De gemeenteschool van Westkapelle en zijn onderwijzers
Pierre Decuypere
Inleiding
Aangaande de Westkapelse onderwijsgeschiedenis bevinden we ons op een nagenoeg onbetreden terrein. De werken van J. Opdedrinck en M. Coornaert 1 vormen voor wat het onderwijs betreft slechts een paar losse fragmenten van een breder opgezet geheel.
Het leek ons aangewezen om, inleidend, een overzicht te geven van de organieke wetten die, vertrekkende van de door de grondwet gewaarborgde vrijheid van onderwijs, de in ons land evoluerende onderwijspolitiek nader toelichten. De Westkapelse schepenen waren er toe gehouden met de politiek van het centraal bestuur rekening te houden. Ze hebben in dit opzicht, zoals verder zal blijken, zich goed van hun taak gekweten.
De vijf organieke wetten die in zake onderwijs uitgevaardigd werden kwamen tot stand als gevolg van compromissen of van centraliserende en laïciserende tendensen of van decentraliserende en godsdienst-politieke tendensen.
Blijkens de eerste organieke wet op het lager onderwijs (23 sept.1842) moest iedere gemeente minstens een openbare school op eigen kosten inrichten en onderhouden, ofwel onder bepaalde voorwaarden een particuliere school aannemen. De schooluitgaven waren ten laste van de gemeente, afgezien van eventuele steun van staat en provincie. Het onderwijs van de behoeftige kinderen was kosteloos. Het toezicht op het onderwijs lag bij de gemeentelijke overheid, bij de rijksinspectie en de geestelijkheid.
Onder de liberale regering in 1879 verscheen de tweede organieke wet (1 juli 1879) die centraal gericht en gelaïciseerd was. Elke gemeente moest een door het rijk gecontroleerde openbare school hebben. Gemengd onderwijs was toegelaten. Godsdienst stond niet op het programma; wel was buiten de schooltijd, daartoe een klaslokaal beschikbaar. Het onderwijs was kosteloos voor de behoeftige kinderen. Ten gevolge van die wetgeving barstte de schoolstrijd in alle hevigheid uit.
De parlementsverkiezingen van 10 juni 1884 werden door de katholieken gewonnen. Een derde organieke wet (20 sept.1884) kwam tot stand. De bijzonderste bepalingen luidden: Het lager onderwijs is niet langer staatszaak. Iedere gemeente moest minstens een lagere school bezitten en daarvoor instaan. Ze kon van die verplichting vrijgesteld worden door een of meer vrije scholen te adopteren of aan te nemen. De benoeming van onderwijzers werd opnieuw toegelaten aan de gemeenteraden. Het bezit van een staatsdiploma was niet meer vereist. Godsdienstonderwijs mocht gegeven worden bij de aanvang of het einde van de lessen. 2
De vierde organieke wet (15 sept.1895) werd door een katholieke meerderheid in het parlement goedgekeurd. Ze bevatte volgende stipulatie: de autonomie van de gemeenten op onderwijsgebied werd enigszins beknot. Als ze een vrije lagere school aannamen, moest de verbintenis gelden voor een periode van 10 jaar. De staatssubsidies voor het lager onderwijs gingen nu zowel naar de gemeentelijke en aangenomen scholen als naar de niet aangenomen vrije scholen. Het godsdienstonderricht diende weer tot verplicht vak van het onderwijs gerekend. 3
Op 19 mei 1914 werd de vijfde organieke wet uitgevaardigd: de leerplicht werd van 6 tot 14 jaar opgelegd (vier graden van elk twee jaar). De kosteloosheid van het onderwijs werd algemeen, ongeacht de inkomsten van de ouders. Het medisch schooltoezicht werd ingevoerd. Nadien was de belangrijkste wet die wijzigingen aanbracht, de schoolpactwet van 28 mei 1959. De oude indeling van schooltypen werd vervangen door een nieuwe indeling: de zgn. officiële scholen opgericht door staat, provincie of gemeente of een ander publiekrechtelijk persoon, de andere waren de vrije scholen.
Vrije scholen zowel als provinciale en gemeentescholen konden van rijkswege gesubsidieerd worden. Elke inrichtende macht koos vrij haar pedagogische methoden. 4 Met de schoolpactwet werd althans tot in de jaren zeventig een einde gemaakt aan de wetgeving in zake onderwijs.
1. Het Schoolgebouw
A. Oud schoolgebouw in de Dorpstraat
Enkele hieronder te behandelen documenten geven aanwijzingen nopens het aloud bestaan in Westkapelle van een schoolgebouw; eenmaal wordt de plaats ervan aangegeven: in het dorp. Na ontleding van die documenten willen we deze toetsen aan de in zake schoolgebouw bestaande stukken die zich in het rijksarchief te Brugge bevinden. 5
M. Coornaert schrijft in zijn reeds geciteerd werk over Westkapelle, p. 243: “De gemeenteraad van 29 juni (zonder jaarvermelding) stelde vast dat Joseph Mestdagh schoolonderwijzer dezer gemeente begeert te verkopen aan dees gemeente een gedeelte van zijn huis, uitmakende een woonst en een behoorlijk
schoollokaal alwaar hij tegenwoordig onderwijst, gelegen in het dorp dezer gemeente.
De verkoping bedroeg 1500 gulden, maar de gemeenteraad ging niet in op de begeerte van den onderwijzer en deelde die op 30 maart 1830 mede dat “zij zich over twee jaren een geheel nieuw schoollokaal in eigendom verschaft heeft”. Het voorstel van J .Mestdagh tot verkoop van een gedeelte van zijn huis, bleek een privé karakter te hebben. Nopens het zogenaamde nieuw schoollokaal in 1828 tasten we in het duister.
Wat Coornaert verder aanstipt op zelfde bladzijde nopens een beslissing van de gemeente (1844) om de oude school af te breken en op dit perceel: zonder nader te preciseren, een nieuw schoollokaal te bouwen - werk dat J. Deckers op 20 mei 1845 aanvaardde voor 3.200 fr. - had voor verder onderzoek nuttig kunnen zijn, was er een bronvermelding bijgekomen.
In een enquête van 23 maart 1843 van de Westkapelse pastoor Crevits gericht aan de onderwijzers Joseph Mestdagh en zoon Hendrik werden o.m. volgende vragen en antwoorden genoteerd:
V. Wie behoort hun schoolgebouw’?
A. Aan’t gemeent.
V. Zijn zij door den commnunaelen raed aanveerd?
A. Ja, wel zedert 31 jaeren (1812) door de gemeente en zedert 1813 door ‘t gouvernement”.
Het schoolgebouw zou hier dateren van in de Franse tijd en gemeentelijk bezit zijn. Over zijn lokalisatie werden geen inlichtingen verstrekt. 6
In een schoolrapport werd aanvankelijk gezegd dat van 1831 tot 1842 de gemeenteschool in een ellendige toestand verkeerde. Maar in 1843 werd door het Gemeentebestuur van Westkapelle een nieuw schoollokaal gebouwd dat aan de behoeften van dien tijd voldeed en dat in 1845 voltrokken werd. 7 Hier is ook geen nadere vermelding van plaats, noch enige bronaangifte.
Weze hieraan nog een interessante mededeling toegevoegd van E.P. Jozef Ketele die als zoon van het gewezen schoolhoofd meester Paul Ketele ons als een bevoorrechte getuige verzekerde dat hij in de beginjaren twintig een eerste jaar doorliep in de klas van meester Bostoen, in een schoollokaal van het gemeentehuis (Dorpstraat) dat er altijd geweest was, maar herbouwd was geworden en naderhand overgegaan is naar de hogere klassen in het schoolgebouw (1871) van de Knokkestraat (nu Dorpssstraat) 8
De archiefstukken waaraan de vorige overwegingen dienen getoetst te worden kunnen als volgt samengevat worden:
Bij brief van 13 maart 1845 deelde de provinciale inspecteur de Gouverneur mede dat het gemeentebestuur van Westkapelle een vraag ingediend had “concernant la demande d’un subside de la province et de l’état, afin de pouvoir l’aider â couvrir les frais résultant de la reconstruction de l’école primaire”. Die heropbouw van de school, aldus de provinciale inspecteur, was voor de gemeente Westkapelle een dringende noodzakelijkheid. 9 Zowel de provincie als de staat kwamen tegemoet aan het gedane verzoek en kenden een subsidie toe van 1/6 op de aanbestedingsprijs van 3.851,89 fr. zij 642 fr. De staat deed dit met grote vertraging, want het bedrag werd eerst ingeschreven in het budget van 1846.
Uit die enkele concurrerende elementen voorkomende in de overwegingen 1, 3, 4 en 5 (school in ‘t dorp - reconstructie (herbouw) in de jaren 1843 - 1845) met degene van de archiefstukken, dient afgeleid, dat sedert jaren 1840 & blijkbaar aanzienlijk vroeger een schoollokaal heeft bestaan in de Dorpstraat (gemeentehuis).
Volgens M. Coornaert als privéschool, wat gezien voornoemde verklaringen van de onderwijzers Mestdagh toch niet bewezen lijkt, en dus eerder als gemeenteschool, naast het schoolgebouw dat in de jaren 1870 in de Knokkestraat opgericht werd.
Dat de oude gemeenteschool nagenoeg gedurende gans de 19de eeuw en tijdens de 20ste eeuw tot in de jaren dertig is blijven bestaan en tot verschillende doeleinden gebruikt werd, moge blijken uit onderstaande “beramingen” van de gemeenteraad:
a/ Op een gegeven ogenblik besliste die laatste de oude school te doen dienen voor een deel tot bergplaats van het brandblusapparaat en voor een ander deel tot ziekenzaal. 10
b/ Enkele jaren later besloot de gemeenteraad dat het oud schoollokaal zou ingericht worden om te dienen tot woning voor de veldwachter. 11
c/ Toen de veearts Van Damme aan de gemeente de toestemming vroeg om de twee “kassijnen” (kozijnen, raamwerk) zich bevindende in het oud schoolgebouw en uitgevende op zijn achterplaats dicht te maken, besliste de gemeente op eigen kosten de ramen te sluiten met een halve steen, om het recht te behouden dezelfde opnieuw te kunnen openen als de noodwendigheden zulks vereisten. 12
d/ Enkele jaren later besliste de raad de herstelling van het schoollokaal in principe te aanvaarden en hiertoe de vereiste kredieten te stemmen. 13
e/ In ‘t begin van de jaren 1900 besloten de heren van de raad schutsels te doen aanbrengen om het lokaal van de school af te scheiden van de zittingszaal van de gemeenteraad, en alzo in de gang een soort wachtzaal te maken. 14
f/ Gezien het schoollokaal (1871) te veel bevolkt was voor twee onderwijzers en de schoolplichtwet van 1914 de bevolking nog zou doen aangroeien, benoemde de gemeente een derde onderwijzer (meester Bostoen). Het was dringend nodig dat die een voorlopig lokaal kon betrekken, blijkbaar in de oude gemeenteschool. 15 De pastoor vroeg de gemeente om toestemming om de oude school en het oud secretariaat mits bepaalde voorwaarden ter beschikking te stellen van een maatschappij z.w.d. (vzw)en naderhand vroeg de maatschappij “Voor God en volk” om over de zaal achteraan het gemeentehuis te mogen beschikken, mits de overeengekomen voorwaarden. 16
B. Ontwerp tot aanbouw van een onderwijzershuis
Uit het verslag van de zitting van de gemeenteraad van 11 december 1855 bleek dat die raad de provinciale architect opgedragen had plannen en bestek op te maken van een onderwijzerswoning, op te richten nevens de gemeenteschool in de Dorpstraat. De kostprijs werd geschat op 4119,32 fr. De uitvoering van het werk zou het onderwijs zeer voordelig zijn. In huidige omstandigheden was de onderwijzerswoning die de gemeente niet toebehoorde, afgezonderd van het schoollokaal, wat moeilijkheden voor de bewaking van de schoolkinderen opleverde. 17 Aan die moeilijkheden zou de tenuitvoerlegging van het werk een einde stellen. De gemeente zou de helft van de kosten, zij 4119,32 : 2 = 2059,66 fr. voor zich nemen en voor de andere helft de provincie en de staat vragen haar gewone milddadige subsidies toe te staan. Expeditie van de beraadslaging werd door tussenkomst van de arrondissementscommissaris, in triple naar de bevoegde overheid gezonden. 18
Bij de brief van 9 april 1856 deelde de gouverneur de provinciale inspecteur mede dat hij met het verzoek van de gemeente nopens het bouwen van een schoolgebouw niet kon instemmen. Het verslag van de schoolopziener had nagelaten rekening te houden met de elf voorwaarden opgesomd in de ministeriele omzendbrief van 24 mei 1853 voor de oprichting van schoolgebouwen. 19
De provinciale inspecteur antwoordde de gouverneur dat de door hem vermelde voorwaarden slechts betrekking konden hebben op de nieuwe gebouwen en dat het in onderhavig geval niet ging om een eigenlijk schoolgebouw maar enkel om een onderwijzershuis.
Het duurde nog een hele tijd vooraleer dit meningsverschil bijgelegd kon worden. Op 12 juli 1856 liet de minister de gouverneur weten dat het ontwerp tot constructie van een huis voor de gemeentelijke onderwijzer de bestendige deputatie voor goedkeuring kon voorgelegd worden, maar dat de gemeente Westkapelle slechts de werken mocht doen uitvoeren als ze wat haar aandeel betrof, over de nodige gelden beschikte.
Op 11 mei 1857 vroeg de minister aan de gouverneur om hem een rapport op te sturen nopens de financiële situatie van de gemeente Westkapelle en of deze bij machte was om voor de 1/2 van de kosten bij te dragen tot het bouwen van een onderwijzerswoning. Bij de brief van 1857 stuurde de gouverneur de minister het gevraagd financieel verslag op waarvan de conclusie luidde: “De ce qui précède résulte que sans être obéré, la situation financière de Westkapelle exige des ménagements”. In bezit gesteld van de nodige inlichtingen, besliste de minister dat de helft van de kosten voor het oprichten van een onderwijzershuis, bij gelijke delen zouden ten laste vallen van de staat en provincie. De minister vroeg nog of de gemeente reeds het nodige gedaan had voor de aanvang der werken? 20
Na een vrij lange tijd liet de gouverneur de minister weten dat de gemeente Westkapelle, hoewel sedert mei 1857 gemachtigd om tot de aanbesteding der werken over te gaan, daaraan tot nog toe geen gevolg gegeven had. 21 De gouverneur vroeg de arrondissementscommissaris zich te laten inlichten nopens de redenen van die achterstand. Het antwoord kwam heel onverwacht.
Bij schrijven van 16 april 1858 lieten burgemeester en schepenen de arrondissementscommissaris weten dat de gemeenteraad eenparig beslist had het ontwerp tot de aanbouw van een onderwijzershuis definitief op te geven. Dit omdat de onderwijzer zelf een woning had doen bouwen in de nabijheid van de school. Hij lichtte de gemeenteraad zelfs in, dat zelfs indien de gemeente nog een onderwijzerswoning zou oprichten, hij deze niet zou betrekken. 22
Het uitblijven van enig resultaat na zoveel gedachtewisselingen en besprekingen onder al de geïnteresseerden deed me onwillekeurig denken aan Shakespeare’s “much ado about nothing”.
C. Nazicht van de kadastrale bescheiden
Ter bevestiging der besluiten onder rubriek A en ons momenteel bevindende op de grenslijn tussen de oude en de nieuwe gemeenteschool (1871), leek het ons gewenst voor elk van die gebouwen een laatste bron te raadplegen : die van het kadaster.
We geven op de volgende bladzijden afbeeldingen rakende de oude school in de Dorpstraat en de school van 1871 op de vertakking Dorps- en Knokkestraat.
D. Nieuwe schoolgebouwen (1871) in de Knokkestraat
De totstandkoming van een gemeentelijk schoolgebouw heeft zich in verschillende fases voorgedaan.
1) Herbouw of nieuwbouw
Aanvankelijk was de gemeenteraad nog van oordeel dat het bouwen van een onderwijzershuis en de vergroting van de school kon gedaan worden aan de oude school, bestaande uit het tegenwoordig schoollokaal. 23 Maar toen de kantonnale schoolopziener de vergadering uiteenzette dat de bestaande school niet meer beantwoordde aan de gangbare voorschriften en de gemeente diende te zorgen voor het bouwen van een nieuw schoollokaal met woning en tuin voor de onderwijzer, verklaarde de voorzitter dat de meerderheid van de raad de noodzakelijkheid van dit bouwen nooit beslist had, maar telkens tegengehouden was door de moeilijkheid om de nodige grond te vinden voor het plaatsen van een nieuw lokaal. Op verzoek van de voorzitter nam de raad volgende beraming. 24
2) Aankoop van de grond
De ondervonden moeilijkheden om een goed gelegen grond te vinden kon uiteindelijk overwonnen worden door een combinatie die de voorzitter van de gemeenteraad als volgt omschreef: het Armbestuur zou aan de heer Jooris afstaan: 61,15 aren land in verwisseling met 22,12 a. (sectie E 270), te nemen uit een partij grasland groot 94 aren behorende aan dhr. Jooris, gelegen in ‘t dorp langs de steenweg naar Knokke. Het Armbestuur zou de 22,12 aren welke uitermate wel gelegen waren voor het bouwen van een school met woonst en tuin, uit der hand aan de gemeente verkopen. De verkoopprijs aanleggende in staatsrenten zou aan het Armbestuur, dat alsdan slechts 50 fr. pachtprijs trok over haar 64.15 aren, een meerdere winst bezorgen. Nadat de raadsleden en de armmeesters die de zitting bijwoonden, op verzoek van de voorzitter, voormelde gronden waren gaan zien, keurden de leden van de raad het voorstel van de voorzitter voorlopig goed. Het College werd gelast de nodige voetstappen te doen. 25 De provinciale bouwmeester achtte de weide van dhr. Jooris (de 22,12 aren) best geschikt om daarop de school te bouwen. 26 De akte van verwisseling van de grond werd verleden voor Notaris Proot te Dudzele op 1 februari 1868. 27
3) Plannen en bestek
Ter zitting van 17 januari 1868 werd in de raad het plan en bestek der ontworpen gemeenteschool besproken, opgemaakt door de provinciale bouwmeester. De kosten voor het bouwen waren 16.941,85 fr. en voor het meubilair 2030,42 fr. Volgende gebreken werden vastgesteld
a/ de schoolzaal (sic) moest 200 leerlingen kunnen bevatten,
b/ de afsluitingsmuren moesten de ganse grond beslaan;
c/ in het huis van de onderwijzer ontbraken een plaats beneden en een boven. De raad achtte het plan onvoldoende en gelastte de secretaris een memorie op te maken tot verbetering van het plan en dit de gemeenteraad binnen de 10 dagen voor te leggen. 28 Weinige tijd later had de secretaris een plan opgemaakt dat de gebreken van het plan en bestek van de provinciale bouwmeester wegnam. De kostprijs voor de school zou wel tot 19.900 fr. oplopen, zij 3.000 fr. meer dan de kosten beraamd door de provinciale bouwmeester. Na rijpelijk onderzoek van de plannen, nam de raad het besluit, met eenparigheid van stemmen, in grondbeginsel het plan van de provinciale bouwmeester niet te aanvaarden en de voorkeur te geven aan dat van de secretaris en die te gelasten om een volledig bestek op te maken. 29
De kosten werden geschat als volgt : Bouwen van de school met woonst en tuin : 19.962 fr., aankoop van de schoolmeubels : 2.030 fr. , aankoopprijs van de grond, kosten van uitmeting en akte : 5.000 fr., In totaal: 26.992 fr.
De gemeente zou in de kosten tussenkomen voor 1/3 of 8.997 fr.; de overige 2/3 zouden ten laste vallen van de staat en provincie. Het was in die zin dat de raad een besluit nam en afschrift ervan zond aan de arrondissementscommissaris. Die deed op zijn beurt de aanvraag om de welwillende tussenkomst van staat en provincie te verkrijgen. 30
Het doet dan toch wel zonderling aan dat naderhand door de raad nog twee navolgende beramingen gemaakt werden : 31 die evenwel door de aangebrachte veranderingen van de provinciale overheid fel teruggebracht werden tot volgende definitieve beslissing:
bouwen van lokaal en aanhorigheden 14.284
levering van schoolmeubels 1.924
Aankoop grond en kosten 4.833
Totaal: 21.04232
Kadastrale legger — Reg. 212 school = 471 "erreur de configuration au plan" (plan van 1835 = Oorspronkelijk perceelplan of "Plan Primitif de Westkapelle")
Rectificatie in 1882 van gebouw 471 (school) = 7,40 m breed
Afb. 2 vermeldt eveneens het nr. 471 school en erf (1882); verder komt hetzelfde nummer opnieuw voor met de vermelding gemeenteschool alsook “converti en maison communale” (1900).
Afb. 3 bevat een vergroot detail van het oorspronkelijk perceelplan met boven de foutieve afmeting van nr. 471 de eronder aangebrachte correctie van hetzelfde nummer. (grotere breedte van de gemeenteschool).
De school van 1871 staat niet op de afb. 4, maar wel de vertakking Dorps- en Knokkestraat waarin het gebouw zich bevindt.
Afb. 5 vermeldt onder nr. 270 tuin, onderwijzershuis, gemeenteschoolgebouwen en plaats (koer?) en verder nog onder hetzelfde nummer: gemeenteschoolhuis.
Afb. 6 bevat onder nr. 270 een opmetingsschets van 1873 (ligging van de school in 1871 langs de Knokkestraat)
Onder hetzelfde nummer 270, toont afb. 7 een opmetingsschets uit 1936 waar de klassen zich achter de koer bevonden. Voorheen sloten ze aan bij het onderwijzershuis.
4) Bouwwerkzaamheden
Voorafgaandelijk dienden nog een paar zaken in het reine getrokken te worden.
De gemeenteraad besliste nog een wijziging aan het bestek van de bouwmeester aan te brengen door het dak van de woning van de onderwijzer te voorzien van pannen in plaats van de voorgeschreven leien, maar werd door de arrondissementscommissaris verzocht de in het bestek voorziene leien te behouden, dit op grond van een op 9.11.1871 door de bestendige afvaardiging genomen beslissing. De raad ging op dit verzoek in. 31
Op het perceel waarop men bezig was het nieuw schoollokaal te bouwen, stonden twee olmen en acht achtkante bomen van slechte groei en hoedanigheid. Moesten die bomen publiek verkocht worden, dan zouden de onkosten van de verkoop hoger liggen dan de koopsom. Daarop vroeg de gemeente de afgevaardigde raden van de provincie om voormelde bomen uit ter hand te mogen verkopen. 32
De commissie (Ketele, Van Besien), aangesteld om toezicht te houden op het werk van de aannemer (niet vernoemd), bracht tegen die laatste volgende bezwaren in. 33 Onlangs werden ook de gebreken in de uitvoering der werken vastgesteld door de arrondissementscommissaris. Die laatste zette de raad aan om het toezicht der werken aan een deskundige toe te vertrouwen. De voorzitter achtte dit des te nodiger daar de heren van de toezichtcommissie hun ontslag gegeven hadden. In de hele discussie die zich over die aangelegenheid ontspon, vond de heer Van Besien dat het toezicht der werken moest uitgeoefend worden door de aangestelde commissie en niet door het college van burgemeester en schepenen. Waarop de voorzitter wedervoer dat het college, door art. 90 nr. 6 van de gemeentewet, met het bestuur der gemeentelijke werken belast werd. 34
Maar gezien de suggestie van de arrondissementscommissaris stelde de voorzitter de raad voor de heer Jules Franck, bouwmeester te Brugge en onomkoopbare persoon als bijzonder toezichter der werken van de school te benoemen voor de duur der werken en hem daarvoor een vergoeding van 400 fr. toe te kennen. 35 Dit voorstel werd aanvaard met 5 stemmen en 2 onthoudingen. 36 Over de besluiten van de deskundige konden we niet ingelicht worden. Alleen nopens de “bemuring” van het nieuw schoollokaal werden er nog een paar beslissingen getroffen : de raad stond toe om de muur van de schoolkoer en die van de tuin tot aan de gracht te doen plaatsen. Die muren moesten een dikte hebben van een steen en half en geplaatst worden aan de prijs van het bestek. 37
Eerst vele jaren na de oprichting van de gemeenteschool in de Knokkestraat, ter zitting van 5 juni 1884, kon men uit een opschrift van de dagorde te weet komen wie de aannemer van het bouwwerk geweest was. Dit opschrift luidde: “over het goedvinden van dhr. Jan Deckers van het achterstel (880,50 fr.)
voor het bouwen van een school. 38 Die late vereffening van het saldo van de aannemingsprijs hield blijkbaar verband met de vele klachten die de kommissie van toezicht tegen aannemer Deckers uitgebracht had.
De Gemeenteschool in Westkapelle omstreeks 1910 In : Coornaert M. Westkapelle en Ramskapelle
5) Veranderingswerken
Om te voorzien in de noden van den tijd werden in de loop van de 20ste eeuw aan de gemeenteschool van Westkapelle volgende werken uitgevoerd In 1928 werden de twee schoollokalen die zich bevonden achter de woning van het schoolhoofd, afgebroken en vervangen door vier wel verluchte klassen opgericht aan de achterkant van de koer. Ieder lokaal was voorzien van dubbele vensters met grote ruiten. Verschillende toestellen zorgden voor de luchtverversing. 39
Op 31 juli 1939 was de gemeenteraad van oordeel dat gezien de schoolverwarming gebeurde door middel van ouderwetse kachels die totaal versleten waren, aan die toestand diende verholpen te worden door middel van gasradiatoren. Architect Hochepied van Brugge werd gevraagd de nodige plannen, bestek en lastenboek op te maken. De uitvoering der werken werd tijdens de oorlogsperiode opgeschort en het was eerst ter zitting van 21-9-1945 dat de raad zijn goedkeuring gaf met volgende kostenberekening:
- voor de vijf te plaatsen radiatoren 31.150 fr
- voor leveren en plaatsen van gasleidingen 4.035 fr.
Totaal: 35.185 fr.
De gewone toelagen van staat en provincie werden aangevraagd en het dossier aan de goedkeuring van de overheid onderworpen. 40
De gemeenteraad vastgesteld hebbend dat het vloerdek van de speelplaats van de gemeenteschool in zeer slechte toestand verkeerde, achtte het nodig, ter zitting ven 4-3-1960, de nodige verbeteringswerken te doen uitvoeren. 41 In een latere zitting nam de raad volgend besluit : het ontwerp van de verbeteringswerken (93.308 fr.) opgemaakt door architect Cattoor van Heist goed te keuren, machtiging te vragen, na goedkeuring door de hogere overheid, om tot de aanbesteding over te gaan ten einde de werken te doen uitvoeren tijdens het groot verlof 1960 - 1961. Verder de gewone toelagen van staat en provincie aan te vragen en het gemeentekrediet te verzoeken een lening toe te staan ten bedrage van het gemeentelijk aandeel zijnde 52.000 fr. 42
II. Onderwijzers in de Gemeenteschool
A. Algemeen
Hieronder worden enkele algemene rubrieken behandeld nopens de leerkrachten in het lager onderwijs.
1) Benamingen
Het was aanvankelijk de schoolmeester die meestal jongens en meisjes in zijn klas had. Waren er op de school meerdere klassen dan was er ook een hulp- of ondermeester. In de eerste helft van de 19de eeuw werd de term van schoolmeester als een verouderde en minachtende benaming beschouwd en geleidelijk vervangen door deze van onderwijzer. 43. Tot voor kort was de term van onderwijzer synoniem van klasseonderwijzer - d.i. een leerkracht die belast is met alle vakken in een bepaalde klas. Sedertdien werd de klastitularis voor bepaalde vakken (gymnastiek, muziek, moraal en godsdienst) door een bijzonder leermeester vervangen.
2) Beloningen
Op voorstel van de provinciale inspectie werden aan de onderwijzers die de conferenties bijwoonden en zich in de vervulling van hun plichten onderscheidden prijzen van drieërlei aard toegekend: 44
1/ een gift van maximum 150 fr.
2/ een boekengeschenk
3/ een eervolle vermelding 45
3) Cumulatieverbod
Op grond van de wet van 25 september 1842 was het centraal bestuur vrij tolerant opgetreden t.o.v. onderwijzers die hun functie met een bijberoep cumuleerden. De wet van 29 februari 1868 zou die cumul, zo niet ongedaan maken, dan toch fel inkrimpen.
Daar was reden toe meende de minister: de wedden van de onderwijzer waren gestegen en de inrichting van de adult scholen zou hun positie nog verbeteren. Bij ministeriële circulaire van 15 oktober 1868, werd een eerste golf van onverenigbaarheden opgesomd. 46 Hunnerzijds werden de beroepen, van koster, parochieklerk, verzekeringsagent, agent van een industriële, financiële maatschappij e.a. onverenigbaar verklaard met dat van de onderwijzer. Voor al die cumulaties gold het verbod als regel. Uitzonderingen konden slechts toegestaan worden voor gemeenten van min dan 700 inwoners. 47
4) Goede naam en reputatie
Bij omzendbrief van 18 maart 1867, berichtte de minister van binnenlandse zaken de gouverneur dat er bij de leden van het onderwijzend personeel zeker verzet uitging tegen de overheid, dat de inspectie niet met de nodige eerbied bejegend werd en dat enkele onderwijzers een laakbaar gedrag hadden vertoond.
De minister deed een beroep op de toewijding van de onderwijzers maar voegde erbij dat alle zware fouten streng gesanctioneerd zouden worden: “ Chaquefois que des fautes graves me seront dénoncées je me croiral obligé d’agir avec sévérité, car il est une chose que je mettrai toujours audessus de l’intérêt de l’instituteur, c’est l’intérêt de l’enseignement “. (get) Vandepeereboom. 48
B. Westkapelse onderwijzers
1) Mestdagh Joseph
Uit de informatie van 23 maart 1843 van pastoor Crevits - zoals hoger aangestipt (noot 6) - bleek dat Joseph Mestdagh zijn functie van gemeentelijke onderwijzer sedert 1812 uitoefende. Toen hij jaren later ondervond dat hij zijn werk niet meer aankon, stuurde hij op 18-10.1847 zijn ontslagbrief aan de provinciale inspecteur, samen met het nodige doktersattest, een bewijs van goed zedelijk gedrag en zijn stortingsbewijzen voor 1843-46 aan het provinciaal pensioenfonds.
De gouverneur stuurde die stukken, samen met zijn gunstig advies, door aan de minister. Kort daarop ontving hij een ministerieel besluit van 3 december 1847 dat het door J. Mestdagh ingediend ontslag aanvaard werd. Mestdagh overleed een vijftal jaren later op 20 februari 1853.
2) Mestdagh Hendrik
J. Mestdagh werd opgevolgd door zijn zoon Hendrik, die zijn vader sedert 1847 bijgestaan en vervangen had. 49 Bij brief van 20 oktober 1847 diende H. Mestdagh een verzoek in om, in vervanging van zijn vader, tot onderwijzer benoemd te mogen worden. Op grond van enkele overwegingen die voor H. Mestdagh gunstig uitvielen (bezit van het nodige diploma en twee jaar schooldienst uitgeoefend tijdens de ziekte van zijn vader) besliste de gemeenteraad, de toelating van de minister te vragen om H. Mestdagh tot onderwijzer te benoemen. De provinciale inspecteur zijnerzijds gaf verzoeker een tiental lovende referenties. Bij besluit van 8 maart 1848 verleende minister Rogier de gevraagde toelating aan de gemeenteraad. Die benoemde met eenparigheid van stemmen H. Mestdagh tot onderwijzer. Als de gouverneur op 25 maart 1848 kennis kreeg van de benoeming, stond hij H. Mestdagh toe de eed af te leggen in handen van de kantonnale inspecteur. Na de eedaflegging trad H. Mestdagh onmiddellijk in functie.
Zijn jaarwedde bedroeg 250 fr. + 110 fr. voor gratis onderwijs der arme kinderen en 80 fr. voor indemniteit van logement en woonst. 50
H. Mestdagh heeft de tijd meegemaakt waarin het mogelijk was zijn ambt van gemeenteonderwijzer te cumuleren met dit van koster (sedert 1853), van gemeenteontvanger (sedert 1849) en van ontvanger van het bureel van weldadigheid (sedert 1853). Onderwijzer H. Mestdagh werd door de gemeenteraad met algemeenheid van stemmen tot gemeenteontvanger benoemd. Vooraleer in bediening te treden, moest hij een borgtocht storten ten belope van 600 fr. De gouverneur stond H. Mestdagh toe zijn functie van onderwijzer te cumuleren met die van ontvanger. 51 De provinciale inspecteur was van oordeel dat door zijn ambt van koster, de onderwijzer H. Mestdagh zijn lessen moest verwaarlozen telkens de dienst in de kerk langer dan tot 8 uur duurde, wat nogal dikwijls het geval was. De cumul van de functie van onderwijzer met die van ontvanger kon geen nadeel teweegbrengen en mocht toegestaan worden. 52 Ondanks het advies van 18 juli 1867 van de provinciale inspecteur, heeft H. Mestdagh zijn ambt van koster blijven uitoefenen tot op 30 april 1879. Op die dag werd ter zitting van de gemeenteraad een brief van de minister voorgelezen die deze cumul verbood en een brief van de heer H. Mestdagh waarin hij liet weten dat hij afstand deed van het ambt van koster. Ter zitting van 5 april 1867 gaf de kantonnale opziener mededeling van de verdiensten van H. Mestdagh in volgende bewoordingen: “Uw gemeente bezit een zeer bekwame onderwijzer die zijn leerlingen goed en doelmatig onderwijs verschaft”.
Ten bewijze de talrijke onderscheidingen die zij in verschillende wedstrijden behaald hebben. Deze verdienstelijke onderwijzer is, in vergelijking met zijn ambtgenoten, met onrechtvaardigheid behandeld. Die ambtgenoten zijn immers reeds sedert lang in bezit van een woning en tuin, terwijl de heer Hendrik Mestdagh verplicht is geweest zich zelf op zijn eigen en grote kosten, een huis te bouwen. 52
3) Dewilde Josef
Reeds twee opeenvolgende jaren had de gemeenteraad in de schoolbegroting een som van 500 fr. ingebracht voor de wedde van een hulponderwijzer zonder dat een geïnteresseerd persoon kwam opdagen. Eindelijk stelde zich iemand kandidaat voor de vacante plaats : de genaamde Josef Dewilde, 22 j., geboren en gehuisvest te Westkapelle, die op 26 juli 1862 zijn examen in de lagere normaalschool te Brugge met de grootste onderscheiding afgelegd had. Bij eenparige stemmen werd J. Dewilde als hulponderwijzer aangesteld. Hij diende zijn ambt uit te oefenen onder de leiding van het schoolhoofd H. Mestdagh. 53
4) Sabot Edouard
Toen J. Dewilde na drie jaar zijn eervol ontslag vroeg en bekwam, stelde E.Sabot zich kandidaat voor de vrijgekomen plaats. Geboren te Sijsele op 24 april 1846 had laatstgenoemde in 1865 zijn diploma van onderwijzer behaald in de normaalschool te Torhout. De provinciale inspecteur gaf de gouverneur een gunstige beoordeling over de kandidaat. 54 Hij voegde daar nog volgende interessante mededeling aan toe : “la commune possède une école communale fréquentée par 91 garçons et 27 filles dont 45 garçons et 22 filles pauvres”. 55
De gemeenteraad benoemde E. Sabot tot hulponderwijzer in Westkapelle in vervanging van J. Dewilde ter zitting van 2 november 1865. De arrondissementscommissaris deelde op 7 november 1865 de benoemingsakte en bewijsstukken aan de gouverneur mee. laatstgenoemde gaf Sabot op 4 december 1865 toelating tot de eedaflegging. Na het vervullen van die formaliteit in handen van de kantonnale inspecteur mocht hij onmiddellijk zijn functie uitoefenen. Een vijftal jaren later, op 17-2-1871 werd E. Sabot, op zijn verzoek, eervol ontslag toegestaan. 56
5) DELANGHE Constant
Benoemingen.
In vervanging van E. Sabot diende een nieuwe hulponderwijzer benoemd te worden. C. Delanghe dong naar dit ambt en beriep zich hiervoor op zijn diploma van 13 augustus 1870 afgeleverd door de jury van de normaalschool te Brugge. De gemeenteraad ter zitting van 17-2-1871 was van oordeel dat verzoeker de vereiste hoedanigheden bezat, om zonder tussenkomst van de hogere overheid benoemd te worden en stelde hem aan als hulponderwijzer van de lagere gemeenteschool. Na het overlijden van de heer H. Mestdagh en om in zijn vervanging te voorzien, benoemde de raad, in geheime zitting van 17 mei 1879, C. Delanghe tot hoofdonderwijzer met acht stemmen voor en één nietige stem. 57
Verhoging van wedde.
Op verzoek van hulponderwijzer C. Delanghe tot een verhoging van zijn wedde werd hem 200 fr. in meer toegekend zonder uitdrukkelijk de reden hiervoor aan te geven.
Toen de school voor volwassenen werd afgeschaft, wat voor het onderwijzend personeel een verlies betekende, bracht de gemeenteraad de jaarwedde van hoofdonderwijzer Delanghe, alleen voor 1890-91, van 1200 op 1300 fr. Naar aanleiding van zijn 25 jarige diensttijd werd de jaarwedde van C. Delanghe van 1300 op 1400 fr. gebracht. 58
Toepassing van de wet van 20 september 1884.
Dat de gemeente als schoolbestuur rekening hield met de politiek van de regering moge blijken uit het eenstemmig besluit van de raad om de wet van 20 september 1884 toe te passen. Die wet bepaalde dat het onderwijs in de katholieke godsdienst en zedenleer deel uitmaakte van het programma der lagere school en gegeven moest worden door de pastoor of zijn aangestelde voor en na de schooluren. 59
Cumulatie
Het verzoek van C. Delanghe om nevens zijn onderwijsambt volgende bij-bedieningen schrijver-schatbewaarder van de handboogmaatschappij, van de kaarterssociëteit en van het landbouwerverbond te mogen uitoefenen werd door de gemeenteraad aanvaard, daar genoemde bij-bedieningen na de schooltijd verricht werden en er geen jaarwedde aan verbonden was. 60
Gezien de grote onderscheidingen van de leerlingen der gemeenteschool behaald in de wedstrijd der lagere scholen werd een openbare hulde gebracht aan de onderwijzer en de bekroonde leerlingen, een feestje ingericht (kost : 75 fr.) en twee landkaarten voor de school aangekocht. 61
6) Mestdagh Gustaaf
In oktober 1879 kreeg dhr. 0. Delanghe dhr. Gustaaf Mestdagh als hulponderwijzer toegewezen. Hij zou slechts tot in maart 1884 aanblijven. 62
7) Vande Caveye Louis
Ter zitting van 21 december 1884 werd, in vervanging van Gustaaf Mestdagh, Louis Vande Caveye als hulponderwijzer aan dhr. C. Delanghe toegewezen, Hij haalde zijn diploma in de normaalschool te Torhout. L. Vande Caveye nam reeds ontslag in 1889. 63
8) Mesuere Louis
Benoeming:
Na het ontslag van L. Vande Caveye, werd, ter zitting van 25 september 1889, Louis Mesuere tot hulponderwijzer verkozen met 6 stemmen tegen 1 stem (René Knudde).
Cumulatie:
L. Mesuere kreeg toelating om naast zijn functie van hulponderwijzer, volgende bij-bedieningen uit te oefenen: die van landmeter (1893); van agent van assurantiën, van onderwijzer in de zondagsschool, van aangestelde voor het inschrijven van de akten van de burgerlijke stand (1898) en tenslotte, van gemeenteontvanger (1920). 64 Werden voor die bij-bedieningen vergoedingen toegestaan? We vonden er slechts één van 250 fr. voor bijgevoegd werk als gemeenteontvanger in het jaar 1919, maar met die bij-bedieningen werd blijkbaar rekening gehouden bij de vaststelling van de jaarwedden. 65
Ontslag:
Op 28 oktober 1920 werd L. Mesuere op eigen verzoek ontslag verleend en op 28 december 1921 nam de gemeenteraad het besluit de burgerlijke medaille van eerste klas voor dhr. Mesuere aan te vragen.
9) Ketele Paul
Benoeming:
Om te voorzien in de opvolging van C. Delanghe, benoemde de gemeenteraad op 27 februari 1906 P. Ketele tot hoofdonderwijzer met 7 stemmen voor en 2 stemmen tegen (Delanghe Benedict en Vandewalle Hilaire)
Wedde:
De jaarwedde van Meester Ketele werd vastgesteld op 1400 fr., maar rekening houdende met de periodieke verhogingen zou ze geleidelijk vermeerderen, tot op 30-3-1920 een minimumwedde werd vastgesteld: van 3000 fr. + 1000 fr. periodieke vergoeding + 300 fr. bestuurs-vergoeding + 400 fr. gezinsvergoeding, in totaal 5.600 fr.
Schoolbehoeften:
Op vraag van Meester Ketele stond de gemeenteraad hem toe, volgende schoolbenodigdheden aan te kopen: een nieuwe sfeer (28-11-1906), maten, gewichten en een weegschaal (22-6-1921), 45 schoolbanken, drie kaders en drie landkaarten (13-6-1924). Deze laatste koop op voorwaarde dat de voorziene toelagen konden bekomen worden. 66
Sociale en culturele werking:
Hoofdonderwijzer P. Ketele vroeg op 12 december 1907 de gemeenteraad om een jaarlijkse geldelijke steun ten voordele van de schoolmatigingsbond, (later beter gekend onder de naam van sobriëtas) en de schoolbibliotheek. Dienaangaande werd opgemerkt dat reeds in de begroting van 1908 een krediet van 25 fr. ingeschreven was tot steun van de schoolmatigheidsbond 67 en dat de gevraagde steun voor de schoolbibliotheek in de schoolbegroting van 1909 zou ingeschreven worden.
Liber memorialls.
Dit boek werd sedert 1905 door de Westkapelse pastoors opgesteld. Het bevat een paar teksten over de kruisweg in de kerk en de hoofdonderwijzers waarin telkens dhr. P. Ketele geciteerd wordt: De nieuwe kruisweg in de kerk, gewijd op 28-12-1908, werd betaald door de personen wier naam op de staties voorkomen. Op statie 13 leest men “gegeven door den eerbaren en verdienstelijken hoofdonderwijzer de heer Paul Ketele van Cortemarck en zijn dierbare vrouw Juffrouw Marie Verbrugghe.” “Den heer Paul Ketele. Hij trad in dienst op 1 maart 1906. Hij is zijn kinderen zeer genegen, kwijt voorbeeldig zijn christen plichten en dient tot stichting der parochianen.”
Meester Ketele gemobiliseerd:
Bij het uitbreken van de oorlog in augustus 1914 vertrok hij naar zijn legereenheid. In overeenkomst met de schoolopziener benoemde de gemeenteraad op 23 september 1915 Juffrouw Clara Vandaele, ook een Westkapelse, als vervangster. Mevrouw Vandaele is in dienst gebleven tot einde januari 1919. Op dat moment heeft Meester Ketele het onderwijs in de hoogste klas en het bestuur van de knechtenschool hernomen. 68
Herstellingswerken:
In een brief van 31 mei 1910 van Meester Ketele werd aan de raad meegedeeld dat de scheidingsmuur tussen de speelplaats en de schooltuin bouwvallig was en diende hersteld te worden en dat bij dezelfde gelegenheid een overdekte speelplaats zou moeten opgericht worden. Feliciaan Deckers ontwierp plan en bestek en voerde de werken uit. Op aanvraag van Meester Ketele besliste de gemeenteraad van Westkapelle op 20 augustus 1919 voor de verlichting, de verwarming en het net houden van de klassen te handelen zoals in de jaren vóór de oorlog. Op 5 november 1919 nam de raad het besluit het woonhuis van hoofdonderwijzer Ketele, gedeeltelijk verwoest gedurende de bezetting, te herstellen (kost 7.390 fr.).
Ontslag:
Daar meester Ketele zijn rechten op pensioen wegens leeftijd en dienstjaren mocht doen gelden, diende hij op 5 augustus 1938 zijn ontslag in. Op de 12de van zelfde maand werd dit door de gemeenteraad aanvaard met ingang van 1 september 1938.
Overname van tuinaanleg:
Nopens de overname van fruitbomen, bijgevoegde elektrische leiding van deze bomen, broeibakken en hoenderhok was de raad van oordeel dat het de nieuwe hoofdonderwijzer toekwam deze overname te doen, wat blijkbaar aldus geschied is voor een bedrag van 1.698 fr.
10) Bostoen Joseph
Toen Meester Ketele, zoals hoger reeds vermeld, bij het uitbreken van de oorlog in augustus 1914 naar het leger vertrokken was, werd hij tijdelijk vervangen door Joseph Bostoen, die in 1914 zijn laatste examen had afgelegd in de normaalschool te Torhout. De jonge J. Bostoen legde er zich naarstig op toe om onderwijs en opvoeding te geven aan de knechten van de hoogste klas, van oktober 1914 tot januari 1919. 69
Waneer hulponderwijzer L. Mesuere op 20 oktober 1920 zijn ontslag had ingediend, werd J .Bostoen tot hulponderwijzer benoemd. Op 13 september 1938 werd Bostoen als waarnemend schoolhoofd aangesteld in vervanging van de ontslagnemende P. Ketele. Op 24-9-1947 werd J. Bostoen nog vermeld, maar dan wegens ziekte. Hij werd vervangen door waarnemend onderwijzer R. Hudders.
11) Stroobandt Cyriel
lngevolge het ontslag van L. Mesuere (20-10-1920) was een plaats van onderwijzer vrijgekomen. Drie personen stelden zich kandidaat: Mesuere Albert (1897), Stroobandt Cyriel (1893) en Snijers August (1899). De eerste twee kandidaten kregen elk 3 stemmen, Snijers geen. Er werd overgegaan tot ballotage of herkiezing, wat voor de eerste twee kandidaten een zelfde uitslag gaf. Omdat C. Stroobandt de oudste was, werd hij als onderwijzer benoemd. 70
Op 13 september 1938 werd door het ontslag van P. Ketele, een plaats van onderwijzer-schoolhoofd vacant verklaard. Bij geheime stemming haalde de kandidaat C. Stroobandt 9 stemmen op 9 en hij werd tot schoolhoofd benoemd. Hij trad in dienst op 1 oktober 1938. Stroobandt diende op 18-2-1957 zijn ontslag in. Dat werd door de raad aanvaard met ingang van 12 maart 1957 71
12) Boerjan Edgard
Ten gevolge van het ontslag van C. Stroobandt (12.3.1957) was een plaats van schoolhoofd vrij gekomen. Er werd de nodige ruchtbaarheid gegeven aan die vacante betrekking. De enige aanvraag werd ingediend door Edgard Boerjan, onderwijzer van de gemeenteschool. Hij werd ter zitting van 9 april 1957 met eenparige stemmen verkozen en tot schoolhoofd benoemd. Als E. Boerjan, na een zestal jaren, zijn rechten op pensioen kon laten gelden, diende hij ter zitting van 17-6-1963 zijn ontslag in.
Dit ontslag ging in met 1-1-9.1963. 72
13) Stubbe André
Als opvolger van E. Boerjan, werd ter zitting van 17-6-1963 met 7 op 7 geldige stemmen A. Stubbe benoemd. Hij werd geboren te Nieuwmunster op 20-10-1909, hij haalde zijn diploma te Torhout. Sinds
13-9-1968 telde hij 25 in aanmerking te nemen dienstjaren. Hij trad in dienst als schoolhoofd met klas op 1 september 1963. 73 A. Stubbe overleed in een tragisch ongeval toen hij nog actief in dienst was.
De klas van Meester Stubbe (begin jaren 60)
Van links naar rechts, achterste rij: Sarasin, Deckers Johan, Beausaert Rudolf, Vermeire Jean-Pierre, Stuve Marc?, Buyck Ludo, Dezutter Johan
Er onder van links naar rechts, tweede rij: Lachat Michiel, Goethals Ivan, Deetens Aloïs, Demon Willy, Verstraete Freddy, Rogghé Luc, De Ruyter lvan
De rij eronder, zittend: Verstraete Rudy, Bouiion Patrick, Devinck Georges, Van de Sompele Luc, Van Zandweghe Marc, Casselman Cyriel, Gheyle Wily
Vooraan, knielend : Boerjan Martin, De Leyn Gilbert, Debbaut Eric
14) Thiel Louis
De klas van Meester Stubbe (begin jaren 60) Ten gevolge van het overlijden van A. Stubbe was de plaats van schoolhoofd met klas in de gemeentejongensschool vacant geworden. Enige kandidaat voor de openstaande betrekking was L. Thiel, geboren te Brugge op 6 juni 1936, gediplomeerd onderwijzer der normaalschool van Torhout en alhier fungerend als onderwijzer sinds 1-9-1958. Hij telde tien in aanmerking te nemen dienstjaren. In de aldus wettelijk vervulde voorwaarden, werd L. Thiel op 6 september 1968 benoemd tot het ambt van schoolhoofd met klas, met indiensttreding op 7 september 1968. 74 Hij was vroeger al benoemd tot waarnemend schoolhoofd met ingang van 1-9-1968
Door de fusie Knokke-Heist (K.B. van 5 juni 1970) kwam een einde aan de gemeenteschool van de Knokkestraat (nu Dorpsstraat), ressorterende onder de bevoegdheid van de Westkapelse gemeenteraad. De bevoegdheid werd op voormelde datum overgedragen op de gemeenteraad van Knokke-Heist.
In de geschiedenis van het onderwijs heeft directeur Thiel de overgang meegemaakt van een strikt Westkapelse naar een Knokke- Heistse instelling en naar een op dezelfde basis verwisselend schoolbestuur.
Curriculum vitae Louis Thiel.
Geboren: Brugge, 6juni 1936
Lager onderwijs: Westkapelle
Studeerde 2 jaar Middelbaar Onderwijs aan het St.-Lodewijkscollege te Brugge.
Daarna 5 jaar Normaalschool in Torhout.
Afgestudeerd aan de Normaalschool te Torhout en diploma Lager Onderwijzer - 1955
Interim:
1 - Lapscheure 06-02-1956 – 08-02-1956
2 - Knokke - Sportlaan 28-02-1956 – 10-03-1956
3 - Knokke - Sportlaan 22-05-1956 – 26-05-1956
4 - Knokke - Sportlaan 15-06-1956 – 19-06-1956
5 - Westkapelle - Gemeenteschool 05-09-1956 – 31-10-1956
6 - Heist - Gemeenteschool 19-01-1956 – 19-06-1956
7 - Westkapelle - Gemeenteschool 06-.01-.1958 – 28-06-1968
Benoemd:
8 - Westkapelle - Gemeenteschool 01-09-1958 – 06-09-1968
Waarnemend schoolhoofd
9 - Westkapelle - Gemeenteschool 01-09-1968 – 06-09-1968
Benoemd schoolhoofd
10 - Westkapelle - Gemeenteschool 01-09-1968 – 01-09-1993
Benoemd schoolhoofd
11 - Westkapelle - Gemeenteschool + Heist 01-10-1980 - 01-01-1993
Op pensioen: 1 januari 1993 Datum van overlijden: 6 december 2003
G.R.W. zittg. van 6.9.1968.
III. De Schoolbevolking
Aanvankelijk was ons opzet de school- en klassenbevolking nauwkeurig aan te geven. Weldra stelden we vast dat dit eigenlijk niet doenbaar is, omdat alleen het aantal arme kinderen, knechtjes en meisjes die kosteloos onderwijs kregen, aangegeven werden, plus de schadeloosstelling die te dien hoofde de onderwijzer verschuldigd was. Rekening houdend met deze vaststelling leek het ons onmogelijk een algehele statistiek aan te leggen.
Afkortingen:
- R.A.B. Prov. W. VI. 4de afd. nr. : Rijksarchief Brugge, provincie West Vlaanderen, 4de afdeling, nr
- G.R.W. zittg. : Notulen van de gemeenteraad Westkapelle, zitting van
- G.A.W. : gemeentelijk archief Westkapelle
- A.B.B. : Archief van het bisdom Brugge.
IV Addenda
Zie originele pdf voor:
- Tabellen : Onderwijzers in de Gemeenteschool van Westkapelle
- Geraadpleegd archief
- Algemene Bibliografie
Voetnoten
1. M. Coornaert, Westkapelle en Ramskapelle, Tielt, 1981, p. 243 -246. J. Opdendrinck, Westkapelle, onuitgegeven werk, overgenomen. in Rond de Poldertorens, 1959, eerste jaargang, nr.3. Nota van de eindredacteur: Het werk van J. Opdedrinck, Westkapelle. Geschiedkundige schets; werd uitgegeven door het Bestuur van de plaatselijke afdeling van het Davidsfonds, met de medewerking van de Kring voor Geschiedenis en Heemkunde St.-Guthago. 1959.
2. Standaard Encyclopedie voor opvoeding en onderwijs. Antwerpen, 1974. Dl. 1, 179. -Prof. K. Declerck Momenten, (uit de geschiedenis van het Belgisch onderwijs), D1, onder 1884.
3. Prof. K. Declerck, Momenten... Dl.1, onder 1895.
4. Stand. Encyclopedie Dl. 1, 180
5. R.A.B. Prov. W-Vl. 4de afd. nr.45.
6. A.B.B. reg. B. 348.
7. Privé collectie. Conferentiewerk 1901(opgemaakt door de Westkapelse onderwijzers C. Delanghe en L. Mesuere Zie ook: Liber memorialis
8. Mondelinge mededeling in Mei 1996.
9. R.A.B. Prov. W-Vl. 4e afd. nr. 45.
10. G.R.W. zittg van 9 februari 1874.
11. G.R.W. zittg van 9 november 1882.
12. G.R.W. zittg van 11 april 1893.
13. G.R.W. zittg van 9 oogst 1898.
14. G.R.W. zittg van 29 april 1902.
15. G.R.W. zittg van 23 september 1915.
16. G.R.W. Zittg van 6 november 1930 en 23 october 1935.
17. .Maison située â quelque distance de la salle décole, ce qui présente toujours les plus grands inconvénients pour la surveillance des élèves et la discipline â l’école (Brugge 14 april 1856), de provinciale inspecteur aan de gouverneur, in R.A.B. Prov. W-Vll. 4de afd. nr.190.
18. R.A.B. Prov. W-Vl. 4de afd. nr.190.
19. Mémorial administratif de la Province, 1856, p. 552 e.v.
20. R.A.B. Prov. W-V1. 4de afd. nr.190.
21. lbid. brief van 17 maart 1858.
22. Ibid. brief van 16april 1858.
23. G.R.W. Zittg. 19.4.1865.
24. De raad besluit met eenparige stemmen in grondbeginsel tot de bouwing van een nieuw schoollokaal met woonst en tuin voor de onderwijzer en verder te zoeken naar grond in of rond de dorpsplaats (G.R.W., Zittg van 5 april 1867).
25. G.R.W., zittg. van 26.4.1867.
26. G.R.W., zittg. van 12.9.1867.
27. Bestaat het notarieel archief van deze notaris nog?
28. G.R.W., zittg. van 12 januari 1868.
29. G.R.W., zittg. van 28 februari 1868.
30. Ibid. zittg. van 2 april 1868.
31. Ibid. Ter zittg. van 29.12.1868: 27.965 fr. en van 8juni 1869: 29.185 fr.
32. G.R.W. zittg. van 2juni 1870.
33. Ibid. zittg. van 17 februari 1871.
34. Ibid. zittg. van 22juni 1871.
35. Gebruik van bouwstoffen vooraleer ze door de Commissie goedgekeurd werden; aanmaningen bleven zonder uitwerksel; de samenstelling van de mortel liet te wensen over; de hoedanigheid van de steen en het metselwerk waren slecht en de’ arduin tenemaal misvormd. (G.R.W. zittg van 6 september 1871).
36. G.R.W., zittg van 6sptember 1871.
37. G.R.W. zittg van 22 april, 13 mei en 26 december 1872.
38. G.R.W. zittg van 5juni 1884.
39. G.A.W. Het conferentiewerk van meesters Delanghe en Mesuere voegde daar nog aan toe: speelplaats en klassen werden met bloemen versierd zodanig dat de kinders daar leefden in een omgeving van kalmte, vreugde en geluk.
40. G.R.W. zittg van 3juli1939, 11.9 en 21.9.1945.
41. Te weten: het uitbreken van het bestaand vloerdek, het uitgraven van de ondergrond en het nivelleren tot gelijke hoogte en het aanbrengen van speciale rode dallen van 30 x 30 x 4 cm.
42. G.R.W. zittg.. van 4.3 en 20.7.1960.
43. Stand. Encycl. Dl 4, 274, met opgave van lit. P. Behaegel “Beredeneerde leerwijze” tijdschrift voor onderwijzers, uitgegeven te Brugge van 1842 tot 1850.
44. Ibid. Dl. 4, 66.
45. K.B. 21juni 1862, art. 11 in R.A.B. Prov. W.Vl. 4de afd., nr. 340.
46. Les professions: d’aubergistes, débitant de boissons, de maçons, de boucher, clerc de notaire, commissaire priseur, crieur public, afficheur, de même que toutes celles qui présentent un caractère de domesticité sont considérées comme incompatibles avec les fonctions d’instituteur. (R.A.B. Prov. arch. 4de afd. nr. 349).
47. bid.
48. R.A.B. Prov. W.VI. 4de afd. nr.340.
49. R.A.B. Prov. W.VL 4de afd. nr. 50. - R.A.B. Burgerlijke stand Westkapelle 1386150 - conferentiewerk, 1901.
50. R.A.B. Prov. W.VL. 4de afd. nr. 59. - G.R.W., college van burgemeester en schepenen van 7 sept. 1848.
51. R.A.B., Prov. W.V1. 4de afd. nr. 54. -G.R.W., zitting van 3.8.1848.
52. Advies prov. inspectie 18 juli 1867 in: R.A.B. Prov. W. VI., 4de afd. nr.349.
53. Zie voetnoot 22
54. R.A.B., Prov. W. VI. 4de afd. nr.250, zitting van 14.8.1862.
55. Il a une bonne tenue. II possède les garanties requises. II y a Iieu de croire qu’iI se conduira convenablement â I’égard des autorités, du public, des pères de familie et des éièves - (R.A.B. Prov. W. Vi. 4de afd. nr.305).
56. lbid. - G.R.W. zittg. van 15.2.1871.
57. G.R.W. zittg. van 17.2.1871 en 15.5.1879. -Toen C. Delanghe benoemd werd tot gemeentesecretaris - ambt, onverenigbaar met dit van onderwijzer - vroeg en bekwam hij zijn eervol ontslag (G.R.W., zittg. van 29.1.1906).
58. G.R.W. zittg. van 22.10.1877, 26.9.1890 en 7.1.1896.
59. G.R.W. zittg. van 11.12.1884. - Zie in de inleiding, derde organieke wet van 20.9.1884, waarbij het godsdienstonderricht gegeven mocht worden bij de aanvang of het einde van de lessen”
60. G.R.W. zittg. van 12 .6.1901.
61. Ibid. zittg. van 15.12.1885.
62. Conferentiewerk 1901.
63. G.R.W. zittg. van 19.9.1889.
64. G.R,W. zittg. van 11.4.1893; 20.12.1848; 30.3.1920.
65. 900 fr. gebracht op 1200 (1893), 1700 (1906.), 1800 (1907) plus dan in 1919 en 1920: minimum wedde: 3000 fr. + periodieke verhogingen 2500 fr. + huishuurvergoeding: 400 fr. + gezinsvergoeding 400 fr. = 6.300 fr.
66. De data verwijzen naar de besluiten van de gemeenteraad.
67. K. Deckleck, in: Momenten...1898, relateert dat in het Lager onderwijs een campagne gevoerd werd tegen de verslaving aan alcoholische dranken. In de scholen moest gedurende een half uur in de week op de gevaren van dit alcoholgebruik gewezen worden (ministeriele circulaire van 20 april 1898).
68. J.. Opdedrinck, Westkapelle. - Liber memorialis, fol. 57.
69. Liber memorialis, fol. 57 en 61.
70. G.R.W., zittg. van 19.1.921.
71. G.R.W. zittg. van 12.3.1957.
72. G.R.W. zittg. van 17.6.1963.
73. G.R.W. zittg. van 17~6.1963.
74. Overleden ten gevolge van een verkeersongeval in de Dudzelestraat op 28 augustus 1968.