Heistenaren in Zierikzee 1914-1918 Deel 2

Dit is het tweede deel van het levensverhaal van de Heistenaar Jozef Ackx. De tekst wordt weergegeven zoals ze door de auteur zelf neergeschreven werd. Ook de illustraties zijn van zijn hand. Indien u DEEL 1 gemist hebt KLIK DAN HIER

Deze tekst werd aan de redactie bezorgd door ons medelid Juul De Vocht

1918

Mijn ouders, zoals altijd hadden al plannen. Mijn moeder was altijd vooruitziende. Ze had volgens ik denk een tweede zintuig. Ze nam alles weer in de hand. Zo kwam het uit wat mijn ouders al beslist hadden en wat zij zinnens waren te doen met het gene we allen samen in die tijd hadden verdiend en gespaard hadden. Dat was eerst erg tegen mijn zin. Maar zoals het altijd is geweest legde ik het bijltje er bij neer. Zo kwam het dat wij, vader en ik, zouden uitzien naar een vaartuigje om ons zelfstandig te maken. Natuurlijk zoals moeder redeneerde moest ik als de .oudste van het gezin weer het goede voorbeeld geven om mijn andere broers ook werkstellig te maken. Dat waren die plannen geweest. Dan werd er uitgezien, gezocht en gemeten. Wij hebben er vele bezocht en een beetje afgewacht.

Ik moet hier ook nog aanhalen hetgeen ik bijna vergeten was. Vanaf wij ons in Zierikzee hadden gevestigd en reeds goede zwemmers en duikers waren konden wij ons ook laten inschrijven in een zwemclub. Zelfs was het daar noodzakelijk. Zo stonden we onder toezicht en waren we ook verzekerd en mochten reeds vanaf het derde jaar meedoen en deelnemen aan de wedstrijden. Zo kaapten wij, ik en mijn broers, twee jaar achtereen de drie voorste prijzen met grote onderscheiding weg. Het jaarfeest daarop trainden wij voort in onze vrije tijd.

Wij werden gevraagd wat gematigd te zijn en de anderen ook een kans te geven. Wij konden niet toegeven en werden daardoor prompt geweigerd. Datzelfde jaar viel een meisje in het water van de kade. Ik sprong direct in het water en redde het kind, maar door de toeloop van het volk werd haar broertje in het water geduwd en viel het zogezegd op dezelfde plaats in het water. Ik sprong voor de tweede keer in het water en redde ook het jongentje. Een tijd nadien werd ik op het stadhuis geroepen en werd ik beloond met een ereteken voor moed en zelfopoffering en nog een bedrag van 100 gulden.

Zo is de tijd altijd maar verder gegaan. Iedereen werd wat opgewekter. De oorlog was nu geheel voorbij en vergeten. Alles werd in gereedheid gebracht om de terugtocht aan te vangen. Er werd door alle vrienden en kennissen afscheid genomen. Toen kwam de dag van vertrek. Allen in groep zoals wij gekomen waren, werden we op sleeptouw genomen en kwamen wij eindelijk weer thuis, maar hoe en wat vonden wij ? Alles werd dan ook zo gauw mogelijk in orde gezet om de verloren tijd weer goed te maken. Het is dan zoals ik reeds hoger schreef dat mijn ouders beslisten ons zelf werkstellig te maken. Zo reisden wij, ik en vader terug naar Holland. Wij wisten vanzelfsprekend in welke haven we moesten zijn. Het was in IJmuiden dat we moesten zijn om tot de beste koop te komen. Na goed gezien en rijp overleg zijn we tot een goede koop gekomen. Alles werd dan in een zo kort mogelijke tijd geregeld. Zo zijn we dan met een soort jacht naar Zeebrugge gevaren om ons gereed te maken voor de visserij.

Zo konden wij weg, vader als stuurman en ik en mijn broer Gerard als matroos en Oscar als scheepsjongen en zo waren wij geëquipeerd (wil zeggen bemand). In de zomer gingen we om de vis en in de winter visten we op garnaal. Het was opnieuw een periode van hard werken, zowel ‘s zondags als binst de week of hoe het ook paste en het weer meeviel, zo verdienden wij een goed stuk brood. Als we de Zondag thuis waren en niet op zee waren, kregen we voor beloning een frank zakgeld van moeder. Als we de Zondag gewerkt hadden telde dit niet voor zakgeld. Dat was juist het verkeerde van de zaak. Als we thuis waren kregen we evenwel van vader tussendoor het dubbele van het zijne want hij begreep het goed dat het niet normaal was aan de werkelijkheid.

Het zakgeld kwam van kleine vis die afzonderlijk verkocht werd en bij ons moest dat vanzelfsprekend afgegeven worden. De opbrengst van kleine vis wordt in visserskringen “kordeel” genoemd en wordt doorgaans verdeeld onder zoveel opvarenden en het part voor het schip, doch voor ons spaarde moeder dit. Ja, in die tijd was het nog goedkoop leven en zeker de moeite waard voor diegenen die wilden werken en er geen schrik van hadden. Zo ging verder alles zijn gang en passeerden de jaren 1919-1 920 de zogenaamde goeie ouden tijd, want wij wisten toen van niets beter.

Zo kwam intussen geleidelijk verandering in de tijden. Namelijk werden alle vissers, oud en jong beter ontwikkeld en bijgeleerd. Ze werden slimmer en begonnen zich meer en meer af te vragen en begonnen meer zelf uit te rekenen. Zoals het toen ging kon het niet blijven duren. De slechte toestand werd veroorzaakt door de handelaars zelf. Zij waren verankerd aan de vooroorlogse tijd en hielden zich daaraan vast. De uitbuiting was voor hun de beste methode om veel geld te verdienen. Het was lang na de oorlog nog niet het minst verbeterd. De vissers werden nog altijd uitbetaald acht tot veertien dagen na levering en dan zelden aan een goede prijs. De vis werd lange tijd verkocht volgens er vraag naar was of openbaar verkocht per opbod. Er werd dan duchtig misbruik van de vissers gemaakt. Alzo kwam de dag, gelijk ik reeds hoger schreef, dat de onenigheid tussen de visserslui te groot werd en er een verandering broodnodig was. De vissers kwamen te samen met een paar mensen die het voor hen opnamen. Zo werd beslist een soort bond op te richten waarmee alle vissers en reders akkoord gingen. Zo werd er dien tijde besloten alle garnaal en vis zelf te vervoeren en te verkopen op de openbare markten zoals dat reeds in Blankenberge gebeurde, er was daar al een vismijn. Er werd ook naar Zeebrugge getrokken om in het openbaar te verkopen. Zo werden verbruikers zowel van Brugge en omliggende aangetrokken. Later werden de vangsten ook naar openbare markten gezonden in het binnenland en aldaar ter plaatse verkocht. Op die manier werden er overal kontakten gelegd.

Langzamerhand werd ook het vervoer uitgebreid met betaalde mensen. Onder andere waren de eerste en voornaamste begeleiders die dan ook voor alles instonden Alfred Hendrickx, bij genaamd Haviol; het was een Gentenaar die er naar streefde in de visserij werk te vinden. Op die wijze kwamen de vorige oneerlijke handelaars zonder garnaal of vis te staan en dat konden zij niet lang uithouden want hun contracten van levering moesten zij verder naleven en ook hun werkvolk hadden ze verder uit te betalen. De vissers en hun medewerkers hebben zo rap het pleit gewonnen. Toen werd er door de handelaars naar een vergelijk gezocht of een middel om terug overeen te komen met de vissers, want ook zij voelden het al een hele tijd aankomen dat er iets op til was en dat ze hun oneerlijke praktijk niet lang meer zouden kunnen toepassen. Hun witbrood was voorbij en ze zouden nu andere methoden moeten toepassen. Zo zijn beide partijen tenslotte overeengekomen dat de vissers hun vangsten zouden leveren aan een vooraf bepaalde prijs van de dag en dit ogenblikkelijk uit te betalen. Zo is het dan lange tijd weer goed gegaan in het voordeel van handelaars en vissers.

Zo heb ik persoonlijk verscheidene jaren gekend en de tijd gehad om te ervaren hoe zout en hoe hard het zeewater wel zijn kan als je ervoor geplaatst werd. Maar allen waren wij in de armen van de wind gevallen (op zee werken ook in de storm). We waren er allemaal in getogen en geboren en waren er gelukkig om en waren in het vak gehard. De jaren die gepasseerd waren hadden we goed ons brood verdiend. We hadden alweer nieuwe grote droomplannen gemaakt, of zoals het spreekwoord zegt te grote luchtkastelen gebouwd. Dat heb ik later goed ondervonden.

De militieklas van 1919 moest opgeroepen worden waar ik deel van uitmaakte. Wij zouden wanneer ik afzwaaide van legerdienst, zo hadden we afgesproken, een nieuw en groter kielschip laten maken of bouwen om zo verder het zeegat in te varen.

De jaren 1918-1919-1920 tot aan mijn oproep waren met groot labeur voorbij gegaan. Ik was mijn oproep bij de soldaten allang te verwachten. Ik was er mij terdege van bewust en dacht er voortdurend aan tegen mijn goesting. En op zekere dag, als alle werk gepasseerd was, kwam ik thuis uit zee en er lag een brief op me te wachten met het bericht zich onmiddellijk op die dag en uur in Dendermonde te vervoegen voor de kleding om van daar naar Antwerpen af te zakken.

Bij mijn aankomst waren er ook verscheidene van Heyst en we werden vervolgens op een binnenschip die in de achter-haven gemeerd lag geplaatst. Dit schip had gedurende de oorlog 1914-1918 nog voor de Duitsers gediend. Het zat dan ook in korte tijd vol van de ratten en ander ongedierte. Dat kwam omdat er terug overschotten van eten te vinden was. In het begin deden we ons best om er van te maken wat we konden, maar het was na een week of drie niet meer uit te houden. Door ons onophoudelijk protesteren mochten we van de inspectie daar niet meer blijven. Er zouden tenslotte ziekten uit voorgekomen zijn.

Onze kassen en matrassen werden gewoon kapot gevreten van die diertjes. Wij werden dan verplaatst naar Gent in het kazerne van het 2de .

Daar was plaats vrij gekomen bij de piotten. Na een korte periode van instructies werden we samen naar Duitsland achter de Rijn geplaatst. Er was daar nog veel kapot, zowel in of buiten de steden was alles nog vernield. In het eerste werden wij van het ene naar het andere geplaatst maar werden altijd in tenten ingekwartierd tot er dan eindelijk iets werd gebouwd dat van de Belgische bezetting was. Toen ik in Gent aankwam werd ik uitgekozen en gevraagd ordonnans te worden van een luitenant-kapitein, Sonka was zijn naam. Eerst wist ik niet wat het was ordonnans te worden en door de uitleg van een sergeant besefte ik dadelijk dat het een voorrecht moest zijn. Ik kon dit niet weigeren. Later is hij nog generaal geworden in de oorlog 1940- 1945.

Hij werd krijgsgevangen genomen en naar Duitsland vervoerd. Verder ging alles stilaan goed en werd overal hard gewerkt en terug opgebouwd. Zo verliepen de dagen, weken en maanden vlug voorbij. Wij kregen in geen geval vrijaf om eens naar huis te gaan. Ik en veel anderen werden ontevreden. Toch op zekere dag werd er verlof toegestaan. We mochten niet allen tegelijk gaan maar in beurten. 

Voordien moest ik wel om de veertien dagen naar Gent reizen voor omruiling van kledij. Dan vertrok ik ‘s morgens vroeg om ‘s avonds terug te zijn. Deze opdrachten waren telkens voor de luitenant-kapitein. Ik kon toen nooit eens tot aan huis geraken. Zelfs tussendoor ging het ook niet en zoals ik reeds eerder schreef kwam toch de dag dat we om beurten in verlof mochten. Ik was bij de eerste. Ik kreeg mijn verlofpapieren voor acht dagen. Ik stond bij de overige mannen vertrekkensgereed en werd naar de statie gevoerd. Daar werden wij nog eens allemaal gecontroleerd. Allen passeerden, alleen mijn papieren voor mijn acht dagen verlof werden ingehouden. Niettegenstaande alles in orde was en ik protesteerde moest ik terug in de auto plaatsnemen en werd ik weer naar het kamp gevoerd. Ze antwoordden niet op die ene vraag en zij wisten niet meer dan ik. Bij aankomst in het kamp vroeg ik aanstonds mijn luitenant-kapitein te spreken, maar die was zogezegd weg en niet te vinden dien dag. Zo was ik dan genoodzaakt de kapitein van de wacht te spreken waarom mijne papieren voor verlof werden afgenomen en ik terug gebracht werd en dat het juist ik alleen was. Hij schudde altijd maar met z’n hoofd met de woorden : “Ik kan u niet antwoorden. Ik zal het laten onderzoeken. Ik werd een paar dagen vrij van dienst gelaten. Toen kwam eindelijk mijn luitenant-kapitein terug en na informatie antwoordde hij : “Verontschuldig mij, want er zijn altijd in ‘t leven vragen die niet direct te beantwoorden zijn”. Ik kreeg daarna mijn papieren terug en ik kon naar huis reizen. Toen ik te Heyst aankwam, ondervond ik alras dat de mensen zo teruggeschrokken waren voor mij. het was net of dat ik een ziekte had. Ik vond ieder zo veranderd en koel tegenover mij. Zelfs mijn moeder was zo gesloten en in zichzelf gekeerd. Vroeg ik dit of dat dan antwoordde ze kort met een ja of een neen. Ik wist op den duur niet meer wat ik moest doen of aanvangen. Nochtans zouden ze moeten opgewekt geweest zijn mij terug te zien na zo een lange afwezigheid. Het was maar eerst na een paar dagen dat ik geleidelijk wist wat er gebeurd was en waardoor ze zo afgetrokken waren.

Het was gebeurd : mijn vader en broeders waren met hun scheepje door een orkaan op zee vergaan en allen verdronken. Dat gebeurde op 5/5/1922. Het werd bevestigd door andere vissers die er dicht bij waren geweest en alles gezien hadden. Ze hebben nadien nog rondgevaren maar niets anders dan stukken zien drijven, doch niets ven de bemanning.

Zo heeft het gemeentebestuur van Heyst direct een aanvraag overgemaakt naar mijn legeroverheid. Ik schreef ook naar mijne luitenant-kapitein om medewerking. Ik wil eerlijk zijn, ik geloof wel dat toen allen meeleefden en begrip voelden. Zo moest ik als oudste zoon overal zijn want dat bracht veel last mee. Maar ieder van Heyst heeft nadien goed hunne medewerking verleend. Dat heeft mij en moeder alsook de twee minderjarige broers en zusters veel geholpen en goed gedaan, want door dat grote gebeuren was alles zo een beetje voor ogen weggesmolten. Het was ook een grote verandering in mijn leven. Na vele dagen van het ene naar het ander te hebben gelopen werd ik overmand, vergat ik mijn zelf en werd ik ziek. Nadien kwam ik te weten dat het een verschot in het bloed was geweest met een ernstige “vleursel”. Zo werd ik door toedoen van dokter De Klerck, toen een militaire geneesheer, afgehaald van het leger en naar een militair hospitaal te Gent overgebracht. Heel waarschijnlijk weet u niet hoe het daar gaat, ze gebruiken daar immers paardenmiddelen, maar ik werd kordaat en goed verzorgd. Ook heeft Mr. Batslé, een apotheker van Gent, mij toen geholpen. Moeder had bij hem lang in de zomer gewerkt in hun villa St-Rafaél. Die villa bestaat nog altijd (hij is gelegen in de Albatrosstraat, de vroegere Boudewijnstraat in Heyst). Hij kwam altijd naar Heyst met zijn vrienden uit zijn studentenjaren.

2015 09 16 102053

Ik ben er dan na een hele tijd goed bovenop gekomen en mocht naar huis in herstelverlof. Mijn vaders broer, nonkel Emiel, heeft in al die tijd veel geholpen, gelopen en alles wat beredderd thuis en dit allemaal zonder bronnen van inkomsten. Het kon zo niet blijven duren, we zagen maar slechts één uitweg. Er was toen niet veel werk en het werd mij erg lastig gemaakt en ik was genoodzaakt gelijk welk werk te aanvaarden voor verder te kunnen bestaan. Eindelijk vond ik werk, maar in feite was ik nog soldaat in ziekenverlof, maar het duurde niet lang meer. Ik werd op een goede dag langs de gemeentelijke politie een brief bezorgd met de vermelding ‘s anderdaags voor tien uur mij aan te melden in het kazerne van het 2de te Gent. Ik moest mij daar op het bureel van de staf melden. Daar werd mij de vraag gesteld waarom ik als soldaat in ziekenverlof zonder vergunning ben gaan werken. Mijn antwoord was niet voldoende en niet aanneembaar. Ik werd gestraft en dit met niet minder dan met vier maanden langer dienst te moeten doen. Toen werd ik onmiddellijk naar Duitsland terug gezonden. Bij mijn terugkomst heeft die luitenant-kapitein waar ik ordonnans voor geweest was en nog veel andere vrienden van hem er werk van gemaakt die straf te verlichten. 

Gezien mijn goed gedrag en wijze van dienen en de ware omstandigheden in acht genomen werd die vier maanden veranderd in één maand. Ik kreeg bovendien meer vrijheid en mocht dikwijls naar huis gaan. Later mocht ik met de anderen van mijn klas na 21 maanden dienst ook naar huis gaan, ik werd vrij gelaten en ben ik afgezwaaid.

Ik heb toen lang gezocht, maar het nooit kunnen achterhalen voor wat of door wie ik aangedragen geweest ben. Ik was er nog gelukkig goed van afgekomen. Ik vond toen rap werk, maar had nog veel achterloop te doen. Mijn broers zijn dan later opgevist, ze waren nog aan elkaar omarmd ten teken dat ze elkaar hadden willen helpen. Ik mocht er dan bij gaan om ze te herkennen samen met nonkel Emiel. Ze waren ontdekt en opgevist door Jacobus Vandierendonck (Ka van Jan de Rosten). Ze werden in Zeebrugge-haven aan wal gebracht en werden dan van elkaar los gemaakt. Kort nadien zijn ze te Heyst schoon begraven. Bijna heel Heyst nam deel aan de begrafenis. Na vele dagen is vader dan ook aangespoeld in Lijifrankouke (Frankrijk). Hij werd in een kist als onbekend voorlopig in de duinen begraven. Er waren daar ook stukken van het vaartuigje aangespoeld waardoor men te weten kwam wie hij was. Ik werd dan ook nu daar geroepen om hem te herkennen. Hij was zeer vreselijk verminkt door het rollen op de stenen en op de zeebodem geschaafd geweest te zijn. Het was voor mij een smartelijk ogenblik.

Alsof dit nog allemaal niet genoeg was, hadden wij, ‘t is te zeggen ik en mijn moeder nog een ferme tegenslag met de verzekering van het schip en dit zowel van Hollandse zijde als die van Belgische zijde. Wij hadden immers de verzekering van Holland mede overgenomen en één in België genomen. Van beide zijden werd de zaak afgewimpeld met de woorden: “Wij kunnen niet akkoord gaan, maar u kan in beroep gaan”. De overgangs-dag van de beide verzekeringen viel juist op de dag van het ongeluk. Normaal moest alles automatisch overgezet worden, maar voor Holland was de polis vervallen en voor België was hij nog niet uitvoerbaar. Geld hadden we niet meer om gerechtelijk onze rechten te laten gelden. Alles is tenslotte op een sisser uitgelopen en we zijn alles volledig verloren, want er was toen niemand te vinden die de zaak kon ter harte nemen.

2015 09 16 102222

Wij hebben toen veel hulp mogen ontvangen van iedereen. Hiermee wil ik, terwijl ik dat verhaal doe, nogmaals mijn lof en dank uiten voor de bijstand en genegenheid die wij toen mochten ontvangen en zekerlijk voor de families De Bra en Huyseune. Het waren zij die mij naar Frankrijk brachten voor het lijk van mijn vader te herkennen en voor het te laten overbrengen naar Heyst. Naderhand hebben zij ook alles in het werk gesteld voor de organisatie van een geldomhaling. Zij deden alles wat mogelijk was om ons gezinsleven draaglijk te maken en dat hebben ze alles geheel onbaatzuchtig gedaan. In naam van mijn overgebleven familie wil ik hier ook mijn erkentelijkheid betuigen.

Verder werd mij ook de vraag gesteld wat ik zinnens was te doen voor een broodwinning, want ik moest toch iets doen. Zij hadden toen al een paar schepen in Frankrijk aangekocht en heel voorzichtig vroegen ze mij die te willen bevaren. Maar daar ik diep onder de indruk was en bevreesd van hetgene die juist gepasseerd was en ik bovendien er niet meer veel voor te vinden was heb ik van alles afgezien nog verder op zee te varen. Zo gaf ik ook moeder een geruster leven. Ik ben toen begonnen met het een en ander karweitje, dan heb ik gewerkt op de Mole te Zeebrugge. Later kreeg ik werk bij de firma Hanssens van Brugge die hun depot te Heyst hadden. Ik heb dan ook bij firma De Cloedt gevaren op de drageurs en zandzuigers. Tenslotte ben ik dan met de familie Huyseune beginnen te werken als begeleider naar Holland en Zeebrugge. Ook ging ik dikwijls mee naar Rijsel in Frankrijk dat was bij zijn zuster Maria, dan later bij Henri Huyseune in Parijs. Ik deed dat werk erg graag, ik zag er een stiel en vooruitgang in. Kort daarop heb ik mij voorzien van de nodige messen, gelijk een kapmes, fileermes enzovoort. Zo had ik mijn eigen gerief om handig en schoon te werken. Zo ben ik vandaar uit naar Antwerpen gegaan met het gedacht nog meer te leren en nog beter op de hoogte te worden van het vak in de vishandel. Eerst heb ik daar in de openbare vismarkt gewerkt en werd daar spoedig opgemerkt door de heer N. Guissels, hij had een nogal grote viswinkel in de midden-stad. Zo heb ik mij altijd beter opgewerkt. Vandaar trok ik naar Brussel en vervolgens naar Luik. Daar las ik toevallig in een dagblad dat er een plaats open stond voor een eerste gast in het visbedrijf. Het was gelegen midden in de stad in de Rue L’Egier.

De patroon was Mr. Y. Bernheim. Ik moest een soort van examens afleggen. Ik werd dadelijk aangenomen om verder met de andere personeelsleden mee te werken. Ik kon reeds fijn en goed de stiel en heb er verscheidene goed aangeleerd. Ik was rap met iedereen akkoord. De meestergast van het bedrijf was oud en ziekelijk en verlangde op rust gesteld te worden. Ik was de enige die hem kon vervangen en werd alzo meestergast. De werkregeling bestond uit ‘s morgens te 7 uur te beginnen tot twaalf uur ‘s middags en van één uur dertig tot 7 uur ‘s avonds. Dan werd er ook nog gewerkt van 7.30 uur tot 2 uur ‘s nachts. Er was namelijk nog een restaurant en een bar van dezelfde patroon in dat huis. Ik kreeg wat hulp en ook dat bedrijf kwam onder mijn beleid. Ik kreeg alle sleutels hetgeen wel gemakkelijk was om alles te beredderen. Ik moest ook elke week mee met de auto om de bestellingen vis te leveren op het Koninklijk Paleis. Daar werd eerst alles gelost om vervolgens alles grondig nagezien te worden in de keuken. Ik moest dan onder toezicht van de keukenoverste de vis schoonmaken, snijden of fileren. Daarna gingen we met de auto terug naar het bedrijf om weer ander werk te doen.

2015 09 16 102326

In de zomermaanden juli en augustus was alles erg stil in de stad en omdat mijn patroon ook dan in verlof ging kreeg ik ook vrijaf. Dan werkte ik aan de kust in de viswinkels, zoals bij L. Huyseune, Aug. Baljieu en later ook bij W.M. Huyseune, Marie Henneman (Marie frou-frou) in Blankenberge. In de winter trok ik dan terug naar Brussel. Na een tijd bracht ik mijn patroon op de hoogte dat ik kennis had gemaakt en overgehaald was thuis te blijven. Na een tijd zijn we akkoord gekomen om te trouwen in Heyst, dit op 22/1/1927. Alles was zo rap gegaan. Mijn moeder hoorde dat niet graag, natuurlijk ik was kost-winnende zoon, verdere commentaar is natuurlijk niet nodig. Ik had intussen een akkoord gemaakt met mijn patroon Mr. Bernheim. Van toen af begon ik mij volledig toe te leggen op de vishandel. Ik had om te beginnen mijn patroon en nog twee andere goede klanten die ook door mijn patroon bezorgd waren geweest.

2015 09 16 102354

Iedere vrijdag was er geen vismarkt. Die dag gebruikte ik dan om mijn klanten te bezoeken. Ik had een abonnement op de spoorweg genomen. Ik belegde dan ook kontakten met andere gebruikers en ging rond om de rekeningen te ontvangen. Er was toen die tijd zoals nu nog geen mode om met de bank te werken, wij betaalden elke zaterdag na de markt. Ook betaalde ik dan diegenen die voor mij werkten.

Op een zekere dag kwam ik in betrekking met een zekere V. Yrna die een huis uitbaatte aan de Port de Namur, dit huis behoorde toe aan Adolf Delhaise. Ik ben op hun vraag meegegaan naar het hoofdbureel van die firma. Ik werd er goed ontvangen. Na een grondig gesprek zijn we dan akkoord gekomen voor met hun mee te werken. Ik had dan ook al een paar garnaalboten die voor .mij wilden vissen en dit aan dezelfde voorwaarden van betaling als die andere firma’s en dat elke week, zo was ik reeds op goede weg om zo voort te doen tot ...

1939-1940

Ik heb hard moeten werken en goed uit mijn doppen moeten zien zoals ze dat noemen. Ik zat toen ook al goed in de schulden, toen zeker tot over mijn oren. Ik heb de eerste drie jaar ook tegenslag gekend daar ik een beetje gedupeerd werd door zekere personen, zo gaat dat in de commercie. Maar het spreekwoord zegt: Na regen komt zonneschijn. Mijn vrouw was naaister en werkte met enige meisjes. Dat was ook een beetje mijn sterkte en ik kon het op die wijze doorstaan. Daarna werd het allemaal veel beter. Ik had mij goed opgewerkt en een goed cliënteel bemachtigd. Ik was intussen goed ziek geworden en dat door zweren aan de maag en de twaalfvingerdarm.

De dokters spraken gedurig van opereren. Ik had het reeds te lang uitgesteld. Tenslotte werd ik erdoor verplicht mijn vishandel te stoppen en over te laten. Neen, het ging en ik kon niet meer verder lopen. Naderhand kwam ik bij Max De Sutter terecht. En dan kwam de tweede wereldoorlog en Max De Sutter werd als reserveofficier opgeroepen. Zijn vrouw, Anna De Sutter De Jonghe, kwam mijn hulp inroepen. Zij kon de zaak niet alleen aan. Zo heb ik dan in samenwerking met mijn oudste knecht Eug. Van Troostenberghe de handel van Desutter zo goed of het ging verder gezet. In die tijd werd Zeebrugge beschoten en gebombardeerd. Alles brandde uit en er bleef van de vismijn, pakhuizen en al de rest niets meer over. Zo was ik weer verplicht alles stop te zetten.

Er werden in die tijd vrijwilligers gevraagd voor de plaatselijke luchtbescherming en door mijn staat werd ik dan aangeworven en dat door dokter De Klerck en De Laey. We moesten instructies volgen zoals bij het leger en zo werd ik weer soldaat aan huis. Wij hadden ons onderkomen in het stadhuis van Heyst. Daar werd op het boven-verdiep alles in orde gebracht. Het werd dan een bange tijd en zeker toen de Duitsers Heyst begonnen te bombarderen. Er werden dan veel slachtoffers gemaakt, veel te veel om hier op te sommen. Op zekere dag werd Heyst weer gebombardeerd. Dan werd het huis van Opaelvens getroffen.

Het huis stond op het hoekske van de nieuwe markt. Beide echtgenoten zochten dekking in het stadhuis. Ineens besefte de man plots dat hij zijn papieren en waarden had vergeten. Hij dus terug naar huis om de aktentas te gaan halen. Een ogenblik was er wat kalmte ingetreden, hij waagde dus de terugtocht tot aan het stadhuis waar zijn echtgenote hem stond op te wachten. Juist op het ogenblik dat hij z’n huis verliet begon men weer met bommen te smijten. Wij zagen alles gebeuren vanuit het stadhuis, het huis kreeg een voltreffer en we zagen plots mijnheer Opaelvens niet meer. Als het alarm voorbij was gingen we rap gaan zien en vonden we de man onder de puinhoop van z’n huis. Hij was erg gekwetst. Wij droegen hem op een draagberrie het stadhuis binnen. Dokters waren op dit ogenblik niet te bereiken. Hij kon niet meer geholpen worden en begon stilaan uit te bloeden om tenslotte in vrede te sterven. Er waren ook brandbommen op het stadhuis terecht gekomen en er is brand uitgebroken op de bovenste verdieping waar al onze papieren lagen. Alles is opgebrand, ook mijn militaire papieren. Zo werd ik weer op de proef gezet met mijne gezondheid.

Ik en mijn vrouw waren door de grote overmacht zinnens met de laatste vissersvaartuigen die nog te Zeebrugge gemeerd lagen over te varen naar Engeland. Daarvoor moesten wij het huis met gans de inboedel achterlaten, ‘t is te zeggen een winkel vol met linnen, stoffen en visserskledij. Maar ja, de schrik doet er veel aan. Toen het bijna zo ver was kwam de heer Mus, die toen de cinema in de Kerkstraat uitbaatte toevallig voorbij en zag in welke gemoedstoestand wij verkeerden. Toen hij hoorde wat wij zinnens waren te doen, kwam hij sterk onder de indruk. Hij kon ons overhalen in Heyst te blijven zeggende: “Zijn jullie zot, na al die jaren zwoegen zo maar ineens een fortuintje achterlaten of uit uw handen smijten”. Wij werden overtuigd en gekalmeerd en we zijn te Heyst gebleven en hebben verder ons plan getrokken. Je moet dit alles eerst eens meemaken om het te weten wat men in zulke omstandigheden wil doen. Ik zegde het reeds : de schrik doet vele mensen hun ondergang tegemoet lopen. Mijn vrouw en ik waren nadien beschaamd in onszelf en kwamen overeen er nooit een woord tegen iemand anders over te vertellen.

We waren nog niet bezet of overrompeld van de Duitsers of Heyst werd weer gebombardeerd. Ditmaal was het aan de Molenhoek waar het slachthuis gelegen was. Er waren veel gekwetsten en ook doden. Daar wij ingeschreven waren in de burgerwacht, deden wij met diegenen die nog overgebleven waren al het nodige die kon gedaan worden om wat orde te scheppen. De twee dokters De Klerck en De Laey hadden het beleid op hun genomen. Het was ook van hun dat wij onze onderrichtingen kregen. Dan kwamen wij onder het bevel van de heer Henri De Coster om verder zoveel mogelijk te helpen. Verder kreeg het stadhuis ook nog een laagje brandbommen. Mijn gezondheidstoestand was er met dat alles niet op vooruit gegaan niettegenstaande ik in verzorging was met Dokter Zeebrecht. U moet weten dat in die eerste dagen van de Duitse inval in België het land spoedig overrompeld was. Toen heeft Koning Leopold hem moeten achteruit trekken met de woorden : “Soaf qui peut”. Hij is dan eerst ondergedoken gebleven om dan naar Brugge over te komen, in de stad heeft hij dan onderkomen gevonden. Hij heeft zich dan ter beschikking gesteld en is van Brugge naar Brussel gemoeten. Natuurlijk onder bewaking van de Duitsers, zo heb ik het tenminste gehoord. Voordien heeft hij me nog op het gevaar af, mij eerst nog verzorgd van een maagbranding. Later is de professor vrij gekomen en heeft hij z’n werk in het hospitaal kunnen voortzetten.

 

1941

Daar ik tot het uiterste was gegaan kon ik het tenslotte niet meer uitstaan. Ik ben dan na afspraak naar zijn huis gegaan. Ik ben dan aanstonds naar binnen gevoerd en was één van de eersten die toen werd geopereerd. Ik wil eerlijk zijn, ik was nadien in slechte toestand en heb slechte dagen doorgemaakt, ik had maar weinig besef niet meer en was liever met rust gelaten. U kan voorstellen: voor die operatie woog ik ongeveer 90 kilo en na de operatie woog ik nog net zoveel als een zak kolen. Ik kreeg toch hoop nog goed te komen, ik had geen pijn meer en werd stilaan beter maar bleef onder controle van de dokters. In het begin had ik veel last van de spijsvertering, daardoor moest ik soms meer dan een paar dagen in Brugge blijven. Zo hebben ze mij toch goed gekregen. Ik had teveel galstoringen en geen zuur meer voor het mengsel. Hiervoor krijg ik nog altijd een mengsel van die zware zuren. Ik deed altijd wat men mij oplegde. Later werd er daar veel verbetering aangebracht. Ik heb dan maar een beetje op mijn tanden gebeten. Doordat dan mijn vishandel toch overgelaten was, bleef ik thuis en heb ik mij ook tewerkgesteld in de textiel.

Gedurende de oorlog naaide mijn vrouw verder met enkele meisjes die tezelfdertijd aanleerden om later het diploma te bekomen. Ik van mijn kant kwam overeen met de hoofdreiziger en met diens patroon om mij dit vak aan te leren, zoals de verkoop en de bewerking van de stoffen. Eerst bezorgde men een aantal boeken waarin alles beschreven stond. Doch ik ben ook naar Binch en later naar Charleroi geweest om mij verder te ontwikkelen in de stiel tot ik volledig op de hoogte was.

1942

In dit oorlogsjaar werd er veel haring gevangen en daar er veel gebrek was aan voeding en ook alles peperduur was, ook bij de boeren werd er veel haring verhandeld in het zwart. Wijzelf betaalden niet met geld maar verwisselden voor textiel en werkkledij. Zo heb ik mij vlug geïnstalleerd om haring en vis te roken en te stomen. Op die manier hadden wij goed te eten en hebben ook veel mensen geholpen en gelukkig gemaakt, want ze konden goed bewaard worden als men ze koel hield en in blikken dozen bewaarde. 

Alles begon z’n dagelijkse loop te gaan en er was een stilte gekomen in het oorlogsgebeuren, maar niet voor lang echter. We konden ons immers aan alles verwachten. Zo kregen wij op zekere dag het bezoek van de Duitse ‘TOT’S” (Zeer jonge Duitse soldaten, die niet naar het front moesten, maar alle vuile werkjes moesten opknappen in de bezette gebieden). Als men met die soort in aanraking kwam moest men niet teveel goed verwachten. Het was vanzelfsprekend textiel en werkkledij dat zij verlangden voor het leger en voor allen die voor het Duitse leger werkten. Volgens hun zeggen moesten wij geen vrees hebben, we zouden goed betaald worden en het best bevoorraad worden. Ik en mijn vrouw geloofden er echter niet teveel van en kwamen op het gedacht van zoveel mogelijk schone costumen, stoffen en werkkledij weg te voeren. Wij kenden de bakker en voerman Lucien Verhelst (Polletje Savels) die toen veel vervoer deed en ook voor de Duitsers omdat hij dan gaskolen kreeg voor z’n auto te laten rijden. Later heeft hij zelf gas gemaakt, hij had er zijn motor voor aangepast. Wij kwamen vlug tot een akkoord, het kostelijkste en het beste werd bij de familie te Brussel gebracht. De rest werd bij goede vrienden te Gistel vervoerd. De vervoerbewijzen bekwam Lucien heel gemakkelijk, hij had namelijk veel vrienden en kennissen die in de Duitse burelen werkten en veel stempels waren er al op voorhand aangebracht.

Er werd zo van alles vervoerd. Soms werd er meer opgeladen dan er toekwam. Een deel van de lading viel er dan om zo te zeggen langs de weg af die dan door medewerkers weer op een ander voertuig opgeladen werd. Zo werden de Duitsers op alle manieren gefopt.

Op die manier waren we een beetje rustiger nadat alles die waarde had weg was gedaan. We waren dan niet meer zo verlegen als er Duits bezoek kwam. We konden ook nog met erzatz voortdoen. Op den duur kregen we niets anders meer te verkopen dan erzats producten. Maar de Duits wilden op den duur alleen maar goede marchandiese en geen erzats. Daar ik weigerde mijn goede waren af te staan werd ik mijn paspoort en andere papieren afgenomen. Ik mocht ook niet meer buiten de vijf kilometer in de omtrek weggaan. Ik moest van het ene bureel naar het andere drillen. Ik belandde tenslotte in de Commandantur te Blankenberge. Daar wisten ze alle inlichtingen over mij.

Ik werd ingeschreven, kreeg een genummerd papier en ik moest, willen of niet voor hen werken. Dit werk bestond in de elektrische centrale te bewaken tegen sabotage. Het was gelukkig nog te Heyst dat ik mocht werken en dat grotendeels te danken aan mijn ziekelijke maag. Ik had daarvan de bewijzen van het hospitaal van Brugge. Daarvoor hadden ze gelukkig nog respect, ik geloof dat ze daar een soort schrik voor hadden. Anders kon ik even goed waar om ‘t even terecht gekomen zijn en had het er niet goed uitgezien voor mijn gezondheid.

Zo werkten wij ons door die kwade dagen heen. De Duitsers waren nooit te betrouwen, die hadden altijd van die rare streken, bijvoorbeeld kwamen ze eens met een groep van vijf jeeps van Zeebrugge gereden. Ze waren gewapend van kop tot teen en bovendien stom-onnozel dronken. Nu was heel zeker om hun laatste nederlagen te doen vergeten en te doen bezinken. Ik weet het nu nog niet, maar geloof me gerust het was verre van aangenaam. Gelukkig waren er dan geen gekwetsten of doden want ze waren begonnen links en rechts in het wilde te schieten.

1943

In dit jaar was er sprake van alles rond Heyst onder water te doen lopen. Alzo verslechterde de tijd maar gedurig. Als men iets bij de boeren wilde gaan halen moest men dikwijls tot aan de borst door het zeewater waden om er te geraken en heel vaak kregen we dan nog niets, Ik had, of beter gezegd ik en mijn vrouw, hadden een stukje bouwgrond in de Molenhoek. Ik vroeg daarom toelating om groensels en aardappelen, ook tabak te mogen kweken. Ik kreeg daarop papieren van de Duitsers dat ik voor hun werkte. Zo kon ik gemakkelijk overal komen zonder tegenwerking van gelijk wie en dat was dan voor mij erg welkom en kon ik de beroerde dagen beter doorworstelen. De Molenhoek was toen gelegen op de scheiding van de Westkapellestraat, Kursaalstraat, Bondgenotenlaan en Stadhuisstraat. Na de oorlog werd alles verkaveld en onteigend en alles werd vergoed.

1943 -1944

Zo gingen die zware dagen altijd voorbij tot in oktober 1943 het bericht kwam dat heel Heist en Zeebrugge moesten evacueren naar Knokke. Ieder was vrij mee te nemen wat hij kon. Wij deden het voornaamste mede en staken veel weg. Zo kwamen ik en de vrouw in de Judestraat in Knokke terecht. Mijn broer woonde daar in die straat en dat ging voor ons tamelijk goed. Na een tijd werden we uit Zuienkerke door de Engelsen regelmatig beschoten en vielen er doden en waren er gekwetsten. Na een tijd werd ook Sluis beschoten en moesten de inwoners ook naar Knokke vluchten. Na een tijd was het daar in de Judestraat niet meer uit houden. Wij gingen dan bij mijn schoonbroer in de Zoutelaan op het tweede verdiep.

Als we gedaan hadden met een grondige kuis begonnen ze weer te schieten want het was daar vlak tegen het Binnenhof en het zat daar vol Duitsers Ze hadden zich daar ingegraven met een batterij. De schrapnellen (granaatkartets) vlogen door onze deuren en vensters zo in de muren. Het was ongelooflijk, je moet dit eerst eens alles zelf meemaken. We hebben zelfs een avond allemaal moeten vluchten en ons verschansen in de kelder. Er was op die nacht zoveel geschoten dat alle matrassen en meubels van de kamer waar wij moesten slapen doorboord waren met schrapnellen. Van toen af werd er elke nacht in de kelder geslapen.

Ik en mijn schoonbroer gingen dan dikwijls een haasje of een konijntje stropen. Er werden door de schrapnellen vele koeien en paarden dodelijk getroffen, voornamelijk rond het vliegveld en het Kalf. We gingen dan om stukken vlees, het deden dat vele mensen, kortom, elk deed zijn best, maar men mocht niet bang zijn. Maar op een klaarlichte dag zijn we eens beschoten geweest van de vliegers dat we er rap genoeg van hadden, hoe nodig we het ook hadden. Het was om de rest van je leven nooit meer te vergeten.

Voordat we moesten evacueren naar Knokke hadden wij allemaal onze radio moeten inleveren omdat we natuurlijk niet naar de Engelse posten zouden luisteren. Ik kende toen een vriend die verzamelaar was geweest in allerlei stenen. Hij was nog in Kongo geweest en was een kenner. Zo wist hij ook wat galilenesteen was en hij had er ook in zijn bezit. Ik kreeg van hem zo’n stuk steen en een andere vriend bezorgde mij geel en rood koperdraad en ook een klein bobijntje van 1/1000.

Ik had nog een boek van vroeger dat ik eens op de rommelmarkt had gekocht en daar stond in hoe men een klein postje kon maken met galilenesteen. Zulk postje was uiterlijk heel gemakkelijk te maken en kon goed weggeborgen worden bij een eventueel onderzoek. De luidsprekers werden vervangen door ecouteurs of beter gezegd met een hoofdtelefoon. Ik maakte zo’n postje en met het nodige geduld konden we alles weten wat de Engelsen uitzonden en wisten we wat er dagelijks gebeurde. Als ik dat postje had gemaakt zaten we nog in Heyst. Brugge en Lissewege waren reeds bevrijd en weldra zouden de geallieerde troepen ook Zeebrugge en Heyst bevrijden.

Ons geduld werd toen lelijk op de proef gesteld want toen zijn de bevriende troepen blijven steken door al dat water en zijn we maar zeven weken later bevrijd. Het was dan dat we moesten evacueren naar Knokke. Van deze evacuatie kan men gemakkelijk een ontroerende roman schrijven. De massale verhuis moest in drie dagen voltrokken zijn. Alles werd door de vrome en kalme bevolking van Heyst aangevat. Duizenden vrouwen en kinderen doolden gedurende deze drie dagen op de grote asfaltbaan tussen Knokke en Heyst.

Alles werd ingezet die maar enig zins kon rijden, tot zelfs kinderwagentjes en vuilkarren toe. Kilometerlange slierten vluchtelingen stapten gejaagd achter elkander op terwijl de grote asfaltbaan ononderbroken onder vuur genomen werd. De Duitsers schuilden zich tussen deze wirwar van mensen. Honderden obussen werden afgevuurd maar van de tien waren er negen blindgangers (niet ontplofte projectielen). Na de oorlog kwam er van deze evacuatie een film op het zilveren scherm met name “De Laatste Witte Vlag”. Het toonde hoe Duinbergen en omgeving bevrijd werd van het juk van de Duitse bezetting, hoe talrijke kinderen schreeuwden om hun moeder die in de wirwar en tussen het kanongebulder verloren werd of smartelijk langs de weg lag uit te bloeden. Duizenden angstige gezichten duwden hun karretjes voort terwijl het gezicht naar de hemel geheven was. Honderdduizend schietgebeden werden door de bevolking gepreveld, ook de anders Godslasterende personen waren plots niet meer beschaamd om een gebed ten hemel te richten voor het behoud van het vege lijf.

Het was een strijd om behouden aan de andere kant van de gemeente aan te komen. Het was elk voor zich. Toen de zevenduizend koppen tellende bevolking met een eerste lading onmisbare voorwerpen te Knokke toekwam werden ze op een hoop gedrumd om vlug een plaatsje in de stad toegewezen te krijgen om een onderkomen te hebben. Vandaar dat ik reeds zegde dat ik geluk had bij mijn schoonbroer in de Judestraat direct onze intrek te kunnen nemen.

Nu waren we dus bevrijd en wilde allen zo rap mogelijk naar huis om te weten wat er gedurende onze afwezigheid in Heyst gebeurd was. Voor ons viel het nog mee, dit temeer als we zagen hoe het met andere gezinnen gesteld was. Bij ons waren er alleen maar een paar dakpannen weg, veroorzaakt door een granaat en vanachter in de muur een gat. Wij mochten de hemel danken en een heel grote kaars offeren. Wij hadden ook een beetje van alles meegevoerd naar Knokke maar de meubels waren blijven staan. Toen we thuis kwamen zagen we dat de voordeur was ingebeukt en binnenin was alles overhoop gesmeten en waren er een paar stukken gestolen. In een andere kamer waar alle papieren waren geborgen met mijn handel in Zeebrugge alsook van de winkel in textiel en die per pak en per jaar waren ingebonden waren opengesneden en lagen overal verspreid. Ook een waardevolle Amerikaanse schrijftafel was opengebroken en de inhoud lag ook overal op de grond. Wat ze daar mee beoogd hebben weten we nu nog niet. Toen hebben wij onze hemdsmouwen opgestroopt en zijn aan de slag gegaan om zo rap mogelijk alles te herstellen met hetgene we nog konden terugvinden. Het moest wel op de grond.

1945

Wij hebben toen onze winkel zo rap of het mogelijk was terug opengesteld. Wij hadden daar vooreerst nog een hoop ersatz die eerst zo rap mogelijk van de hand moest gedaan worden. De mensen hadden vele versleten kledij en hadden er bovendien ook nog tekort. Door dat feit ging in het begin nog alles vlug van de hand. Na de herstelling van onze winkel hebben we dan alles wat we naar Knokke hadden meegedaan terug gebracht; Ook een tijdje later hebben we om hetgeen nog in Brussel en Gistel lag erom geweest. Zo konden wij een van de eersten in Heyst terug op gang komen. Na hetgene wij reeds allemaal door hadden gemaakt en beleefd kwam tot onze grote teleurstelling die fameuze heer Gutt op de proppen. We moesten allemaal ons geld indragen, alle sommen werden geblokkeerd en in alle banken kon niets meer in- of uitgewisseld worden.

Na een korte tijd kwam er een tweede wet uit; daarin werd beslist dat er 10% van het geld dat in de banken geblokkeerd was zou afgetrokken worden. Terzelfder tijd kregen diegenen die handel dreven 10% vrij om nieuwe aankopen te kunnen doen. Als alles terug goed in werking was, kwam nogmaals een wet, waarmee we verplicht werden 25% af te trekken van de prijs op alle goederen die in huis of stock waren. U kan wel denken na al dit werken en sparen welk een lelijke streep wij door onze rekening kregen. Maar aan de andere kant hadden we een beetje geluk dat wij alles hadden weggevoerd. Wij werden niet als oorlogs-woekeraars aangeslagen omdat we alles konden bewijzen door middel van onze facturen en vervoer-bewijzen. We konden alzo alles voorleggen tot zelfs onze bankrekeningen. We kwamen er vanaf zonder veel kleerscheuren.

U weet waarschijnlijk ook nog wat de witte brigade toen uitgestoken heeft. Als men alles goed nagaat zijn die mensen die er het slachtoffer van waren er slechter aan toe geweest. De Witte Brigade trad soms op als wilde beesten. Plots waren er ineens overal van de Witte Brigade, daaronder waren er veel die er alleen op uit waren te roven en te stelen en zijn er door dat krapuul ook vele eerlijke mensen het slachtoffer geworden. Wij konden dus zonder stuik of stoot terug aan de slag gaan. De Engelsen, Amerikanen, Canadezen en andere troepen kwamen zich te Zeebrugge en te Heyst vestigen en kregen zo de gelegenheid om op rust te komen. Ze hadden vele kapotte en versleten kleren aan, en door het toedoen van de heer De Klerck kregen wij werk zoveel wij wilden of aankonden. Ik trok toen vele dagen weg op zoek naar het nodige om het gevraagde en toegestane werk te kunnen uitvoeren. Zo werd er al tijd maar doorgewerkt.

2015 09 16 102456

Op korte tijd werden alle zaken na de oorlog terug op gang gebracht en op een goede dag kreeg ik het bezoek van, niet minder dan van de heer Adolf Delhaize, uit Brussel. Ze wisten niet wat er in de oorlog zoal gebeurd was. Ze hadden zoals zoveel andere in Engeland verbleven. Ze wisten ook dat ik al van voor de oorlog goed ziek was aan mijn maag, maar wisten dat ik reeds geopereerd was geweest. 

Natuurlijk toen ze me voor het eerst terug zagen na deze hele tijd, keken ze wel een beetje raar want ik woog toch maar amper tussen de 50 en 55 kilo. Ik zag er nog een beetje banaal uit. Na mijn voor- en tegenspoed verteld te hebben zegden ze waarvoor ze eigenlijk kwamen. Doordat ik door professor dat werk stipt afgeraden was, kon ik ze niet helpen, temeer dat ze me thuis nu goed konden gebruiken in de textielzaak. Ik gaf hun de raad eens tot bij Max de Zutter te gaan, die had tenslotte mijn zaken voor de oorlog overgenomen. Maar volgens hun uitleg was er daar geen sprake van. Ik ben toen in hun Cadillac naar Zeebrugge gereden om daar voor hen een koper en leverancier te vinden.

Ik heb er met verscheidenen gesproken maar ze konden geen akkoord afsluiten. Ze zijn dan naar Oostende gereden en heb ik verder nooit iets meer van hen vernomen. Zo was ik van die taak ontslagen. Ik heb er wel een beetje spijt van gehad, want ik had al een schoon cliënteel over gans België. Maar door de omstandigheden kon het niet anders. Zo zijn we maar doorgegaan met werken in de textiel, zonder mopperen tot in de jaren 1947.

Er waren soldaten te Zeebrugge en te Heyst die een vaste kwartier hadden, maar de meeste kwamen en gingen weer weg, zo kwam er altijd maar ander werk. Wij hadden ook ons Heystse cliënteel die natuurlijk voorrang hadden. Omdat ik nog niet te sterk was en door het vele werk raakte ik weer vermoeid en ging ik zienderogen achteruit. Niemand voelde dat beter dan ikzelf en mijn vrouw, want zij deed het uiterste om mij te sparen. Daardoor viel ze in dezelfde toestand gelijk ik. Zo kon het ook niet langer voortgaan. Ik heb in die tijd nog eens een zware operatie doorgemaakt. De dokters vermaanden ons toen het wat kalmer aan te doen en een rustig warm klimaat op te zoeken. Zo kwam het dat we op inlichtingen uit gingen. Terecht werd alles het best voor ons geregeld en gingen wij voor veertien dagen op reis.

Inderdaad als we terug keerden vonden wij ons goed uitgerust en hadden er zelfs smaak in gekregen zodat we dan elk jaar er voor een veertiental dagen erop uit trokken. Telkens gingen we dan met volle moed terug aan het werk tot we er weer bijna bij vielen, maar ja het werk was er en we moesten erdoor. Aan het tandenbijten gingen de jaren 1947 tot en met 1955 voorbij. Ik ging sterk achteruit. Zo ben ik weer hervallen, ook de vrouw die werd door vermoeid. Doch waren we verplicht al werkend te blijven doctoren. Tenslotte moesten we het stil leggen.

Wij kregen goede geburen. Zij waren goed, waren gelukkig. Wij zijn met hen altijd maar verder in kennis gekomen en gebleven. Ook met hun familie Landtsoght-Dhoets. Zij hadden een goede zaak in bloemen en hadden veel werk. Ze hadden een huis aangekocht in de Knokkestraat met een groot perceel grond erachter die uitkwam in de Pannestraat. Ze kweekten zelf ook bloemen zoals zijn vader ook deed te Brugge. Beide families werkten gedeeltelijk samen. Elk jaar bij de jaarwisseling kwamen wij op beurten samen aan huis. Toen werd erover van alles wat gesproken, wat er gebeurd was binst het jaar. Omdat we beiden dan nog altijd door oververmoeidheid niet te goed waren zegde ik hun spontaan: Als het zo voort gaat met ons, zullen we nog verplicht zijn alle werk te staken. Dit is reeds onze tweede bloeiende zaak, en nu kan het weer zo niet blijven duren.

2015 09 16 102602

Zo kwam nieuwjaar van 1955 en naar gewoonte kwamen we weer samen op bezoek en weer werd er van alles openlijk besproken. Opeens vroegen ze mij als ik nog herinnerde wat ik het jaar tevoren had verteld. Ik antwoordde: misschien. Zo werd het een ander nog eens over verteld tot het zover kwam dat ze ons toevertrouwden dat ze van een goede cliënt wisten om onze zaak over te laten. Mevrouw Landsoght had een zuster die in Brussel woonde en die had een dochter die getrouwd was met iemand uit Tielt. Die jongen was kleermaker en werkte voor een groot huis in Brussel. Zij vonden dat dit niet voldoende was om hun weg te maken. Er werd dan een afspraak gemaakt om eens te samen te komen met de familie. Wij waren natuurlijk wel een beetje verrast. Het kwam zo overrompelend. Doch na een eerlijke bespreking en na inzage van alles kwamen we tot een akkoord. Zo werd onze zaak in textiel na een paar dagen in z’n geheel overgedragen. Dat gebeurde op 9 april van 1956. Volgens het akkoord mochten we op het eerste verdiep blijven wonen. Het deed ons in het begin heel goed, wij konden uitrusten en ons herstellen, maar na een tijd deed het toch maar aardig zo ineens uit de zaken te zijn. Stilaan werden we het echter gewoon. Met de tijd raakt men aan alles gewoon.

Na verloop van tijd had het echtpaar die onze zaak had overgenomen vier kinderen. Alle jaar kwam er eentje, en die moesten ook hun plaats in het huis hebben. Weer kwamen we overeen en gaven het eerste verdiep vrij. We hebben dan iets gaan huren te Knokke. Wij vonden daar een gelijkvloers. We vonden daar alles, behalve het goede. De sfeer en de levensomstandigheden waren voor ons heel anders dan te Heyst. Na een zeventien maanden kregen we heimwee en wilden terug naar Heyst komen wonen. We wachtten er niet lang mee en gingen zo snel mogelijk gaan informeren. We konden een huis kopen en met de nodige aanpassingen konden we er goed wonen.

In dit huis wonen we nu nog altijd, namelijk in de Nic. Mengélaan nr. 8. Door goed uit te rusten hebben wij ons beter en gezonder gemaakt en zijn we verder door de jaren gegaan. Mijn vader zaliger kon ook wat van alles, want ik heb volgens horen zeggen dat ik mijn hobby en stielkennis van hem heb geërfd. Ik heb dan een hobby van beeldhouwwerk en snijkunst opgebouwd en ben nu een volwaardige kunstenaar op dat gebied geworden. Ik woonde nog in de Kardinaal Merciérstraat toen ik er reeds mee bezig was. Terug in Heyst gekomen heb ik dan verscheidene tentoonstellingen meegedaan. Het was dan al in 1962. Ook heb ik medegedongen bij de laureaten van West-Vlaanderen te Brugge waar ik de titel met grote onderscheiding bekwam. Ik heb dan altijd maar voort gedaan. 

Ik mag nu zelfs met een gerust geweten zeggen dat er tal van mijn werken verspreid zijn zoals in België, Nederland, Duitsland, Frankrijk, Engeland, Amerika. Zelfs in Japan werden mijn werken gevraagd. Ik doe het beeldhouwen snijwerk nu nog altijd.

In 1968 werd ik gevraagd om op de internationale Visserijbeurs mijn werken tentoon te stellen. Daar heb ik dan ook een grote bijval gekend, want de bewijzen zijn voorhanden en ook de tekeningen.

2015 09 16 1027242015 09 16 102739

Intussen hebben wij, ik en mijn vrouw, de jaren van op pensioenstelling bereikt. Wij werden immers 65 jaar. We moesten ons laten inschrijven voor het dossier samen te stellen. Natuurlijk een hele berg paperassen en dit tot driemaal toe. We werden ingeschreven als middenstaander en gemengde beroepen. Ik was volgens hun antwoord te hoog van plafond (zulke termen gebruikte men dan). Ik had van 1945 tot 1956 vrijwillig betaald en dit door toedoen van Mr. Morbée die mijn boeken en aangiften in handen had. Ik was met alles in regel.

In een hernieuwd schrijven werd mij de vraag gesteld waarom ik zo voorbarig was geveest en waarom ik steeds naar onzekerheden had geluisterd. Na de derde aanvraag kreeg ik het antwoord dat wij aangenomen waren in het pensioenstelsel en dat ik gedurende de oorlogsjaren opgeëist was geweest en door de bezetter was tewerkgesteld. Wij zijn begonnen met 80 fr. in de maand, maar het bedrag was gelukkig aan de index gekoppeld. We konden voortdoen om in 1974 te komen op een bedrag van 263 fr. In 1975 moesten we terug een nieuwe aanvraag doen. Deze maal zogezegd zonder nazicht, maar achteraf bleken het toch allemaal dezelfde vragen te zijn of de vorige jaren.

Er is dan wel een verandering gekomen, maar ver van normaal. Ik wil hier ook nog vermelden dat ons dan een voorstel werd gedaan om een groter pensioen te krijgen, maar ik moest bereid zijn de achterstand vanaf 1956 tot 1965 te betalen. Dat was dus negen jaar. Als de rekening voorgelegd werd was dit niet navenant men toen betaalde maar direct het volle tarief voor al die negen jaar. Dat was volgens de wet in 1975, daarbij kwam nog de index. U kan denken dat het niet te doen was. Ons antwoord was dan ook kordaat neen.

Ik werd weer aangemaand het hoger vernoemde bedrag te betalen. We zouden evenveel recht hebben als de andere van de derde leeftijd. Alles is zo gebleven. Nu is ons pensioen lichtjes gewijzigd, natuurlijk nog altijd gelijk de middenstaanders en gemengde beroepen.

Het is wel goed dat wij een gelegenheid hebben gekregen goed ons brood te verdienen zoals na de oorlog, maar wij hebben hard moeten werken en sparen. Hadden wij dat niet gedaan hadden we er maar deerlijk uitgekomen. Geloof me, het is niet altijd koek en ei geweest. Gelukkig zijn we weer gezond geworden. 

Samen trachten we voort te doen, elkeen het zijne te geven en in vrede te kunnen leven. Zo gaan de dagen intussen rap voorbij. Alsof ik nog niet genoeg bezigheden had, werd in 1974 de vereniging Heyst Leeft gesticht. Het werd eerst door een paar mensen op gang gebracht. Ze hebben mij dan erbij gevraagd. Daarna zijn er nog enkelen de groep komen vervoegen zodat we met twaalf man aan boord konden van wal steken en gaan varen.

Ik wil hier met goede bedoelingen de namen opsommen, mensen die nog altijd aan het roer staan van Heyst Leeft:

  • Schepen en voorzitter: Jozef De Groote; 
  • secretaris: Daniel Vantorre; 
  • schatbewaarder Francine Berens; 
  • persrelaties: Franc Vanhulle; 
  • Drukwerk Fernand De Backer; 
  • Fotograaf en redactie Vantorre Cyriel

Verder besturen nog de vereniging als commissarissen: Wilfried De Smet; Frans Dyserinck; André De Smidt; René Vlietinck.

In de eerste maanden was Jean-Pierre Braems ook bestuurslid, doch nam door zijn te grote werkzaamheden ontslag en werd vervangen door de Heer Georges De Vent. Het streven van de vereniging is het behoud van het Heystse Volkseigen. Wij doen allemaal ons best. Wij geven alle jaar een avondje Heist. Waar bijna heel Heist naar toe komt kijken en die wij door overgrote belangstelling soms tweemaal moeten overdoen. Vanaf het tweede jaar geven we drie boekjes per jaar uit die vol staan met lectuur en die gewoonlijk samengesteld worden door de Vader van Danny Van Torre en hemzelf en Cyriel Van Torre. Voor de verspreiding zorgen wij allemaal. Wij krijgen ook de medewerking van mensen buiten de groep zoals oud-leerling van de Ibis Albert Vandierendonck, en de cineast, Lucien Henneman. We hebben tot nu toe het geluk gehad nog allen samen te kunnen werken. 

2015 09 16 1028372015 09 16 1029372015 09 16 103046

Op 22 januari 1971 vierden wij ons 50 jaar huwelijk met heel de familie en onze talrijke vrienden. Thuis werd er eerst een bezoek gebracht door de Burgvader en de gemeenteraadsleden. Ook de pastoor en de fotograven waren er. In het restaurant “Old Fisher” werd de receptie gegeven. Toen werd er door de vereniging “Heyst Leeft” mij een gouden ereteken op mijn revère gespeld als erkentelijkheid en als oudste van de groep. Meester René Vlietinck had als verrassing mijn stamboom op mooi karton samengesteld.

De twee eerste jaren werd er telkens een bijeenkomst gehouden bij de voorzitter Jozef De Groote. Dan zijn ook de vrouwen uitgenodigd.

De tweede samenkomst werd er dan een film gemaakt over mij en als herinnering van het gedane werk. De cineast was niemand minder dan de bekende Heystenaar Lucien Henneman. Het was een schoon samenzijn waarvoor ik en mijn vrouw allen dankbaar zijn.

Einde 1978 besliste Heyst Leeft tesamen met Lucien Henneman over mijn werk en mijn leven een film te maken. Ge kon mij bezig zien aan mijn beeldhouwwerk en de inhuldiging van het O.-L.-V.- “ster der Zee” die gestolen werd uit het visserskapelletje van Heyst. Ik heb dan een nabootsing van het beeldje gemaakt in hout. De pastoor had nog een foto bewaard van het beeld en door die op de nodige grootte te brengen door onze fotograaf kon ik het gemakkelijk namaken.

Toen deze film vertoond werd in de feestzaal Ravelingen was het voor velen ook voor mij een aangename verrassing. De zaal zat barstens toe vol en vele mensen konden niet binnen. Wij hebben dan de vertoning nog eens herhaald op een andere dag en toen zat de zaal weer vol. Omdat ik zeker wilde spelen dat deze film niet zou verloren gaan heb ik deze zelf aangekocht. Het was trouwens een klankfilm. Zo kan ik nog hem nog dikwijls bekijken. Het was een 8 mm super.

Ik ben nu al lang de kaap van de tachtig voorbij, maar ik wil mijn hobby nog zo lang mogelijk uitoefenen, want ik vind dat het schoonste dat een mens in z’n leven heeft. Zo zal ik ook geen gelegenheid hebben voor te roesten.

Met een beetje geluk en goede gezondheid hopen wij dat we nog onze zestigste jaar huwelijk zullen kunnen vieren, want ik ben getrouwd den 22 januari van het jaar 1927. Heel graag zouden we nog willen beleven wat er verder van deze eeuw zal terecht komen of overblijven. We zijn benieuwd als de volgende generatie het beter zal doen of wij en onze ouders en grootouders het deden.

Jozef Ackx

2015 09 16 1032192015 09 16 103315

IK DENK AAN ANDERE EEUWEN
DIE DREVEN OP DE STROOM VAN LEVEN
EN LIEFDE EN DOOD EN DIE VERGETEN ZIJN,
EN IK VOELDE BEVRIJDING
VAN VOORBIJ TE GAAN

Heistenaren in Zierikzee 1914-1918 Deel 2

Jozef Ackx

Rond de Poldertorens
2009
02
047-063
Mado Pauwels
2023-06-19 14:43:22