Het toltarief van Letterswerve

Jacques De Groote

Adriaan Verhulst, Professor em. van de Universiteit van Gent, Thérèse De Hemptine, universitair docent aan de Universiteit van Gent, en Lieve De Mey, medewerkster van de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis, hebben het toltarief van Diederik, graaf van Vlaanderen, voor de haven van Littersuerua uitgegeven in d. CLXIV, 1998, pp. 143 172 van de Handelingen van de Commissie voor Geschiedenis. Professor Verhulst schreef de inleiding, Mevrouwen de Hemptine en De Mey hebben de editie van de charters voorbereid en uitgegeven.

Diederik, graaf van Vlaanderen, geeft een toltarief, in de aard van dat van Diksmuide, uit voor Littersuerua, ten gevolge van een klacht van de burgers van Keulen en na samenspraak met zijn “scabini terre” en vooral die van Diksmuide.

S.1.; z. d. [16 augustus 1159-januari 1164, of, minder waarschijnlijk, februari 1166 17-januari 1168].

A. Origineel: verondersteld verloren.

Copy of dubbel van het origineel (?) van vóór 1269, vastgemaakt aan een charter van Margaretha, gravin van Vlaanderen en van Henegouwen, en Gwijde, graaf van Vlaanderen en markies van Namen, van 19 september 1269, volgens A (?); verondersteld verloren. C. COPIE s. XV, op twee samengenaaide bladeren papier, volgens B. A.D.N., Lille, B 1321/1 599-1600.

Op de rug:

  1. van dezelfde hand als vóórzijde: ‘Copie comment on doit prenre et recevoir Ie tonlieu de Graveling(hes), tant par mer comme par terre et quantbienn chacune neif doit. IIIIXX XXX’.
  2. hand s. XV: ‘littere sunt appense’.-
  3. hand s. XVIII: ‘Gravelines thonlieu 1269. recouverijn septembre 1269’. 4) hand s. XIX: ‘1269, septembre, Ie jeudi après I’Exaltation de Sainte Croix’.

Quoniam generatio preterit et generatio succedit, memoriam vero rerum gestarum optime conservant monumenta litterarum, ego Theodericus Flandrensium comes, communi consulens utiIitat ut omnem iniquani et extortam exactionent a iure nostro excluderem, ea que ne de theloneo portus de Letraswerf instituta sunt scripto commendare curavi. Convocatis itaque scabinis terre mee et illis pre cipue de Dixsmuda, propter querimoniam civium Coloniensium qui se aggravari in Letraswerf per mi ustam exactionem asserebant, secundum formam et quantitatem thelonii in Dicsmuda nostrum etiam theloneum Letraswerf, consulentibus scabinis et illis de Dicsmuda, veritatem, eius rei proferentibus, firmiter coequavi.

Prima est institutio navibus magnis et paivis secundum quantitates earum: magne naves que dicun tur cnorbusa, snac et omnes turbeate dabunt XII;   1 minores vero, videlicet kogan et om(ne)s cum losaboinga dabunt VIII;  2  envaren dabunt quatuor,   3 scuta cum bort dabit II., scuta absque bort;    4  et hec si onerate venerint, ex hüs navibus, quecumque annonam vel fabam, pisam vel salem, rapas vel poma vel nuces attulerit, de quinquaginta raserlis dabitsemis raserie, si plus, quantumcumque fuerit, dabit raseriam, si minus, ex XXV raseriis quartam partem raserie, si minus quam XXV, nichil.

Si vero navis propter alleviationem sive in terram sive in aliam navem res suas posuerit omnes, nichil mde dabit; si vero extra navem, annonam vel cetera supradicta vendiderit de valente marcham venditor dabit VI, et emptor, si in aliam, navem posuerit et ita abduxerit, nichil mde, nisi na vis the loneum sicut supradictum est, dabit; si vero plaustris abduxerit, de plaustro dabit 1111.   5

Quicumque alec salsum abduxerit et in navi vendiderit nichil, nisi na vis ut supradictum est, dabit the loneum; si extra navem vendiderit, uterque, tam emptor quam venditor, dabit de millenario. Qui alec recens attulerit, sive in navi sive extra navem vendiderit, uterque, tam, emptor quam venditor, de miIlenario.

Quicumque salmones adduxerit, si in navi vendiderit, nichil, nisi na vis theloneum, mde dabit; si extra endiderit, tam emptor quam venditor dabit de C, 1111;   6 emptor vero, sive in navi sive extra navem emerit, dabit de C, III. Si makeuis adduxerit et in navi vendiderit nichil, nisi na vis theloneum, dabit; si vero extra vendiderit, dabit de millenario, uterque II.   7

Qui lanam attulerit et in navi vendiderit nichil, nisi navis theloneum, mde dabit, et extra navem vendiderit, de pisa lane dabit II, et si abduxerit, de pisa dabit; et emptor, sive intus sive extra emerit, dabit de pisa lane II  8

Quicumque caseos   9 vel roet vel smera vel spec quod ponderatur et in navi vendiderit, nichil, nisi navis ius, dabit, et si extra navem vendiderit, et emptor et venditor dabit de pisa II, et si abduxerit, de pisa dabit, 10   exceptis caseis Flandrensibus de quorum, si pisa venditur, datur ab utroque.   11 et de bacone semis 12

Qui plumbum in navi vendiderit, nichil, nisi navis theloneum, dabit, et si extra vendiderit, venditor dabit de pisa, et emptor, sive in navi sive extra navem, emerit, de pisa.   13

Qui stannum in navi vendiderit, nichil, nisi navis theloneum, mde dabit, et si abduxerit, de milenario dabit 1111,    14    et si extra vendiderit, dabit de valente marcham, VI; et emptor, sive in navi sive extra navem emerit, dabit de valente marcham, VI.   15

Qui cuprum adduxerit, ubicumque abduxerit, dabit de plaustrato VI., et si vendiderit, uterque, et venditor et emptor, dabit de valente marcham, VI.

Qui ceram adduxerit et abduxerit, si sit pisa cere vel plus, dabit 1111. et si vendiderit, uterque dabit de valente marcharn VI.

De sarcina que dicitur pac cura cordis III.   16   de pivo cum spic II; de sista serata, de qualibet re plena, 1111; de sista vacua, si valuerit V s., dabit, si peior, nichil.

De gladiis, scutellis, tinnis, situlis, qui simul valentes V s. vendiderit, dabit., si minus, nichil, et si abduxerit nichil mde dabit; de XXV hastis.

Qui plaustrum ferri abduxerit, dabit III    17  de scuta II d. si vendiderit de valente marcham, VI d., et emptor similiter, et de stael similiter.

De tunna vini uterque, et emptor et venditor, dabit IIII;   18   de tunna mellis, qui abduxerit, dabit IIII, si vendiderit, dabit de valente marchant, VI, et emptor similiter;   19   de tunna seivisie.;    20  de tunna picis IIII; de tunna cineris II;   21   de tunna medonis.

De culcitra uterque II;    22  de plumari uterque.   23

De equo uterque II:   24   de vacca uterque;    25   de porco vel ove uterque semis; 26

De plaustrato ligni , de carra semis; plaustrum cum fimibus., plaustrum annone, plau stratum culuslibet fructus. et carra semis; si transierit et nichil vendiderit, nichil dabit.   27

Qui vendiderit VP am partem ponderis fiIe dabit semis, et qui emerit valens V s., dabit    28

De panno albo Ianeo integro II; de panno colorato uterque dabit de valente marcham, VI d.

Nemo de vestibus, qua) ad usus proprios aut familie sue emerit, theloneum dabit.     29

Ex uno gherut quarelen semis; ex uno gerud molarum; ex uno silipsteen; ex uno fardeel wedarum II d.; ex uno last quarelen IIII; ex uno last molarum IIII;    30 ex uno pac caldariarum, patellarum et pelvium et messinc, si abduxerit, dabit IIII, et si vendiderit, uterque de valentem marcham, dabit VI    31

De C placitis,     32 de gralingis II; de C buttis semis;   33   de C scelleuis 34 Ex corils dacra; 35

Scuta cum porro et allio; scuta cum olere; scuta cum turbonibus; plaustrum cum turbonibus 1111 turbones.

Nulla na vis de transitu aliquid dabit.   36  De pomis et pins que conductores attulerint nichil dabunt.

De omni quod infra navem venditur nichil, nisi na vis theloneum, debetur.

Quicumque partem rerum vendiderit suarum et partem reduxerit, de parte vendita theloneum dabit, de rellqua nichil. Navis que portum intraverit et ibi maris temperiem expectaverit, et nichil preter victum emerit, ab omni theloneo Iibera exibit.

Vertaald geeft dit het volgende:    37

Aangezien generaties komen en generaties elkaar opvolgen, en geschreven documenten het best de herinnering aan belangrijke daden bewaren, heb ik, Diederik, graaf van Vlaanderen, met het oog op het gemeenschapsbelang, besloten op schrift te stellen wat niet in de tol-rol van de haven van “Letterswerve” opgenomen is, dit om elke onrechtmatige en afgeperste inning uit ons recht te bannen.

De schepenen van mijn land, vooral die van Diksmuide, werden samengeroepen, in verband met de klacht van de burgers van Keulen, die zich beklaagden over de oneerlijke inning die te “Letterswerve” werd gehandhaafd, om onze tol van “Letterswerve” met vaste hand op te stellen, naar de vorm en de hoeveelheden van de tol van Diksmuide, na beraadslagen met onze schepenen en die van Diksmuide, om de waarheid van deze dingen uit te spreken.

Ten eerste is er de bepaling betreffende de grote en de kleine schepen, volgens hun grootte: grote schepen, die knorbuis   38  en snak     39  heten, en alle turbeate   40 betalen; kleinere echter, hetzij kogan   41 en alle schepen met losaboinga   42 betalen VIII d.; envareri   43  betalen vier d.; een schuit met een boord 44 betaalt II d.; een schuit zonder boord 1 d.; en men moet voor deze schepen, indien ze geladen binnenlopen, of ze granen of bonen, pisam of zout, rapen of vruchten of noten binnenbrengen, voor vijftig rasier   45  een halve r. betalen; indien het meer bedraagt, hoeveel het ook moge zijn, moet men 1 rasier betalen; indien het minder is, voor 25 rasier een kwart van een rasier, en indien minder dan 25, moet er niets betaald worden.

Indien het schip, om lichter te worden, ofwel op het land ofwel in een ander schip, zijn volledige lading zal overbrengen, dan moet hij niets betalen; indien de verkoper echter granen of de andere voornoemde waren zal verkopen, dan moet hij per geldende mark   46  VI d. betalen; en de koper, indien hij deze waren in een ander schip zal over laden en uitvoeren, zal niets moeten betalen, tenzij de tol voor het schip, zoals hier boven gezegd is; indien hij echter de waren met een wagen zal vervoeren, dan zal hij 1111 d. moeten betalen voor de wagen.

Wie gezouten haring zal uitvoeren en in een schip zal verkopen, zal niets moeten betalen, uitgenomen de tol voor het schip, zoals voordien bepaald; indien echter buiten het schip zal verkocht worden, dan moet zowel verkoper, als koper per duizend 1 d. betalen; indien er bovendien verse haring zal aangevoerd worden en dit in het schip of buiten het schip zal verkocht worden, dan moet zowel de verkoper als de koper per duizend 1 d. betalen.

Wie zalm zal binnenbrengen en dit in het schip verkopen, zal niets moeten betalen, buiten de tol voor het schip; indien er buiten het schip wordt verkocht, dan moet zowel de koper als de verkoper, per honderd stuk 1111 d. betalen; de koper moet per honderd stuk, binnen of buiten het schip aangekocht, echter 1111 d. betalen. Indien er make-vis   47  aangevoerd zal worden en in het schip verkocht, dan moet er niets, buiten de tol voor het schip, betaald worden; indien er echter buiten het schip wordt verkocht, dan moet elk van beiden per duizend II d. betalen.

Wie wol zal aanvoeren en in het schip verkopen, zal niets moeten betalen, buiten de tol voor het schip; indien hij buiten het schip zal verkopen, dan zal hij per pise II d. moeten betalen, en indien hij uitvoert, 1 d. per pise; en de koper, die zowel op het schip als erbuiten koopt, zal per pise wol II d. betalen.

Wie ook kaas, roet, smeer of spec, per gewicht in het schip zal verkopen, zal niets moeten betalen, buiten het recht op het schip; indien buiten het schip wordt verkocht, dan zal zowel de koper als de verkoper per pise II d. moeten betalen, en indien er uit gevoerd wordt dan moet er per pise 1 d. betaald worden; uitgenomen voor Vlaamse kazen voor dewelke, indien een pise verkocht wordt, er van beiden 1 d. wordt geëist, en voor een baken   48  een halve d.

Wie lood in het schip zal verkopen, zal niets moeten betalen, buiten de tol voor het schip; indien hij buiten het schip verkoopt, dan zal de verkoper per pise 1 d. moeten betalen; en de koper, die binnen of buiten het schip zal kopen, zal per pise 1 d. moeten betalen; wie tin   49 in het schip zal verkopen, zal, buiten de tol voor het schip, niets moeten betalen, en indien hij zal uitvoeren, zal hij per duizend 1111 d. moeten betalen, en indien hij buiten het schip zal verkopen, zal hij per geldende mark VI d. moeten betalen; en de koper, die binnen of buiten het schip zal kopen, zal per geldende mark VI d. moeten betalen.

Wie koper zal invoeren, en waar hij het ook zal uitvoeren, zal per wagenvracht VI d. moeten betalen, en indien er verkocht wordt, dan zullen beiden, en de verkoper en de koper, per geldende mark VI d. moeten betalen.

Wie was zal invoeren of uitvoeren, indien het om een pise   50  was gaat of meer, zal 1111 d. moeten betalen, en indien hij verkoopt, zullen beiden per geldende mark VI d. moeten betalen.

Voor een bundel, die een pak genoemd wordt, met koorden 1111 d.; voor een pivo cum spic II d.; voor een gesloten sista, vol met allerhande goederen, 1111 d.; voor een lege sista, indien deze V s. zou kosten, zal er 1 d. moeten betaald worden, indien minder, dan niets.

Voor zwaarden, schilden, tinnis, emmers, die samen V s. waard zijn, zal de verkoper 1 d. moeten betalen, indien minder, niets, en indien hij ze uitvoert, zal hij ook niets moeten betalen; voor 25 lansen 1 d.

Wie een wagen ijzer wegvoert, zal 1111 d. moeten betalen; voor een schuit, II d.; indien hij verkoopt, voor een geldende mark VI d., en de koper hetzelfde, en voor staal het zelfde.

Voor een ton wijn zullen beiden, en koper en verkoper, 1111 d. moeten betalen; voor een ton honing, die uitgevoerd wordt, zal er 1111 d. moeten betaald worden, en indien er verkocht wordt, zal de verkoper per geldende mark VI d. moeten betalen, en de koper hetzelfde; voor een ton bier 1 d.; voor een ton vissen 1111 d.; voor een ton as II d.; voor een ton mede 1 d.

Voor matrassen beiden II d.; voor kussens beiden 1 d.

Voor een paard beiden II d.; voor een koe beiden 1 d.; voor een varken of een schaap beiden een halve d.

Voor een wagenvoer hout 1 d.; voor een kar een halve d.; een wagen met mest 1 d.; een wagen met levensmiddelen 1 d.; een wagenvoer van allerhande vruchten 1 d. en een kar een halve d.; indien ze enkel op doortocht zijn en niets zullen verkopen, dan zal er niets moeten betaald worden.

Wie een zesde deel van een last draden zal verkopen, zal een halve d. moeten betalen, en wie voor de waarde van V s. zal kopen, zal 1 d. moeten betalen. Voor een laken van zuivere witte wol II d.; voor een geverfd laken zullen beiden per geldende mark VI d. moeten betalen.

Niemand zal tol moeten betalen voor klederen, die hij voor zijn eigen gebruik of dit van zijn familie zal kopen.

Voor een gherul     51  karelen   52 een halve d.; voor een gherul-molenstenen 1 d.; voor een slijpsteen 1 d.; voor een fardee   53  wetstenen II d.; voor een last karelen 1111 d.; voor een last molenstenen 1111 d.; voor een pak cardariarium, drinkbekers, schotels en messing, indien hij ze uitvoert, zal hij 1111 d. moeten betalen; en indien hij ze verkoopt, zullen beiden per geldende mark VI d. moeten betalen.

Voor 100 platvissen 1 d.; voor gralingis   54  II d.; voor 100 botten een halve d.; voor 100 schelvissen 1 d.

Voor deken huiden 1 d.

Een schuit met prei en knoflook 1 d.; een schuit met olijven 1 d.; een schuit met turf 1 d.; een wagen met turf 1111 stukken turf.

Geen enkel doorvarend schip zal iets moeten betalen.

Voor appelen en peren die de pachters zullen aanbrengen zullen ze niets moeten betalen.

Voor alles wat in het schip zal verkocht worden zal er niets moeten betaald worden, uitgenomen de tol voor het schip.

Gelijk wie een deel van zijn goederen zou verkopen en een deel zou behouden, zal voor het verkochte deel tol moeten betalen en voor het overgebleven deel geen.

Een schip, dat de haven zal binnenvaren en er daar de meer gematigde zee zal afwachten, en er niets anders dan levensmiddelen zal kopen, zal vrij zijn van elke tol.

Een kopie van dit charter werd in 1269 door Margareta van Vlaanderen, samen met een charter van haar en haar zoon Gwijde, aan de tollenaars van Grevelingen gegeven, met de eis dit toltarief in Grevelingen toe te passen.

Nos Margareta Flandrensis et Hannoniensis comitissa et Guido filius ejus comes Flandrensis et marchio Namuriensis, notum facimus universis quod nos volumus quod omnes receptores thelon ei de Grauelingis, tam in aqua quam in terra, consuetudines ac thelonea de cetero recipiant secun dum tenorem scripti per bone memorie Theodericum quondam comitem Flandrie, predecessorem nostrum, confecti cui hec nostre presentes littere sunt appense, et quod aliam monetam non exigant nec recipiant, nisi nostram monetam Flandrie.

Ita tamen quod si alique mercandisie ad predictum portum nostrum de Grauelingis applicuerint, de quibus quantum solvi debeat in predicto scripto non fuerit determinatum, volumus quod in predictis merchandisiis consuetudines et thelonea recipiantur secundum valorem et quantitatem merchandisiarum in predicto scripto contentarum, salvis nobis ibidem foragio nostro et denaries qui dicuntur scalcpenninghe; quos denarios recipi volumus secundum consuetudines in villa nostra de Grauelingis hactenus habitas et obtentas et salvis nobis denariis duobus qui debentur pro quolibet dolio gaugiato.

Et sciendum est quod quicumque theloneum nostrum in dicta villa absportaverit in forefacto sexagin ta solidorum erit, de quibus due partes erunt nostre et tertia pars ville nostre de Grauelingis predicte.

In quorum testimonium presentibus litteris sigila nostra duximus apponenda.

Datum anno Domini millesimo CC° LX° nono, mensis septembris, die Jovis post Exaltationem Sancte Crucis.

Vertaald, geeft dit het volgende:

Wij Margareta, gravin van Vlaanderen en Henegouwen, en Gwijde, haar zoon, graaf van Vlaanderen en markies van Namen, laten allen weten, dat wij willen dat alle ontvangers van de tol van Grevelingen, zowel in het water als op het land, de gewoonten en de tol in de toekomst zullen ontvangen volgens de inhoud van het geschrift voor goede memorie door onze voorganger, Diederik, graaf van Vlaanderen, opgesteld, die aan onze tegenwoordige brief is vastgemaakt, en dat zij geen ander geld dan ons geld van Vlaanderen zullen eisen noch ontvangen.

Zo ook, indien gelijk welke koopwaren in onze voornoemde haven van Grevelingen aankomen, voor dewelke er enige tol moet betaald worden en in voornoemde brief niet bepaald zijn, willen wij dat de gewoonten en de tol voor deze waren worden geheven volgens de waarde en de hoeveelheid van de koopwaren, in voornoemde brief beschreven. Wij behouden ons echter het recht op foerage en op de penningen, scalcpenninghe   55  geheten, voor; welke penningen wij willen ontvangen volgens de gewoonten die in onze stad Grevelingen tot nu gewoon zijn en worden ontvangen en ons ook voorbehoudend de twee penningen, die schuldig zijn voor het vergieren van gelijk welk vat.   56

En het zij geweten dat gelijk wie onze tol in deze stad niet zou betalen voor dit misdrijf 60 schellingen zal moeten betalen, van dewelke twee delen voor ons zullen zijn en het derde deel voor onze voornoemde stad Grevelingen.

In getuigenis van deze dingen hebben wij deze brieven bezegeld met ons uithangend zegel.

Opgemaakt in het jaar des heren duizend twee honderd negen en zestig, in de maand september, de donderdag na de Exaltatie van het Heilig Kruis (19 september 1269).

In zijn inleiding wijst Professor Verhuist op het belang van het charter, zowel voor wat betreft de handelsrelaties tussen Vlaanderen en Keulen als voor de ontstaansgeschiedenis van de stad ‘Damme’.

Dit toltarief bewijst dat er in de jaren rond 1150 reeds een belangrijke haven was aan het Zwin en dat er toen reeds handelsbetrekkingen waren over zee tussen Keulen en Vlaanderen. In de aanhef verwijst Diederik ook naar een reeds bestaand toltarief voor de haven: ea que ne de theloneo portus de Letraswerf instituta sunt scripto.

In zijn betoog over de plaatsbepaling van de haven van “Letterswerve”   57    legt Professor Verhuist uit waarom hij deze haven vereenzelvigt met Sint-Katelijne-buiten-Damme, die de voorganger zou zijn geweest van de haven van “Dam”. Maurits Coornaert heeft in zijn artikel “het tiendenrecht”   58  reeds gewezen op het bestaan van Letterswerve en ook hij situeerde het te Sint-Katelijne-buiten-Damme. Dit is echter maar één mogelijkheid en er zijn verschillende argumenten, die voor een andere ligging pleiten.

Eerst kan men zich de vraag stellen wanneer “Letterswerve” ontstaan is. In een charter van 1110, waarin Oostkerke met de hulpkapellen vermeld wordt, staan er 4 hulpkapellen, maar geen Letterswerve. In een charter van 1163   59 staat Letterswerve erbij vernoemd als vijfde kapel. In 1110 is de streek onderhevig aan overstromingen. In 1163 bestaat de Zwinkreek al. Het kan zijn dat de nederzetting Letterswerve en haar kapel reeds v66r 1110 bestond, maar dat ze werd verwoest door een overstroming en dat ze pas later terug werd opgebouwd. Dit was ook het geval met Lapscheure, dat in 1089 reeds bestond en een kapel had.   60 In een charter van Drogo, bisschop van Terwaan, voor de kerk van Zonnebeke,   61 uit 1072, staan er gronden vernoemd in het Brugse, namelijk terras in Flandria uidelicet extra Brugias, quarum numerus est xxiiii mensurarum, harum sunt x in Odagri agro, ad Letsvia vie ad Amelini pontem vuil et dimidia. Amelini pons is de Amelinsbrug te Oostkerke, Letsvia zou wel eens Letterswerve kunnen zijn.

Dan kan men zich afvragen waar Letterswerve heeft gelegen. Dat Sinte-Katelijne de naam “Letterswerve” heeft verdreven is weinig waarschijnlijk, aangezien “Letterswerve” toen reeds een belangrijke haven was. Sint-Katelijne komt in de teksten ook maar voor het eerst voor in 1266.     62 Dat “Dam” “Letterswerve” heeft verdreven ligt meer voor de hand. Dit kan op twee manieren gebeurd zijn. Enerzijds is het mogelijk dat, toen de dam werd gebouwd om het achterliggend land te vrijwaren van overstromingen, er een verschuiving van het centrum van de havennederzetting naar de beschermde gronden achter de dam is gebeurd en dat deze wijk de “Dam” werd genoemd om dan stilaan de naam van de nederzetting en later die van de stad te worden. Anderzijds is het mogelijk dat de dam juist werd gebouwd na een overstroming en dat “Letterswerve” toen zodanig van de overstroming had geleden, dat het niet meer werd opgericht en dat de nieuwe nederzetting achter de dam naar deze werd genoemd, wat zeer waarschijnlijk is. Ook chronologisch klopt deze veronderstelling.

In 1159   63    bestaat “Letterswerve” nog. Rond 1167 wordt de dam gebouwd. Op het einde van het decennium krijgt Damme stadsrechten. De veronderstelling dat Filips van Elzas de dijk liet optrekken door gijzelaars, die door Floris III, graaf van Holland werden geleverd, na het akkoord van 1167, is ook niet ongegrond. De tekst van dit akkoord staat in het “Derde Cartularium van Vlaanderen”   ingeschreven onder “Damme”, waarom?

In elk geval is het zo, dat de Bruggelingen van de graaf de toelating kregen om hun stad met de Zwinhaven te verbinden. Dit deden ze niet aan de zuidzijde van de Zwinkreek, maar aan de noordzijde ervan. Indien het zwaartepunt van de haven meer naar het zuiden, te Sint-Katelijne, had gelegen, dan had men de Reie niet ten noorden, maar wel ten zuiden van de kreek gegraven. De (Oude) Reie   64  werd echter ten noorden van de kreek, t.t.z. ten noorden van de Noord-polder of Zeuge, gegraven. De interpretatie van het tracé van de Reie is tot nog toe altijd deze van de Nieuwe Reie geweest, dat eigenlijk maar in het midden van de 14de eeuw werd gegraven. In de 12de eeuw was het materieel onmogelijk om een vaart te graven in het midden van een moeras, dat tussen de Dam en de Gapaert het overblijfsel was van de afgesneden Zwinkreek. Het is logisch dat het meest voor de hand liggende tracé aan de zijkant van de kreek werd gekozen, en wel aan deze zijde, die het dichtst bij de haven uitkwam. Indien men voor de noordzijde heeft gekozen, is het omdat de haven daar lag, namelijk ongeveer op de plaats waar zich de haven van Damme volledig heeft ontwikkeld. De evidentie van de ligging van de (Oude) Reie ten noorden van de kreek ligt ook voor de hand, als men de naam Noord-polder analyseert. Waarom noemt deze polder zo? Hij ligt ten westen van Damme, ten zuiden van de watering van Romboutswerve, maar in de noordelijke hoek van de watering van den Brouck, en het is maar indien de polder deel uitmaakt van den Brouck, dat de naam Noord-polder zin heeft. Dit is op de kaart van Romboutswerve van Pieter Pourbus zeer goed aangegeven.

De landen van Romboutswerve zijn groen ingekleurd, die erbuiten niet. De Noord-polder is niet groen ingekleurd. Hij lag onder de Reie, in de watering van den Brouck.

Een ander argument voor de bepaling van de ligging van “Letterswerve” langs de eigenlijke Zwinkreek is het bouwen van de Groene dijk (het eerste deel van de dijk, die nu de naam Oude Sluisse dijk draagt, maar eigenlijk het eerste deel is van de dijk, die van Damme naar Den Hoorn liep). Indien de haven van “Letterswerve”, volgens de interpretatie van Professor Verhuist, langs de kreek van Stampershoek zou gelegen hebben, dan was het toch niet logisch deze kreek met een dijk af te snijden, en dit is wel gebeurd.

2016 03 18 160345

Deze dijk werd er ook gelegd vóòr het ontstaan van de uiteindelijke Zwinkreek. Dit is logisch te verklaren, gezien door de overstromingen de Zwinkreek als grote kreek ontstond, alhoewel de logica het tegendeel zou verwachten, gezien de kreek van Stampershoek het logisch vervolg zou moeten zijn van de Zwinkreek van vóór de bocht van Monnikenrede. Door de bocht van Monnikenrede wordt het water namelijk recht op de dijk en in de richting van Stampershoek geleid. Indien er toen geen dijk had bestaan, dan had het water de kreek van Stampershoek uitgeschuurd tot een grotere kreek, dan had het water geen bocht genomen en dan was de kreek vóór Damme nooit de grote Zwinkreek geworden. De kreek van Stampershoek is nooit een grote kreek geweest. Dit was duidelijk te zien bij de graafwerken voor het leggen van de nieuwe pijpleiding van Distrigas in 1997.

Ik denk dat men, na deze argumenten te hebben geanalyseerd, mag aannemen dat “Letterswerve” langs de Zwinkreek lag, in de omgeving van het latere “Dam”.

Voor wat de handel aan het Zwin betreft, is het belangrijk het toltarief van Diederik te analyseren en het met dat van Margareta van Vlaanderen voor de handelaars van het Duitse Rijk uit 1252 te vergelijken.

Een eerste opmerking is de gelijkheid tussen beide tarieven. Men zou kunnen zeggen dat het tarief van Margareta een kopie is van dat van Diederik. Alleen is het belang van bepaalde goederen veranderd, maar de tarieven zijn in deze periode van honderd jaar bijna onveranderd gebleven.

Belangrijk is ook de beschrijving der schepen. In de 12de eeuw zijn de belangrijkste schepen de “‘cnorbuse” 65 en de “snac”   66.   De “kogan”   67 is dan maar een schip van twee de categorie. In 1252 is de kogge het grootste scheepstype geworden.

Verder hebben we ook de woorden “turbeate”,   68 “trabeata”,   69 “clincaboat”   70 en “losboiat”,  71 “cum losaboinga”,   72 “loseboynghe”,     73 die allen naar de schepen verwijzen en waarvoor tot nog toe als uitleg werd gegeven: “doorbalkte schepen”. Het gaat hier echter om twee groepen van woorden met verschillende betekenissen. De ene groep heeft een betekenis van “met” of “vast”, de andere van “los”. Het woord “trabs” betekend in het latijn balk, boomstam, misschien ook roer. Indien we dit aannemen, dan zou het hier kunnen gaan om schepen met een vastgeklonken roer en schepen met een los roer en hebben we hier evt. te doen met een oude bepaling van schepen met een steven roer.

Verder hebben we de opsomming van goederen. Als we uitgaan van de veronderstelling dat de belangrijkste goederen eerst in de lijst zijn opgenomen, dan komen wij tot de volgende vaststelling: De eerste producten in het tarief van Diederik zijn vissen, waarbij gezouten en verse haringen de belangrijkste zijn. Daarna komt wol, vetten en metalen. Bij Margareta komt op de eerste plaats wijn voor, gevolgd door wol. Als we de eerste producten bekijken in beide toltarieven, dan stellen we vast dat dit juist de twee belangrijkste producten zijn van de stapel van Damme, haring en wijn.

Een interessante vaststelling is ook het woord “quarelen”. Indien dit “baksteen” betekent, zoals dit later het geval zal zijn, dan hebben we hier te maken met een zeer vroege vermelding van de handel en het gebruik van bakstenen in onze gewesten.

Dit zijn in het kort mijn opmerkingen betreffende het toltarief van Diederik, graaf van Vlaanderen, voor de haven van “Letterswerve”.

Voetnoten

  1. De hiernavolgende teksten in voetnoot zijn de analoge teksten van het toltarief van Nieuwpoort uit dezelfde periode. de nave, que est clincabolat, duodecim denarios
  2. de nave, que dicitur losboiat octo denarios; ... de cogga octo denarios.
  3. de nave, que dicitur envara, quatuor denarios
  4. de nave, que vocatur scuta, unum denarium verder staat er nog: de nave, que vocatur scuta, si non est bor data, unum denarium
  5. de buza adducente recens allec, octo denarios;
  6. centum salmones quatuor denarios;
  7. mille macarelli duos denarios;
  8. de pensa lana, vendens duos denarios, emens duos;
  9. de pensa caseorum Anglicorum, qui detulerit denarium unum, qui vendiderit duos denarios, qui emerit duos denarios
  10. de pensa uncti, id est smera vel sebi, id est rot, unum denarium qui detulerit, qui vendiderit duos denarios, et qui emerit duos denarios; de pensa cere quatuor denarios qui vendiderit, et qui emerit IllIor denarios; similiter de una marca vendens sex denarios
  11. de pensa caseorum Fland(rensiu)m, unum denarium;
  12. de baconeo bolum
  13. de pensa plumbi unum denarium;
  14. de millenario stagni quatuor denarios;
  15. de stagno et ere et ferro, quicumque vendiderit, de marca una sex denarios;
  16. de torsello cordato quatuor denarios; de torsello non cordato duos denarios
  17. de plaustrata ferri quatuor denarios;
  18. et qui extra-neus vinum. adduxerit, de uno vase quatuor denarios dabit.
  19. de gebenna mellis quatuor denarios;
  20. quicumque extra-neani cervisiam vel extraneum medonem vendiderit, de vase uno denariatam unam debet. Qui extraneus medonem vel cervisiam adduxerit, de vase uno denarium unum dabit.
  21. de gebenna cinerum duos denarios;
  22. lectum vendens duos dabit denarios, emens duos.
  23. qui extraneus lectum sine plumis, id est ticam, vendiderit unum denarium dabit et qui emerit, unum.
  24. de palefrido duos denarios emens, et vendens duos;
  25. de vacca unum denarium;
  26. de uno porco obolum, de una ove obolum
  27. de plaustro abeunte quatuor denarios et de veniente plaustro ad iter unum denarium; de biga abeunte duos denarios, de biga intrante ad iter obolum.
  28. de filis quinque solidorum unum. denarium, de filis infra quinque solidos obolum unum.
  29. quicumque pannos ad opus suum vel uxoris vel filiorum vel familie emerit, de teloneo liber erit, si fide sua istud confirmaverit.
  30. de lapide molendinarii duos denarios; de magno lapide molendini quatuor denarios; de uno molare obolum; de lapide, qui dicitur slipesten, quatuor denarios
  31. repa caldariorum quatuor denarios; repa pelvium quatuor denarios; repa patellarum quatuor denarios
  32. centum plathiz unum denarium;
  33. de centum de zebuttis unum obolum
  34. centum scelvisc unum denarium;
  35. de dacara coriorum, vendens duos denarios, emens duos denarios, et qui detulerit, denarium unum. Verder staat er nog: de pelle recenti vendens obolum, emens obolum;
  36. quecumque res per opidum transierit, si deposita non fuerit, libera erit.
  37. enkele woorden zijn niet vertaald, omdat ik er de vertaling niet voor vond. Indien iemand de vertaling kent...
  38. = naam van een schip. Deze naam, noch snac komen in het toltarief van 1252 nog voor. Cnorhout = dunne eiken planken (MNH), knarrholz in het Duits. Het zou hier dus om een buis uit eiken planken kunnen gaan.
  39. = de benaming van de schepen van het Vikingtype.
  40. In toltarief van 1252 staat er “magna navis trabeata”. = doorbalkt, met balken. Trabs = balk.
  41. = kogge. Het gaat hier om de oudste tekst met het woord kogge in het Nederlands.
  42. In toltarief van 1252 staat er loseboyghe’. = evers
  43. envareri
  44. In toltarief van 1252 staat er ‘que bordum habet’, hier ‘cum bort’.
  45. MNH = naam van een maat voor droge waren, vooral van graan, van verschillende inhoud in Vlaanderen
  46. = munteenheid.
  47. = makreel.
  48. = stuk varkensvlees, spek.
  49. Hier staat er “tamen”, waar er “stannum” zou moeten staan, volgens de logica van de tekst en volgens het toltarief van 1252.
  50. MNH = gewicht, een zekere hoeveelheid van een of andere waar.
  51. = een maateenheid.
  52. quarelen = kareelstenen. Indien het hier om bakstenen zou gaan, wat mogelijk is, dan is dit een zeer vroege verwijzing naar het bestaan van bakstenen in onze streek.
  53. MNH = last, vracht, pak, pakket.
  54. = garnalen
  55. = stalpenning, die aan de Gravin verschuldigd was voor het uitstallen van waren op de markt.
  56. Deze twee penningen’ staan ook vermeld in de vrijbrief van juni 1262, die Margareta aan de handelaars van La Rochelle, Saint-Jean d’Angély en Niort had gegeven voor Grevelingen: Encore doit on savoir ke Ii gaugieres doit gaugier et vergier les vins a la droite verge de Bruges et doit avoir de chascun tonel, ke ii gaugera deus deniers.
  57. Het is belangrijk de Vlaamse naam van “Littersuerua” te bepalen, gezien deze naam in het Vlaams nog nergens in de teksten werd teruggevonden. M. Coornaert bepaalde het als “Litterswerve”, zich beroepende op “Littersverva” (M. Gysselinck, Toponymisch Woordenboek van Belgie (vóór 1226), Tongeren, 1960, 1, p. 625.), met de uitleg:: het eerste lid is de Germaanse persoonsnaam Leudihari/Ludhaar; het tweede lid bedoelt een kunstmatige heuvel in het zeekleigebied’, in: Het tiendenrecht in de oorspronkelijke parochie Oostkerke en op het eiland Wulpen met de topografie en de geschiedenis van Wulpen, Rond de Poldertorens 31, 1989, n° i, p. 15. Ik daarentegen opteer voor “Letterswerve”, enerzijds omdat in alle teksten, buiten één, het woord met een ‘e’ is geschreven, nl. Lesiteruse, Letraswerf, Le Traswerf, ... en anderzijds omdat het gebruik van een ‘e’ in het Vlaams van de streek beter ligt dan dat van een "i"
  58. M. Coornaert, Het tiendenrecht in de oorspronkelijke parochie Oostkerke en op het eiland Wulpen ... RdP, 31ste jaargang, nr. 1, p. 17.
  59. ADA, Laon, Carturarium H 534, f° 8, kopie 17de eeuw, met het woord “Lesiteruse”.
  60. In het graf in de oude kerk van Lapscheure lag een obiit met de tekst: Voicranus Levite obilt 1089.
  61. ASB, Fonds Zonnebeke, charters. P.
  62. K. De Flou, Woordenboek der Toponymie ..., veertiende deel.
  63. ADN, Lille, Chambre des comptes, Troisième cartulaire de Flandre, B 1561.
  64. Eerste vermelding in 1413; SDR.
  65. = is een buis uit eiken planken.
  66. = is de naam van de schepen van het Viking-type.
  67. = kogge. Het gaat hier om de oudste Nederlandstalige benaming van een kogge, en zelfs de oudste benaming in het algemeen.
  68. In het charter van Diederik.
  69. In het charter van Margareta.
  70. In het charter van Nieuwpoort.
  71. In het charter van Nieuwpoort.
  72. In het charter van Diederik.
  73. In het charter van Margareta.

Het toltarief van Letterswerve

Jacques De Groote

Rond de poldertorens
2000
01
018-028
Mado Pauwels
2023-06-19 14:41:38