Het kader van grafelijke gerechtsofficieren in het Brugse Vrije van de twaalfde tot het einde van de l4de eeuw: haar ontstaan en ontwikkeling, haar karakter en bevoegdheden. Tweede Deel.

Vervolg van: Het kader van grafelijke gerechtsofficieren in het Brugse Vrije van de twaalfde tot het einde van de l4de eeuw

Koen Van Huele

1. Financiële bevoegdheden

De baljuw, wiens taak van hoofdzakelijk gerechtelijke aard is en die als vertegenwoordiger van de graaf en het grafelijk gezag een aantal administratieve bevoegdheden uitoefent, heeft in het verlengde van zijn 

ambtsuitoefening eveneens belangrijke financiële bevoegdheden. Het baljuwskader vertegenwoordigt immers niet onaanzienlijke inkomsten voor de grafelijke schatkist, een belang dat wordt weerspiegeld in de nauwkeurigheid waarmee inkomsten en uitgaven werden genoteerd in zijn rekeningen en in de financiële en gerechtelijke controle waaraan het beleid van de baljuw wordt onderworpen.

Het is immers de ontvanger van Vlaanderen die als algemeen ontvanger en beheerder van de grafelijke schatkist aan het hoofd staat van het baljuwskader, totdat zijn taak van 1372 af wordt verlicht door de oprichting van het souverein baljuwsambt. Een commissie van raadsheren en rekenmeesters licht, op speciaal hiertoe gehouden zittingen, om de vier maanden de rekeningen door en controleert ze op eventuele onnauwkeurigheden en onterecht aangehaalde uitgaven1. Doorgehaalde posten en nota’s in de kantlijn getuigen hiervan.   2

De inkomsten kunnen worden ingedeeld in twee grote groepen, want naast de inkomsten van gerechtelijke aard is de baljuw immers verantwoordelijk voor de inning van een aantal heerlijke en feodale rechten. In eerste instantie getuigen de rekeningen van de inkomsten die, enerzijds voortvloeien uit de rechtsbedeling, waarbij de graaf een vast aandeel genoot van de boeten, en anderzijds volgen uit de inning van de minnelijke schikkingen die waren afgesloten tussen de baljuw en de verdachte en de grafelijke schatkist volledig toekwamen. Alle inbreuken op de keure, gaande van doodslag en zelfmoord tot het trekken van een wapen of van diefstal tot het gebruik van niet geijkte maten en gewichten kwamen in aanmerking om “gecomposeert” of beboet te worden. 

Het substantieel aandeel dat de graaf van deze boeten toekwam varieerde van baljuwsschap tot baljuwsschap. Enkel in de ambachten van het Vrije en de grafelijke heerlijkheden Oudenburg, Gistel en Sijsele kwamen de boeten de graaf volledig toe. 3 De graaf was uiterlijk in het midden van de l4de eeuw erin geslaagd zijn rechtsmacht binnen de heerlijkheden Sijsele, Oudenburg, Gistel en het Houtse te vestigen. 4

In de overige baljuwsschappen, dit voornamelijk binnen de steden, maakten derden minstens op een deel van de boeten aanspraak. 5 Hierbij denken we niet alleen aan de stedelijke overheid, maar binnen een aantal ressorten duiken eveneens ondergeschikte gerechtsdienaren op die in het verlengde van hun feodale afkomst loonafhankelijk zijn van een deel van de boeten, hoewel ze hun ambt niet langer in leen hielden. 6 Dit in tegenstelling tot de burggraaf van Diksmuide waar de rewaard het grafelijk gezag vertegenwoordigde, evenals de heren van Maldegem, Oostkamp en Wulfsberge die binnen de heerlijkheid het Houtse hun lenen hielden. 7

Het variabel karakter in het grafelijk aandeel van de boeten heeft geen rechtstreeks gevolg voor de feitelijke financiële bevoegdheid van de baljuw. Niettemin moeten we toch opmerken dat de baljuw van het Houtse, doordat hij de boeten tot drie pond parisis niet ontvangt binnen het leen Oostkamp en Ruddervoorde, de beteugeling van de kleine misdrijven aan zijn neus ziet voorbij gaan. Een gegeven dat eerder consequenties heeft voor de invulling van de gerechtelijke bevoegdheden van de baljuw van het Houtse. De hoogte van de boete was afhankelijk van het misdrijf en gewoonterechtelijk bepaald, net zoals het grafelijk aandeel in deze boete. 8 Wanneer de baljuw voor de uitspraak van het vonnis met de betichte tot een minnelijke schikking kon komen en hierbij afstand deed van zijn vervolgingsrecht, kwamen deze bedragen de schatkist volledig toe. Eenduidigheid naar de omvang van de composities ontbreekt echter.

De enige constante is dat zowel hoge als lage boeten in aanmerking komen, want eenzelfde misdrijf met dezelfde verzachtende of verzwarende omstandigheden betekent niet dat eenzelfde compositie wordt afgesloten. 9

Naast de inkomsten van gerechtelijke aard, int de baljuw als vertegenwoordiger van de graaf binnen zijn ambtsgebied een aantal heerlijke en feodale rechten. Deze kwamen de baljuw louter traditioneel toe, want ze konden evengoed aan specifieke ambtenaren worden toevertrouwd of worden kwijtgescholden door de graaf. 10 De heerlijke rechten bestonden uit goederen in natura, die vooraleer de opbrengst in de rekening kon worden ingeschreven ten gelde moesten worden gemaakt.

Het ging hierbij om het bastaardgoed, het recht van beste hoofd of dode hand en de onbeheerde goederen. Het recht op de bastaardgoederen betrof de volledige nalatenschap van de bastaard, zowel onroerende als roerende goederen. Gedetailleerde boedelbeschrijvingen getuigen hiervan. Het recht op het bastaardgoed vinden we terug in de rekeningen van alle baljuwschappen vanaf het begin van de jaren ‘70. In het voorafgaande decennium was de inning van het grafelijk recht in handen gegeven van bijzondere ontvangers en waren de ontvangsten uit de rekeningen van de baljuws in het Vrije tijdelijk verdwenen. 11 Het beste hoofd of de dode hand was het meest waardevolle roerende goed uit de nalatenschap van de lijfeigenen, doch wegens het vrije karakter van de inwoners van het Vrije komt dit in de rekeningen van de baljuws binnen deze kasselrij niet voor.

De onbeheerde goederen op hun beurt zijn alle goederen die geen private eigenaar meer hebben en waarvan het eigendomsrecht overgaat op de vorst. Hierbij denken we niet alleen aan de strandvondsten en verloren goederen, maar ook aan de goederen uit de nalatenschap van overleden vreemdelingen, die in het verlengde van het gastrecht tot de onbeheerde goederen werden gerekend. 12

Het is vanzelfsprekend dat enkel de baljuws met een ambtsgebied dat grenst aan de zee, het krekengebied of waterloop dit lagaanrecht konden innen. Behorend tot het grafelijk domein kwamen immers alle goederen die door averij of schipbreuk op het strand aanspoelden of voor de kust ronddreven de graaf toe.13    De aard van deze rechten, verbonden aan de meldingsplicht en de volledige ter beschikkingstelling van de desbetreffende goederen, gaf aanleiding tot misbruik. De baljuw diende strafrechtelijk op te treden tegen hen die bastaardgoederen achterhielden of gevonden goed niet aangaven bij de bevoegde baljuw. Veelal werden naar aanleiding hiervan omvangrijke minnelijke schikkingen getroffen, mits het diefstal betreft van grafelijk eigendom. 14

Naast deze heerlijke rechten die quasi een constante zijn in de baljuwsrekeningen, komen eveneens de opbrengsten voor van de verbeurd verklaarde goederen. Ze vormen echter geen aparte groep, want ze worden tussen de gewone inkomsten van de gerechtsofficier genoteerd en niet zoals de andere heerlijke en feodale rechten in een aparte paragraaf. Bovendien vloeien ze voort uit een criminele praktijk, waarbij het bezit van de terechtgestelde of veroordeelde crimineel de grafelijke schatkist toekomt. De feodale rechten daarentegen hadden een ander karakter, want hierbij ging het niet om de ontvangst van goederen in natura, maar om het verhef van lenen en de tiende-penning bij verkoop van lenen of lijfrenten op lenen. Bij elke overgang van een leen, zowel bij erfopvolging als bij verkoop, was men verplicht het verhef te betalen, doch enkel bij verkoop was men het recht van de tiende-penning verschuldigd. 15 Dit vinden we enkel terug in de rekeningen van de baljuw van Brugge, die in de hem ondergeschikte baljuwschappen de tiende-penningen op leengoederen ontvangt. 16

Ten laatste heeft men de buitengewone inkomsten die gekoppeld zijn aan enkele baljuwsambten. Binnen de havensteden Mude, Damme, Hughenvliet, Oostburg en IJzendijke innen de baljuws tevens de doorvoer-rechten op een aantal economisch belangrijke importproducten. Enkel de waterbaljuw van Mude inde meer dan alleen de invoerrechten op het Nedersaksische hopbier, maar dit is gemakkelijk te verklaren door zijn sleutelpositie aan de monding van het Zwin. Hij inde naast de zogenaamde “portaigen” op wijn, de “orlove” op pek, teer, hout, wol, mede en andere handelsproducten ook de buitengewone tol op kaakharing die bestemd was voor doorvoer. 17 Deze inkomsten worden door de waterbaljuw van Mude en de baljuw van Damme in de jaren ‘70 en het begin van de jaren ‘80 telkenmale genoteerd in de gewone baljuwsrekeningen.

Maar van een dergelijke periodiciteit was er bij de baljuws van Hughenvliet, Oostburg en lJzendijke geen sprake en de enkele aanduiding in hun rekening is eerder een uitzondering. Een ons overgebleven rekening, opgesteld door de baljuw van Hughenvliet toont ons hoe de geïnde doorvoerrechten op het hopbier in een aparte rekening werden genoteerd en ingediend op de jaarlijkse vergadering van de kamer van de rekeningen. 18 Niettemin loopt deze rekening slechts over een periode van zes maanden en vervolgt de baljuw in zijn gewone rekening de ontvangsten voor de resterende overlappende periode. 19

Naast deze grote diversiteit aan inkomsten werden de onkosten die gepaard gingen met de invulling ‘van het ambt en de ambtsuitoefening, afgetrokken op het einde van de rekening. Net zoals de ontvangsten is de omvang van de uitgaven verbonden met het belang van het baljuwsambt, want waar de kasselrij-baljuw een hele reeks uitgaven noteert, vermelden de baljuws van de kleine steden vaak geen onkosten. Steeds vermeldt de baljuw, wanneer hij een wedde geniet, zijn salaris het eerst, eventueel gevolgd door de uitkeringen toegekend aan de hem ondergeschikte ambtenaren of andere personen die traditioneel een uitkering kregen. Zo genoten niet alleen ondergeschikte gerechtsofficieren, zoals onder andere de krikhouder en de amman, of de “verlieden” die de waterbaljuw en de sergeanten dag en nacht over het water vervoerden, maar ook “mins heren capellaen” en de “scoolkindren van Sinte-Donaes” een jaarlijkse vergoeding. 20

Na deze wedden volgen de gewone uitgaven. Hierbij kunnen we uitgaven onderscheiden van administratief-juridische aard, strafuitvoerende aard en de onkosten die gepaard gingen met de inning van de heerlijke rechten. Direct volgend uit de gerechtelijke bevoegdheid diende de baljuw de kosten voor het houden van de waarheden en het inrichten van een bijzonder onderzoek op zich te nemen, evenals andere onkosten die werden genoteerd in het verlengde van de rechtsvervolging. 21 Zo doken ook de vergoedingen voor de beul en het materiaal dat hij nodig had bij de pijniging van verdachten of de terechtstelling van de veroordeelde regelmatig op naast de onregelmatige onkosten voor het noodzakelijk onderhoud of de vernieuwing van de infrastructuur. 22

De taak toe te zien op de strafuitvoering, verplichtte de gerechtsofficier deze onkosten op zich te nemen. Het innen van de heerlijke rechten vergde daarenboven extra uitgaven, waaronder de onkosten die gepaard gingen met het opvissen van zee-driftige goederen of het vervoeren van bastaard goeden die niet ter plaatse konden worden verkocht. 23 Maar de rekeningen bevatten ook een reeks uitgaven die niet direct voortvloeiden uit de uitoefening van het baljuwsambt. Mits de speciale opdracht of toelating van de graaf of diens centrale ambtenaren nam de baljuw buitengewone uitgaven voor zijn rekening. We noteren niet alleen de door de graaf gevraagde leningen, die tijdens opeenvolgende rekeningen werden afgerekend, en de onmiddellijke voorafbetalingen geïnd door de ontvanger van Vlaanderen, maar ook de eenmalige uitgaven op grafelijk bevel of op bevel van zijn centrale ambtenaren. Zo trad de baljuw regelmatig op uitdrukkelijk bevel van de graaf op tot het vervullen van administratieve, gerechtelijke of politiek en militaire opdrachten. 24 Het kon hierbij gaan om de begeleiding en het bijstaan van een grafelijke delegatie met een specifieke opdracht binnen de kasselrij, tot het verrichten van arrestaties en dagvaardingen of de begeleiding van gevangenen naar het grafelijk steen te Rupelmonde. 25 Maar bovenal onderhield de graaf op deze manier nauw contact met zijn plaatselijke vertegenwoordiger die hem kon inlichten over de concrete situatie binnen de kasselrij.

Het is daarom niet verwonderlijk dat hij tijdens de politiek onrustige periode in het begin van de jaren ‘80 van de 14de eeuw, die overheerst werd door de Gentse opstand, voortdurend contact hield met de baljuw van Brugge en de waterbaljuw van Mude. Maar niet alle dergelijke buitengewone uitgaven stonden in het verlengde van zijn ambtsuitoefening. Soms werd de gerechtsofficier eveneens belast met persoonlijke aankopen voor de graaf of diens hofhouding. 26

2. Ondergeschikte gerechtsofficieren en gerechtsdienaren

De baljuw, die de grafelijke vertegenwoordiger bij uitstek was op het lokale en regionale vlak, was het hiërarchisch hoofd van een omvangrijk kader van ondergeschikte gerechtsofficieren en gerechtsdienaren. Dit kader kwam tot stand door de overkoepeling van een complex geheel van gerechtsofficieren actief op het strikt lokale vlak en ontwikkelde zich verder in de loop van de 13de en het begin van de 14de eeuw.

De ontwikkeling van een nieuw ambtenarenkader op het einde van de 12de eeuw had immers niet alleen tot doel de ongebreidelde macht van de burggraven in te dijken, maar eveneens een einde te stellen aan het eigengereide optreden van lokale gerechtsofficieren, die hun ambt veelal erfelijk in leen hielden. Een aantal onder hen konden hun feodaal karakter tot in de 14de eeuw handhaven, doch in andere steden en territoriale omschrijvingen kwamen ze in handen van de graaf en ondergeschikt aan diens gezag onder de controle van zijn lokale vertegenwoordiger, de baljuw. 27

3. Ondergeschikte gerechtsofficieren

De ambten van schout en amman bestonden op het einde van de 12de eeuw naast elkaar, doch verschilden in de uitoefening slechts in het feit dat de schout, in tegenstelling tot de amman, vrij was en vrije lieden voor de vierschaar kon dagen. Wanneer het standenverschil tussen beiden vervaagde in de loop van de 13de eeuw en de amman tot de Vrije stand mocht worden gerekend, kon deze dezelfde bevoegdheden uitoefenen en werden de justitiële bevoegdheden van de schout minimaal. Doordat de amman, die als plaatsvervanger van de schout door hem werd aangesteld, steeds meer volmachten tot het uitoefenen van gerechtelijke taken toegewezen kreeg, nam hij in de praktijk ook steeds meer bevoegdheden waar. Beide ambten hadden niet langer een reden naast elkaar te bestaan en versmolten, op een aantal uitzonderingen na.

De ambachtsschouten van de kleine officia werden op de achtergrond gedrongen, terwijl deze van de grote polderambachten Gistel, ‘s Heerwoutermans en Oudenburg hun aanzien slechts behielden in het verlengde van het prestige van hun leen. De schouten van de appandante heerlijkheden binnen de kasselrij konden hun macht langer in stand houden doordat ze fungeerden als echte ambachtsheren met eigen schepenbank. 28 Maar niet alleen op het platteland had zich dit ambt ontwikkeld, want ook binnen steden zoals in Brugge en Aardenburg ontstond een stadsschout of had de schout uit het omliggende ambacht specifieke rechten binnen de stad. Hun ontstaan en aanwezigheid op het einde van de 14de eeuw lijkt af te hangen van de invloed die de lokale schout kon laten gelden toen de betreffende gemeenschap stadsrechten verkreeg en de mate waarin de stadsbaljuw zich in de loop van de 14de eeuw kon handhaven. Het is immers uitgesloten dat dit ambt met feodaal karakter zou ontstaan waar deze invloed onbeduidend was en overstemd door het baljuwsambt.

Tekenend voor deze machtssituatie is hoe de schout van ‘s Heerwoutermans ambacht, die met de toekenning van stadsrechten aan Oostende in 1267 zijn rechten in gevaar zag, een deel van de opbrengst van de rechtspraak kon opeisen. De macht van de ambachtsschout was er nog steeds omvangrijk en van het dubbel-baljuwschap Blankenberge & Oostende was nog geen sprake. De invloed van de andere schouten is in de tweede helft van de 13de eeuw schijnbaar minder omvangrijk, wanneer de overige smalle steden hun stadsrechten hadden verkregen. Doch dit verklaart de afwezigheid van deze ambtenaren van het oude type in de stad Damme niet.

Zoekend naar een verklaring stuiten we hier echter op een gebrek aan gegevens die ons een licht zouden kunnen werpen op de concrete uitbouw van het baljuwskader in haar aanvangsfase op het einde van de 12de eeuw, vooraleer uiterlijk in het midden van de 13de eeuw er een stadsbaljuw het grafelijk gezag vertegenwoordigde. 29  De schouten hielden hun ambt en de ermee verbonden dotatie erfelijk in leen, doch hieraan kwam een einde wanneer het ambt in het bezit kwam van de vorst. Het erfelijk karakter van deze lenen verviel op het einde van de 13de eeuw in de stad Brugge en het begin van de 14de eeuw in de stad Aardenburg, waarop het ambt rechtstreeks door de graaf of zijn vertegenwoordiger werd ingevuld.

Een zelfde evolutie is in het Vrije sinds het midden van de l3de eeuw waar te nemen, doch dit betekende niet dat het erfelijk karakter van deze ambten van het oude type overal verdwijnt of de baljuw alle amman-schappen  kan benoemen. 30 Op het einde van de 14de eeuw bestonden de ambten van schout en amman slechts in uitzonderlijke gevallen naast elkaar: in het algemeen was een van beide ambten verdwenen of waren ze in een personele unie aan elkaar gebonden. 31 Ze vormden bij uitstek de verbinding binnen hun ambachten tussen het centrale gezag en de plaatselijke bevolking. De amman of ambachtsschout daagde de personen die voor de rechtbank moesten verschijnen, maakte de beslissingen en mededelingen van het lokaal en centraal bestuur bekend, zag toe op de uitvoering ervan en kon overgaan tot arrestatie en inbeslagneming van goederen. 32

Doordat deze doorgeeffunctie zo essentieel was in de goede werking van bestuur en gerecht, werd nauwkeurig toegezien op een correcte uitvoering ervan en werd nalatigheid streng bestraft. 33 De stadsschouten van Aardenburg (in aanwezigheid van de baljuw) en Brugge bezaten tevens het recht de vierschaar te manen, wat voor de schepenbank van het Vrije bij afwezigheid van de baljuw gebeurde door de krikhouder. Deze ambtenaar van oude origine is, in tegenstelling tot de voorgaande ambten van het oude type, afzetbaar en door de baljuw benoemd. 34

Maar naast deze ondergeschikte gerechtsdienaren van het oude type waren er nieuwe ondergeschikte ambtenaren van het moderne type ontstaan. Deze door de baljuw benoemde onder- of sub-baljuws vullen de taak aan van de kasselrij-baljuws en baljuws van de belangrijkste steden. Binnen de kasselrij van Brugge vindt men ze op het einde van de 14de eeuw enkel terug in Kaprijke en Sluis. 35

4. Gerechtsdienaren

De baljuw werd in de uitoefening van zijn taak bijgestaan door een korps gerechtsdienaren, die de talloze hun opgedragen opdrachten moesten uitvoeren. Het waren ambtenaren die zowel in de stad als op het platteland voorkwamen. De taak van deze sergeanten en beriders of ‘sergeants de cheval’ was in hoofdzaak beperkt tot de handhaving van de Openbare orde, de opsporing en beteugeling van de misdrijven, verrichten van aanhoudingen en de uitvoering van de vonnissen. Het was al bij al een zeer omvangrijke taak die ze steeds uitvoerden in opdracht van hun meerdere die het benoemingsrecht in handen had. De benoeming van deze dienaren door de baljuw was aan een aantal strikte regels gekoppeld. Niet alleen was hun aantal beperkt, maar bovendien moesten ze vreemd zijn aan de stad en van onbesproken gedrag, waarna ze werden voorgedragen voor de schepenbank en een dubbele eed aflegden met het oog op het eerbiedigen van de grafelijke rechten en de stedelijke vrijheden.

Herkenbaar voor de bevolking dienden ze steeds hun ambtskledij te dragen. Gewoonte-rechtelijk was hun aantal in de stad Brugge op twaalf en in de steden Aardenburg en Damme op twee vastgelegd, doch ook binnen het water-baljuwsschap van Mude werd de gerechtsofficier bijgestaan door een aantal sergeanten. 36 Evenmin is het aantal berijders en hun knapen gekend die actief zijn binnen het Vrije. Als uitvoeringsagenten werd de nadruk gelegd op een strikte en getrouwe uitvoering van hun ambtsopdracht, waarbij onmiddellijk werd ingegrepen wanneer enige twijfel rees omtrent de aanvaardbaarheid van hun actie. 37 Misbruiken konden rijzen. De sergeanten werden immers niet vergoed volgens een vast salaris, maar genoten een aandeel in de minnelijke schikkingen en werden per prestatie betaald. 38

5. Besluit

Het kader van grafelijke gerechtsofficieren dat zich op het einde van de 14de eeuw in het Brugse Vrije had ontwikkeld was zeer uitgebreid. Een belangrijke voorwaarde tot deze ontwikkeling werd geschapen toen Johanna van Constantinopel er in 1224 in slaagde het in leen gehouden ambt van de burggraaf van Brugge over te kopen. Niets lag nog langer in de weg om een sterke machtsbasis uit te bouwen. De logische evolutie tot de uitbreiding van zijn macht was het ontstaan van een fijnmazig net van administratieve omschrijvingen en de exponentiele groei van het baljuwskader in deze ambtsgebieden, financieel en administratief ondergeschikt aan de hoofdbaljuw.

Reeds van het midden van de 13de eeuw verschijnen naast de stad Brugge en het omliggende platteland, de smalle steden in het noordoosten van het Brugse Vrije in de rekeningen van de baljuw van Brugge. Terwijl de baljuw van Damme er toen reeds in slaagde zich administratief onafhankelijk op te stellen en op het einde van de 13de eeuw de smalle steden Hoeke, Monnikerede en Mude aan zijn gezag wist te binden, komt de baljuw van Aardenburg pas in het begin van de 14de eeuw, samen met een aantal smalle steden in het noorden van het Brugse Vrije, los van de hoofdbaljuw. Deze territoriale inkrimping van zijn gezag gaat echter gepaard met een nieuwe ontwikkeling. Voortaan worden de smalle steden in het westen en zuidwesten van het Brugse Vrije administratieve omschrijvingen, die ten laatste in de tweede helft van de 14de eeuw worden ingevuld door gerechtsofficieren, administratief ondergeschikt aan de hoofdbaljuw om uiteindelijk in de loop van de 15de eeuw eveneens een zelfstandig statuut te verkrijgen.

De gerechtelijke, bestuurlijk-administratieve en financiële bevoegdheden verschillen in tegenstelling tot de territoriale bevoegdheden in essentie niet van baljuwsschap tot baljuwsschap. Er zijn theoretisch gezien geen verschillen qua bevoegdheidsinvulling tussen de baljuws van de grafelijke heerlijkheden of de stads- en kasselrij-baljuws. In de praktijk kunnen echter een aantal verschillen opduiken, die voortvloeien uit de specifieke vrijheden die de desbetreffende gemeenschappen genieten of het specifiek economisch-geografisch karakter van het baljuwsschap. Het vrij karakter van de inwoners van het Brugse Vrije verhindert de baljuw het recht op de dode hand te innen, de ligging van het baljuwsschap Blankenberge & Oostende verzekert de inning van lagaan-goederen, de schout van Brugge int een aantal boeten op handelsovertredingen die vastgelegd werden in de stedelijke keuren, de waterbaljuw van Mude int een aantal heerlijke rechten die verbonden zijn met de specifieke functie van de haven van Mude als doorvoerhaven naar de stapel van Brugge en overslagplaats van kaakharing bestemd voor export ... .

Het gevarieerd karakter dat op deze manier ontstaat laat het toe om ondanks de eenduidigheid qua ambtsinvulling in de praktijk een onderscheid te maken tussen de  verschillende ambten. Dit betekent ook dat men via deze gerechtsofficieren, wiens rekeningen vanaf het derde kwart van de 14de eeuw in een quasi onafgebroken reeks worden bewaard in het rijksarchief te Rijsel, het rijksarchief in Brussel en de rijksarchieven in de provincies, een stap dichter kan komen tot de alledaagse werkelijkheid waarin de baljuw en zijn ondergeschikte gerechtsofficieren zich bewogen.

VOETNOTEN

  1. NOWE, “Les baillis... “, 1928, pag. 174 175.
  2. Baljuws Rekening Brugge (v. 1383 - iii. 1384 (n. s)) “II faut certification de combien de gens et de quel tans il les ont payet”, “Le dicte somme lui est de value de certification depuis rapport”, “Faut mander”, in : DE PAUW, “Rekeningen der baljuws ... “, 1906, pag. 98 - 99.
  3. ARAB Rolrekeningen, Baljuwsrekening Brugge 1027 (ix.1377 - i. 1378 (n.s.)) “Ende es te wetene dat alle de boeten die int Vrije vallen toebehoren minen Heere van Vlaenderen gheheel ute ghesteken cuerboeten danof miin heere heift deene helt partien dandre helt.”
  4. De heerlijkheden Oudenburg, Gistel, Sijsele en het Houtse hingen op het einde van de 14de eeuw rechtstreeks af van de graaf, doch enkel daar waar zijn gezag niet werd verzwakt door de aanwezigheid van leenmannen, kon de graaf beschikken over de volledige opbrengst van de boeten. Het Houtse maakt hierop de uitzondering.
  5. ARAB Rolrekeningen, baljuwsrekening Brugge 1028 (1.1379 (n.s.) - v. 1379) “Ontfaen bi Henric Rycasseis scoutheten, int eerst boeten van twiste van 60 Ib. daer miin heere van Vlaenderen of sculdich es te hebbene 51 Ib., partijen 6 Ib. en de steide 3 Ib.”
  6. ARAB Rolrekeningen, Baljuwsrekening Aardenburg 912 (v.1376 - ix.1376) “Boeten ghewijst bi wette van 60 Ib. daerom dat mijn heere heift 53 Ib. 18 s., die stede 3 lb., die clagher 3 lb. ende die scouteete 2 s.”, Baljuwsrekening Brugge 1028 (i. 1379(n. s.) - v. 1379) “Ontfaen in de baelgie van Blankenberghe bi Arnoude van Broukerke eerst boeten van 3 Ib. danof mijn heere heift 29 5., partien 15 s., de stede 5 s. ende damman 15 d.”
  7. ARAB Rolrekeningen, Baljuwsrekening Brugge 1027 (ix.1377 - i.1378 (n.s.)) “Ontfaen in de stede van Dixmude bi Cornelis vander Beke rewaerd in den name van mme heduchten heere van Vlaenderen van boeten van calaenghen boven 3 lb. danof miin heere heift de 2den deel ende de borchgrave tarde”, “Ontfaen in de baelgie vanden  Houtschen bi Jacob Baken, eerst in Maldegheem daer miin heere van Vlaenderen heift dene helt, de heere van Maldeghem dander helt in Odelem up Willem herscep van Wulfsberghe daer Willem vorseyde de boete heeft tot 3 lb. en der onder, ..., in Orscamp daer Jan van Orscamp deboeten heift tot 3 Ib. en der onder”.
  8. GILLIODTS - VAN SEVEREN (L.). Coutume de la viiie de Bruges. Bruxelles, Ministère de la justice, 1874 - 75, pag. 289, § 8 en verder. Wat het Vrije, de smalle steden en de heerlijkheden in het Vrije betreft, zie de boekdelen “Coutumes du Franc de Bruges” en “Coutumes des petites vilies et seigneuries enclavées dans Ie Franc de Bruges”.
  9. Rekening Waterbaljuw van Mude (v.1383 - iii.1384 (n.s.)) “Heinric f. Betten, ghecalengiert van dat hi een mes ghetrocken zoude hebben up Arnoud Vlaetscaep dewelke Heinric een mate cnape was, ontfaen 6 Ib.” en “Pieter Dorre, ghecalengiert van dat hi een mes  ghetrocken zoude hebben up eenen Pieter Tand, over denwelken Pieter, midsdat hi een mate cnape was, vele goeder lieden spraken ende baden, ontfaen 48 Ib.”, in DE PAUW, “Rekeningen der Baijuws ... “, 1906, pag 171 - 172.
  10. NOWE, “Les bailils... “, 1928, pag. 175 en VAN ROMPAEY, “Het grafeljjk baijuwsambt... 1967, pag. 325-326.
  11. De rekeningen uit 1365-’66 van drie ontvangers bevoegd binnen de stad Brugge en het Vrije en de afwezigheid van specifieke paragrafen die de ontvangsten uit de bastaardgoeden bundelden in de haljuwsrekeningen van Brugge en Damme in het hieropvolgende jaar, wijzen erop dat de baljuws niet bevoegd waren voor de inning van het recht op het einde van de jaren ‘60 van de 14de eeuw, dit in tegenstelling tot de hierop volgende decennia, in NOWE, “Les balis .. “, 1928, pag. 161 en ARAB Rolrekeningen, Baljuwsrekening Brugge 1110 en Damme 1106 (ix. 1367- i. 1368 (n.s.)).
  12. VAN ROMPAEY, “Het grafeljk baijuwsambt... “, 1967, pag. 326 - 327.
  13. COORNAERT (M.). Knokke en het Zwin, de geschiedenis, de topografie en de toponimie van Knokke, deel 1. Tielt, Lannoo, 1974, pag. 335 en CURVEILLER (S.). Dunkerque, ville et port de Flandre â la fin du moyen âge, â travers les comptes de baillage de 1358 â 1407. Lille, Presses Universitaires, 1989, pag. 94 -96.
  14. ARAB Rolrekeningen, Baljuwsrekening Brugge 1029 (v. 1379 - ix.1379) “Marie cats ghecalengiert omme dat soe een ghedeel goets onder haer ghehouden hadde twelke minen heere toe ghecomen zoude hebben vanden dood van Pieter Muervels bastaerd haren zone, pais omme 20 Ib.” en idem, Rekening Waterbaljuw van Mude 1499 (ix.1376 - i.1377 (n.s.)) “Item ghecalengiert Aernoud vanden bussche, Jacob crane, Jan de Wielmakere ende clais f. Aernouds van dat sij visscheden int water eene vrauwen roc ende een ankerkijn toebehorende verdronken lieden ende dat ghevoert souden hebben thuus zonder den bailliu vorseyde te kennessen te bringhene ende berucht waren dat zij tandren tiden sghelijcs ghedaene hadden, pais omme 120 Ib.”.
  15. VAN ROMPAEY, “Het grafelijk baljuwsambt... “, 1967, pag. 327- 328.
  16. ARAB Rolrekeningen, Baljuwsrekeningen Brugge 1017 (v. 1376 - ix. 1376) “Jacob Broderic vercocht 1 Ieengoed groot 16 ghemete licghende in Sente Baefs prochie bi Brucghe...”, idem 1025 (i. 1378 (n.s.) - v. 1378) “loncvrauwe Margriete Wouters vercochte een leengoed groot 87 ghemete lands met 72 manschepe der toe behorende ligghende in de prochie van Maldeghem...”, idem 1028 (i. 1379 (n.s.) - v. 1379) “Jacob van coudebrouc vercochte een leengoed groot 100 ghemeten onder velt bosch winnende lande lettel meer of min licghende in de prochie van Waerdamme ...“.
  17. ARAB Rolrekeningen, Rekening Waterbaljuw van Mude 1492 (ix.1374 - i.1375(n.s.)) “Item ontfanghen van caecharinghe die niet tsinen stapele ten Damme envoer 12 grote van der last” en “Item ontfanghen van portayen van wynen, van allen manieren van orlove van peke, van terre, van houte, van meeden, van wulle, van mele van bloumen van coerne ende datter toe behoord”.
  18. Voortvloeiend uit de reorganisatie van het grafelijk financiewezen in het midden van de 13de eeuw verkregen de zittingen van de Kamer van de Hoofdredeninge een tweeledig karakter. Waar deze sinds de tweede helft van de 12 de eeuw uit de vorstelijke curia gegroeide ambulante instelling belast was met de boekhoudkundige controle van de rekeningen van de ontvangers van de grafelijke spijkers en brieven, werden voortaan tijdens deze jaarlijkse zittingen eveneens de inkomsten en uitgaven van de rekenplichtige ontvangers van het nieuw domein gecontroleerd. De Redeninge was aldus uitgegroeid tot het orgaan belast met de controle van alle domaniale rekeningen, in : DECLERCQ (G.). Kamer van de hoofdredeninge (12(1e - 1795), in PREVENIER (W.) en AUGUSTIJN (B.) (eds.). De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795. Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1997, pag. 171 - 176.
  19. ARAB Rolrekeningen 1413 “Dit es de rekeninghe Pieter Moerman baeliu van Hughenvliete van al dat hij heeft ontfanghen vanden oppenbiere dat comt in die havene voorseyde 2 s. van eIken vate beghinnende den l2sten daghe van louwemaent int jaer 76 totte den 22ste daghe van july int iaer 77 gherekent te Denremonde”, met naschrift op ommezijde van de rekening “Compte fait a Pieter Mourman bailliu de Hughenvliete fait a Denremonde au te renenghe lxxvii” en Baljuwsrekening Hughenvliet 1414 (v. 1377 - ix. 1377) “Ontfanghen van oppenbier 2 s. vanden vate beghinnende den 22ste dach van july tote den 20ste daghe van septembre”.
  20. ARAB Rolrekeningen, Baljuwsrekening Brugge 1012 (ix. 1374 - i. 1375 (n.s.)) “Item mijns heeren capellaen van sire capelle te Brughe vanden termine van medewinter 7 Ib. 10 d.” en “Item van scoolkinderen van Sint Donaes 5 s.’, Rekening Waterbaljuw van Mude 1491 (v. 1373 - ix. 1373) “Item de verlieden die den bailliu ende seriante vanden watre dienen met eene boete bi daghe ende bi nachte van 17 weken de weke 12 s. maken 10 Ib. 4 s.”.
  21. ARAB Rolrekeningen, Baljuwsrekening Brugge 1016 (i. 1376 (n.s.) - v. 1376) “Item ute gheheven in Oostbuerchambacht omme een besouc metten heere met 3 scepenen vanden Vrien ende met ene clerc als van huussouke bi daghe up Manen wive Willem f. Ghiselin f. Zoeten daer gheen bedrach en cam te coste 52 s.”, idem, Schout van Brugge “Terst omme te ghebiedene de waerheide die men heet wanymet met 2 tafelen ende met 6 ghesellen waren te costen nuchtens ende avonts 6 Ib. 4 S.”, “Item omme te ghebiedene de waerheide van copman ende makelaers met 2 taflen ende met 6 ghesellen waren te costen nuchtens ende avonts 6 Ib. 3 s.”, “Item omme te bescrivene de huuse van quader herberghe 28 s.” en “Item omme te ghebiedene de duerghinghe waerheide met 4 taflen ende met 12 ghesellen waren te costen nuchtens ende avonts 13 Ib.” en idem, Baljuwsrekening Damme 1119 (ix.1377 -1. 13 87 (n. s.)) “Item alsmen dinghede van cueren doe ghaf de bailliu de goede lieden vander wet tetene alsoot gheconsumeert es vanden tweedeele vander maeltijt van costen 10 Ib.”
  22. ADN Rekenkamer (serie B), Baljuwsrekening Aardenburg 5667 - 148389 (Kii.1379 -v. 1380) “Item Heyne de angheman van Brucghe omme dat hi iusticierde met ten viere ende metten baste bi wette ende bi vonnesse Lijsbette de dochter Pieter Lonus die haer kint vermoorde 6 Ib. 12 s., Item den pape die haer biechte hoorde 5 s., Item den waghenare ende van houte ende van stro ende van baste 38 s.” en RAG Rekenkamer (dubbels), Rekening Waterbaljuw van Mude 161 (i. 1375 (n.s.) - v. 1375) “Item heift de bailliu doen maken ter Mude eene nieuwe ghalghe dewelke coste maken met houte vive yzerine haken ander yser datter toeghinc met i nieuw leedre ende andre costen die toeghinghe 38 Ib. 14 s.”
  23. ARAB Rolrekeningen, Baljuwsrekening Brugge 1023 (ix. 1377 - i. 1378 (n.s.)) “Item omme de costen vanden masten, windaese, cablen ende ander reep ghetauwe, kisten ende wapenen die huut baergen die vor Oosthende brac ghevischt ende ghegadert waren dewelke cablen ende reepghetauwen die bailliu wasschen, verschen, droghen, ghereeden ende tOestende in een huus draghen, 26 Ib. 8 s.” en Baljuwsrekening Aardenburg (i. 1383 (n.s.) -v. 1383) “Int eerste, van den soute ten scepe te doene ende tSlepeldamme duer te bringhene, ... “en “Item van coste van den tuerven te draghene ende van duer te brijnghene, 3 Ib. “, in DE PAUW (1906), pag 195.
  24. NOWE, “Les bali/is ...“, 1928, pag. 179 - 181 en VAN ROMPAEY, “Het grafel(jk baijuws ambt ... “, 1967, pag. 299 -300 en 334 - 335.
  25. ARAB Rolrekeningen, Baljuwsrekening Brugge 1018 (v. 1377 - ix.1377) “Item voerde bailliu bi bevelle van minen heere met 4 van miins heeren mannen te Maldeghem omme tghelt vander dikage te hinne, te costen 7 Ib. 6 s.” en “Item den 16 daghe van meye ghesend Janne Bruneele van Risele te Brugghe met eenen brieve van ghelove an den bailliu ende scoutheete ter relacie van minen heere vanden Gruuthuuse an Janne van Gryspere ende Gillis Borziin als dat men soude vanghen Bertolinees Marcadeele ende ziin wijf ende zendse te Rupelmonde bi Janne vornoemde ...
  26. ARAB Rolrekeningen, Rekening Waterbaljuw van Mude 1518 (v. 1383 - iii.1384 (n.s.)) “Item ghesend minen vrauwe van Bourgoengen ende van Vlaenderen tharen beveelne bi haren brieve een paert ghetaden met mosselen, willox ende toelgen, coste 3 Ib., Item van voerne tAtrecht 5 Ib. 4 s.”.
  27. NOWE, “Les baillis... “,1928, pag. 348, 356 - 357 en WARLOP, “Bijdrage tot de geschiedenis der vorming...”, 1959, pag. 99-100.
  28. DE MELKER, “De ontwikkeling van de stad Aardenburg...”, 1987, pag. 114 - 115, KOCH (A.C.F.). De rechterlijke organisatie van het graafschap Vlaanderen tot in de 13de eeuw, in Handelingen van de Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, V, 1951, pag. 125- 129 en WARLOP, “Bijdragen tot de geschiedenis der vorming ..“, 1959, pag. 121 -124.
  29. DE MELKER, “De ontwikkeling van de stad Aardenburg... “, 1987, pag. 119 - 126 FARASYN (D.). Oostende, in : Belgische steden in Relief, pag. 139. Brussel, Pro Civitate, 1965 en WARLOP, “Bijdragen tot de geschiedenis der vorming ... “, 1959, pag. 121 - 122. 
  30. Het verdwijnen van het erfelijk karakter zoals dit door H. Nowé wordt voorgesteld, is geen algemene regel, want het ammanschap wordt onder andere door de heren van Gistel van vader op zoon overgedragen. Bovendien is de invulling van het ambt door de baljuw geen automatisme, het ambt kon zoals in het Kwaad Privilege voorzien gehouden worden “par acensissement”. Getuigenissen van deze pachtvorm in de baljuwsrekeningen komen enkel voor wanneer er sprake is van een overtreding, doch deze zijn zeldzaam, waardoor de omvang van deze praktijk moeilijk in te schatten is, in : ARAB Rolrekeningen, Baljuwsrekening Brugge 1028 (i. 1379 - v. 1379) “Jan Coley ghecalengiert dat hi niet binnen tiden ende binnen wilen zijn relief betaelde van der heltscede van den ammanscepe van Zuienkerke dan of de boete soude hebben ghesyn 10 Ib., pais omme 6 Ib.”, NOWE, “Les baillis ... “, 1928, pag. 360 - 361 en WARLOP, “Bijdragen tot de geschiedenis der vorming... “, 1959, pag. 125.
  31. In de stad Brugge was er zowel een schout als amman actief, doch hierbij moet benadrukt worden dat ondanks hun beider feodale afkomst, hun ambtsinvulling moeilijk te vergelijken is met de 12de eeuwse situatie. Waar de uitgebreide gerechtelijke en financiële bevoegdheden van de schout blijken uit eenvoudige analyse van de rekeningen, liggen de bevoegdheden van de amman in de lijn van zijn collega’s op het platteland, al geniet hij hierboven een vast jaarsalaris, in: DE PAUW, “Rekeningen der Bajjuws...”, 1906, pag. 72- 89, 113 en NOWE, “Les baillis ... ‘~ 1928, pag. 360 n. 1. In IJzendijke ambacht bestond er een personele unie tussen het ambt van schout en amman, in : KOCH, “De rechterlijke organisatie ... “, 1951,pag. 129.
  32. WARLOP, “Bijdragen tot de geschiedenis der vorming ... “, 1959, pag. 125-127. ~ ARAB Rolrekeningen, Baljuwsrekening Brugge 1026 (v.1378 - ix.1378) “Heinin Lambrecht amman van camerlynx ambacht ghecalengiert dat hi een ghebod achter ghelaten zoude hebben te roupene ter hooftkerke ghelike dat hem uter vierscare over ghegheven was te roupene, pais omme 36 lb.” en idem, 1028 (i. 1379 - v. 1379) “Pieter f. Pieters f. lacobs amman van camerlinx ambocht ghecalengiert dat hi zijn ghebod niet te tyt up en gaf danof de heere ende partien scade hadden een boete van 60 lb. par., deene helt den heere ende dandre helt partiën pais van diere caleinghe omme 36 Ib.
  33. DE MELKER, “De ontwikkeling van de stad Aardenburg...”, 1987, pag. 161- 162 ; KOCH, “De rechterlijke organisatie... “, 1951, pag. 199 ; NOWE, “Les baillis...”, 1928, pag. 360 en WARLOP, “Bijdragen tot de geschiedenis der vorming ... “, 1959, pag. 115 -117.
  34. DE MELKER, “De ontwikkeling van de stad Aardenburg... “, 1987, pag. 137 - 139,
  35. NOWE, “Les baillis... “, 1928, pag. 349 - 353 en VAN ROMPAEY, “Het grafelijk baljuwsambt... “, 1967, pag. 197- 199.
  36. ARAB Rolrekeningen, Rekening Waterbaljuw van Mude 1492 (ix. 1374 - i. 1375 (n.s.)) “Item den verlieden die den bailliu ende seriante vanden watre dienen bi daghe ende bi nachte[.. .1”
  37. ARAB Rolrekeningen, Baljuwsrekening Brugge 1021 (i. 1377 (n. s.) v. 1377) “De bailliu calengierde Willem Sconen ene beriders knecht als dat hi enen knecht ghevanghen adde dien hi liet lopen al willens also men seide, pais van dire calaenghen omme, 12 Ib.”.
  38. DE MELKER, “De ontwikkeling van de stad Aardenburg ... “, 1987, pag. 139— 140; NOWE, “Les baillis ... “, 1928, pag. 353 - 355 ; VAN ROMPAEY, “Het grafelijk baljuwsambt... “, 1967, pag. 352 - 356 en WARNKOENIG (LA.) en GHELDOLF (A.E.). Histoire constitutionelle et administrative de la viie de Bruges et du pays du Franc, jusqu’â Pannée 1305. Bruxelles, 1851, pag. 218-219.

Het kader van grafelijke gerechtsofficieren in het Brugse Vrije van de twaalfde tot het einde van de l4de eeuw: haar ontstaan en ontwikkeling, haar karakter en bevoegdheden. Tweede Deel

Koen Van Huele

Rond de Poldertorens
2004
01
012-022
Mado Pauwels
2023-06-19 14:41:38