Hoeke. Een Vrije stad aan het Zwin
Karel Aernoudts
Bij het afsterven van Albert De Keyser, voorzitter van de kring voor geschiedenis en heemkunde Sint-Guthago, lijkt het mij gepast even de schijnwerper te richten op de kleine gemeente Hoeke, eens, in een ver verleden, een bloeiende Zwinstad en thans een onooglijk dorpje, verloren in de weidse poldervlakte, waardoor eens het Zwin, levensader voor Brugge vloeide.
Inderdaad, Hoeke was eens een kleine “smalle stad” met een eigen keure in de rij der zwinsteden Damme, Monnikerede, Hoeke, Mude en Sluis. De bronnen over de geschiedenis van Hoeke en vooral over de beginperiode zijn schaars en nog weinig bestudeerd. Deze bijdrage is pretentieloos en geen opsomming van nieuwe onbekende bronnen. ‘t Is meer een samenvatting voor onze lezers van wat andere vorsers vermeld hebben.
Verder volgt een bespreking van de keure van 18 oktober 1330, geschonken door de toenmalige graaf van Vlaanderen, Lodewijk van Nevers, aan de stad Hoeke.
Nadat op het verste punt landinwaarts van het Zwin, de plaats het dichtst bij Brugge, de stad Damme ontstond (stadsrechten 1180) door een afdamming dwars door het Zwin, kreeg Brugge een nieuwe impuls voor handels betrekkingen met overzeese gebieden. De breedte van de zeearm bedroeg rond 1. 500 m (tussen Sluis en Noordzee) en 500 m richting Damme.1
Op de oevers van het Zwin ontstonden ook andere nederzettingen die een graantje meepikten van het toenemend handelsverkeer. Zo ontstonden op de linkeroever de plaatsen Monnikerede, Hoeke en Mude (thans Sint-Anna-ter Muiden), en iets later op de rechteroever het plaatsje Lamminsvliet, het latere Sluis. Alhoewel in het gebied van het Brugse Vrije gelegen, kregen ze van de Graaf van Vlaanderen het statuut van vrije stad. Dit behelsde een eigen bestuur met bevoegdheid over lagere rechtspraak. Ze kregen een “ keure “ met zekere voorrechten en belastingvrijstellingen. Ze werden gerangschikt bij de “smalle steden“, zoals ook Blankenberge en Gistel.
Het is moeilijk de datum van de stichting van Hoeke vast te stellen. Wel wordt de naam vermeld in de stadsrekening van Brugge in 1250. Maar Hoeke bestond zeker al vroeger. De Duitse historicus Hohlbaum spreekt van Hogge, gesticht tussen 978 en 1016. Hogge zou op dat ogenblik een kleine nederzetting zijn op een hoogte (Hoge, Hogge, Duits: Höge).
Hoeke was een getijdenhaven, gevoelig voor eb en vloed. Bij hoog water klotste de zee tegen de Hoogstraat (een stuk van de dijk die later Krinkeldijk werd genoemd). Dit gebeurde ook aldus in het nabijgelegen Monnikenrede.
Rond het Zwin raakten ook de handelsbelangen van de Hanze van Londen en deze van Lübeck elkaar. In 1252-1253 wilde de Duitse Hanze in Hoeke een onafhankelijke stad stichten die niet zou afhangen van de Gravin van Vlaanderen (Margareta van Constantinopel). De onderhandelingen verliepen stug en mislukten uiteindelijk.
Toch hadden Duitse kooplieden toen al een kantoor (dat later naar Brugge overgebracht werd). Om de handel toch veilig te stellen en te bevorderen kreeg het plaatsje tussen 1273 en 1274 vrije rechten, wel als Vlaamse en niet als Duitse stad.2 Er waren dus Duitse kooplieden in de stad gevestigd. Ze behoorden tot de Hanze van Lübeck, Bremen en Hamburg.
In 1225, nog een onbeduidend plaatsje dat van Oostkerke afhing, breidde Hoeke zich zo snel uit dat het, zoals hoger gezegd, bevorderd werd met een charter gelijk aan dat van Mude en Monnikenrede. In tegenstelling tot deze laatste plaats, die nooit een eigen kerk bezat, en daarvoor op Oostkerke was aangewezen, beschikte Hoeke reeds heel snel over een gebouw, aan de Christelijke eredienst gewijd. Een oorkonde van Margareta van Constantinopel, uitgevaardigd tussen 1270 en 1280, bewijst ons dat een Duitse koopman, Hendrik van Koesveld, afkomstig uit de Hanzestad Koesfeld in Westfalen, ten Westen van Münster, die reeds in de stad Hoeke het Heilige Geesthospitaal had gesticht, een som van 250 ponden Vlaams had nagelaten voor het bouwen van een kerk in Hoeke.
De vroeg-Gotishe kerk werd toegewijd aan Sint Jacob de Meerdere. Mogen we hierin een verwijzing zien naar Sint Jacob van Compostella in Spanje? Als havenstadje kon Hoeke in die periode zeker een tussenstop geweest zijn in de middeleeuwse drukke bedevaarten naar het beroemde bedevaartsoord, zoals ook het nabijgelegen Lissewege ooit geweest is.
Hoewel het geen Duitse nederzetting was, bleef de plaats in feite een leengoed van de ‘Oosterlingen’, zozeer dat in zijn boeken van 1299 de schout Van Dam me slechts Duitse namen noteert, als zijnde van daar afkomstig.3
Hoeke was dus een getijdenhaven. Het heeft geen kaaimuren gehad, maar er waren zeker houten staketsels of aanlegsteigers waar bij hoog water opgevaren zeeschepen konden aanmeren en een zekere beschutting vonden bij laag water. Koopwaren konden dan via loopplanken gelost worden. Sporen van dergelijke staketsels zijn gevonden in een weide in het nabije Mude, dicht bij de ‘Vijverhoeve’.4 Ook kwam het voor, vooral in de late herfst, dat boten zo hoog mogelijk bij de Hoogstraat opgetrokken werden, waarna de bemanning naar Brugge trok of over land naar huis, om dan in de lente opnieuw het zeegat te kiezen. Dit bracht in Hoeke ook enige scheepsbedrijvigheid teweeg. Zo was er aldaar een handel in scheepsbenodigdheden zoals masten, zeilen, koorden en pek. Er waren ook scheepsherstellingen en mogelijks was er een scheepswerf.
Er was onder de regering van graaf Gewijde van Dampièrre ook korte tijd een graanmarkt die echter weldra naar Brugge verhuisde. Ook een bevoorradingsmarkt voor fruit wordt vermeld.
Door verzanding en dichtslibbing van het Zwin, werd het voor zeeschepen steeds moeilijker Damme te bereiken. Door inpolderingen aan beide zijden van het Zwin werd de vaargeul steeds smaller en ondieper. Dit was ook de reden dat de dichter bij de monding gelegen havens aan belang wonnen: eerst Monnikerede en Hoeke, vervolgens Mude en Lamminsvliet (het latere Sluis).
De bloei van Hoeke lag tussen 1250 en 1450. Toch bleef het eerder een bescheiden stadje. In 1309, in de algemene belastingen op transport van het graafschap Vlaanderen, betaalde Hoeke slechts 4/5 van de som die door Monnikerede werd betaald (dit plaatsje telde toen een 450 inwoners) en 1/13 van de som betaald door Damme.5
Toch is het merkwaardig dat Hoeke in 1307 een verdrag sloot met Duitse Hanzesteden en dat rond die periode ook briefwisseling gevoerd werd met de Hanze van Londen. In 1437 wordt het verdrag met de Duitse Hanzesteden opgezegd te voordele van Brugge en Sluis. Ook merkwaardig is de nieuwe keure van 18 oktober 1330, met de vermelding van een groot aantal hooggeplaatste personen als vertegenwoordiging van de graaf en de plechtigheid waarmee het opstellen van de akte gepaard ging. Hier volgt een korte bespreking van deze akte.
DE KEURE VAN 18 OKTOBER 1330 (6)
Op hoger vermelde datum werd de akte opgesteld door de graaf van Vlaanderen, Lodewijk van Nevers (en Rethel) en de stad Hoeke. In oktober 1330 kwamen in de halle van Damme samen : enerzijds gezetenen van Hoeke (burgimagistris, scabinis, consulibus, totaque communnitate vel quasi ville de Houke) en anderzijds de vertegenwoordigers van de graaf.
De tekst, gedeeltelijk in het Frans (de graaf van Vlaanderen was totaal Nederlands-onkundig!) en gedeeltelijk in ‘t latijn, werd voorgelezen en moest daarna uitdrukkelijk aanvaard worden door het heffen van de rechterhand en het uitspreken van de eedformule.
De akte begint met een flinke bolwassing en een verwijzing naar de ongehoorzaamheid, samenzwering en wetteloosheid die in Vlaanderen de laatste jaren hebben geheerst en ook in Hoeke. Beledigingen werden naar het hoofd geslingerd van de wettige vertegenwoordigers van de graaf, namelijk de baljuws. Gewapende mannen boden weerstand tegen het wettig gezag. Daarmee werd gezondigd, niet alleen tegen de graaf maar ook tegen God, de kerk en de koning (van Frankrijk).
Voor de lezer hier enige verduidelijking: na de Gulden Sporenslag (1302: militaire overwinning voor de Vlamingen) en het verdrag van Athis-sur-Orge (1305: diplomatieke nederlaag voor de Vlamingen) werden zware financiële lasten opgelegd aan de steden en aan het platteland. Gedurende meer dan 20 jaar volgden perioden van opflakkerend geweld afgewisseld met korte rustperiodes. Vooral onder het bewind van graaf Lodewijk van Nevers (1324-1346), die een volledige Franse koers volgde, steeg de spanning. Het gehele kustland en ook de steden leper, Brugge en het Brugse Vrije kwamen in opstand. De graaf werd zelfs korte tijd gevangen gezet in Kortrijk. Het geweld richtte zich ook tegen de adel en in de Westhoek ook tegen de kerk. Zodat op een zeker ogenblik door de Paus het interdict over Vlaanderen werd uitgesproken. De graaf riep zijn leenheer, de koning van Frankrijk ter hulp. De confrontatie tussen de Vlamingen en Fransen greep plaats in Cassel (1328). De opstandelingen werden verpletterd. Een zeer harde repressie volgde. Confiscatie, verbanning, terechtstellingen. Zo werd de burgemeester van Brugge, Willem De Deken, naar Parijs gevoerd en op wrede wijze omgebracht. Ook andere steden zullen de repressie gevoeld hebben. Het is van die toestand dat in de akte van 1330 wordt gewag gemaakt.
Terug naar de akte: tussen 1328 en 1330 moet de stad Hoeke zich verzoend hebben met het grafelijk gezag en nederig genade gesmeekt hebben. Dit werd ook aanvaard, want ‘God heeft liever een bekeerde zondaar in leven te houden dan deze te doden’. Integendeel wordt erkend dat de onderworpen stad nieuwe keuren en privileges nodig heeft om in ‘t vervolg in vrede en gehoorzaamheid te kunnen leven.
Welke keure? Wel, heel eenvoudig: zullen in ‘t vervolg gelden: de wetten, ordonnantiën, vrijstellingen, instellingen, bevelen, boeten, straffen, goedkeuringen, inhoudingen, toewijzingen, zoals ze bestaan in onze stad Damme. Hoeke blijft bevoegd rechtspraak te doen over lagere zaken, maar wanneer drie schepenen van Hoeke het nodig vinden vierschaar te houden, kunnen ze altijd beroep doen op een vierde man, namelijk een schepen vorderen van Monnikenrede of van Damme. Indien deze niet zou komen, zal hij een vooraf bepaalde boete betalen, tenzij hij kan bewijzen dat hij door ziekte belet was.
En omdat de stad misdaden begaan heeft, en weliswaar later genade gekregen, zal de stad ten eeuwigen dage ieder jaar in de maand september een vergoeding betalen van 40 pond ‘tournois’7. En dit te beginnen de eerste september van volgend jaar (dus 1331). Indien iemand wetens en willens afwijkt van deze keure, zal hij door ons buiten de wet gesteld worden, dus vogelvrij verklaard. Men zal zich dus strikt moeten houden aan alles wat geschreven is. Van alles wat niet geschreven is, zal de interpretatie gegeven worden door de graaf of zijn plaatsvervanger. De schepenen zijn aangewezen de betwiste zaken aan de graaf voor te leggen.
En dan volgt de uitdrukkelijke nietigverklaring van alles wat aan deze akte vooraf gaat, namelijk alle voorafgaande wetten, keuren, vrijstellingen, statuten, voorrechten, gewoonten, enzovoort. Indien iemand het nog zou wagen oude voorrechten in te roepen, zou hij gestraft worden volgens de heden geldende wet.
Tenslotte wordt een volledige amnestie gegeven en alle vervolgingsmaatregelen voor het vroeger (vc35r 1328) opstandig gedrag stopgezet. En om authenticiteit te geven aan deze akte, zal er de groot zegel van de stad Hoeke aangehecht worden.
En nu volgt (in ‘t Latijn) een opsomming van alle hooggeplaatste personen die getuige waren van de voorlezing van de akte in de hal van het stadhuis van Damme. Merkwaardig voor de kleine stad Hoeke was de aanwezigheid op de lijst van ridders en hoge geestelijkheid. Een typisch middeleeuws verschijnsel? In elk geval een bewijs van de uitstraling van de macht die toen nog van Hoeke uitging.
Presentibus nobilis viris: ridders Radulpho Flamenc de Chauny, Andrea de Charolles, Roland van Poeke, Rogero Briseteste, Johan van Reninghervlite (Reigersvliet ?), Johan van Reymsrode ; de eerwaarde heren magister Nicolaas de Petra van de kerk van O.L.Vrouw in Brugge, Willem van Auxona, rechtsgeleerde in kerkelijk en burgerlijk recht (utriusque juris), Johan van Brugge, professor in de rechtsgeleerdheid, Terrico van Belsele, baljuw van Brugge, Johan Gheilinc, Nicolaas Bonin, burgemeester, Johan Bonin, schepen van Brugge, Walter van Hasselt, Richard Reude, Pieter van Meersch, prediker, Johan van Calthine, Willem zoon van Goens, schepen in Gent, plus nog vele anderen die over één of ander punt vroeger werden ondervraagd en getuigenis konden afleggen.
Vijf personen worden speciaal vermeld met hun getuigenis en hoedanigheid:
- Raduiphus Brouke, voor het bisdom Doornik: de apostolische en keizerlijke notariële autoriteit.
- Johannes Berengarii, geestelijke voor het bisdom Morinensis8: apostolische en keizerlijke autoriteit.
- Petrus Major, geestelijke in het bisdom Morinensis, apostolische en keizerlijke autoriteit.
- Johannes Cramme, geestelijke in het bisdom Morinensis, apostolische en keizerlijke autoriteit.
- Petrus Bilre, apostolische en keizerlijke notariële autoriteit.
De vijf hogergenoemden verklaren de tekst juist en conform tussen de Latijnse en Franse versie, verklaren elkaars identiteit en bevoegdheid juist. Tenslotte brengen ze een monogram aan op de akte en hechten het groot zegel vast. Dit groot zegel is in groene was, gehangen aan een rood en geel gekleurd zijden lint. Het stelt voor aan de ene zijde Sint Jakob met pelgrimsstaf in de rechterhand en een boek in de linkerhand, begeleid door twee schelpen, met rondom de tekst: P. Communitas de villa Sancti Jacobi de le Houke; aan de andere zijde een driehoek met de woorden : S. Sci Jacobi de le Houke.9
BESLUIT
Na 1445 is het gedaan met de bloei van Hoeke. Het Zwin is zeer verzand. De zeeschepen, kraken en koggen wagen zich niet verder dan Sluis. De hoge lasten onder de Bourgondiërs en de godsdiensttroebelen in de tweede helft van de 16e eeuw doen de rest, In 1594 worden de stadjes Hoeke en Monnikerede samengevoegd met Damme. Hoeke’s zusterstad Monnikerede is enkele jaren later volledig verdwenen en van Hoeke blijft alleen een verre nostalgische herinnering over. De studie van de zo boeiende geschiedenis van de Zwinstreek blijft dan ook één van de prioriteiten voor de kring St. Guthago.
Verklaringen:
- Keure: handvest – statuut waardoor stadsrecht werd toegekend door landvorst
- Hanze : coöperatie van vakbroeders
- Schout: hoofd van dorpsbestuur
- Burgimagistris: burgemeester
- Scabinis: wethouders
- Consulibus: raadgevers
- Baljuw: ambtenaar binnen stadsbestuur belast met rechtspraak
- Interdict: rechterlijk verbod
- Leenheer: geeft leengoed in leen –in pacht
- Ordonnantiën: reglementen – wetten
- Vierschaar: rechtbank
- Kog: zeer breed koopvaardijschip
VOETNOTEN
- VerhuIst. Het landschap in Vlaanderen
- Jos. De Smet. 1’ Origine des ports du Zwin, Damme, Mude, Monnikenrede, Hoeke et Sluis, 1937, blz. 125 -141
- J. D. Chastelain. Bloei en verval van de Zwinstreek, blz 20, 21.
- Zegsman wijlen landbouwer Karel Van de Vyvere
- Jos De Smet. Rond de Poldertorens. 3dejaargang nr4 (1961)
- Gilliodts-Van Severen. Coutumes du Pays en Comté de Flandre, Deel III blz. 71-82
- ‘tournois’ van Tours. In de akte : tournois boine en forte monoie
- bisdom Morinensis = bisdom Terwanen (=Therouane), thans Frankrijk. In dit bisdom bevonden zich onder meer de beroemde abdijen St. Bertinus en Koksijde. De abdijen voerden op dat ogenblik een zeer Franse politiek.
- Verzameling van de keuren van de graven van Vlaanderen, Inventaire de Saint-Genois nr 1642, rijksarchief Gent
Beknopte bibliografie:
- - J. D. Chastelain. Bloei en verval van de Zwinstreek.
- - Chantal De Fonseca. Hoeke.
- - J. De Langhe. De oorsprong der Viaamse kustviakte, 1939.
- - Ant. Desmet. L’ origine des ports du Zwin, Damme, Mude, Monnikerede, Hoeke et Sluis, 1937, blz. 125—141.
- - Ant. Desmet. De havens aan de Kust en aan het Zwin.
- - J05. De Smet. Hoeke. RdP, 3de jg. Nr IV
- - Luc De Vliegher. De Zwinstreek.
- - Gilliodts Van Severen. Coutumes du Pays et Comté de Flandre, 1891.
- - Hans Van Werveke. Brugge en Antwerpen, 1941.
- - Adriaan Verhuist. Historische ontwikkeling van het kustlandschap in Vlaanderen.
- - Waterschoot. De Vlaamse kustviakte, 1939.
- - Carlos Wyffels. De Vlaamse Hanze van Londen eind XlIIe eeuw.