Molens in de Zwinstreek
Johan Ballegeer
Opgedragen aan de nagedachtenis van onze stichter-voorzitter wijlen René de Keyser.
Voor onze kleinkinderen hebben wind-water-en rosmolens geen enkele betekenis meer. Ze krijgen hun boterhammen verpakt en versneden op tafel. Dat daar meel aan te pas kwam is voor hen niet te begrijpen. Dat dit meel of die bloem van tarwe en rogge komt is hen een raadsel. Daarom treuren ze helemaal niet als er nog eens een molen omwaait of instort. Voor ons is elke molen een stuk architecturale nostalgie. En zeg het niet luidop of je kleinkinderen denken dat je een slag van de molen hebt gekregen. Wie hoorden we laatst nog zingen van de molen van de Kromme is omgevallen? En wat mag “wie eerst komt, eerste maalt” betekenen. Laten we ze met een molensteen aan de hals in zee werpen. Voor de logopedisten dit zinnetje: “Mien moeder maoldeg meel met Miete moeiens meuln.” Nog ingewikkelder is het kwelvers: “Moeders meulenaore moet morgen meel malen. Moeder moet morgen mokken maken.” Wie het foutloos aframmelde werd erop gewezen dat hij toch fout was. Meel wordt niet gemalen. Het is het graan dat men maalt.
Daarom beginnen we met wat molenwoordenschat.
- baliemolen: Ook wel zwichtmolen genoemd. Zie stellingmolen.
- banmolen: Je gelooft het niet maar de heren (graven en barons) pretendeerden, dat de wind en het water hun eigendom was en dus moest men daar belasting (rechten) op betalen. Deze molens werden banmolens genoemd. Kloosters en abdijen waren daarvan vrijgesteld. De Franse Revolutie schafte deze rechten af en vond.., nieuwe en zwaardere belastingen uit. Willem 1 voerde in 1831 opnieuw het maalgeld in.
- bergmolen: molen op een lichte verhevenheid.
- folklore: molentjes waren het symbool van onrechtvaardigheid. In 1577 werd de bruiloft van een Lombard (=woekeraar) verstoord door jongelui die blaadjes met molentjes rondstrooiden. grondzeiler: stenen molen waarvan men vanop de begane grond de zeilen kan aanspannen.
- ketser: In de middeleeuwen en onder het ancien regime mochten de molenaars niet zelf het graan ophalen of het meel afleveren. Dat deed de ketser met zijn ketserskar. Deze werd meestal getrokken door een ezel omdat een paard door de zwaaiende wieken schichtig kon worden.
- ligger: de onderste vastliggende molensteen.
- loper: de bovenste ronddraaiende steen.
- meel: In een uur kon men 3 â 400 kg malen.
- molenaar: niet alleen de eigenaar of de uitbater, maar om zijn wit bestoven rug ook een meikever.
- molenas: as die de roeden (=wieken) draagt bij een molen.
- molencomité: In de zomer van 1938 werd een provinciaal molencomité opgericht. Baron Pecsteen en Jozef Schramme werden belast met het nazien van de molens in het arrondissement Brugge. Begin 1940 werd aan het gemeentebestuur van Oostkerke voorgesteld de molens te laten klasseren. Het voorstel werd in de wind geslagen.
- molenijzer: ijzer dat in de bovenste molensteen ligt en dat daar aan de spil bevestigd is, om de steen in de rondte te doen draaien. Ook rijn genoemd. Het is ook een heraldisch symbool.
- molenkot: hok of gebouw waarop een staakmolen staat.
- molenaarspatroon: hoewel er boven de molenpoort meestal een Mariabeeldje stond, was Sint Viktor de patroon van de molenaars maar daarnaast bleef er toch iets heidens hangen. Boven heel wat molens zat een zeemeermin als windwijzer. Je kon dus wel twee heren dienen.
- molensteen: maalsteen. Soms heeft een molen twee paar maalstenen : één voor bakmeel en één voor veevoer. Daarbij komt nog soms een pletrol voor haver, gerst en bonen. Of pletbalken voor het slaan van olie.
- Molenstraat: de meest voorkomende straat in Vlaanderen. Ook Molenwijk en Molenhoek.
- molenwiek: molenroede met daaraan bevestigd het hek, waarop de zeilen waren gespannen. De stand van de wieken had een betekenis: rouw, trouw, feest, geboorte of ook “geen werk” of “men is de stenen aan het scherpen.” De Fransen en de Duitsers zagen er een vorm van spionage in. Vaak met reden. De Sint Sebastiaansgilden zetten er ook wel hun gaaien op.
- multer: Is de hoeveelheid meel die de molenaar neemt in plaats van geld, het loon voor zijn arbeid. Meestal lI24ste.
- olieslagmolen: hier worden op en neer slaande balken in beweging gezet om koolzaad te pletten en te persen. Men had die olie ook nodig voor verlichting.
- rosmolen: molen waarvan de stenen in beweging gebracht worden door een paard. In West-Vlaanderen ook een meneze of perdemolen genoemd. Op 15 juni 1757 verschijnt een advertentie dat de geenen die eenige peerdemeulens wensen te erigeren danof de permissie kunnen bekoomen sonder eenige costen... Dit is de inzet naar de volledige vrijheid.
- staakmolen: windmolen op een voetstuk, op een stander van balk-of metselwerk, gewoonlijk op een dijk of een heuveltje. Om hem “in de wind” te zetten wordt de hele molenromp gedraaid. Synoniem: Standaard-of standerdmolen. Bv. De molen van het Kalf te Knokke.
- standaardmolen: zie staakmolen.
- stellingmolen: molen met een stelling, d.i. houten constructie om de molenromp, waarop men kan lopen. Ook baliemolen. teerlingen: de vier kubusvormige blokken waarop de staakmolen staat.
- vang: plank met houten remblokken op de as van de molen. Bij hevige wind kan de molen door de vang lopen en brand veroorzaken. Zoals de molen bij Platheule.
- vliegende molen: Na 1944 kende men gedurende een korte periode de rage van de vliegende molens. Een kleine mechanische molen op een vrachtwagen reed van hoeve naar hoeve.
- watermolen: molen die in beweging werd gebracht door het water van een beek. In onze streek kwam de eerste er in 1127. Hij wordt vermeld in het relaas over de moord op Karel de Goede.
- windmolen: molen in beweging gebracht door de wind. De eerste in onze streken wordt vermeld in 1183. Ze waren alle zuidoost georiënteerd. Eind l4de eeuw werden de windmolens kruibaar. De eerste waren de Coutermolen en Beu kemaremolen.
Wie is de oudste?
- 1272: Raaswallemolen te Uitkerke
- 1288: Jan Zots molen te Heist
- 1288: Louis’ molen te Moerkerke
- 1295: Jan Godswils molen te Koolkerke
- 1310: Scheeweghemolen te Moerkerke
- 1323: Molen van Hoeke
- 1324: Jan Buucsmolen te Sluis
- 1333: Aermemolen te Westkapelle
- 1336: Riecelemolen te Dudzele
- 1341: Eekemolen te Oostkerke
- 1364: Leughehouckemolen te Heist
- 1375: Coutermolen te Lissewege
- 1397: Noordmolen te Lissewege
Waar staan of stonden ze?
CADZAND
1. De Beitmolen (afb 1)
Gerestaureerde stenen molen ingericht als Zeeuws oorlogsmuseum.
DAMME
2. De Schellemolen of Dullaerts molen. (afb 2)
is misschien wel de bekendste molen van Vlaanderen. Voorheen was het een houten staakmolen. Rond 1800 woonde er ene Laurentius Braet. Zijn zoon Nobert zag de stenen molen in de plaats komen. Het is sindsdien een stenen bergmolen uit 1867. Reeds in de Middeleeuwen stond op dezelfde plaats aan de hoek van de Reie met de vestinggracht een banmolen die de eigen volkeerst heette. Het leenrecht hoorde toe aan de graven van Vlaanderen.
Margareta van Konstantinopel en haar zoon Gwijde van Dampierre verkochten in 1267 dit recht aan de stad, maar bleven niettemin de helft van de opbrengst opeisen. Toen men hem in 1867 in steen herbouwde, werd er in de onderbouw een olieslagmolen geïnstalleerd waarvan de stenen nu nog te zien zijn. In 1975 werd de molen eigendom van de provincie West-Vlaanderen en dus gerestaureerd. Hij werd beschermd monument. De molen kan worden bezocht tijdens de weekends en de feestdagen van juni tot eind september en in de paas-en pinksterdagen.
Blijkens de mededelingen van R. Vandenberghe in zijn boek Damme, 1956, p. 77 zou de Scellemolen vroeger een watermolen geweest zijn. Margareta van Vlaanderen stond in 1267 deze molen af aan Damme. Louis Dullaerts, vader van Pol, hielp de molen bouwen, nadat Norbert Braet, molenbouwer er falliet ging. De houten molen was omgewaaid. Bart Braet was molenaar voor de Du 1 laerts
3. De Zuidwatermolen
In 1296 moet er ook reeds een watermolen geweest zijn te Damme Hij wordt voor het laatst in 1555 vermeld. Hij werd in beweging gebracht door het water van de Reie. De uitbaters waren Mer van Caloen en Jacob Haesaert. (RDP III, 142, 146)
4. Watermolen bil Michem
In 1252 wordt deze vermeld in het toltarief van het Zwin. In 1361 werd een speciale sluis ernaast gebouwd om het waterdebiet te regelen. In 1456 staat de molen in brand. (RDP III, 146).
5. Dhulsters molen
Stond bij Platheule. Maar molenaar Dhulster heette eigenijk Devliegher. Rond 1805 was de molen eigendom van de heer van der Donckt.
DUDZELE
6. De Eikemolen
Stond 6 km ten noorden van de Pannemolen op de oostzijde van de Ronsaertweg in het ambacht Oostkerke. Het is een raadsel hoe de heren van Dudzele die over deze molen gingen, een molen konden oprichten binnen het ambacht Oostkerke. De molen ging teloor bij de godsdiensttroebelen van de l6de eeuw.
7. De Westmolen, Dorpsmolen of Grote Molen (afb 3)
In 1477 spreekt men reeds van de Westmolen. Hij stond bij de splitsing van de Dudzeelse heerweg en de Herdersbruggestraat. Hij hoorde, zoals de andere molens, toe aan de heer van Dudzele (Zie RDP, XV,4, 151). In 1740 wordt de molen door Adriaan Gilliodts verkocht aan Pieter Bossele. Zijn vrouw Joanna Pantens wordt volle eigenares en hertrouwt met Pieter van Middelem. In 1835 bouwt Frans Lievens de stenen molen. Lievens werd als zoon van een molenaar in 1797 geboren te Stalhille. Hij trouwde in 1827 met de Dudzeelse
Barbara Huet. In 1881 ziet Karel Proot de wieken draaien. Na zevenenveertig jaar wordt de zaak verkocht aan Cyriel Wentein voor 100.000 frank en 15.000 frank notariskosten. In 1914-1918 deden de Duitsers de wieken afnemen, omdat ze meenden dat men met de stand ervan berichten kon doorseinen. Wat inderdaad mogelijk was. In 1925 verloor Karel Slembrouck er bij een ongeval zijn rechterarm. De molen werd gesloopt in 1931. Dudzele verloor een uniek stuk landelijke architectuur. Bron: Johan Ballegeer: Dudzele i.o.p. nr.67 en 68; RDP XV,151
8. Maenhoudts molen
Een Brugs weekblad schrijft op 27 januari 1899 over het smartelijk ongeval dat om 11.30 in de voormiddag plaats grijpt. Ten gevolge van een rukwind is de molen van Frans Maenhoudt omgewaaid. Frans werd ernstig ziek en stierf eraan. Deze houten staakmolen stond blijkbaar op nog geen 100 m van de grote Westmolen. Vreemd. Of was dit de vroegere houten molen die vervangen werd door de stenen molen?
9. De Oostmolen of Cleene molen (afb 4)
Wordt al in 1447 vermeld in de Ommeloper van Reigaersvliet en was zoals alle molens te Dudzele eigendom van de heer van Dudzele. Zelfs de wallen waar ooit een molen had gestaan, zoals die van de Ricellemolen en de Berghmolen. De molen en het molenhuis stonden op 81 roeden cijnsgrond langs de huidige Stapelvoordestraat bij de Hoge Maet. Er naast lag ook een mekanische maalderij. In de l5de eeuw stond hier reeds een houten staakmolen, de Kleine-of Oostmolen. In 1754 werd hij verkocht door Pieter Charlet aan Jozef Neyts, de zoon van Pieter. Hij werd omstreeks 1856 gesloopt en vervangen door een stenen exemplaar. De laatste molenaars waren Louis Hoemaecker (1890-1 920) en Cyriel van Houtte (tot 1927). Deze verkocht molen, erf en huis aan Edward Lanckriet, die de molen nog uitbaatte tot 1936. De jaren daarop werd hij gesloopt. (Dudzele i.o.p.nr 69 en 70) (RDPXV,149)
HEIST
10. De Zuidmolen (afb 5)
Reeds rond 1300 wordt een Suytmolen in de Oudemaerspolder dichter bij het dorp herbouwd. De Zuidmolen met bijbehorende hoeve was een open staakmolen langs de vroegere Evendijk (Markstraat). Hij wordt reeds vermeld in 1655. Jozef Baervoets (1842 1895) was er de eigenaar van. Later kwam Emile Demuynck de hoeve bewonen; De molen werd omgetrokken in 1932. Foto in D. Lannoy: Terugblik, o.c.
11 .De Oostmolen of molen van Thiel
Op de hoek van de Westkapellestraat (Evendijk) met de Kromme Dijk (Pannedijk), op de Oosthoek dus, ligt daar nu het huis Het Molentje. Tot in 1944 stond hier inderdaad de molen. Burgemeester Simon Schoutteeten (1829-1854) bouwde hier in 1836 een houten korenwindmolen. Zijn laatste bewoner was Charles Sabbe. In 1944 stonden hier Duitse kanonnen die de kerk van Lissewege beschoten. De Duitsers haalden de molen omver omdat de Canadese artillerie hem gebruikte als richtpunt. Het bijbehorende molenhuis en de herberg moesten in 1985 plaats maken voor een villa.
12. Rosmolen
Op de hofstede uitgebaat door René de Smit langs de weg west van de spoorweg was een achthoekig rossekot met een binnenmeter van 5,20. De muren waren anderhalve steen dik en hadden een hoogte van van 2,50 m. Het kot was gedekt met stro. Afgebroken in 1963.
13. Jan Brantinsmolen
In het Rentenboek uit 1405 van de “Aermen van Lisseweghe” is sprake van deze molen “in de prochie van Coudekerke” ONO van de kerk buitendijks.
HOEKE
14. Hoekemolen (afb 6)
De huidige molen aan de Natiënlaan staat op een kleine kunstmatige heuvel. Hij werd gebouwd in 1840 en buiten gebruik gesteld in 1936. Hij vervangt een houten staakmolen die tijdens de storm van 27 september 1839 omwaaide. Hij heeft twee koppels molenstenen. Op één van de molenijzers lezen we: “Nouviaire Fondeur en fer Bruges op de andere “P.D.L. en “1772”. In de Spaanse tijd stond hier al een molen. De molenaar werd driemaal na elkaar gebrandschat. Toen besloot hij maar zelf soldenier te worden. Ook in 1702 is de molenaar insolvent door de plundering vanwege de “Hollanders”. In maart 1987 werd hij gerestaureerd en beschermd monument. De molen is gebruiksklaar en kan bezocht worden. Bron:Luc Devliegher. De Zwinstreek. Uitg. Lannoo. Tielt,1970.
KNOKKE
15. De Kalfmolen (afb 7)
Op de Graafjansdijk pronkt de Kalfmolen die zijn naam dankt aan deze wijk. Het is een open standaardmolen of staakmolen met twee verdiepingen. Hij werd omstreeks 1600 gebouwd om graan te malen voor de Spaanse troepen. Hier maalden in 1834 Ignace Devos en tot 1914 Edward Verheye. In 1886 is het Charles Lievens. Deze mooie korenmolen is niet meer in gebruik. Op de wiekenas zit een groot en een klein bovenwiel die door een schijfloop de molenijzers (klauwijzers) aandrijven. Op het grote bovenijzer staat IHS. ANNO.
1746. 1CM. Het kleinste molenijzer is gemerkt 180-(Het vierde cijfer is onleesbaar). Op een balk staan als oudste data 1705, 1733, 1770. Op 29 maart 1886 wordt de molen tijdens een onweer praktisch gans vernield. In 1923 werd hij gerestaureerd door de Knokkenaar R. Annys. Sinds 1928 is de molen bezit van “Les amis de la Commission Royale des Monuments et des Sites.” Hij werd dan ook wel eens de Gouvernementsmolen genoemd. De laatste molenaar was Lothaire Peel. De houten standaardmolen werd in 1950 geklasseerd en nog maar eens gerestaureerd in 1979. Hij was toen sinds 1974 eigendom van de gemeente. Bron: Luc Devliegher. De Zwinstreek. Uitg. Lannoo. Tielt, 1970.
16. Blommaerts molen
Het molentje op de Gravenjansdijk op het einde van de Papenpolder moet daar gezet zijn door Ko Blommaert niet verre van Blommaerts hul. Hij werd in 1870 verzet naar de Plattendijk. Hij was laatst eigendom van de familie Mengé. Hij zou rond 1970 verdwenen zijn. RDPXXIII, 26.
17. Lievens molen, de Bosmolen (afb 8 & 9)
In 1853 richtte Maarten van Damme een aanvraag tot het gemeentebestuur om “een graenwindmolen te stigten op circa 25 meter van het huys van de weduwe van Jan van Houtte, gewezen veidwagter van deze gemeente”. Karel Lievens belandde in Knokke rond 1860 om er een bakkerij uitte baten. Hij werd eigenaar van de “Molen van de Zeemeermin”. Deze molen bleef in gebruik tot 1902. In 1899 begon Lievens in het molenaarshuis het “Hôtel Baudouin”. Er hing een bordje naast de deur in het Frans natuurlijk! Pension de familie
Maison tranquille jusqu’a dix heures du soir, want dan kwamen de artiesten binnen en braken alle duivels los. De faam van deze festiviteiten weerklonk tot in Brussel. Het waren er heel wat: Verwee, van Rysselberghe, Artan, Rops. Zelfs Duitsers, Fransen en een Spanjaard. Toen de oorlog in 1914 uitbrak vluchtten ze als een bende bange hazen naar Retranchement. Lievens molen stond ooit nabij de oude Margaretakerk Hij werd in 1932 verplaatst naar de Boslaan 6 op het eigendom van baron Snoy. Het binnenwerk in deze standaardmolen op molenkot is niet meer aanwezig. Bron: Luc Devliegher. De Zwinstreek. Uitg. Lannoo. Tielt,1 970.
18. Dornsmolen
Knokkes tweede molen stond honderd meter ten oosten van de Zeeweg (Lippenslaan) op de overstoven Graafjansdijk bij de kruising met de latere Piers de Ravenschootlaan. Hij werd door August Leopold van Damme opgericht in 1881 en waaide omver op 3 maart 1897. De Franse impressionist Pisaro zette hem op doek.
19. De Molen van Siska (afb 10)
Omstreeks 1901 waaide de molen van Louis Devos van zijn stenen molenkot. Francisca Defonseca-Fincent (Moeder Siska) liet hem als stenen grondzeiler herbouwen bij de Oosthoekstraat. De korenmolen werd laatst als woonhuis gebruikt. Hij werd in 1902 gebouwd door molenbouwer Karel Peel uit Ramskapelle voor rekening van Louis Devos. Het was de derde molen op deze plaats. In 1862 kreeg hij de naam van Schapersmolen, ook een standaardmolen. In l88lheette hij de Vossenmolen, nog steeds op een stenen molenkot. Sinds 1928 is de molen uit 1902 buiten bedrijf. De molen en de bijgebouwen verdwenen om plaats te maken voor het hotel van Patrick Rommel dat op zijn beurt in 1997 plaats ruimde voor een luxueus wooncomplex. Bron:Luc Devliegher. De Zwinstreek. Uitg. Lannoo. Tielt,1970.
20.Rosmolen
Op de hoeve Vandepitte op ‘t Hazegras was er een rosmolen die nog in 1893 vermeld werd.
LAPSCHEURE
21 .Noord molen
Een oude molen stond aan de Preekboom in de “Meulenpolder” langs “den dyc ofte de straete of den waterganc”. Het tiendenboek van 1400 heeft het er over. Ook de ommeloper van 1600 vermeldt hem nog. Nu nog kent men de meulenwallekens (volgens sommige auteurs op Moerkerke).
22.Oliemolen
Op de wijk Brungheers lag in 1495 een oliemolen. René de Keyser twijfelt er aan of deze molen wel goed werkte gezien het laag debiet van de wateringen ter plaatse. (RDP III, 145)
23. Rosmolen
Ver oost van het dorp op de hoeve Wyffels was een rosmolen die afgebroken werd in 1946.
24. Larscheuremolen
Deze stond rond 1600 waarschijnlijk in de Pannepolder
25. Paridaensmolen
Pieter Paridaen maalde het laatst met een houten windmolen. In 1916 werd het oudste dochtertje doodgeslagen door de wieken. Het was 2 1/2 jaar oud. In 1922 heeft de molenaar hem zelf met een paard omvergetrokken.
26. Weeldemolen
In 1440 wordt een waterloop gedolven die langs Middelzande oostwaarts loopt tot Jacob van Heyle’s molen. Dit is vermoedelijk de latere Weeldemolen. Hij wordt wel al in 1417 vermeld. Waarschjnlijk dezelfde als de molen bij de Weerdijk. In 1666 als verwoest beschouwd.
27. Antoon de Baensts molen
In 1412 hoorde de molen aan Filip van Steeland. Maar ook Weelde hoorde aan de Baenst. Waarschijnlijk dezelfde als de Hellincs mulne van Steenland uit 1411.
KOOLKERKE
28. De Pannemolen
Deze molen stond 1200 m ten noorden van de Brugse Sint LenaartpoorL Hij was eigendom van de heer van Dudzele in 1447, 1567, 1701 en 1791. In 1447 hoorde hij toe aan Jan de Baenst. Het was een houten staakmolen op een ronde molenwal. Hij werd in 1892 vervangen door een ronde stenen molen, gebouwd met speciale ronde stenen. Begin 1700 is Jan de Keyser eigenaar en in 1777 een zekere PlasschaerL In 1784 is de heer van Dudzele Louis Erembout eigenaar en later: Johanna Logghe, Pieter en Marie de Brauwer, Jozef Plasschaert. De jaarlijkse cijns bedroeg 4 £ gr.
Op 18 19 februari 1919 werd ze vereerd met een roofoverval door de inbrekersbende Van Hoe Verstuyft. Emma Braet liet er het leven bij. Dochter Alice werd doodgeslagen door een wiek. De sneeuwstorm van 25 feb. 1958 rukte de wieken af. 11 mei 1963 sloeg de brand in de kap. In de notities van R. de Keyser leest men de zeer uitgebreide geschiedenis van deze eens zo prachtige molen. (RDP VII, 16: foto RDP XV,121)
29. De Dorrsmolen
Een houten staakmolen op een molenwal in 1701 eigendom van ene Busset. Hij stond naast de dijk van het oude Zwin en werd gesloopt in 1907 en vervangen door een mechanische molen.
30. Watermolen
In 1295 wordt bij Zeveneken op de Lisseweegse watergang een watermolen vermeld op de plaats Zevenwale. Misschien is dit dezelfde molen als deze te Sint Pieters. (RDP III, 144)
31. Ricelle-, Ryselmolen
Deze lag ten oosten van Kruisabele op de westkant van de Oostheerweg, nu Molenstraat. Hij wordt vermeld in 1336 en 1409. in 1439 is er alleen nog sprake van de molenwal.
32. Berqhmolen
De Rijselemolen werd opgevolgd door de Berghmolen die al in 1437 werd vermeld. In 1447 was Lodewijk van Roden eigenaar. De wal wordt nog vermeld in 1562. In 1569 horen de twee molenwallen toe aan Jacob Despars, een familielid van de heren van ten Berghe.
33. Jan Godswil molen
Deze molen werd al vernoemd in 1295.
LISSEWEGE
34. De Dorpsmolen, Miel Smidsmolen of De Zwarte Molen (afb 11)
Bij de Tiendenbrug, op sommige militaire kaarten verkeerdelijk Hendebrug gespeld lag Miel Smids molen. Van de Tiendenhoeve liep over deze brug de Tiendenweg naar de Tiendenschuur van ter Doest. De Zwarte molen (in tegenstelling tot de Witte) lag sedert 1429 bij het Sint Jorisbilkske, want de gaaien moesten van de wieken geschoten worden. In 1688 toen het nog een staakmolen was, maalde hier Pieter Moret fs. Maillaert Moret. Hij had eveneens belangen in de molen van Zwankendamme.Tussen deze overkruis gezette
wieken van de Dorpsmolen wapperde van 1920 tot 1940 bij elke feestdag een reusachtige Vlaamse leeuw. De zoon Cyriel was immers in 14-18 gesneuveld... voor Vlaanderen. Een van de vroegste gekende eigenaars was Michel Vandepitte, molenaar en kerkmeester. We vinden hem terug in de stamboom van ons bestuurslid Germain Vandepitte. Van 1700 tot 1768 is de molen weer in het bezit van de familie Vandepitte. Jan Vandepitte, gehuwd met Anne-Marie Claeys, was er na drie huwelijksjaren gestorven. Zijn weduwe hertrouwde met Karel Vankersschaever. Opvolger was Emiel Desmidt en zonen. De molen werd omstreeks 1960 afgebroken nadat hij in 1940 in een hevige storm zijn wieken verloren was. Twee houten tandwielen en het molenijzer berusten in het Sincfalamuseum. De molen was niet gewit tegen de regen maar ingestreken met oliekalei. De Witte Molen daarentegen.was om de zelfde reden witgekalkt. e volledige geschiedenis opgesteld door Germain Vandepitte bevindt zich in de noten van René de Keyser. Bron + foto in: Johan Ballegeer: Lissewege in Oude Prentkaarten, nrs. 54 en 89)
35, De Witte Molen (afb 12)
Ook wel Duysburghs molen genoemd ligt amper 150 meter verder, maar op de rechteroever van het Lisseweegs vaartje. Hij staat er sedert 1783. In 1978 schreven we over deze molen in Lissewege in Oude Prentkaarten onder nr. 88: “In de middeleeuwen telde Lissewege heel wat windmolens: De Koutermolen, de Beukemaremolen, de Raaswallemolen, de Zwankendammemolen, de Dorpsmolen en de Witte Molen. Aanvankelijk was hij ook ingericht als olieslagmolen. De molen hoorde toe aan olieslager Fluppe Cosyn en de grond waar hij op stond aan Maria Buckens, weduwe van Simon Bossier. Later werd de molen eigendom van Jan Baptist Cosyn, die echter geen molenaar was, maar kleermaker. De familie Bossier kocht de molen in 1861 en in 1867 reeds worden Jan Nijskens en Justina Vankerschaever er eigenaars van. In 1871 gaat de molen over in de handen van Dierickx-isschers en in 1899 wordt Philip Dumon (Demon?) er eigenaar van. In 1907 wordt Karel Duysburgh-Gheyle molenaar en de molen wordt korenmolen. In 1938 wordt de molen gedeeltelijk verdekkerd Thans is hij eigendom van de weduwe Urbaan Devriendt Julia Duysburgh. Laatste eigenaar was Omer Devriendt. De ernaast liggende hoeveherberg heette “Het Huys van Koophandel”. Tegenwoordig dreigt de molen te vergaan. Het zou spijtig zijn. In 1938 werd hij nog verdekkerd. Het is de laatste. In 1993 werd hij gesloopt. De molen verdween wegens onbegrip tussen privé-en openbaar initiatief, hoewel schepen Albert Claes hem poogde her op te bouwen in de hoge weide ten noorden van het Sint Jorismaaike. Een mooie afbeelding vinden we op de omslag van Rond de Poldertorens jrg. XXVI. Daar lezen we dat hij “In de Lissewegenaar” heette.
36. Zwankendammemolen, Seventjes molen of Axters molen
Al wat ervan overblijft is het befaamde Lisseweegse restaurant gevestigd in het molenhuis langs de Zeebruggelaan. Het was een houten staakmolen die reeds stond afgebeeld op een kaart van de Zwinstreek in 1561. In 1627 erven de kinderen van Suzanne Valenbost een deel van de rechten in de molen. In 1787 hoorde hij toe aan jonker Charles Legillon. Jozef Vredenburg, die iedereen gewoon Seventje noemde gaf hem zijn naam. Hij werd nog gerestaureerd in 1924 en gesloopt in 1929. Bij het slopen vond men enkele Oostenrijkse munten. Bij de molen hoorde de herberg “t Molentje”. Axters was ook arduinkapper. De mooie foto op p.54 in “Johan Ballegeer, Lissewege bezocht, Streekboek, 1999” werd ons bezorgd door de familie Axters.
37. Koutermolen
Een van de oudste molens in onze streek. Zou ook een van de vroegste kruibare geweest zijn. In RDP 1 publiceerden we een “Proeve van Toponymie”. Daar lezen we dat de Heule over de Lange Smalle Watergang de grens vormt tussen Lissewege en Uitkerke. In de Ommeloper van Uitkerke uit 1752 lezen we dat “De Schaapsbraakweg loopt voorbij wilent de Coutermeulen over de Schaapbraekeheule”. Deze molen lag dus in de Braambeierhoek. De hoeve Schaapbrake verdween voor een paar jaar in het bedrijvenpark tussen de
Zeebruggelaan en de Evendijk West. De molen verdween rond 1555. Sommige auteurs plaatsen hem in Uitkerke.
38. Beukemaeremolen
Beukemare is een Frankisch toponiem. De hoeve verdween in de zuidoostelijke uitbreiding van het Zeebrugse nijverheidsgebied. Ze werd ten dele herbouwd bij het Brugse crematorium. In het Renteboek van de Armen van Lissewege uit 1405, p. 27 is sprake van de Beukemaeremolen: “...bezet up 1 g 10 en land NO van de kercke west van Beukemare muelne ant waterscip tussen Margriete f. Pieter Boninsland...”. Molenaars: 1602 Pieter Morret; 1625 Thomas Bert; 1643; Paulis Briels 1661; Cornelis Smalleganck; 1777 Jacob Croos; Edward Devroe 1802.
39. De molen(s) van ter Doest (afb 13)
Op een figuratieve kaart uit 1561 prijkt een houten molen op een molenkot. Wie langs de Dudzele steenweg door de wijk De Zokke naar Dudzele rijdt en even halt houdt voor Pronkenburg kan nu nog de molenwal zien liggen.
40. Oliemolen
In 1468 lag de oliemolen van Jan van Meetkerke in puin. In 1480 draait hij al weer. In 1555 lag hij naast een meetstove aan de Grote Garre langs de Duzele steenweg. RDP 36,140.
41. Rosmolens
In 1911 waren er nog vier rosmolens te Lissewege. We hebben er slechts één gekend rond 1939, nI. deze van de gebroeders Desmidt die op het Sorialeen vlak achter de kerk boerden. Het molenwerk stond binnen het oostelijk gebouw. De dissel liep tot tegen de straat en rustte als de molen niet werkte op een omgegooid Duits soldatenzerkje uit 1914 1918.
42. Poermolen
In de wijk Poermolen heeft nooit een molen gestaan. Poermolen betekent een
wijk waar ooit een minder soort volk woonde.
MIDDELBURG
43. Driesens molen
Driesens molen stond in de richting van de Hoorn. Het was een houten molen op een wal omringd met water. De molen is verdwenen, In de plaats kwam een villa.
44. De Bruyckers molen (afb 14 & 15)
Van de tweede molen bleef de kuip nog staan in de richting van Eede.
MOERKERKE
45. Louis Meulne
In 1280. Noord over de Brieversweg. Hoorde aan heer Louis van Moerkerke.
46.Schramme’s molen
Notaris Fernand Callens (of Colens?) doet op 15 april 1853 (of 1859) een aanvraag om een stenen koornwindmolen op te richten benoorden de Vissersstraat naast het klooster. Colens was eigenaar en Schram molenaar. In 1862 werd Jacobus Provoost, molenaar op het Molentje eigenaar. De molen was slecht gebouwd en werd na negen jaar draaien afgebroken.
47. Oliemolen
De heer van Moerkerke bezat in 1438 een oliemolen die ook nog vermeld wordt in 1449 en 1451. De juiste ligging is onbekend. Waarschijnlijk lag hij op de Lieve daar deze een hoger waterpeil heeft. (RDP, III, 144)
48. Schutysers molen (afb 16)
Dit was in de l9de eeuw een olieslagmolen. Hij stond langs de Lieve tussen Moerkerkebrug en Westleibrug. Het was een molen met een gaanderij, een stellingmolen dus, herbouwd in 1858 en eigendom van Kamiel Schutyser. Hij was 19 m hoog, waarde meeste slechts 10 m plus de kap zijn. In 1944 brandde hij uit bij een poging van de Canadezen om over de vaart te komen. In 1957 werd hij totaal gesloopt. In de loop der tijden kreeg hij verschillende namen Oliemolen, Westleiemolen, Hoofdmolen, de Molen van zuid over de Leie,
Serruusmolen en Schutsmolen en natuurlijk verscheidene molenaars: 1729, Pieter Cherlet sr.; 1731 Lieven Stockman; 1735 Pieter Cherlet, jr.; Claes de Love; Jacob de Love 1760: Jan Serruus 1778.
49. Hoornmeulen (afb 17)
Pieter Cherlet was er molenaar in tot 1715 op de wijk den Hoorn. De molen hoorde eerder toe aan Pieter Cattoor. Zijn weduwe Kathelijne van Poucke hertrouwde met Cherlet, deze gaat in faling en de molen wordt verkocht aan Jozef Cattoor de zoon van Kathelijne. RDP XIV, 18,20. De molen stond bij de kruising van de Damweg met de Lapscheureweg. Gebruikers waren: Pieter Cherlet 1725; Wwe. Jacob Goethals 1729; Pieter Cherlet sr. 1730; Pieter Cherlet jr. 1756; Bernard Devos 1766 1792; Adam 1793. De laatste eigenaar
Jan Adam liet hem slopen in 1920.
50. Staqqaertsmolen
Op Houtinkwerve, een oude benaming voor de wijk de Hoorn, stond in de l6de eeuw de Staggaertsmolen aan de Oostkant van de Groenestraat, later verzet naar de Westkant.
51. Provoosts molen ook Smissemolen, Noordmolen of ‘t Molentie (afb 18)
Staat reeds bekend in de ommeloper van 1600. Gebruikers: Pieter Cherlet, sr. 1731; Jacob van den Broele 1734; Pieter de Schrijver 1736; Jan de Love 1742; Bernard Devos 1751; Pieter van Tente 1752; Jacob de Love 1756; Pieter Cherlet 1760; Laureys Provoost sr. 1766. De molens waren lenen die steeds weer verpacht werden. In 1910 werden twee wieken afgebliksemd. In 1922 werd de molen door Ko Provoost, de eigenaar, afgebroken om plaats te maken voor de eerste mechanische maalderij. De twintigjarige Maurits Provoost liet de molen zo geweldig draaien dat zijn zuster Pharilde wegvluchte.
Ook wel de Noordmolen genoemd. Waar hij stond kreeg de wijk de naam ‘t Molentje, bekend uit de Slag bij ‘t Molentje in 1944. De Canadezen hadden er hun hoofdkwartier.
52. Zuidmolen
Was een achterleen van het Kalkaertsleen. Hij stond aan de Westkant van de Vissersstraat. Dus in het centum van het dorp.
53. Thooftmolen
Deze molen lag bij het veer over de vaart te Moerkerke.
54. Wispelaere’s molentie
Op de militaire kaart staat zuid van de weg naar Scheewege in de Sloverhoek een klein houten molentje dat tussen 1890 en 1895 verdween. Het heeft slechts een paar jaar gewerkt. Molenaar was ene Louis de Wispelaere die trouwde in 1838. In 1962 bestonden de stenen van 90 cm diameter nog. Ze werden gebruikt om in 1914 1918 met de hand te malen. Balken zijn verwerkt in de schuur. Maar in 1500 1600 zou daar al eerder een molen gestaan hebben.
55. Vaqemolen (afb 19)
Frans van Damme vraagt op 28 april 1840 een verguning voor het bouwen van een koren-en oliemolen op de Vage. Zo genoemd naar de wijk de Vage. Rond 1850 kocht Pieter van Damme een molen in de streek van Torhout. Op zeventien wagens werd de molen naar Moerkerke gebracht en weer opgebouwd. Een paar jaar later werd hij eigendom van zijn neef Ivo van Damme. Tenslotte werd hij door Reybrouck gekocht die hem liet slopen voor de bouw van een muziekzaal.
56. Noordmolen
Een oude molen stond aan de Preekboom in de “Meulenpolder” langs “den dyc ofte de straete of den waterganc”. Het tiendenboek van 1400 heeft het er over. Ook de ommeloper van 1600 vermeldt hem nog. Nu nog kent men de meulenwallekens. Zou ook de Smissemolen geheten hebben. Is volgens sommigen op Lapscheure. René de Keyser vermeldt in zijn losse noten vier Noord molens!
57. Sareîtamolen
Het Sareptaklooster lag binnen een ommuurde wal waarin en mooi kerkje, een school, een werkplaats en een molen lag.
58. Scheewecihemolen
Is waarschijnlijk de oudste molen van Moerkerke. Het was de laatste houten molen die in onze streek gebouwd werd in 1845. Vernieuwd in 1894. Hij is dan eigendom van Alfons Adam, die hem laat afbreken in 1929. De opeenvolgende gebruikers van 1500 tot 1600 zijn gekend door de gemeenterekeningen. 1530 Cornelis van Vulpen; 1571 Pauwels Pantin; Salomon Huyseune; Gillis de Rycker; Achiel Spronckhof; 1635 Charles Spronckholf; 1636 Alexander Spronckholf. Later kwamen er malen: Pieter van den Broele 1727: Philip de
Mey 1729; Pieter Verhelle 1731; Pieter Kerschaever 1742; Pieter van Tente 1756; Pieter Cherlet 1764; J. Gaelens 1792 en daarna Felix Paridaen en Alfons Adam. In 1894 bouwde Jacob Coene gehuwd met Anne Marie Plasschaert een nieuwe houten molen. De bouwers waren de Moerkerkse molenbouwers de gebroeders de Backer. Camiel Adam kocht hem in 1911. Gesloopt in 1929.
OOSTKERKE
Op Oostkerke stonden niet minder dan negen rossekoten. Ze worden allen beschreven door René de Keyser in RDP Xl,140 e.v.
59. Rosmolen op de Naaie (afb 20)
In 1964 werd de vierzijdige rosmolen op de Naaie grotendeels gesloopt. Binnenwerks mat hij 4,60 x 4 m. Hij had één koppel molenstenen. Het molenijzer droeg de datum 1855 die ook op een steen boven de ingang stond. Bron: Luc Devliegher. De Zwinstreek. Uitg. Lannoo. Tielt,1970.
60. Rosmolen op Pereboom
Ook op Pereboom stond een rosmolen. Het was een achtzijdig bouwwerk dat later als woonhuis werd gebruikt. Bron: Luc Devliegher. De Zwinstreek. Uitg. Lannoo. Tielt,1970. Foto in RDPXI,144.
61. De molen van Eienbroeke (afb 21)
Stenen molen op een wal in de kap gedateerd 1874, na de brand van dat jaar. De eigenaar herbouwde hem en ging falliet. De molen heeft twee koppels maaistenen. Een molenijzer is gemerkt “lSb” en “1643”. Op de begane grond liggen twee ingangen en zijn twee vensters en op de verdieping nog twee. In 1961 werd door een plaatselijk molencomité geld ingezameld waarmee in 1962 de meest dringende herstellingen werden uitgevoerd. Met het oog op de restauratie werden in 1970 de wieken voorlopig afgenomen. Het molencomité werkte onder erevoorzitterschap van barones Jo van der Eist. Voorzitter was Georges Traen. In dit comité zetelden: Victor Petitat, Robert Huys, René de Keyser, Charles Coquyt, Maurice Broucke, Reginald Dautricourt, Benedict Lantsoght, Yves Parmentier, Albert Traen en en Maurice van Wassenhove. Kunstschilder Paul Klein maakte van de molen een gravure die verkocht werd ten voordele van de restauratie. Op de zuidzijde van de mote ligt een arduinen gedenksteen met het inschrift +R.T. 1924 ter herinnering aan het negenjarig zoontje René Thooft, dat de dood vond op H. Bloeddag toen het door een moienwiek getroffen werd.
René de Keyser somt in zijn nota’s volgende molenaars op:
1517 Thomas f. Jans Pieters;
1602 Jan Baynaert;
1611 Lieven van Heecken;
1627 Absalon van der Eecke;
1635 Jos Vereecke;
1640 Clais Coppens;
1651 Jan Pauwaert;
1660 Niklaes Pauwaert;
1677 Jacob Pauwaert;
1683 Jacob Coppens;
1690 Michael Vervaecke;
1692 Glilis Clarisse;
1694 J005 de Smit;
1711 Pieter Coppens;
1648 Pieter Baecke x Dorothea Lateste;
1748 Bernard Depré;
1753 François Oraal;
1780 Joannes van Kerschaever;
1800 Jacob van Kerschaever;
1812 Augustin de Vilder;
1831 Johannes van den Bussche;
1865 Jacobus Dupon;
1869 Amand Tyttens;
1881 1894 Julien Hanssens uit Brussel
toen maalden Jozef Vercruysse, Felix en Frans Provoost; 1894 Frans en Edward van Nieuwenhuyse; 1900 Frans van Nieuwenhuyse alleen; 1907 Jules Thooft; 1950 zijn dochter Maria wed. v. Julien Onderdonck. Bron: Johan Ballegeer: Gids voor de Zwinstreeki 984 2/ RDK pro manuscripto.
62. De Oude Molen (afb 22)
in het park van het kasteel bevindt zich de romp van de oude molen uit 1854. Het was een stenen korenmolen. Wijlen onze stichter en voorzitter René de Keyser wijdde drie bladzijden aan eigenaars en bewoners in RDP XXV, 163. Deze romp heeft de vorm van een afgeknotte kegel met aan de basis een doorsnede van 5,80 m. Vroeger stonden er ook een huis en stallingen bij deze63 molen, ze werden vernield bij de beschietingen van 1944. Wanneer de molen zijn wieken verloor is niet bekend. Op 27januari 1854 kreeg de gepensioneerde onderwijzer uit Oostkerke Bernard Mestdagh, de toelating om hier een stenen korenwindmolen op te richten. Jozef de Smedt, schoonvader van Frans Oreel (de suisse) die in 1915 op 82-jarige leeftijd overleed hielp er aan metsen. Het draaiend werk is van Antoon de Backer, moienwerker uit Moerkerke. De grond hoorde niet aan Mestdagh maar aan Jozef Dombrecht die hem in 1855 verkocht aan Mestdagh. Deze verkocht de molen voor 34 867 goudfrank. In 1859 werd Jozef Mille molenaar. In 1868 was het dan weer Jozef de Smedt. Deze verkocht de molen in 1874 aan Charles Casseiman, koopman en herbergier. Vanaf 1889 werd niet meer met de molen gemaaid. Hij bleef echter wel bewoond. De molen werd aangekocht door Jozef Maenhout die hem in 1936 doorverkocht aan Charles Cocquyt. Het jaar daarop kocht baron Jo van der Eist de molen. Nadat Gustaaf Dezutter naar Damme verhuisde kwam Louis Mengé, gemeentesecretaris, in de molengebouwen wonen. Na hem woonden daar opeenvoigend: Gustaaf Desmidt-Slabbinck, Arthur Slabbinck-Marius; Florence Vermeuien en onder de oorlog de Zeebrugse vluchteling Octaaf van Eeghem met zijn gezin.
63. Oliemolen van Monnikenrede
in 1423 werd de oiiemolen van Monnikerede vernieuwd. Waarschijnlijk is het dezelfde als de Noordmolen die in 1460 vernoemd wordt.
64. Snipmoien
De Snipmolen lag in het 28ste begin van de Watering van Groot Reigaersvliet. Hij wordt vermeld in 1325 als de molen van Jans Groten en nog eens in 1522 als liggend langs de Heernisstraat.
65. Delebacx molen
Wordt reeds vermeld in 1288 in het cartuiarium van het Brugse Sint Annaklooster. De ligging was niet te achterhalen.
RAMSKAPELLE
66. Rosmolen
Achter de hoeve langs de Brugse baan 7 bij de Pelikaan op een hofstede laatst uitgebaat door René van den Broucke bevindt zich een oude rosmolen met een doorsnede van 5,50 m. De muren zijn kegelvormig opgebouwd, langs buiten bepieisterd, het dak van kepers en schalieberden bedekt met zink. Er zijn een deur en drie vensters. Had vroeger twee koppels maalstenen. In 1957 is het binnenwerk weggenomen. is nu ingericht als waskot. Deze rosmoien werd gebouwd toen Constant de Smit op deze hoeve boerde. Hij woonde er reeds in 1846 Hij werd opgevolgd door Emile Dendooven en deze door zijn zoon Louis. De vleugel met de bedrijfsgebouwen werd in 1871 na een brand vernieuwd. Op een gevelsteen op het wagenkot staat “DE FOERE 1871”. Foto in RDP XI, 144.
67. Callants molen (afb 23 & 24)
Reeds in 1416 stond hier een houten molen, die evenals zijn opvolgers sneuvelde door storm of oorlogsgeweld. In 1635 was Pieter Pieterse hier molenaar. In 1823 doet Pieter Soetaert de wieken draaien. In 1897 bouwde Jozef de Vos Deckers de laatste stenen molen. Zijn knecht Karel Peel trouwde met dochter Eugenie en nam de molen over. Toen de kinderen Peel in 1924 de molen verkochten aan Karel Callant, verhuisde molenaar Lothaire naar de Kalfmolen te Knokke. Karel, de zoon van Pieter liet de wieken nog wentelen tot omstreeks 1935. Toen begon hij mechanisch te malen en de molenkap en wieken werden afgebroken. Boven de ingang zit een gevelsteen met J. de Vos / Deckers:1897. Op een van de molenijzers staat 1626 en ISP, op een ander 1735. Men leefde toen nog niet in de wegwerpmaatschappij. Alles wat kon herbruikt worden, werd herbruikt. De hoeve werd omgebouwd tot restaurant De Kruier. (Johan Ballegeer. Gids voor de Zwinstreek p182) Op 7 augustus 2005 wordt de molen opnieuw ingehuldigd nadat in maart een stel nieuwe wieken werden aangebracht door molenbouwer Thomaes, dit op last van moleneigenaar Wilfried Callant.
RETRANCHEMENT
68. De Zeemeermin (afb 25)
De molen van de Zeemeermin is een oude standaardmolen uit 1643 die zijn
naam gaf aan de Molenstraat. Hij werd in 1948, 1955 en in 1982-83
gerestaureerd.
SINT ANNA-TER-MUIDEN
69. Sint Annemolen
Deze molen wordt reeds in 1600 vermeld in de ommeloper van Greveninge. De
molen verdween in 1938. In 1689 en 1733 was Salomon de Lava er molenaar.
Deze standaardmolen is waarschijnlijk uit de Molenstraat in het dorp in 1797
naar hier verplaatst. Op kaarten uit 1604, 1621 en 1739 staat in het dorp een
molen vermeld. In deze molen kon men de naam lezen van 1. van de Putte
Luteyn 1813. De grootvader van de laatste eigenaar vermeld in 1747, was
Guillaume de Blents.
ST. PIETERS OP DE DIJK
70. Jan Puuts oliemolen
Ooit had Sint Pieters twee oliemolens. Ze sloegen hoofdzakelijk kool-en raapzaadolie dat o.a. nodig was voor verlichting. Maar ze maalden ook wel graan. De eerste en oudst bekende lag rond 1386 op het knooppunt van de Zandweg en de Poelweg.
71. Poermolen
In 1690 bouwde de herbergier van de herberg Leopoldus, bij de overdrag aan de Oostendse vaart ter hoogte van de Gentele en genoemd naar aartshertog Leopold een poermolen met drie spillen tot het mengen en drogen van buskruit
72. Rycciuaerts Reuden meulne
De tweede Rycquaerts Reuden meulne lag nog tot 1500 langs de Lisseweegse watergang
73. Sint Hubrechtsmolen
In 1456 gewoon “De Muelne”. Hij verdween omsteeks 1860.
74. Zandweciemolen (afb 26)
Stenen bovenkruier type stellingmolen. Graan-en oliemolen. In 1877 heette hij nog Zandwegemolen. L. Matthys bouwde hem in 1860 naast de Zandwegherberg. De stenen romp bestaat nog. Momenteel is deze sinds 2003 in restauratie. In maart 2005 kreeg de Zandwegmolen een stel nieuwe wieken, nadat de molen op last van moleneigennaar Johan Commeyne was gerestaureerd in 2004. Beschermd monument. De molen kan bezocht worden. Officiële opening voorzien in mei 2005.
SLUIS
75. De Brak (afb 27)
De Brak is een korenwindmolen uit 1739. In 1941 werd hij zwaar beschadigd, maar tien jaar later was hij volledig hersteld. In 1982 onderging de stelling een grondige restauratie. Boven de ingang van de molen met zijn uitgesproken Vlaams karakter zit een opvallende polychrome steen met de afbeelding van een brak en volgende tekst:
Desen eersten steenen molen Genaamt de brak heeft laaten Bouwen Hr Johs van Weenegem en vrouw Chatarina van Uffele
ANNO 1739
Den eersten steen gelegt door Jacob van Weenegem den 3 July en den eersten spijker geslagen door Clement Pieter van Affelen. July 22.
Tussen AN en NO staat een hondje.
76. De Pasmolen
In 1909 is deze molen vanuit Zelzate verplaatst naar Sluis op de weg naar Sint Anna. Jacob Sanders was de eigenaar van 1909 tot 1924. Daarna was het R. Heyens die de molen in 1926 liet slopen. Ook Jacob Sanders molen. (Zie Heyens in RDP 38, 101)
77. De Meermin (afb 28)
Tussen Sluis en Retranchement ligt over het kanaal de romp van de stenen baliemolen de Meermin. Hij dateert uit 1896. In 1948 werd hij van zijn wieken ontdaan.
UITKERKE
78. Oostmolen (afb 29)
In 1359 den Hoostmeulne gespeld, heet reeds in 1396 “molendinum quondam Joannis Aelbrecht”. Hij stond bij het kruispunt van de Evendijk met de steenweg. Komt in 1571 voor op de kaart van Pourbus. Hij stond er nog in 1838 bij het kasteel van de Prins de Croy. In 1866 was Frans Tyttens er molenaar en sprak men van Tyttens molen. “De meulenwal daer de meulen up staet” noteert
M. Coornaert in 1456. En nog: “by den coornemeulne staende an den evendyck, toebehoorende mynheere van Huutkercke.” (1531) Maar in 1838 is het reeds de molen van Corneel Pollet. Toen deze verviel bouwde hij er een nieuwe 200 m oostelijker: de latere Tytens molen. Ook deze molen van Frans Tytens is in 1914 1918 verdwenen.
79. Raaswallemolen
Raaswalle ligt links van de Evendijk-west ongeveer halfweg tussen Uitkerke en Zeebrugge op een terp. Maar of die in de vroege middeleeuwen, toen de Sint Pieters-en de Sint-Baafsabdij hier schapenweiden hadden, tot Uitkerke of tot Lissewege behoorde, betwijfelen we. In elk geval rekent lic. M. Coornaert Raaswalle tot Uitkerke. Hier zou in 1399 ooit een molen gestaan hebben. Hij betwijfelt dan weer of hier ooit een molen stond.
VIVEKAPELLE
80. Spronckolfs molen
In 1612 wordt hij gesitueerd aan de zuidzijde van de Middelburgweg. In 1719 viel Rogier van den Broei dood uit de molen.
81. Spyckerswaimolen
Deflou vermeldt een Spyckerswalmolen ergens langs de Maie-Leie. Hij hoorde toe aan de Braderics.
82. Vive molen
De molen is al draaiend omgewaaid. De eenarmige Georges van Haecke, zoon van de molenaar, kwam ongedeerd uit het puin. Hij mocht ook wel eens geluk hebben. Hij was zijn arm kwijtgeraakt in de mechanische maalderij.
83. Poermolen
Was dit wel een echte molen? Zie wat we schrijven over poermolens onder Lissewege. Hij lag langs de Lege weg aan de kant van Moerkerke. Ook Braderics molen. Of is het dezelfde als Spyckerswalmolen?
WESTKAPELLE
84. Dorpsmolen of Zuidmolen (afb 30)
De Dorpsmolen was een houten staakmolen gelegen naast de herberg “De Zwarten Hond”. In 1641 werd hier reeds een molen vermeld. In 1783 is Pieter Sys er molenaar. Naast de deur van het Sincfalamuseum ligt een molensteen uit deze molen. Op 23 mei 1886 wordt deze molen van Jan Dewulf door een zwaar onweer erg geteisterd. Hij verdween rond 1919. In 1959 werd de rest afgebroken.
85. Nieuwe Noordmolen of Kalveketemolen
Stond omstreeks 1650 nog op de Kalveketedijk. Werd met 20 schellingen windrecht belast in 1570. Afgebrand in 1871.
86. Rossekot
Het rossekot op de hoeve De Rode Os werd in 1963 gesloopt.
ZUIENKERKE
87. Dullemolen.
Was een windmolen op de dijk Dulleweg. Na 1200 deden de windmolens hun intrede in Vlaanderen. Ze werden gebruikt voor het malen van graan of het pletten van oliehoudende zaden. In de Polders stonden ze dikwijls op een dijk. Bij gebrek aan dijk stonden ze op een molenwal. Deze molen stond aan de Dulleweg en hoorde bij het Oosthof (ligt langs de Blankenbergse steenweg even ten zuiden Kruiskalseide). Kantje boord Lissewege, maar René de Keyser rekent hem bij Zuienkerke. In 1572 komt hij voor op de kaart van Pourbus.
Zowel het Oosthof als de Dullemolen hoorden toe aan Blasius de Béjar. In 1908 werd hij afgebroken.
“Let ip da7 de meulnaore nie versmoort!” - Waaschuwing tot iemand die deeg of mortel maakt, om niet te veel water bij de specie te voegen
Bronnen
Karel Aernoudts. Waar de rode klaproos bloeit. Pieters. Oostburg, 1972.
Johan Ballegeer. Gids voor de Zwinstreek. Standaard, Antwerpen, 1984.
Maurits Coornaert. Uitkerke. 1967.
id. Topografie van St.-Pieters op de Dijk. 1972.
René de Keyser. Nota’s ten dienste van een voordracht met dia’s op 30 nov. 1961.. Pro manuscripto. Waar geen andere bron vermeld werd, gebruikten we deze notities Luc Devliegher. De Zwinstreek. Lannoo, 1970.
d.: Damme. Uitg. Lannoo.
Linda Roussel, Marc Ryckaert, Lieven Denewet en Jos Demarée. Wenkende wieken in West-Vlaanderen 2004.
Diverse jaargangen van Rond de Poldertorens:
dr. Jos de Smet: Inboedel van een molenaar van Oostkerke. RDP 1, 8
R. de Keyser: Vroegere olie-en watermolens ten noorden van Brugge .RDP III, 140
Bon de Meester de Betzenbroeck: Laaste molen van St.-Anna-ter-Muiden. RDP IV, 106.
René de Keyser; Rossekoten te Oostkerke en omgeving. RDP Xl, 140
René de Keyser: Over Rossekoten, RDP Xlll,37
Jan Rotsaert. Molenaars in de schaduw van de poldertorens. RDP XIV, 13-27.
dr. Jos de Smet: Meulders, vrienden van de winden. RDP XIV, 29
Germain Vandepitte: Oktrooi voor het bouwen van een korenwindmolen te Dudzele anno 1658. RDP XV, 149.
Germain Vandepitte: Over de Westmolen te Dudzele. RDP XV, 151
Germain Vandepitte: De molenaarsfamilie Vandepitte en verwanten. XXI, 157 en in RDP XXII, 21
J. E. de Langhe: Over molens en andere dingen te Knokke. XXIII, 25
René de Keyser: De Oude Molen te Oostkerke. XXV, 163
Lic. Maurits 000rnaert: Molens in de heerlijkheid Dudzele.RDP XXV. 169
Johan Ballegeer: Heette hij de Lissewegenaar? RDP XXVI, 1
Germain Vandepitte: De Zwankendammemolen te Lissewege. RDP, XXVI, 4
René de Keyser: De dorpsmolen van Oostkerke, RDP, XXVII, 147
René de Keyser: De molen van Hoeke, RDP XXIX, 27
Lic. Maurits Coornaert: Sluizen en Watermolens. RDP XXXIX, 37.
Karel Aernoudts. Windmolens in West-Vlaanderen. RDP XXX 86
Lic. Maurits Coornaert: De watermolen in de havenkille van Damme. RDP XXXII, 86
Albert de Keyser: De laatste molen van Sint Anna ter Muiden. RDP XXXV nr. 3
Germain Vandepitte: Een meetstove en een oliemolen te Lissewege. RDP XXXVI
René Heyens: De Pasmolen te Sluis. RDP XXXVIII, 101
Met dank aan VW-Damme