De Sint Sebastiaangilde te Westkapelle

Dirk Aernoudt

Deze tekst is een herwerking/aanvulling van mijn tekst, destijds geschreven voor Davidsfonds- Westkapelle bij de tentoonstelling “Kerkschatten van Westkapelle” (april 1983).

1. Algemeen

1. 1. Ontstaan van de Schuttersgilden

De schuttersgilden vinden hun ontstaan in de middeleeuwen, toen elke “beginnende” stad zijn eigen leger nodig had ter verdediging tegen indringers, aanvallers en rondtrekkende en plunderende (leger)bendes. Elke stad voorzag dan ook in de eigen opleiding van zijn schutters (archiers),   1 die geleidelijk werden geïntegreerd in de gemeentemilities o.l.v. een hoofdman (naar schatting waren toen één op drie/vier militieleden handboogschutters). Na 1200 begonnen in sommige steden de schutters zich zelfs los te maken van die gemeentemilities om dan als zelfstandig “gespecialiseerd” korps op te treden “voor wie hen kon betalen”.. .(naar het voorbeeld van de beruchte Genuëse huurlingentroepen).

In de steden werd, vooral na de nederlaag van de Franse adel in 1302, de burgerij meer en meer een krachtige financiële macht en spiegelde zij zich aan de gebruiken en geplogenheden van de adel en de vorstenhoven. Dit leidde tot een nog sterkere opbloei van eigen gilden (ambachtsgilden, schuttersgilden, rederijkersgilden met kroniekschrijvers, dichters...).

Schuttersgilden werden van hogerhand toegestaan, met wel als voorwaarde dat zij ten allen tijde moesten beschikbaar zijn voor militaire acties (deze mobiliseerbaarheid bleef zo tot in de 16de eeuw).

De oudst bewaarde documenten i.v.m. deze schuttersgilden dateren uit de jaren 1300-1400. In de late middeleeuwen ontstonden, naar het voorbeeld van deze stedelijke gilden, ook op het platteland schuttersgilden. Tezelfdertijd evolueerden deze gilden van loutere “wapenoefening” naar “sportbeoefening” (de renaissance-ideeën van de 15de eeuw doen hun intrede: het “ruwe vechterstemperament” van de middeleeuwen wordt omgevormd tot “het edel en kunstig hanteren van de wapens” denk maar aan de schermkunst). Ook door het steeds algemener gebruik (vanaf de 15de eeuw) van vuurwapens i.p.v. bogen verloor het boogschieten zijn militair belang op de slagvelden. Alle ruimte kwam dus open voor “de boog als ontspanningsmiddel”.

Wie van boogschieten als ontspanning spreekt heeft het over het schieten van de (opper)gaai. Dit gaaischieten vindt eigenlijk zijn oorsprong in een oer Germaans zonnewende-ritueel,   2  waarbij de koningsvogel op haar hoogste stand naar beneden werd geschoten als symboolhandeling voor “de kracht van de zon op haar hoogste punt naar de aarde halen”.

Als koningsvogel werd meestal een levende duif gebruikt, maar na de kerstening van onze streken werd wel dit ritueel “aangepast” en werd de duif, als kerkelijk symbool van de H. Geest, vervangen door een houten, meer neutrale en zeker “niet-kerkelijk verbonden” exotische papegaai (trouwens, een levende papegaai was nauwelijks in onze contreien te vinden, behalve misschien in de “adellijke kooien”...). Een tekst uit Leiden (1414) veroordeelt trouwens het prijsschieten op levende vogels (“Gaia-avant-la-lettre”).

Vanaf de 15de-16de eeuw zijn deze schuttersgilden niet meer weg te denken uit het burgerlijk en kerkelijk leven. Daardoor ook vinden wij in de kunst vanaf deze periode veel werken, die naar deze gilden verwijzen (denk o.a. aan de schuttersstukken zoals de “Nachtwacht” van Rembrandt, of werken van Frans Hals).

Meestal ook waren de notabelen van stad of dorp lid van de plaatselijke Sebastiaangilde, zodat voor de schakels en breuken   3 vaak edele metalen (goud zilver) gebruikt werden (naar eigen godsvrucht en vooral vermogen), die de sportieve prestaties moesten vereeuwigen.

Veelal werd, bij een gewone schieting, horizontaal geschoten naar doelen (“doelschieten”) op een berm (voorloper van de liggende wip). Maar voor de koningsschieting (“schieting van het jaar) “rechte men de papegaey”, hierbij het oer-Germaans gebruik indachtig. De hoge kerktoren was daarvoor nogal dikwijls de uitgelezen keuze, maar vallende pijlen konden nogal eens schade berokkenen aan het dak van de kerk, met als gevolg wrijvingen of ruzie met de pastoor. Om de parochieherder liefst niet verder op stang te jagen gebruikte men dan maar de wieken van de dorpsmolen. Vandaar dat veel schuttersgilden zich in de nabijheid van een molen vestigden.

Door het latere construeren van eigen gaaipersen (hout ijzer) verdween geleidelijk de afhankelijkheid van de goodwill van pastoor of molenaar, en ook het doelschieten... men ging het nu telkens in de hoogte zoeken. Boven op de gaaipers werd (wordt) een sprang gemonteerd, waarop de gaaien ( pluimen) bevestigd worden.

1-2. Patroonheilige

2015 09 15 160540De schuttersgilden kozen Sint Sebastiaan   4 (feestdag: 20 januari) als patroonheilige (tenminste, indien het een handbooggilde betrof; bij kruisbooggilden nam men Sint Joris als beschermheilige feestdag: 23 april).

Sint Sebastiaan, die leefde in de 3de eeuw, maar wiens levensbeschrijving grotendeels op legenden berust, werd immers omwille van zijn christelijk geloof met pijlen beschoten en gedood. In de beeldende kunst wordt Sint Sebastiaan afgebeeld als een jongeling (de Italiaanse renaissance zag zijn lichaam als de ideale uitbeelding van het mannelijk naakt), vastgebonden aan een boom of zuil en het lichaam met pijlen doorboord. 5  

2015 09 15 160604Het wapen van de gilde was het Jeruzalemkruis.   6.

1-3. Structuur en Gebruiken

Zoals het hoort bij elke zichzelf-respecterende vereniging, waren er de eigen wetten en gebruiken.

Meestal om de 2 jaar werd een nieuwe “eed” (bestuur) gekozen. De eed bestond (alhoewel met varianten) uit: hoofdman, koning, stadhouder, deken, opperzorger, onderzorger en baljuw.

  • Een gilde kon bestaan uit verschillende onderafdelingen: de Oudemansgilde (de rijpere leeftijd), de Jongmangilde (jonge mannen), de Jongensgilde (jongeren) en de Vrouwengilde (pas vanaf de 18de eeuw).
  • Het lidmaatschap verkreeg men niet zomaar. Men moest een verzoek indienen, en dan werd onderzocht of de kandidaat wel een onbesproken levenswandel had en niet “een geschil ofte questie” had met iemand van de gildebroeders. Was dit laatste wel het geval, dan moest men zich eerst verzoenen vooraleer toegelaten te worden (vriendschap is immers het ordewoord van de gilde).
  • Eenmaal lid geworden, bleef men dit de rest van zijn leven.
  • Iemand met het inzicht de gilde te verlaten (vb. omwille van ruzie of “questie”, waardoor hij o.a. de “busse met de twee sloten” te regelmatig moest spijzen.. .zie verder) kon dit enkel na het betalen van een niet onaanzienlijk bedrag (m.a.w. de gilde wilde er nog alles uithalen wat er nog uit te halen was.. .ten bate van de confraters?). 7
  • De inschrijving in het gildeboek ging gepaard met het bepalen van de “doodsschuld”. Deze doodsschuld   8 was een som geld, die de gilde kon gebruiken bij het overlijden van de gildebroeder, en die moest dienen voor een requiemmis. Soms evolueerde die doodsschuld, naast de requiemmis, ook naar meer profane zaken, a.h.w. een soort “afscheidsgeschenk” aan de gildebroeders, zoals .een alf pont toebake en twaelf schoone pipen voor de gildebroeders die over myne syele commen offeren” of “. .een kanne brandewyn...”.
  • Soms zelfs was er van een mis nog nauwelijks sprake: de hele doodsschuld mocht “voor syn dootschult de somme van.. .verteiren op den selven dag dat hij begraven word voor alle gildebroeders dewelcke in zyn begrevenisse zyn. . (de afwezigen hadden dus ongelijk). De kameraadschap tussen de.“ leden van de gilde wordt hierin nog eens aangetoond.
  • Elke gildebroeder had bepaalde verplichtingen die, bij het niet nakomen ervan, automatisch leidden tot een geldelijke boete, die moest gestopt worden in “de busse met de twee sloten” (zie verder deel 111-5). Zo worden o.a. de volgende onbetamelijkheden beboet (een kleine selectie):  
    • spelen met “terijngen ofte mette carten d’een jegens den anderen, nochte met vremdelingen...”
    • “noch en vloeke ofte swere, noch questie en make...”
    • “. ..ghildebroeders malcandren sloege”
    • “geen gildebroeder is geoorloft de parure 9 te draeghen in onkuyshede ofte onreynigeit” (hoe werd dit nagegaan?).
    • synen boghe wegh wierpe in spyte ofte gramschappe” (vergelijk met een hedendaagse gele kaart bij het kwaad en onverantwoord wegtrappen van de bal...)

Zo te zien, mag men vermoeden dat “de busse met de twee sloten” dikwijls goed gevuld raakte na een spannende schieting en vooral bij de “achteraf commentaren”...

De koningsschieting zelf was voor elke gilde de dag van het jaar en evolueerde met de jaren tot een echt volksfeest. De plaatselijke overheid (waaronder vaak meerdere gildebroeders) werkte graag mee om dit feest nog meer allure te geven. Reeds in de 14de eeuw staat in meerdere stadsrekeningen jaarlijks een post genoteerd voor de uitkering van een bepaald bedrag aan de schuttersgilde (met dikwijls nog een hoeveelheid drank erbij...).

Het schieten om de koningstitel was het hoofddoel van de feestelijkheden.

    • De dag begon met een misviering, waarin alle schutters, in groot ornaat (boog en pijlen, eretekens... ) aanwezig waren. Daarna trok men stoetsgewijze, onder begeleiding van het plaatselijk muziekkorps, naar het schuttersplein.
    • Vooraleer de eigenlijke schieting begon, stapten, in sommige gilden, de schutters al biddend driemaal rond de staande wip (gaaipers). Door de kracht van hun Onze Vaders en Weesgegroeten moesten zij de goede geesten gunstig stemmen voor hun komende schiet-beurten en de boze geesten verdrijven om ongelukken door vallende pijlen te vermijden.
    • Ook werd op het schuttersplein vaak een beurs gehangen, waarin bijdragen konden gedeponeerd , die dan straks aan de nieuwe koning zouden gegeven worden. De prijsschutter (“koning”) wachtte daarna immers een dure verplichting: het laten vervaardigen van een schakel (die dan aan de bestaande breuk werd gehangen) en ook het “geven van eene maeltyd” (soms binnen de veertien dagen). En van de koning wordt, op de dag zelf, verwacht dat hij trakteert, éénmaal maar nog liefst meerdere malen... De inhoud van de beurs was dus welgekomen.
    • Omwille van al die kosten, die een koningstitel toch met zich meebracht, is het niet verwonderlijk dat meestal financieel-krachtige gildebroeders naar de titel dongen (en dit soms zelfs via de vaardigheid van een knecht, die meer schutterscapaciteiten maar minder geld had dan zijn baas, en dus het karweitje dan maar opknapte als “een graag meegenomen bijverdienste”).
    • De eigenlijke schieting begon steeds met een voorbeurt voor de aftredende koning (één tot soms drie voorbeurt-schoten?). Lukt het hem bij die voorbeurt de hoofdvogel af te schieten, dan blijft hij koning en mogen de overige deelnemers nog schieten “voor wat overblijft” of “voor de leute”...
    • Lukt het hem niet, dan komen natuurlijk de anderen aan de beurt. Maar... (en hier komen wij bij eerder oneerlijke “opportunistische trucjes”) soms werden (vooral als het een joviale-goed-bij-kas-zittende koning betrof) andere spitsvondigheden uitgedacht om de koningstitel toch bij iemand te krijgen of te houden...

Zo was daar de truc tegelijk met meerdere confraters (dus met meerdere pijlen) naar de koningsvogel te schieten, samen met de kapitaalkrachtige kandidaat-koning (en soms zelfs werden meerdere pogingen toegestaan!). Werd de hoofdvogel hierbij afgeschoten, dan werd unaniem geoordeeld dat de winnende pijl afkomstig was van de hand van de kandidaat-koning... Een milde koning kon door de voorgaande tactiek soms veel jaren na elkaar koning blijven (en keizer worden)!

Ook gebeurde het dat een dubbele koning niets in de weg werd gelegd om zijn derde titel binnen te halen om zodoende keizer te worden, want de confraters schoten zeker toch wel —toeval of niet?-telkens naast de oppergaai. . .(maar werden achteraf wel vermoedelijk op een of andere manier beloond.. .)   10

  • Naast de koningsschieting ( zowel voor de Oudemans-als de Jongmangilde) hadden, vanaf de 18de eeuw, ook de vrouwen van de gildebroeders hun wedstrijden: het bollen (“de ghebolden vogel”) en het ganzeknuppelen (“de geknibbelden gans”). Bij dit laatste stak men de kop/nek van een gans vast door een gat in een bord en moest de nek van de gans afgeknuppeld worden via rake worpen met een knots of knuppel (geef toe: heel wat wreedaardiger dan de mannencompetitie!).
  • Van de koningin-winnares werd dan eveneens verwacht dat zij een schakel zou toevoegen aan de breuk, naast het betalen van een maaltijd (“ieder gelijk voor de gildewet!”).
  • De tweede dag van het schuttersfeest beperkte men zich tot een gewone prijsschieting (voor wie voldoende gerecupereerd was van de dag voordien?), waarbij, in sommige gilden, de winnaar de titel kreeg van “Sint Sebastiaan heer”.
  • De maaltijden die tijdens deze schuttersfeesten werden geserveerd, weerspiegelen de sfeer van “overvloed” en “uitbundige kameraadschap”, waarin de gilden feest vierden.

Ter illustratie: een menu uit 1617 (Uitkerke) vermeldt:

Om den middagh goede soupe met groensel~ klautiens en ballekens, warm schapenbouten, warm ossevleesch, gestoofde schurseneelen, hamme vleesch, mostaert, peper en sout, en soo veel bier als elck belieft te drijnken; brood, koeke, boter en kaas.. .om twee uren naer den middagh, caffe brootsuyker, candis-suyker, nieuwmolken melck , veele al elck beliefdt voort avontmal warm aertappels met visch: cabeljou of rogghe of moluwe, met botersause zonder water of ansin... en koucke, boter, kaas, broot en hammevleesch “. 

Deze menu werd hernomen de tweede dag, met als bijzondere aanvulling: ende bier soo vele als elck belieft de twee daghen te drincken.

In welke mate de afgeschoten gaaien steeds in aantal groeiden (zag men ze dubbel of driedubbel?) naarmate het eet-en (vooral?) drinkfestijn vorderde, staat niet beschreven, maar met een beetje verbeelding kunnen wij het ons voorstellen (temeer daar de kersverse koning er soms, in de euforie van de overwinning, nog één of meerdere vaten bier bijdeed!).

De beschikbare drankhoeveelheid verschilde wel per onderafdeling... Zo dronk, op een schuttersfeest in Oostkerke,   11 de Oudemansgilde “seer goeden wyn”, de Jongmangilde hield het bij “een tonne grootbier” terwijl de Jongensgilde het moest stellen met “een halve tonne grootbier”.

II. De Sint Sebastiaangilde te Westkapelle

Zoals bijna elk dorp, had ook Westkapelle zijn Sebastiaangilde. De stichtingsakte is evenwel verloren gegaan. De gilde is ten laatste ontstaan in het eerste kwart van de 16de eeuw (zoals veel gilden trouwens) of misschien reeds onder bewind van Maximiliaan van Oostenrijk (Maria van Bourgondië - einde 15de eeuw).

Coornaert   12 plaatst de stichting (“de Caerte”) 13 van de gilde in Westkapelle rond 1500, zich hierbij o.a. baserend op een tekst uit 1526, waarin Jan de Baenst, als deken van de Sebastiaangilde van Oostkerke (en telg uit de familie De Baenst, Heren van Oostkerke van 1462 tot 1579), aan Keizer Karel een aanvraag doet om het octrooi van zijn gilde te hernieuwen (was verloren gegaan in de burgeroorlog tegen Maximiliaan), en hierbij verwijst naar het feit dat de “confrérie St. Sébastien de Westcapelle” het bedoelde privilegie wel reeds bezat.

De koningsschieting in Westkapelle gebeurde altijd op Sinksen en tweede Sinksendag (zoals bij quasi alle andere gilden het was een echte lokale wedstrijd en zeker geen “derby” tegen naburige gilden). 

Het schuttersplein met het gildehuis, was gelegen waar nu ongeveer de Boterbloemstraat ligt (“de gaaipersebilk”). De huidige Hoekestraat heette vroeger trouwens ook “Gildestraat” (tot 1900-1920).

Het gildehuis verhuurde de gilde (het was dus hun eigendom zie verder) ook aan andere personen buiten de gilde. Zo woonde rond 1580-1600 de toenmalige “schoolmeester” in het gildehuis, en ontving de gilde hiervoor huurgeld.

Verder blijkt dat het gildehuis de ontmoetingsplaats was in het dorp m.a.w. een “Parochiaal Centrum avant-la-lettre” voor belangrijke vergaderingen (bijeenkomsten van de boeren, van de notabelen...). Later, begin 20ste eeuw, verhuist de gilde naar de Westkapellestraat (vroegere Moriaanstraat).  In vergelijking met gilden uit het omliggende, was de Westkapelse gilde een zeer rijke vereniging. Zo bezat zij reeds in 1554 een perceel grond en dit bezit werd later uitgebreid tot zelfs 16 gemeten (= ± ruim 7 ha.).

Westkapelle was ten dien tijde immers één van de grootste gemeenten (aantal inwoners) van de Zwinstreek (dit bleef zo tot het einde van de 19de eeuw),    14  met bv. in 1748 maar liefst 27 grote hofsteden (met soms 2-3 inwonende knechten). Grote hofsteden zijn rijke hofsteden, en dit kan dan ook de rijkdom van de plaatselijke gilde helpen verklaren: heel wat Westkapelse rijkere boeren zullen er wel toe behoord hebben (was het misschien zelfs een “elitair clubje”?).

Ook de schakels, die nog bewaard zijn, overtreffen, qua grootte en uitgebreidheid van de teksten, sterk de schakels van de minder rijke gilden uit het omliggende.

Rekening houdend met het toenmalig algemeen ontwikkelingspeil (analfabetisme bij het merendeel der bevolking) getuigen de soms uitvoerige teksten op de schakels dat in Westkapelle “taal creatieve personen” woonden (misschien al of niet met hulp van de pastoor?).

In deel III zijn alle teksten op de schakels weergegeven. Veel kerken danken sommige voorwerpen en bezittingen aan de milde steun van de gildebroeders. Wij weten niet of dit in Westkapelle ook het geval is geweest... 

In 1639, bij een bezoek aan de verbouwingen van de kerk, vraagt een kritische deken Jennyn zich in elk geval af: wat de gilde tot de versiering van het huis Gods bijdraagt, hoorde ik nergens!”. Hoewel godsdienst, dagelijks leven en ontspanning in die periode veelal als één geheel in elkaar verweven zaten, hield de Westkapelse gilde zich hier op godsdienstig gebied toch wat meer op de vlakte?

Op het gildefeest (20 januari) werd elk jaar brood uitgedeeld aan de armen. De Westkapelse gilde bestond uit: de Oudemansgilde, de Jongmangilde en de Vrouwengilde (van Jongensgilde was blijkbaar geen sprake). Van de Jongmangilde bestaan schakels tot ± 1865. Betekent dit dat deze gilde toen werd opgeheven?  15 

Opdedrinck   16 vermeldt het bestaan van een oud handboek, met als opschrift: “De Gilde van de Jonghmans ter eeren van den H. ridder St.Sebastiaen, beginnende op den 24 Juni 1750”. Bestaat dit handboek nog? 

Zoals elke vereniging, maakte ook de Sebastiaangilde ups en downs mee. Een belangrijke reden hiervoor is dat Westkapelle vaak in de gevechtszone lag tijdens verschillende oorlogen.

Zo kende de gilde een eerste moeilijke periode einde 16de eeuw (landvoogd Alexander Farnese Tachtigjarige oorlog): de gilden werden afgeschaft en kregen pas terug een octrooi begin 17de eeuw onder Albrecht en Isabella). Zo ook in 1780-1 800 (Jozef II, De Brabantse Omwenteling en daarna de Franse Revolutie): van de periode ± 1650-1790 zijn de schakels verdwenen. Deze werden immers tijdens de Brabantse Omwenteling (1789-1790) verkocht, met als motivering: “...int doen den eed van trouw aen ‘t volck en voor onderstandt aen de Staeten” (m.a.w. om de Verenigde Nederlandse Staten te steunen in hun opstand tegen Oostenrijk). Was deze steunverkoop ook bedoeld als een vinnige reactie tegen het afschaffen van de Sebastiaangilden door de Oostenrijkse keizer Jozef II ? De gilden werden immers, door zijn toedoen, afgeschaft in 1786, en later ook door de Franse Republiek verder genegeerd. Wij komen er verder op terug (zie breuk Oudemansgilde IIIl-2c).

Een volgende moeilijke periode kwam er midden 1800 (Belgische onafhankelijkheidsstrijd hongerjaren tyfusepidemie 1847 cholera 1859). Begin 1900 kwam er een laatste heropbloei, maar tussen 1920-1930 kwam dan het definitief verval.

III. Vaandel, Schakels en Breuken

111-1. Driehoekig vaandel (1806)   17

Het vaandel (banier) is vervaardigd uit rode damast   18 en afgeboord met  goudkleurige franjes. In de bovenhoek is traditioneel het Jeruzalemkruis geschilderd. In het midden zien wij een ovaal schilderij, met aan de voorkant de klassieke afbeelding van Sint Sebastiaan (met een gevleugelde putto die een pijl uittrekt) en het randschrift bovenaan: “Gilde Westcappelle 1806” en onderaan: “H. Sebastianus onsen patroon bidt voor ons”. Op de achterzijde staat de H. Niklaas met een jongen die de staf vasthoudt en drie kinderen in de pekelkuip. Errond leest men: “H. Nicolaus patroon van Westcappelle bidt voor ons”.

R. De Keyser   19  vermeldt dat in 1679 het burgerlijk bestuur van Westkapelle een vaandel kocht voor de Jongmangilde. Hij vraagt zich daarbij af (1967) of het dit vaandel is dat bewaard wordt door het gemeente-bestuur van Westkapelle. Bestaat dit vaandel nog ? Of is hier verwarring met het vaandel van 1806 ?

2015 09 15 160629
2015 09 15 160646

111-2. Breuk van de Oudemansgilde (1616-1925)

Geschiedenis: De ketting dateert uit 1790 en werd geschonken door landbouwer Sebastiaen Vervaecke ter vervanging van de vroegere ketting, die in een patriottische bui tijdens de Brabantse Omwenteling (1789) aan de opstandelingen werd afgestaan (samen met de schakels). (zie c)

Waarschijnlijk bewaarde men enkel de eerste schakels (zie schakel b) als “herinnering aan het verleden” en werd de rest dan maar afgestaan voor het betere doel...

Maar het succes van de Brabantse Omwenteling was van korte duur: reeds in 1790 herovert en herstelt Oostenrijk de orde en bijgevolg... zien wij ook een ommezwaai binnen de sympathieën van de gilde: de Oostenrijkse adelaar, het jaar voordien afgewezen, wordt nu opnieuw triomfantelijk op de schakels geplaatst (zie schakels d - e) en zelfs in de tekst (zie schakel d) wordt de Oostenrijkse keizer bejubeld. Kortom, een volk dat al eeuwenlang gebukt gaat onder het gezag van wisselende machten, weet zich op den duur “soepel” aan te passen aan elke nieuwe bezetter...

  1. Gekroonde vogel (1790) Deze gaai werd in 1790 geschonken door Sebastiaen Vervaecke ter vervanging van de vroegere gaai (zie c)
  2. Twee schakels Gautier Van der Beke (1616) Twee identieke zilveren vijflobbige schakels, met als tekst: “Gautier Van der Beke 1616” (vermoedelijk een “souvenir-schakel”, om het verleden van de gilde toch niet totaal in de vergetelheid te drukken?).
  3. 2015 09 15 160702Zilveren schakel Sebastiaen Vervaecke (1790) Kenmerken: Ovale plaat met geparelde rand en bovenaan het schild met Jeruzalem-kruis. De volledige schakel is verguld.2015 09 15 160715

Tekst voorkant:

“Ten iaere 1789 is S.B. Vervaecke als koninck verheven
en heeft in het jaar 1790 dese schakel, keten en gaey aen d’oude gilde gegeven.
Naer eerst int doen den eed van trouw aen ‘t volk met de ander confraters
den zelven had opgedregen voor onderstandt aen de Staeten”.

Tekst achterkant:

“Men siet hier claer al of ‘t was waer als den pyl geschooten van Bastiaen
door Godts bestier de gaey had afgedaen mits hy int gaey schieten niet vast en was
en oock den vogel al d’elft van was Ita est, maer t’en is vandaege
noch van gister niet dat men geeft d’heer aen God maer aen sich zelven niet”.

d) Zilveren schakel Petrus Van Hemel (1790)
2015 09 15 160730Kenmerken: Ovale plaat met bovenaan de dubbele Oostenrijkse adelaar. Rechts ervan staat het wapen van Vlaanderen, links het Jeruzalemkruis. De vergulde rand is versierd met geometrisch ornament (buitenrand) en gestileerd floraal ornament (gestileerde bloemen en bladeren). Op de voor-en achterkant staat bakkersgerief (ovenpaal en loet) gegraveerd (de schenker was immers een bakker).

Tekst: voorkant

“In het jaer 1790 den moed die was soo groot van heel het nederland 
T’scheen al dat keysers was dat moeste op het sant Den arent lag gevelt dog 
Voor eenen korten tyd en wy weer keysers syn trots alle die benyd”.

achterkant

“Petrus Van Hemelt ten iaere 1788 Dees schaeckel is gejont door
Petrus Van Hemel een backer van syn styl een man gelyck een kemel
Een hooftman van de gild van t’ mannelyck geslacht
Van t’ Westcappelsche volk ten hoogsten seer geacht”.

e) Zilveren schakel Frans Gheyle (1791-1 794)
2015 09 15 160743Kenmerken: Ovaalronde plaat, uitgewerkt in Lodewijk XVI-stijl (met de imitatie van een gevlochten touw doorheen de schakel). Bovenaan werd een strik uitgewerkt en een dubbele Oostenrijkse adelaar. Onderaan is terug het schild met het Jeruzalemkruis. Het binnenwerk, met de tekst, is verguld.

Tekst:

“Aen siet dit schoon geschenck met milde hand gegeven door Gheyl die hooftman is
een man weerdig gepresen van t’ Westcappelsche volck,
Wat verdient hy voor loon, plaets hem op syne cruyn een wel gevlochte croon”.

randschrift:

“Dese vaderlandsche schaekel is gejont door Franciscus Gheyle 20 hooftman der parochie van.. 21


f) Zilveren schakel Pieter Verlinde (1804)
2015 09 15 160800Kenmerken: Hartvormig van uitwerking met een smalle geciseleerde rand.  22

Tekst:

“Op den 27 bre 1804 is den eersaemen Pieter Verlinde als koning verheven en heeft dese schaekel aen het mansgilde tot Westcappelle gegeven”

q) Zilveren schakel Jacobus Dickx (1809)
2015 09 15 160816Kenmerken: Ovaal schild, met onderaan het schild met Jeruzalemkruis. Rond de tekst is een geparelde rand aangebracht. Deze schakel lijkt een imitatie van de schakel e), maar dan wel soberder in uitwerking (en ook lichter in gewicht...). 

Tekst:

“Ik heb geweest hooftman, zorger en deken. Ik hebbe altyd voor de gild moeten spreken 
T’en heeft my nog niet verdrooten Ik heb nog op den 4 Juny den gaey van eeren afgeschooten 
Loft God”

randschrift:

“Desen schaekel gejont door my Jacobus Dickx   23 als koning aen d’oude gilde in Wescapelle ten jaere 1809”

h) Zilveren schakel Antoon Meysman (1816)
2015 09 15 160835Kenmerken:
Ovaal schild, waarop Sint Sebastiaan gegraveerd staat tussen het schild met het Jeruzalemkruis en het schild met “Westcappelle”. Bovenaan is de lus afgebroken.

Tekst:

“Ten jaere een duysd acht honderd negen Antone Meysman met Gods zegen
wierd hoofdman van de vrouwegild’ hetwelk dat ider vrouwken wild’  24
want ‘t was een schutter snel en sterk die schoot voor preufstuk van zyn werk 
op Sinxen dag van ‘t jaer sesthien den eergaye by de mannelien 
waarvoor hy Koning wierd gekroond nu door dit schild zyn jonste toond 
aen ‘t gild van St.Sebastiaen voor de eer die hy heeft ontfaen”

I) Zilveren medaille Lesberqhe (1840)
2015 09 15 160851Tekst:

“Gifte gejond door Jh Lesberghe, als Koning der mansgilde”... 

Keerzijde:

“van Westcappelle den 2 Juny 1840”

j) Zilveren medaille Joannes Verschoore (1843)
2015 09 15 160904Op de keerzijde staat een wip en afdak gegraveerd.
Tekst: 

“Den 8 Juny 1840 den eerzaemen Joannes Verschoore als Koning verheven,
heeft deze medalie aen de Mansgilde te Westcappelle gegeven in ‘t jaer 1843”.

k) Zilveren medaille (geen jaartal)
Op de voorzijde staat: “Provincie West-Vlaandern. Westcappelle” en op de keerzijde de Nederlandse Leeuw met twee schildhouders en “Je maintiend rai”    25

1) Zilveren schakel Louis-Antheunis Van Parys (1905)
2015 09 15 160918Kenmerken:
Ovaal schild, met geparelde rand rond de tekst en daaromheen ciseleerwerk met geometrische ornamenten. Bovenaan het schild met het Jeruzalemkruis. Deze schakel is identiek aan schakel 4 c (seriewerk, met een duidelijk veel armere uitwerking dan de schakels uit vroegere jaren).

Tekst:

“Mansgilde van Westcappelle. Den 22 Juni 1905 heeft Louis-Antheunis Van Parys 
Koning van dit gilde geschoten en heeft ter dier gedachten is deze zilveren schakel aan het gilde geschonken”.

m) Zilveren schakel Pieter Van Zandweghe (1908)

2015 09 15 160935Kenmerken: Ovaal schild, met op de rand ciseleerwerk (bladmotief) en rond de tekst een geparelde omlijsting. Bovenaan terug het schild met Jeruzalemkruis. 

Tekst:

“Ten jare 1900 en acht  heeft Pieter Van Zandweghe niet gewacht van op tweeden sinxendag alhier
den eere gaai te schieten met plaisir. Het is een man van t’ware bloed en voor het gilde al het zyne doet.
Voor de mannengilde is het een ware schat, want men heeft nooit zoo’n koning gehad.
Het is een schutter niet te fel, maar daarom past hij het wel. De mannen moeten hem wel genegen zijn
want hij is beschonken met menig kommen wijn. Mochte God onze koning nog lange jaren
tot welzijn onzer gilde wel bewaren”.

Keerzijde:

“Mansgilde van Westcappelle den 8Juni1908 heeft Pieter Van Zandweghe-Lievens
koning van dit gilde geschoten, en heeft ter dier gedachten is deze zilveren schakel aan het gilde geschonken”.

Deze tekst getuigt van de gulle (opportunistische?) vriendschap tussen de gildebroeders: de ware reden van deze jubelzang komt uiteindelijk neer op “voor de mannengilde is het een ware schat. . . de mannen moeten hem wel genegen zijn. . .beschonken met menig koppen wijn “ en voorafgaand: “het is een man van ‘t ware bloed en voor het gilde al het zyne doet”... En dat hij zelve als schutter niet zo hoog werd geschat (“het is een schutter niet te fel’, moet men er maar bij nemen... Kortom: dat Pieter Van Zandweghe als schutter niet zo hoog geschat werd was blijkbaar geen voldoende reden om hem het koning-zijn niet te gunnen (die trouwens de leute verzorgde/betaalde op de Sebastiaans feestvieringen...)

n) Zilveren schakel Camiel Vlaminck (1925)
2015 09 15 160952Kenmerken:
Peervormige schakel met bloemen ornament onderaan rond de tekst. 

Tekst: 

“T’ oud Mansgilde van Westcappelle. Den isten Juni 1925 heeft Camiel Vlaminck Patteeuw
koning van die gilde geschoten en heeft ter dier gedachtenis deze zilveren schakel aan de gilde geschonken”.

Op te merken valt dat, vanaf begin 1900, telkens de geijkte formule “...koning van dit gilde geschoten, en heeft ter dier gedachtenis deze zilveren schakel aan het gilde geschonken...” voorkomt.

Dit blijkt ook bij de Vrouwengilde (zie 111-4).

De serieproductie van schakels (zoals momenteel de vele bekers bij om het even welk kampioenschap...) had haar intrede gedaan? Dit is in elk geval de laatste schakel van de Westkapelse Sebastiaangilde.

III-3. Breuk van de Jongmangilde (1613-1863)

Vroeger werd reeds vermeld waarom vermoedelijk de Jongmangilde eerder werd opgegeven (zie voetnoot 15 in deel II).

2015 09 15 161012a) Gekroonde dubbele Oostenrijkse adelaar met eraan hangend een gekroonde vogel (einde 18de eeuw). Op de borst van de vogel staat het schild met Jeruzalemkruis afgebeeld. De adelaar heeft tussen de linker klauwen het zwaard, en rechts de scepter.

b) Twee zilveren schakels (161 3-1614) Op de ene schakel (beide schakels hangen aan de gekroonde vogel zie a), vijflobbig uitgewerkt, is Sint-Sebastiaan gegraveerd. Op de keerzijde: “1613”. Op de andere schakel staat “Adriaen Van Roosebeke” met “1614”.

c) Zilveren schakel Marten Coppens (1649)
Kenmerken:
Overeenkomstig de voornaam van de schenker wordt hier Sint Maarten, die zijn mantel deelt met de armen, afgebeeld. Voor alle duidelijkheid worden er ook nog de afkortingen “S M” aan toegevoegd.

Tekst:
“Ter heere Godts en St. Sebastiaen verheven soo heet Marten Coppens 1649”

2015 09 15 161027

d) Zilveren schakel Frans Matthys (1803)
Kenmerken:
Sikkelvormige schakel zonder ornamenten.

Tekst:

“Op heden den 19 lunis 1803 heeft men geschoten op de perse te weten het oudionc mansgilde van Westcappelle. Den gaey van hee ren. Wij waeren bly van geest. Al op ons gaeyfeest. Wy dachten al te gaer al om te weten wie het sou syn den Koninc van dien gaey met slict weer. Wy sagen al vys, maar
by myn siel, het lot viel op Frans Matthys”.

2015 09 15 161042

e) Zilveren schakel Philippus Callant (1809)
2015 09 15 161134Kenmerken:
Schakel, in Rococostijl uitgewerkt en met de rand in drijfwerk. 

Tekst:

“Philippus Callant als Koninck verheeven  heeft dezzen schaekel aen het longmansgilde tot Westcappelle gegeeven dezen 23 lunius 1809”.

f) Zilveren schakel Pieter Kerckhof (1818)26
2015 09 15 161148Kenmerken:
Hartvormige schakel met geparelde rand. Bovenaan een minder geslaagde imitatie van een lus (vergelijk met de schakel 111-2 e) d.m.v. pointilleertechniek.

Tekst:

“Pieter Kerckhof als Koning verheven schoot den gaey van Eeren in het fleur van zijn leven.
Ter Eere van St Sebastiaen heeft hij deze schaekel aen het Jongmangilde gedaen te Westcappelle den 1 Juny 1818”.

g) Zilveren schakel Pieter Gouweloose (1820)
2015 09 15 161206Kenmerken:
Rococo-uitwerking met op de rand de voor die stijl typische acanthusbladeren. 

Tekst:

“Pieter Gouweloose als koning verheven heeft dezen schaekel aen de Jongmansgilde tot Westcappelle gegeven. Anno 1820”. (26 was later ook nog schepen in Westkapelle (1872).

h) Zilveren schakel Joannes Meysman (1834)
2015 09 15 161219Kenmerken:
Schildvormige schakel, bewerkt met pointilleer techniek. Bovenaan is een lus uitgewerkt. 

Tekst:

“Joannes Meysman, koning verheven heeft deen schakel aen de Jongmangilde gegeven. 
Westcappelle 1834”.

2015 09 15 161234

i) Zilveren medaille (± 1835)
Op de voorkant staat “Jongmans gilde te Westcappelle”, en op de achterkant
“Staethouder”27.

 

i) Zilveren schakel Pieter Lateste (1840)
2015 09 15 161311Kenmerken:

Rococo-uitwerking met acanthusbladeren op de rand. Onderaan staan twee zilvermerken. 

Tekst:

“Pieter Lateste als koning verheven schoot in ‘t fleur van zyn leven en zyn hert was vol van eeren
om dat hy schoot den gaye van eeren. En dat deed zyn jeugt vermeerderen. En met d’eere van St Sebastiaen hebbe ik deze schaekel aen ‘t Jongmangilde tot Westcappelle aengedaen. 1840”.

Kortom: hoe een sportieve schuttersprestatie het jonge hart in “de fleur van het leven” een nieuw elan geeft...

k) Zilveren medaille Jan Lateste (1863)
2015 09 15 161329Grote medaille, met op de voorzijde de tekst: “D’Heer Jan Lateste was lid van ‘t Westcappelsche Jongman gilde voor dezen en is in 1863 als Hoofdman verheven”.

Op de keerzijde staan gegraveerd: een gaaipers, een bierton (?) en een schutter die naar een doel mikt.

III-4 Breuk van de Vrouwengilde (1805-1908)

De vrouwengilde werd in Westkapelle vermoedelijk rond 1800 gesticht. Opmerkelijk is dat op de schakels quasi steeds vermeld staat “Mansgilde”: de emancipatiegedachte moest nog geboren worden, zodat de vrouwen wel mochten knuppelen, maar dan alleen onder het goedkeurend oog van de mannen...

a) Zilveren gans
2015 09 15 161344Hangende aan de schakel van Theresia Rammelaere (zie hieronder).

b) Zilveren schakel Theresia Rammelaere (1804)

2015 09 15 161401Kenmerken:

Ovalen schakel, met bovenaan het Jeruzalemkruis en een geornamenteerde lus.
Rond de tekst een geparelde rand.

Tekst: 

“F.R. op den 29 fructidor XII jaer   28 heeft Pieternelle Theresia Rammelaere, huysvw van Frans Allaert als koninginne verheven. Heeft dese schaekel aen de gelde Van St. Sebastiaen gegeven 
Ter commune van Westcappelle”.

c) Zilveren schakel Albertine Van Landschoot (1905)
2015 09 15 161418Kenmerken:
Zoals vroeger vermeld, is deze schakel identiek aan schakel Ill-2L. 

Tekst: 

“Mansgilde van West Cappelle. Den 22Juni1905 heeft Albertine Van Landschoot, vrouw van Joannes Ketele, eerste schepen der gemeente in het gilde de gans geknuppeld en werd diensvolgens tot koninginne van het gilde verheven. Te dier gedachten is heeft zy deze zilveren schakel aan het gilde geschonken”.

d) Zilveren schakel Febronie Mareydt (1908)
2015 09 15 161437Kenmerken:
Hartvormige schakel met gestileerde bloemenversiering en ciseleerwerk.

Tekst:

“Mansgilde Westcappelle. Den 8 Juni 1908 heeft Febronie Mareydt, vrouw van Leon Van Damme,
in het Gilde de gans geknuppeld, en werd diensvolgens tot Koningin van het gilde verheven. Ter dier gedachtenis heeft zij deze zilver schakel aan het Gilde geschonken”.

Op de keerzijde:

“Ten jare negentien honderd en acht heeft het voorzeker niemand gedacht, maar ‘t is dat den Heere het alzoo wilde dat men heeft als Koningin van de Gilde Febronie Mareydt in de Gilde hooggeacht en die dan welzijn en vooruitgang tracht. Het is eene vrouw vol kracht en moed en alles voor de gildes welzijn doet. En daarom roepen wij ten allen kant: Wij hebben de beste Koningin van ‘t land. En dat den Heer u nog lange spare, tot vrouwengilde en U welvaren”.

Vermoedelijk is deze ode een gevolg van een stevig banket, geschonken door de koningin? (haar man, Leon Van Damme, was trouwens herbergier-handelaar...).

III-5 Eiken “busse-met-twee-sloten”

Waarschijnlijk dateert deze busse einde 18de begin 19de eeuw (Houtverbindingen)

2015 09 15 161453

Zoals in deel II reeds vermeld diende dit koffertje om het boetegeld van de gildebroeders op te bergen. Twee leden van de Eed bewaarden elk een sleutel van deze koffer.

2015 09 15 161505Voetnoten

  1. Vervlaamsing van het Franse “archer” (= boogschutter)
  2. De zonnewende was het vreugdefeest bij uitstek. De zomer (de zonnewende) staat voor de volle kracht, waarbij de zon op haar hoogste punt staat (rond 20 juni). Een feest waarbij de onstuimige groei van de vegetatie gevierd werd.
  3. schakel = gouden of (meestal) zilveren schildje, geschonken door de koning van de gilde (na de koningsschieting).
    breuk = zilveren ketting, bestaande uit verschillende schakels. 
  4. Sebastiaan was een officier bij de lijfwacht van keizer Diocletianus (284-305).
  5. Deze klassieke Sebastiaan-afbeelding wordt ook geïnterpreteerd als een duidelijk voorbeeld van het inpassen (de kerstening) van de vroegere Keltische-Germaanse cultus (heiligen worden “gebruikt” om de heidense goden te “kerstenen”). De afbeelding van Sebastiaan ls martelaar-aan-de-boom zou herinneren aan Wodan, die zich aan de wereldboom Yggdrasil liet opknopen om daardoor hogere kennis voor de mensen te krijgen (zie Machiels & Valgaerts.,De Keltische erfenis: riten en symbolen in het volksqeloof. Gent 1993, blz. 1718). De boom als oersymbool vinden wij o.a. nog terug in de afbeeldingen van een “stamboom” en ook in de psychologie, waar vaak een “boomtekentest” afgenomen werd/wordt.
  6. Het Jeruzalemkruis (als symbool van de Orde van het Heilig Graf) is waarschijnlijk terug een christelijke aanpassing van het aloude symbool van de oerkracht, die zich, vanuit het midden als een gelijk-armen groot kruis en in een kruiselings samengaan van mannelijke en vrouwelijke energie, voortplant naar alle kanten (de 4 kleinere kruisen). De Kerk heeft dit oersymbool ingepast als “het Hart van Christus”, met het groot kruis als het Hart en de de vier kruisen er rond als de Vier Wonden (handen en voeten) van Christus. Maar waarom nu juist de associatie van het Jeruzalemkruis met de Sebastiaangilde? De eerste kruisvaarders (11de eeuw) stelden zich onder bescherming van Sint Sebastiaan (de boogschutter). De meeste strijders ten dien tijde waren immers boogschutters, zodat de link met de Heilige vlug gelegd is. En ten strijde trekken ter bevrijding en verdediging van Jeruzalem is dan ook maar een kleine stap naar het verband “Sebastiaan Jeruzalem”. 
  7. Voor meer details verwijzen wij naar: BROEDER FILIP., Statuten ende Costuymen van de aloude Gilde van St Sebastiaen te Knokke. Rond de Poldertorens, november 1967, blz. 65-85. Dewitte, F., 500 iaar vrye archiers van miinheere St. Sebastiaen te St-Kruis- Brugge.,  Uitgeverij Orion Brugge, 1975, 249 blz. Van Aautenboer, E., Leve de koning 1. Volkskundige Kroniek FVV., jrg. 10, nr. 2, 2001, blz. 51-60
  8. Het woord “gilde” komt uit de Germaanse taal en is een uitloper van de Germaanse mannenbonden. De Germanen herdachten op gezette tijden hun overledenen met o.a. uitgebreide dodenmalen. Iedereen moest hiertoe een bijdrage (in natura) leveren, en deze bijdrage werd “gilde” genoemd. Vandaar vermoedelijk ook de oorsprong van de “doodsschuld “als deel van het lidmaatschap.
  9. Parure het geheel van kentekens, attributen en eretekens van de gilde.
  10. Dit zijn uiteraard anekdoten uit vroegere tijden... De huidige Sebastiaan gebruiken zullen dit wel niet meer toelaten.
  11. De Keyser, R., Over een schuttersfeest te Oostkerke in 1750. Rond de Poldertorens, november 1967, blz. 89-98. 
  12. Coornaert, M., Westkapelle & RamskapeIIe., Uitg. Lannoo, Tielt, 1981, blz. 74
  13. “de Caerte” was een document dat de organisatie van de gilde regelde.
  14. De volkstelling van 1748 (Oostenrijks Bewind) geeft volgende cijfers: Westkapelle 415, Knokke 106, Heist 148 en Ramskapelle 163. De volkstelling van 1814 geeft dan: Westkapelle 477, Knokke 406, Heist 259 en Ramskapelle 185. In de “Provincialen Almanak van West-Vlaenderen 1869” worden volgende inwonersaantallen vermeld: Westkapelle 1449, Knokke 1278, Heist 1222 en Ramskapelle 557.
  15. De Jongmangilden stonden bij de kerkelijke overheid niet hoog aangeschreven omwille vanhet soms al tè uitbundige karakter van hun bijeenkomsten (verbod reeds in de 17de eeuw door de bisschop in Brabant). 
  16. Opdedrinck, J., Westkapelle., uitgegeven door Davidsfonds - Westkapelle, 1959, 78 blz. 42
  17. Met dank aan Estelle Slegers (Erfgoedcoördinatrice Knokke-Heist, Sincfala, Museum van de Zwinstreek) voor de fotografie van het geheel. Alle breuken en schakels zijn trouwens uitgestald in dit museum
  18. Weefsel met glanzende en decoratieve patronen en met verschillen in lichtweerkaatsing.
  19. DE KEYSER, R.,Over een schuttersfeest te Oostkerke in 1750. Rond de Poldertorens, november 1967, blz. 93.
  20. De schenker, Francis Gheyle, was toen de hoofdman van de gilde en blijkbaar een man van aanzien. In 1777 was hij trouwens in dispuut met het Vrije over de wedde voor een noodzakelijke bijkomende onderpastoor, samen met Frans Allaert (zie voetnoot schakel III - 2d en schakel III - 4b) één van de Westkapelse onderhandelaars (Coornaert, M, o.c., p. 214). En in 1796 werd hij door de Franse Republiek aangesteld als “président de l’administration municipale” (Coornaert, M.,o.c., p. 233). In deze functie stond hij o.a. in voor het opeisen en afsluiten van de bestaande parochieregisters bij pastoor Deneve (8/8/1796 opdracht: “alles terug beginnen vanaf nul” !). Pastoor Deneve werd in 1798 aangehouden omdat hij weigerde de eed van trouw te zweren aan de Franse Republiek en gedeporteerd naar Frans Guyana. 
  21. Er was blijkbaar geen plaats meer om “Westcappelle” te schrijven? 
  22. Ciseleren = met een steekbeitel gegoten metalen voorwerpen fijn bewerken.
  23. Deze J.Dickx was een welstellende landbouwer (2 knechten en 2 dienstmeiden), die verknocht lijkt aan de gilde: hij bekleedde bijna alle functies in de eed. Het kunnen afschieten van de “gaey van eeren” moet dan ook een bekroning zijn geweest van zijn “gilde-carrière”. 
  24. Antoon Meysman was winkelier (2 dienstmeiden) en beroepshalve dan ook wel goed gekend bij de huisvrouwen. Het tekstfragment “. . . hetwelk dat ider vrouwken wild’ want ‘t was een schutter snel en sterk die schoot voor preufstuk van zyn werk” kan mogelijks ook pottend bedoeld zijn (en suggereert dan een meer frivole interpretatie)...? Toch moet hij ook een man van aanzien zijn geweest, want in 1814 werd hij burgemeester van Westkapelle.
  25. Hoewel zonder jaartal, moet deze medaille gesitueerd worden tussen 1814-1830. Toen immers (na Napoleon) waren de Belgische provincies opgenomen in het Koninkrijk der Nederlanden van Willem 1 (lijfspreuk “Je maintiendrai” —met varianten
  26. “Je maintandrai” of Je maintendrai”-in de alom bekende betekenis van “Ik zal handhaven/volharden”).
  27. Staethouder (stadhouder): lid van de Eed en vervangt de hoofdman bij dienst afwezigheid. De letterlijke betekenis is “plaatsvervanger” (vanuit het Duits: “Statthalter” “plaatshouder”).
  28. Deze schakel is bijzonder, in die zin dat het de enige schakel is waarbij de terminologie van de Franse Republiek (F.R.) wordt gebruikt. De Franse Republikeinse kalender werd in 1796 in onze contreien ingevoerd. “Fructidor” staat voor fruitmaand (18 augustus tot 16 september) en “XII jaer” staat voor het jaar vanaf 24/9/1803 tot 22/9/1804. Het gezin Allaert-Rammelaere was blijkbaar duidelijk op de kar gesprongen van de “nieuwe tijd”...

 

De Sint Sebastiaansgilde te Westkapelle

Dirk Aernoudt

Rond de Poldertorens
2008
02
035-057
Mado Pauwels
2023-06-19 14:43:22