Westkapelle, met een totaal van 2350 inwoners. (15)   

In het pas opgerichte kanton Westkapelle werd Jean Dominique Verburgh in februari 1796 door de regeringscommissaris Bouteville benoemd tot “commissaris van het uitvoerend directorium bij de municipale administratie”. Hij was een wijnhandelaar en overtuigd republikein. Zijn eerste opdracht was het inrichten van de administratie van de municipaliteit van het kanton Westkapelle, dat zopas was opgericht door de Franse overheid.

Op 20 ventose jaar IV (10 maart 1796), vorderde commissaris J. D. Verburgh alle hoofdmannen, pointers en andere gezagdragers uit boven vernoemde dorpen om 10 uur in de voormiddag op een vergadering in Westkapelle alsook de kandidaten die het nieuwe bestuur gingen vormen. Na voorlezing van de republikeinse verordeningen op het bestuur van de gemeenten, ontsloeg hij op bevel van hogerhand het oud bestuur in al de dorpen van het kanton en verzocht de vroegere gezagdragers de zaal te verlaten. De nieuwe municipaliteit deed haar intrede. Voor de municipale raad werd aanvankelijk als voorzitter aangesteld: Pierre de Bock een mede-in-dijker en groot grondbezitter van de nieuwe Hazegraspolder.

Als adjuncten: Joseph Vlaminck en Adrien Plasschaert, de gewezen hoofdman van “het Roomsche deel van Sint-Anna ter Muyden”. De nieuwe republikeinse raadsleden waren: François Vanhoutte, een landbouwer uit Westkapelle, Sebastiaen Nachtegael, gewezen hoofdman, landbouwer en bewoner van de Witte hoeve in Knokke, Jan Marote, sluismeester van het Hazegras, Joseph Vanhoutte uit Lapscheure, Philippe Bulcke gewezen hoofdman uit Ramskapelle, J. De Balst, Pierre De Groote (vermoedelijk uit Ramskapelle), Michiel Verstaete (Ramskapelle) en Augustin De Roo uit Heist. De gewezen hoofdman van Heist Joannes Quintens hield zich voorlopig op de vlakte. 

Jean-Dominique Verburgh en het “republikeinse municipale bestuur” ijverden voor een snelle toepassing van de Franse republikeinse wetgeving in het kanton Westkapelle. Op kerkelijk gebied moest Jacobus Vincentius De Neve, de pastoor van Westkapelle, het als eerste ontgelden. Hij werd valselijk beschuldigd van diefstal door Jean-Dominique Verburgh, de “commissaris van het uitvoerend bestuur”. Daarop eiste de “commissaris” met de steun van al de leden van de municipaliteit, de pastorie op voor het kanton en het secretariaat. (16)

De pastoor van Heist Franciscus Bouckaert bleef aanvankelijk ongemoeid. Begin augustus 1796, moest hij zoals al de pastoors in het kanton, de geboorte-, huwelijks- en overlijdensregisters afgeven aan het bestuur van de municipaliteit. Pastoor Frans Bouckaert was ernstig ziek, hij had zwaar te lijden van de moeraskoorts, die er toen heerste door het vochtig klimaat in de Zwinstreek. Hij kon soms de zondag geen mis lezen en vroeg aan de vicarissen om bijgestaan te worden door een naburige priester. Op 17 augustus 1796 mocht hij zijn pastorie te Heist ruilen tegen deze te Aartrijke. In de beloken tijd weigerde hij de eed van haat aan het koningsdom.

6. Jan Frans Lebeke, pastoor van Heist (1796-1802)

Op 19 oktober werd Jan Frans Lebeke, benoemd tot pastoor in Heist. Hij werd geboren op 9 oktober 1760 in Roeselare. Zijn vader was “tavernier”. Pas afgestudeerd aan het seminarie en priester gewijd in 1786, werd hij aangewezen als coadjutor (hulppriester) ad interim te Westkapelle. Benevens zijn functie in Westkapelle benoemd tot deservitor (waarnemend pastoor in een vacante parochie) van de missie van Sint-Anna-ter-Muiden. In 1789 werd hij achtereenvolgens benoemd tot onderpastoor in Vladslo, later in Sint-Laureins.

Hij maakte kennis met de in 1793-1794 gevluchte Franse priesters, die in hun land de eed van haat aan het koningsdom weigerden af te leggen. Bij zijn aanstelling als pastoor in Heist vond hij er de doop- huwelijks- en overlijdensregisters niet. Hij begon onmiddellijk nieuwe registers aan te leggen, wat een overtreding was van de Franse republikeinse wetten. Pastoor Jan Frans Lebeke zette naast zijn pastorale taken, de herstellingen en verfraaiingwerken verder aan het kerkgebouw. In 1796 veranderde timmerman Bernard Feys de zitbanken, de biechtstoelen en het doksaal. Dit kostte 27 pond 17 schellingen 1/2 grote. Smid Bernard Renier werkte in de kerk en steenhouwer Eugenius Feys voerde herstellingen uit. Schilder Rochus Serneel verguldde de vier houten vazen op het baldakijn.

Ontvanger Petrus Corteville kon de kerkrekening 1796 afsluiten met een positief saldo. De land- en cijnspachten vormden de grootste ontvangstpost: 333 pond 8 schellingen 3 1/2 groten. Het gras van het kerkhof was verpacht aan de weduwe van Jacobus Savels en bracht 18 schellingen op.

In de uitgaven waren de feodale “heerlicke cheyns, leen en grondrenten” afgeschaft.

Voor het watergeschot (belasting) aan de “gheunieerde wateringhe van Eyensluys en Groot Reigaersvliet” betaalde de kerkfabriek aan “Sieur Constantin Bonnaert ontvangher” 15 pond 13 schellingen 7 1/2 groten. Pastoor J.F. Lebeke ontving voor het opdragen van de missen voor de jaargetijden en het leveren van olie, was- en “roetkaarsen” 44 pond 19 schellingen 4 groten. Koster Andries De Bruyne kreeg voor zijn prestaties gedurende het jaar 1796, in de “missen, loven en fondatiemissen” 25 pond 14 schellingen 9 groten. De ontvanger boekte ook de onkosten in naar traditioneel gebruik:

 

Voor het opstellen en levering van 2 dubbels van de rekening “8 stuyvers per feuillet” £ 6. 12. 00
Voor het binden £ 0. 10 .00
Voor het kerkgebod £ 0. 02. 00
Aan de deken van de “Christenheyd voor syn visiten in 1796” £ 0. 10 .00
Voor het verlet van “de presenten van liquidatie” £ 2. 05 .00
Voor de auditie vande commissarissen £ 1. 15. 00
Voor ‘t apostileren en egaleren van de dubbels £ 1. 11. 40
Aan de koster voor het zetten van de stoelen voor het doen van de rekeningen £ 0. 10. 00
  £ 84.18.10
   
De totale ontvangst van de kerk in 1796 bedroeg £ 339.06.3 1/2                  
   
De uitgaven bedroegen £286.17. 0 1/2
Het batig saldo bedroeg £ 52. 09. 3 0

De ontvanger kreeg als vergoeding voor zijn werk “de 25ste pennick” (4 %) op de bruto ontvangsten : £ 13 .02. 05

Het tekort op de kerkrekeningen van 1793 tot 1795 van 112 pond 16 schellingen en 8 1,72 groten werd voldaan op “2 messidor 4de jaar van de Franse Republiek” (20 juni 1796) en door de lokale overheid aanvaard. De rekening werd voor gezien ondertekend door J. D. Verburgh “commissaris van het werkende bestuur”, De Bock, president bij de administratie van het kanton Westkapelle en J.B. Neirinck “secretaire en chef”. (17)

7. De eed van haat aan het koningdom

De minister van Justitie Merlin, putte op 6 nivôse jaar VI (26 januari 1797) een reeks wetten en decreten uit de revolutionaire wetgeving, die geheel of gedeeltelijk in de “Belgische” departementen toepasselijk werden verklaard, onder meer een aantal paragrafen uit de wet van 7 vendémiaire jaar IV ( 29 september 1795 ). (18)

In Frankrijk was die wet afgekondigd een week na de proclamatie van de nieuwe grondwet, waarin de vrijheid van eredienst werd toegestaan. Door de nieuwe wet werd de vrijheid aan banden gelegd: alle uiterlijke tekenen moesten verdwijnen, de uitoefening van de eredienst werd alleen toegestaan binnen de kerkgebouwen, op voorwaarde dat de priester de verklaring aflegde van erkenning van de volkssoevereiniteit, onderwerping en gehoorzaamheid aan de wetten van de Republiek.

Alleen de verwijdering van alle uiterlijke tekenen durfde men in de “Belgische” departementen nog niet uit te voeren. Deze paragrafen van de wet werden slechts op 27 ventôse jaar V (17 maart 1797) aan de departementale overheden overgemaakt. Ze maakten in feite een einde aan de geprivilegieerde positie van de katholieke kerk. Omwille van de eerste verkiezingen, zou de wet pas na verloop ervan afgekondigd worden. De wet werd aanvankelijk niet toegepast in de departementen van Leie (Brugge) en Samber en Maas (Namen).

Intussen plande de republikeinse meerderheid binnen het vijfkoppig Directoire een staatsgreep en werkte een radicale antigodsdienstige wetgeving uit. Met behulp van het leger werd op 18 fructidor (4 september 1797) een staatsgreep uitgevoerd. De republikeinse overheid eiste overal een stipte en integrale naleving van de wet van 7 vendémaire (29 september 1795). 

De eenvoudige verklaring van onderwerping werd vervangen door de eed van haat tegen het 

koningschap. Al wie verdacht werd de openbare orde te verstoren, kon naar Guyana verbannen worden. In de loop van de volgende weken ontstond een systematisch en gebureaucratiseerd proces van ontkerstening. De burgerlijke overheden die de vorige wetgeving niet of nauwelijks hadden toegepast, werden uitgezuiverd.

Wie tegen de wet had geprotesteerd kwam meteen op de lijst van de staatsgevaarlijke lieden terecht. In het najaar zou het Directoire de overige kerkelijke instellingen opheffen en hun bezittingen naasten. 

2015 09 16 105546Portret van deken F.J. Vander Sloten, in 1798 naar Frans Guyana gedeporteerd. Anoniem.

Op 26 vendémiaire jaar VI (17 oktober 1797) werd de Leuvense universiteit opgeheven. Op 5 brumaire (26 oktober 1797) was het de beurt aan de pastoriegoederen, met uitzondering van wie de eed aflegde,  en de goederen van de kerkfabriek. (19)   Twee kathedralen, St. Donaas in Brugge en St. Lambertus in Luik, vielen onder het houweel van de slopers. De kathedralen van Antwerpen en Ieper ontsnapten nauwelijks aan hetzelfde lot. Op systematische wijze werden alle uitwendige tekens verwijderd. Deze operatie nam vele maanden in beslag wegens de onwil van de plaatselijke bevolking.

In Heist bleek vanwege de bevolking naar buiten toe niet veel onwil te bestaan. De kerkmeesters Cornelius Fockedey en Josephus Galle schreven een nota aan de lokale overheid. Ze verklaarden op 27 oktober 1797 een overeenkomst met Cornelis Van Zandwege, timmerman uit Westkapelle, te hebben afgesloten om het kruis van de torenspits van de kerk van Heist af te nemen, voor de som van “onze livres six gros” (11 pond 6 groten). De timmerman had zijn verplichting uitgevoerd. Ze verzochten om de betaling van bovenvermeld bedrag.

De municipale administratie van het kanton Westkapelle beval de betaling van “onze livres et six gros”, door de ontvanger van de kerkfabriek van Heist aan “citoyen Van Zandwege”, in zitting van 17 november 1797. De opdracht werd ondertekend door: Joannes Cavey, agent in Hoeke, J. F. Mabesoone, agent in Lapscheure, Pierre Rotsaert, agent in Westkapelle, Pierre De Boodt, adjoint in Heist en François De Cruenaere, secretaire en Chef. (20)   Pastoor Jan Frans Lebeke, oefende verder onopvallend zijn pastorale taken uit. Hij weigerde de eed van haat aan het koningsdom af te leggen.

Commissaris J.D. Verburgh van het uitvoerend directorium van het kanton Westkapelle had toen een lovend oordeel over de pastoor van Heist. In een verslag schreef hij dat “Jan Frans Lebeke een van de best gevormde priesters was van de streek.

Ik had meerdere gelegenheden om hem te ontmoeten, en voor de uitvaardiging van de wetten op de cultus zou ik gezworen hebben dat hij een echte republikeinse pastoor was. Hij is niet fanatiek, hij houdt van goed gezelschap en interesseert zich niet in politiek. Toen ik hem vroeg waarom het voor hem moeilijk was om de eed af te leggen, antwoordde hij dat hij niet de eed zou afzweren, maar dat hij vanwege het gouvernement een uitgebreide en gedetailleerde instructie verwachtte over de inhoud ervan”.

Jan Lebeke was helemaal geen republikeins pastoor. Op het tijdstip dat commissaris Verburgh op bijna vriendschappelijk wijze met hem omging, verborg hij pater Celestijn, ongeschoeid karmeliet van het St-Laureins klooster in Steenvoorde in zijn pastorie. Op 1 augustus 1797 probeerde hij ook deken Blanckaert van Wormhout en zijn gezellen die verborgen zaten op de hofstede “De Driehoek” en de “Jacobinessen-hofstede”, beide in Oostkerke gelegen, met de hulp van Heistse vissers over te smokkelen naar Vlissingen, om vandaar naar Engeland te kunnen varen. De poging mislukte, maar later konden zij met een paspoort van commissaris Verburgh toch Sluis bereiken. (21)

8. De repressie van de overheid

De republikeinse overheid voerde haar antikerkelijke maatregelen op. Ontvanger Petrus Corteville kreeg opdracht de kerkrekening 1797 af te sluiten op “2 messidor vijfde jaer der fransche republique” (20 juni 1797). Voorheen werden de kerkrekeningen afgesloten op 1 oktober. De voornaamste ontvangst bleef de landpacht: 230 pond 7 schellingen 11 ½ groten. Andere ontvangsten waren achterstallige renten vanwege de Provincie Vlaanderen: 3 pond 10 schellingen, van Joannes Vanden Kerkhove 4 pond en van “t Land vanden Vrijen” 12 pond. De kerkfabriek zag zich genoodzaakt zilverwerk uit haar patrimonium te verkopen voor 14 pond 6 schellingen 3 groten om kunstschilder Jan Beerblock uit Brugge te betalen, die nog twee schilderijen (statiën) voor de kruisweg had geschilderd.

De totale ontvangst bedroeg 302 pond 1 schelling 5 1/2 groten. De uitgaven overtroffen de inkomsten 341 pond 16 schellingen 8 1/2 groten. Het tekort bedroeg 39 pond 15 schellingen 3 groten.

De grootste uitgave bedroeg 134 pond 6 schellingen 5 groten aan de “Armendisch” bij ordonnantie “van de municipale administratie van Westcapelle, bij brieve van de Centrale administratie van 17 messidor jaar IV” (5 juli 1796).

Deze kerkrekening werd pas op 28 nivoise 6de jaar van de Franse Republiek (17 januari 1798) voor gezien en gesloten verklaard door de administrateurs van het kanton Westkapelle. Het document werd ondertekend door: “P. Debock, president, P.J. Blommaert, agent, J.D. Verburgh, commissaire du directoire executief en Frans De Cruenaere, secretaire en chef”. (22) De geviseerde kerkrekening werd vervolgens overgemaakt aan de directeur van de Nationale Domeinen.

9. De arrestatie van de pastoors

Commissaris J. D. Verburgh voerde fanatiek de wetten van de Franse Republiek uit. In opdracht van de hogere overheid, stelde hij een lijst op van de geestelijken die in het kanton Westkapelle de “eed van haat aan het koningsdom” niet hadden afgelegd. Alle priesters in het kanton weigerden de eed af te leggen. Pastoor Jacobus De Neve uit Westkapelle en zijn onderpastoor Jan Vervisch stonden als eersten op de lijst. Daarop volgen Petrus Van Waesberghe, pastoor in Hoeke, Petrus Van Sele, pastoor in Lapscheure, Adriaen Ghelyns, pastoor in Ramskapelle, Jan-Frans Lebeke, pastoor in Heist en Petrus-Frans Spitael, pastoor in Knokke.

Op 10 maart 1798 werd Pastoor Jacobus De Neve aangehouden door de gendarmerie en in de gevangenis te Brugge opgesloten, vervolgens veroordeeld en naar Guyana verbannen. Onderpastoor Jan Vervisch kon ontsnappen en onderduiken. Petrus Van Sele, de pastoor van Lapscheure, zal na de aanhouding van pastoor J. De Neve wel de eed afleggen uit angst om naar Guyana verbannen te worden. De pastoors van Hoeke, Ramskapelle, Heist en Knokke weten handig aan de eerste arrestatiegolf te ontsnappen. In het najaar van 1798 brak de Boerenkrijg uit. Een van de repressie maatregelen van de Republiek tegen de Boerenkrijg was een algemeen deportatiebevel tegen alle onbeëdigde priesters uit de Zuid Nederlandse departementen (4 november 1798).

Een decade (23) later werd zowel in het bisdom Gent als in het Leiedepartement een razzia gehouden. (24)  In het kanton Westkapelle wordt de datum van arrestatie bepaald op 29 brumaire jaar VII (19 november 1798). Commissaris Verburgh werd op 26 brumaire in het geheim op de hoogte gebracht. Luitenant Kaufman van de 7de compagnie van het 94ste  bataljon, gekantonneerd in Heist bracht het paspoort van pastoor Lebeke bij commissaris Verburgh om het te viseren. Hij beval de luitenant bij hem te blijven en hield het paspoort bij zich met het excuus dat hij de pastoor ‘s anderendaags op een diner zou ontmoeten.

Hij wilde verhinderen dat de operatie zou mislukken door onbetrouwbaar personeel, die het eventueel zou doorseinen aan de pastoor. Op 28 brumaire om zes uur ‘s avonds werd er krijgsraad gehouden. Zijn aanwezig op het beraad: luitenant Winter, sergeant Matthieu Bader en brigadier J. B. Van Horles van de nationale gendarmerie. Zij zijn gevorderd door commissaris Verburgh.

Deze leest drie brieven voor, waarvan één verzegeld was, uitgaande van commissaris Herwijn, bij de centrale administratie van het departement. Verburgh verklaarde dat Pierre Van Waesberghe, pastoor van Hoeke, vertrokken is naar Eeklo en pastoor Petrus Spittael, uit Knokke, naar Kachtem. Petrus van Sele, uit Lapscheure, heeft de eed afgelegd en Adriaen Gheleyns, pastoor te Ramskapelle, zou ziek zijn en bij familie in Brugge verblijven. Daarna volgde er een beraadslaging. Luitenant Winter werd aan het hoofd van de operatie gesteld. Er worden drie detachementen gevormd.

Het eerste zal naar Heist, Knokke en Ramskapelle trekken. Het tweede zal naar Hoeke en Lapscheure marcheren. Het derde zal naar Westkapelle gaan om te zorgen voor de ontwapening aldaar. 

Op 29 brumaire (19 november 1798) om zes uur in de morgen werd het arrestatieteam samengesteld. Luitenant Winter van de 7de  compagnie, eerste brigade, 94ste  bataljon, commandant van het canton Westkapelle, Ball(ou)ard, gendarme van Blankenberge, gedetacheerd te Westkapelle, Charles Descourouez en Pierre de Bock jr., beide van de municipale administratie van het kanton Westkapelle en Jean Quintens, agent van Heist, voegden zich bij hen.

Ze begeven zich naar de pastorie van Heist, waar Jan Lebeke, onbeëdigd priester verblijft. Het is de huishoudster Thérèse Françoise Delcour die opendoet. Zij verklaart: “de pastoor is gisterenmiddag vertrokken en ik weet niet waar hij nu is of waar hij naartoe gegaan is”. Het huis wordt doorzocht. Er wordt niets gevonden. Commissaris J. D. Verburgh is ontgoocheld. Hij vermoedt verraad van zijn eigen of naaste medewerkers. Hij vindt het nodig om zich bij Herwijn, commissaris bij de centrale administratie te verantwoorden met een gedetailleerd verslag bovenop het proces-verbaal van de arrestatiepoging. (25)

10. De beloken tijd

Van dat ogenblik af leefde pastoor Jan Frans Lebeke ondergedoken bij zijn parochianen. Over zijn verblijfplaats is er geen duidelijkheid. Hij zal in de beloken tijd het doopsel toedienen aan kinderen van Westkapelle en Knokke. In 1798 doopte hij in Knokke, in het geheim, tien kinderen, in 1799 zeven en in 1800 drie kinderen. In 1801 doopte hij zevenentwintig kinderen en ondertekende hij al de hierboven vermelde doopakten. (26)

2015 09 16 1056022015 09 16 1056272015 09 16 105646Ondergedoken priesters droegen clandestien de mis op. Zij bedienden zich van aangepast liturgisch materiaal. Bron illustraties: De Betrekkingen tussen Kerk en Staat, door André Thihon,p. 193, in: De erfenis van de Franse Revolutie 1794-1814. Uitgave ASLK, Brussel 1989.

Pastoor Jan-Frans Lebeke was goed vertrouwd met de “Zwinstreek”. Hij had er vanaf 1786, in verschillende parochies functies uitgeoefend, voor zijn benoeming in 1796 tot pastoor in Heist. Hij had zeker goede relaties met mensen uit al deze verschillende parochies. Volgens mondelinge overlevering zouden er ‘s nachts, in het geheim missen opgedragen zijn in de schuur van de Vaucelle hoeve in Knokke. (27)   Over zijn pastorale activiteiten in Heist gedurende de beloken tijd vonden we geen geschreven bronnen.

Na het concordaat van paus Pius VII met Napoleon op 15 juli 1801 wordt Jan Frans Lebeke pastoor in Oostnieuwkerke, waar hij op 24 januari 1807 overlijdt. Pieter Macharius Corteville ontvanger van de “kercke van heyst alsook van de O.L.V. messe binnen de selve kercke” stelde onverstoord zijn kerkrekeningen op van 17 januari 1798 tot 2 maart 1798. In een gewijzigd formaat, zoals geëist door de overheid. 

 

Hij ontving voor de landpachten van de kerk voor het jaar 1797: £ 62. 16. 5. 1/2
   
Op 7 januari 1798 ontving hij nog negen landpachten £ 4. 00. 00
   
Het totaal bedrag aan pachten voor kerkland bedroeg £ 66. 16. 51/2

Vijf pachters betaalden pacht voor grond die aan de “O.L.V. messe” behoorde, dit bracht de totale ontvangst op 75 pond 0 schellingen 4 groten. De uitgaven bedroegen: 77 pond 7 schellingen en 1/2 groten. Deze uitgaven dekten hoofdzakelijk belastingen verschuldigd aan de overheid: voor een bos dat aan de kerk toebehoorde en een ander bos dat toebehoorde aan de O.L.V. misse, en over een achterstallige “provisionele ommestellinghe” van het jaar V (1796-1797). De ontvanger boekte ook de tekorten op de rekeningen van het voorgaande jaar 1797 van de kerk: 39 pond 15 schellingen 3 groten en deze van de O.L.V. misse: 21 pond 18 schellingen, eveneens zijn gemaakte kosten en vergoeding als ontvanger: 10 pond 13 schellingen 8 groten. Er waren 2 pond 6 schellingen en 9 1/2 groten meer uitgaven dan ontvangsten.

De rekening werd voor gezien en besloten verklaard door de administratie van het kanton Westkapelle, om overgemaakt te worden aan de directeur van de Nationale Domeinen.

Het tekort op de rekening werd vastgesteld op 2 prairial van het jaar Zes (21 mei 1798), en ondertekend door P. De Bock “président”, Frans Devos “agent” J. D. Verburgh “commissaire” en Frans Decruenaere “secretaire en chef”.  (28)

De kerkrekeningen voor de jaren 1799, 1800 en 1801 hebben we niet gevonden in het archief, wel bewijsstukken tot 1801. Uit de bundel administratieve briefwisseling leren we dat de ontvanger van de “gesupprimeerde kercke en O.L.V. misse in heyst” landpacht ontving. In dezelfde bundel zaten ook ontvangstbewijzen van de teruggave van landpachten aan de landbouwers door de ontvanger voor de “afgeschafte” kerken van Heist, Knokke, Oostkerke, Dudzele, Lissewege en Westkapelle voor de jaren 1801 en 1802.  (29)

11. De Eerste Coalitieoorlog (1792-1797).

In 1791, twee jaar na het uitbreken van de Franse Revolutie, leed het revolutionaire Frankrijk onder economische moeilijkheden en politieke strubbelingen. De tegenstellingen tussen de gematigde Girondijnen en radicale Montagnards begonnen zich steeds sterker af te tekenen en een gemeenschappelijke buitenlandse vijand zou de eenheid kunnen versterken.

Op 27 augustus 1791 kwamen de Oostenrijkse keizer Leopold II en de Pruisische koning Frederik Willem II bijeen en tekenden de Verklaring van Pillnitz. Hierbij riepen ze de andere Europese grootmachten op om in te grijpen als de Franse koning Lodewijk XVI in gevaar zou komen. De Nationale Grondwetgevende Vergadering van Frankrijk zag deze Verklaring als een verkapte oorlogsverklaring, en greep dit als argument om op 20 april 1792 de oorlog te verklaren aan Oostenrijk en haar bondgenoten. Franse troepen vielen de Oostenrijkse Nederlanden binnen, maar de invasie verliep heilloos. In juli stak een Pruisisch leger onder bevel van Karel van Brunswijk de Rijn over. Karel van Brunswijk liet een verklaring uitgaan dat het zijn intentie was om Lodewijk XVI zijn macht terug te geven en alle tegenstanders van de monarchie te executeren. In Parijs bestormde een woedende menigte het Tuilerieënpaleis en de koning werd op 21 september afgezet.

Op 21 januari 1793 werd Lodewijk XVI geguillotineerd door de Franse revolutionairen. Deze actie verenigde de Europese staten tegen Frankrijk: Spanje, Groot-Brittannië, Nederland, Portugal en Napels sloten zich bij de coalitie aan.

Frankrijk zag zich van alle kanten aangevallen. De Britse marine blokkeerde de Franse havens. Door de verdere radicalisering van de Franse revolutionairen in Parijs braken opstanden uit in Zuid-Frankrijk en de Vendée. De Franse Republiek kondigde hierop een “levée en masse” aan, een maatregel waarbij enorme aantallen soldaten konden worden opgeroepen. Deze dienstplicht was in die tijd een revolutionair idee, want voor die tijd werden de oorlogen altijd door professionele soldaten uitgevochten. Met de nieuwe troepen kon Frankrijk de opstanden neerslaan. Na het beleg van Toulon, waarbij Napoleon Bonaparte voor het eerst zijn militaire kunnen bewees, werd deze stad in december ook ingenomen. In Noord-Frankrijk dwongen de Fransen in september een overwinning op de Britten af in de slag bij Hondschote. De Oostenrijkse Nederlanden waren het belangrijkste oorlogstoneel in 1794. De Fransen vielen binnen met twee legers. Na de Franse overwinningen bij Kortrijk en Fleurus in juni moesten de Oostenrijkers, Britten en Nederlanders zich achter de Rijn terugtrekken.

In de winter van 1795 vielen Franse troepen Nederland binnen. Utrecht werd veroverd op 19 januari en vervolgens Amsterdam op 20 januari. Stadhouder Willem V vluchtte op 18 januari naar Engeland, een dag later werd de Bataafse Republiek uitgeroepen. De Bataafse Republiek sloot een verdrag met Frankrijk, waarbij Brabant en Maastricht aan Frankrijk werden afgestaan.

Na de Franse militaire overwinningen en het verlies van Nederland besloten Pruisen en Spanje de Eerste Coalitie te verlaten en vrede met Frankrijk te sluiten. De Britten faalden in hun poging om de rebellen in de Vendée te helpen en een complot in Parijs om de regering omver te werpen mislukte door het meedogenloze optreden van Napoleon Bonaparte. Dit leidde tot het einde van het Jacobijnse schrikbewind, dat vervangen werd door een meer gematigde, burgerlijke regering, het Directoire.

In 1796 nam Napoleon Bonaparte het commando van de oorlog in Italië op zich. Hij behaalde overwinningen op de Oostenrijkse en Sardijnse troepen. De Sardijnen werden verslagen en tekenden een wapenstilstand. De Oostenrijkers werden verder teruggeslagen. Napoleon nam Milaan in en belegerde Mantua. De Oostenrijkers trokken zich terug naar Tirol. In de zomer trok Oostenrijk met een nieuw leger Italië binnen om Mantua te bevrijden. Napoleon Bonaparte brak het beleg af en versloeg de Oostenrijkers, waarna hij de stad weer belegerde. Een tweede Oostenrijks leger viel in november Italië binnen, maar werd verslagen door Bonaparte in de Slag bij de brug van Arcole, ten oosten van Verona.

In Duitsland waren de Fransen minder succesvol. Ze staken de Rijn over en namen Ulm en Augsburg in, maar werden verslagen door aartshertog Karel. In de Vendée werd de opstand neergeslagen door de Franse generaal Hoche. Een poging van Hoche om Ierland binnen te vallen mislukte. Spanje besloot zich bij Frankrijk aan te sluiten en verklaarde de oorlog aan Groot-Brittannië. 

Op 14 februari 1797 versloeg de Britse admiraal John Jervis de Spaanse vloot in de zeeslag bij de Kaap Sint-Vincent. De dreiging van een Frans-Spaanse invasie van Groot-Brittannië viel weg.

In Italië deed het Oostenrijkse leger een laatste poging om de belegerde troepen in Mantua te ontzetten, maar ze werden verslagen door Bonaparte in de slag bij Tivoli. Napoleon Bonaparte viel Oostenrijk zelf binnen, ook in Duitsland waren de Fransen in het offensief. De Oostenrijkers zagen zich gedwongen om vrede te sluiten.

Door de vrede van Campo Formio op 17 oktober stond Oostenrijk de Zuidelijke Nederlanden af aan Frankrijk. Het stond ook gebieden af in Italië aan de Cisalpijnse Republiek, een nieuwe Franse vazalstaat. In ruil kreeg Oostenrijk gebieden in Italië, waarbij de Republiek Venetië werd opgedeeld: Veneto, Istrië, Dalmatië kwamen bij Oostenrijk. Het vredesverdrag betekende het einde van de Eerste Coalitieoorlog tegen Frankrijk, dat uit de oorlog kwam als overwinnaar en de dominante grootmacht van Europa. Alleen Groot-Brittannië bleef in staat van oorlog met Frankrijk. Op het Europese continent bleef de vrede twee jaar lang bewaard, tot in 1799 een nieuwe oorlog zich aandiende tegen Frankrijk: de Tweede Coalitieoorlog.

De Tweede coalitieoorlog (1799-1802) was een conflict tussen het revolutionaire Frankrijk en een tweede coalitie, een bondgenootschap van Europese grote mogendheden Groot-Brittannië, Oostenrijk en Rusland. Tijdens de oorlog greep Napoleon de macht in Frankrijk. Daarna stak hij de Alpen over en versloeg de Oostenrijkers in de Slag bij Marengo. De Oostenrijkers moesten in 1801 vrede sluiten, de Vrede van Lunéville. De Britten eindigden deze oorlog met Frankrijk in de Vrede van Amiens in 1802. (30)

12. Het wegnemen van de klokken in Heist en de Zwinstreek

De langdurige oorlog met de vele veldslagen van de Franse Republiek, vergen behalve de inzet van grote aantallen soldaten ook veel oorlogsmateriaal. De Franse regering ziet in de klokken van de vele gesloten kerken een goedkope voorraad brons hangen, dienstig tot het gieten van kanonnen. 

De minister van financiën verordende in december 1798 en begin 1799, de klokken afkomstig van de gesloten kloosters en kerken in het departement Leie te verkopen aan de “citoyens Coste, Caylus, Gevaudan en compagnie” eigenaars van de metaalgieterij “Le Creuzet” in Parijs. Le Creuzet was belast met het gieten van kanonnen voor de land- en zeemacht.

Op 5 ventose van het jaar 7, (23 februari 1799) stelde de commissaris van het kanton Westkapelle een lijst op met de beschikbare klokken in zijn kanton: 

  • 3 klokken in kerk van Westcapelle, geschat gewicht in metaal 1500 pond (695kg)
  • 1 klok in kerk Lapscheure, geschat gewicht in metaal 1200 pond (556 kg)
  • 2 klokken in kerk Heyst, geschat gewicht in metaal 1500 pond (695 kg)
  • 1 klok in kerk Knocke, geschat gewicht in metaal 400 pond (185 kg)
  • 1 klok in kerk Ramscapelle, geschat gewicht in metaal 300 pond (139 kg)
  • 1 klok in kerk Houcke, geschat gewicht in metaal 200 pond (92 kg).” (31)

De Centrale Administratie van het Departement van de Leie, gaf op 24 mei 1799 het bevel om binnen de tien dagen alle overblijvende klokken uit de kerken en kloosters te halen in de kantons Westkapelle, Damme, Houthave, Oostkamp e.a. en te vervoeren naar Brugge. Andere verzamelplaatsen in het departement waren Kortrijk, leper en Nieuwpoort. Iedere verzamelplaats stelde één commissaris aan die vergezeld door militairen van dorp tot dorp gingen bij het wegnemen van de klokken. De klokken mochten gebroken worden in drie, vier of vijf stukken voor het vervoer en het metaal werd gewogen. De vergoeding van de commissaris bedroeg 12 frank per dag. (32)

In het archief van het Frans Hoofdbestuur in West-Vlaanderen, vond ik tot op heden geen documenten van het wegnemen van de klokken in Heist en andere parochiekerken in het kanton Westkapelle, behalve voor Lapscheure en Knokke. Enkel documenten die er indirect naar verwijzen. Voor het kanton Damme zijn een aantal ontvangstbewijzen van de afgenomen klokken in het archief te vinden. (33) De “maire” (burgemeester) van Damme, Pieter Galle verklaarde op 7 brumaire An 9 (29/10/1800) dat alle klokken uit Damme waren weggenomen.

Pierre Maertens leverde op 17 messidor An 7 (5/07/1799) twee klokken uit Oostkerke in Brugge en vijf dagen later nog één klok uit dezelfde gemeente. Burgemeester Pieter Dickx van Oostkerke vraagt op 30/10/1800 aan de prefect één klok terug om te gebruiken in geval van brand en overstroming. Volgens de burgemeester werden alle klokken “manu-militari”, met de bajonet op het geweer weggenomen uit zijn gemeente.  

Uit Lissewege werden op 7/07/1799 twee klokken afgeleverd in het depot in Brugge Eén klok van “800 pond” bleef in de toren voor het uurwerk. In juni 1801 verklaart Leonard Gheyle, “agent” in Dudzele, twee gebroken klokken en een kleine bel te hebben ontvangen. Op 10/06/1799 werd één klok uit Koolkerke afgegeven en “citoyen Martin Lippens” bevestigde op 8/07/1801 dat hij één klok uit Moerkerke had ontvangen.

Voor het kanton Westkapelle zijn wij minder goed geïnformeerd. Andries Dhondt burgemeester in Knokke vraagt op 19/10/1800 de vergoeding aan voor de werklieden die de enige klok uit de kerk hadden afgehaald. Joseph Vanhoute, “maire” in Lapscheure, vraagt op 20/10/1800 de weggenomen klok terug om het uur van de werktijden en de politie aan te kondigen. Wanneer precies de klokken uit de parochiekerken van Westkapelle, Heist, Ramskapelle en Hoeke zijn weggenomen, is tot op heden niet in documenten gevonden.

In het Kunstpatrimonium van West-Vlaanderen, deel 4, De Zwinstreek door dr. Luc Devliegher, vinden we een aantal beschrijvingen van sommige oude klokken uit de 18de eeuw. De Sint-Niklaaskerk in Westkapelle bezat drie klokken gegoten in 1791 door Guill. Dumery. (33)

In 1842 werden voor dezelfde kerk terug twee nieuwe klokken gegoten. Deze laatste zullen vermoedelijk de weggenomen klokken door de Franse republikeinen hebben vervangen. (34-  Op vijftig jaar tijd zijn klokken in brons niet versleten! 

De Sint-Antoniuskerk in Heist bezat tot in de Franse tijd twee, nu niet meer bestaande klokken, gegoten in het jaar 1680 door Gillis Moerman. Bij de bisschoppelijke visitatie van Mgr. De Castillion  (26/05/1745) werden de opschriften genoteerd. (35)    Na het concordaat op 15 juli 1801, liet de kerkfabriek van Heist in 1807 een kleine klok gieten met de naam “Antonius” die 385 kg. woog.

In 1847 werd een tweede grotere klok besteld, ter ere van “God en de H. Maria en van de H. Antonius, patroon van Heyst” met een gewicht van 1620 kg.

Deze klok werd gegoten door Dumery in Brugge. Deze twee nieuwe klokken vervingen de geroofde klokken door de Franse republikeinen. In oktober 1917 voerde de Duitse bezetter deze twee klokken naar Hamburg, zij werden niet meer teruggevonden. (36)    In de Sint-Vincentiuskerk van Ramskapelle hing eind 18de  eeuw een klok uit 1751, die nu niet meer bestaat (37)  en vermoedelijk gedurende de Franse tijd is verdwenen.

De Sint-Jakobskerk van Hoeke bezat volgens de bisschoppelijke visitatie van 1745 toen een klok met volgend opschrift: “Ter eere Godts, den H. Jacobus en Josephus es dese klock gegoten, Pastor Heer Frans Van De Mortel, Peter Jan Van De Waterkerk, Mr. en Schepen Van Houcke Damme, Meter Magdalena De Vos en Jacobus De Peckere int jaer 1729”.  (38)    Deze klok verdween waarschijnlijk gedurende de Franse Tijd.

In 1912 noteerde A.D.M. in de Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge (39) dat de aanwezige klok in de kerk van Hoeke afkomstig was uit de Smedenkapel in Brugge. Deze kapel werd verkocht in 1798. De klok ontsnapte zo aan de smeltkroes van de Franse Republiek. Het was een kleine klok in brons, 50 cm. hoog en 56 cm. doorsnede, met in reliëf St-Elooi omringd door twee engelen; aan de andere kant van de klok Maria met Kind tussen twee engelen en volgend opschrift: “Deken van de smeden Adraen Millecamps, scheldrager Mr. Jan Haeghebaert, oppervynder Lowis Desmons, Melcior van der Meulen, Lowys Vermeulen, Lucas Reubens, François Martens, Gouverneur Gillis Bovrya 01649,  M.F. Jan du Blon. (40)

De klok deed dienst tot in 1944. Bij de bevrijding in W.O. II van de Zwinstreek, in het najaar, werd de klokkamer vernield en de klok gebarsten. De klok werd pas omgegoten ca. 1960.

Na het concordaat op 15 juli 1801 tussen Paus Pius VII en Napoleon, herneemt geleidelijk aan het kerkelijk leven in Heist en de andere parochies. Pastoor Jan Frans Lebeke wordt op 14 januari 1803 benoemd tot pastoor in Oostnieuwkerke. E.H. Frans Stroo doet eerst “provisoir” dienst in Heist. Bernard Lippens, pastoor benoemd in Knokke in december 1802 zal ook regelmatig de kerkdiensten verzorgen in Heist. Het is pas in 1805 dat Heist een nieuwe pastoor krijgt. Jacob-Frans Rousseré, een minderbroeder-recollet die regelmatig ook in Heist de kerkdiensten verzorgde vanaf 1802. Hij werd er benoemd en zal er blijven tot aan zijn overlijden in 1822..

Voetnoten

  1. De voormalige, nu verdwenen kerk van Heist, stond op het domein “De Krinkel” langs de Heistlaan.
  2. Rijksarchief Brugge (RaB) TBO 26, nr. 17, Kerkrekening Heist A° 1786-1788, folios 134135 recto.
  3. RaB., TBO 26, nr.18 kerkrekening Heist A° 1789-1790.
  4. Dr. H. P. Jansen, Kalendarium, Geschiedenis van de Lage landen, p. 141-143. Prisma Kennis! Ontwikkeling, 1971, Uitgeverij Spectrum n.v., Utrecht! Antwerpen.
  5. E. H. Jozef Van den Heuvel, Jacques Larbouillat, Leo Zaman, 1188-1998 Coudekerke Heist, Parochieboek Sint-Antonius, Drukkerij Crea, Roeselare,1998, p. 33.
  6. Met dank aan bestuurslid E. H. Jan Lavaert voor de informatie.
  7. Maurits Coornaert, Heist & de Eiesluis, Drukkerij-Uitgeverij Lannoo Tielt, pvba, 1976, p. 199, 201,234. 
  8. RaB., kerkfabriek Heist, nr 110, A° 1792.
  9. Dr. J.-B. Poukens (S.J.) Geschiedenis van België, p.189-190,Uitgeverij Standaard Boekhandel, Antwerpen 1946.
  10. RaB., TBO 26, nr.19, Kerkrekening Heist 1791-92, folios 99 verso, 110.
  11. RaB., TBO 26, nr. 19 bis, kerkrekening Heist A° 1793- 1794- 1795.
  12. RaB., TBO 26, Kerkrekening Heist nr. 19 bis, A° 1793-1 795, folios 140 recto-142 verso.
  13. Credenstafel: van Dale, Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, p.58, 1. tafel waarop bij plechtigheden de ceremoniële attributen gereed gezet worden. 2. met linnen bedekte dientafel waarop de benodigdheden voor de Eucharistieviering gereed gezet worden.
  14. Idem Kerkrekening Heist nr.19 bis A° 1793-1795, folio 115 verso 
  15. Rijksachief Brugge (afgekort RaB.), Jos. De Smet (dr.), Inventaris van het archief van de 8 Franse Hoofdbesturen in West-Vlaanderen 1794-1814, Berg van ‘t Hof 27, Brussel, 1951, p.8-11, p99, nr. 1445. Copie du registre aux proces verbaux de l’administration Municipal du Canton de Westkapelle, séance 16 messidor 4e Année Republicaine (verslag zitting 04 07 1796).
  16. Rijksarchief Brugge (afgekort RaB.), Archief Franse Hoofdbesturen in West-Vlaanderen, copie du registre aux proces verbaux de l’administration Municipal du Canton de Westkapelle, nr.1445, verslag zitting van 10 03 1796.
    Jan Lavaert (E.H.), Pastoors uit onze Polderstreek in de Franse Revolutie 1795-1 800, Rond de Poldertorens, jg. 41(1999) nr. 2, p. 39. Maurits Coornaert, Westkapelle & Ramskapelle, p. 215, Drukkerij Lannoo, Tielt, 1981.
    Jacques Larbouillat, Heist en het kanton Westkapelle in de Franse tijd, Rond de Poldertorens, jg. 49 (december 2007 ) nr. 4, p. 153-1 55.
  17. RaB., TBO 26, Kerkrekening Heist A° 1796, nr. 20, folios 73 verso-75 recto, 80 recto, 82 recto, 86 verso, 91 recto-verso, 98 verso, 99 verso.
  18. Louis Preneel, De kerk in de revolutietijd, Deel 3, p. 156 in: Bastille, Boerenkrijg en Tricolore.
  19. De Franse revolutie in de Zuidelijke Nederlanden. Uitgeverij Davidsfonds, Leuven,1989.
  20. RaB., Bewijsstukken bij de rekeningen van de kerk van Heyst, nr. 51, (A° 1797).
  21. 21.  Jan Lavaert (E.H.), Pastoors uit onze Polderstreek in de Franse Revolutie 1795-1800, RdP. jg.41(1999), nr. 2, p. 64.
  22. RaB., TBO 26, Kerkrekening Heyst, nr. 21, A° 1797, folio’s 1-5 recto. Bewijs bij kerkrekening nr. 51, A° 1797.
  23. Decade: tiendaagse week in de Franse republikeinse kalender.
  24. Luc François e.a., De Boerenkrijg, Twee eeuwen feiten en fictie. Annelies Lernout & Olivier van Rode, hoofdstuk II, p. 64-75. Johan Buyck, hoofdstuk III, p. 96-116. Davidsfonds/Leuven. 1999.
  25. Jan Lavaert, (E.H.) Pastoors uit onze Polderstreek in Franse revolutie 1795-1800, in: Rond de Poldertorens, jg. 41, nr. 2, juni 1999, p. 63-65.
  26. Juliaan Opdedrinck, Knocke-sur-mer. Histoire et Souvenir, Edition Veka. Knocke. 1956, p. 114-116.
  27. Juliaan Opdedrinck, a.w., p. 115. Jozef Bonte, De geschiedenis van de Sint-Margareta-parochie Knokke, Drukkerij Matthijs, 2001, p. 19.
  28. RaB., Kerkfabriek Heyst nr. 52, folios 1 e.v. 
  29. RaB., Kerkfabriek Heyst,nr. 97, Administratieve Briefwisseling, A° 1801-1 802.
  30. Encyclopedie Britannica. François-Auguste Mignet: History of the French Revolution from 1789 to 1814.
    Wikipedia.org/ wiki/Eerste Coalitieoorlog en Tweede Coalitieoorlog.
  31. RaB., Archief Frans Hoofdbestuur in W.-Vl., nr. 1187, Wegnemen van de klokken, jaar IV-VlI (1795-1799).
  32. Joseph Samijn, De Fransche Revolutie in Vlaanderen en in ‘t Bijzonder te Thielt, Uitgeverij Familia et Patria, 8800 Roeselaere, p. 241-243. 1889, facsimili-uitgave.
  33. RaB., Archief Frans Hoofdbestuur, nr. 2941, Wegnemen van de klokken jaar 1V-Vu. 
  34. Luc Devliegher, Kunstpatrimonium van West-Vlaanderen, Deel 4, De Zwinstreek, p.l9l-192.
  35. Luc Devliegher, a.w., p. 60. Opschriften van de klokken A° 1680 in RdP., jg. 43 (juni 2001), nr. 2, p. 87.
  36. Kerk van steen, 2.2.3, De klokken p.198 in: Parochieboek van Sint-Antonius Abt te Heist aan-zee,
    I. Kerk van  Mensen door J. v. d. Heuvel, II. Kerk van steen door J.Larbouillat, III. Levende Bouwstenen dr L. Zaman.
  37. Luc Devliegher, a.w., p. 175.
  38. Luc Devliegher, a.w., p. 74.
  39. A.D.M., Houcke. Klok der Kerk, 62 (1912) p. 185-1 86.
  40. Luc Devliegher, a.w., p. 73.

De Kerk van Heist en de Franse Revolutie

Jacques Larbouillat

Rond de poldertorens
2010
01
003-022
Mado Pauwels - Ludo Sterkens
2023-06-19 14:43:22