De zevende dag rustte God
Johan Ballegeer
En wat deed God de achtste dag
Toen hij zijn mooie schepping zag ?
Hij ging gewoon naar ‘t syndicaat.
Want hij werd toen behoorlijk kwaad.
Die achtste dag duurde miljoenen mensendagen
Dus kreeg de Schepper reden om te klagen.
De mens, zijn zesde creatuur
bleek niet content te zijn met zijn natuur.
Hij plukte vegetarisch van de bomen.
God zag het euvel dus al komen.
Hij ging bij een jurist om raad.
Die advocaat werd razend kwaad.
“Wie denk jij wel te zijn !“ riep hij. “Begot ! “
Ik ? Ik ben gewoon al heel lang God.”
En denk Jij dat alles wat Jij schiep,
Zo goed is, zo perfect, zo hiep-hiep-hiep ?
“Beh, oui,” zei God in “t Frans Die appelboom...”
Een appel ? “t Was een vijg,” zei sloom
de wetgeleerde, die Eva wel mocht lijden,
Een vijg, waarmee ze Adam sluw misleidde.
God keek beduusd en werd heel bang.
De man wees op een prentje met een slang.
“En waarom moet dit brave beest
nu op haar buik gaan kruipen ? Hij is ‘t geweest...”
“Wie ? Wat ?” kreet de parafenruiter. “Wat ongehoord.
Hoe kroop zij dan tot voor de feiten voort ?
Was zij een vogel ? Vis of wat ?
Zeg me dat gauw. En nog entwat”.
“Meneer,” stamelde God. “Meneer? Ik heet Mozes.”
Jij schiep de aarde in een dag of zes.
Jij had de zelfvoldane moed,
te zeggen: “ziezo en alles is heel goed.”
Maar varkens, oesters en konijn
vind ik niet goed en zelfs niet rein.
God zweeg maar stil en zuchtte toen:
“Ik stop ermee, de mensen moeten “t zelf maar doen.”
Toen schiep de mens maar mee aan polders, akkers, weiden,
met daarin leuke boerendochters, knappe meiden
met een kasteel en molens, kapellen en ook kerken
En trotse Poldertorens waarrond de boeren werken.