Mobilisatie van 1938 beschreven door Amedée Boi
Andries Van den Abeele
Amedée Boi, geboren in Lissewege op 7 november 1901 en tot op hoge leeftijd in volle gezondheid en activiteit, was een “geval”. Hij overleed in Brugge-Assebroek op 30 december 1996 en werd op 4 januari 1997 in Lissewege ter aarde besteld. (n.v.d.r.)
Van bescheiden origine, zonder schoolse vorming, had hij zich op niet onaardige wijze een weg door het leven gebaand. Hij was 100 % een selfmade man, ook al beklemtoonde hij hetgeen hij verschuldigd was aan de Bruggeling Donaat Van Caillie.
Zijn leven kende hoogten en laagten. In de loop van de jaren dertig begon hij als aannemer in beteren doen te geraken, met als gevolg dat hij een sociale rol ging vervullen in Lissewege. Hij werd lid van de C.O.O. in 1932, ondervoorzitter van de fanfare “Kunst en Vermaak”, voorzitter van “Winterhulp Lissewege”, en vooral in 1941 burgemeester van Lissewege wat hij bleef tot aan de fusie met Brugge eind 1942. 1 Hij werd ook lid van de collaborerende culturele vereniging “De Vlag”.
Amedée Boi was aannemer en werkte tijdens de oorlog o.m. voor de Duitsers, terwijl hij ook de “Nieuwe orde” gezind was. Onvermijdelijk moest dit naoorlogse gevolgen hebben. Hij werd aangehouden bij de bevrijding, werd veroordeeld en bracht 5 jaar door in de gevangenis te Brugge.
Vanaf 1950 en tot aan zijn dood was hij actief als aannemer en projectontwikkelaar, eerst vooral in het Leuvense, daarna meest in de Ardennen. Hij stond er bekend als een kleurrijk en populaire figuur. Tijdens zijn verplicht verblijf in wat hij het pensionaat noemde, schreef hij een aantal schoolschriften vol met zijn dagboek en begon ook aan een uitgebreide autobiografie. Dit werk was op verre na niet beëindigd toen hij de cel verliet, en nadien heeft hij er niet meer aan gewerkt.
Wij laten hierna een hoofdstuk volgen dat omwille van de scherpe observatie en de rake typeringen een tijdsbeeld oproept dat vlug aan het vervagen is.
Amedée Boi had vanzelfsprekend geen literaire pretenties noch vooruitzicht van publicatie. Het manuscript is goed leesbaar, maar toch hebben we het wat herwerkt. In de eerste plaats hebben we de deficiënte punctuatie bijgewerkt, met inbegrip van aanhalingstekens bij de overtalrijke dialogen. Vervolgens hebben we daar waar nodig de zinnen logischer geconstrueerd en hier en daar beter begrijpelijke woorden en zinswendingen gebruikt, zonder evenwel te veel te raken aan de eigen stijl en het taalgebruik van de schrijver, die dit heeft neergepend zoals hij het mondeling zou hebben uitgesproken.
Ook de woorden die fonetisch werden neergeschreven, hebben wij aangepast, zoals: “Karemoesbrugge voor Carmersbrug”, “Engelbelgika voor Aigle Belgica”, “moefementen van de auto, voor mouvementen of bewegingen”.
De “Botteniekenhof” (Jardin Botanique ofte Astridpark) behielden we in de tekst, omdat ons dit een nog voldoende bekende en gebruikte benaming lijkt.
Hoewel Amedée Boi de hierna volgende tekst schreef 8 jaar na de gebeurtenissen, toont een vergelijking met de officiële gegevens aan dat zijn herinneringen over de politieke gebeurtenissen precies en accuraat waren. Dit zal derhalve zeker ook het geval zijn geweest voor de meer persoonlijke gegevens die zijn eigen lotgevallen beschrijven.
Begeleidende Noten
1. Kort verloop van de politieke gebeurtenissen eind september 1938
- Maandag 26: redevoering van Hitler in sportpaleis Berlijn: ultimatum aan Tchekoslovakije over Sudeten Duitsland.
- Dinsdag 27: De kabinetsraad in. België beslist het leger op “versterkte vredesvoet’ te brengen, wat o.m. inhoudt de terugroeping onder de wapens van 6 klassen miliciens en opeising van voertuigen. In totaal worden circa 230.000 man opgeroepen. ‘s Avonds op de radio: toespraak door ministers Spaak en Marck.
- Woensdag 28: Chamberlain stelt vragen aan Hitler en kondigt in het Lagerhuis aan dat er onderhandelingen zullen zijn.
- Donderdag 29: De vier mogendheden komen bijeen in München. Onderhandelingen van 12.30 uur af tot 01.35 uur, besloten met ondertekening van een verdrag waarbij de bekende toegevingen aan Duitsland de oorlog vermeden wordt.
- Vrijdag 30: De kabinetsraad in België beslist de opgeroepen miliciens opnieuw met onbepaald verlof te sturen. Dit wordt in de volgende dagen uitgevoerd.
2. Over de gebeurtenissen te Brugge
De mobilisatie-activiteiten zoals ze zich in Brugge voordeden worden in de verschillende Brugse weekbladen in beknopte vorm beschreven.
Zie o.m.: Burgerwelzijn: 1 oktober 1938 blz. 2 “De drukte te Brugge”, 8 oktober 1938 ‘Ik was een opgeroepene’ door André Stevens. Brugsch Handelsblad: 1 oktober 1938 blz. 7 “De mobilisatie te Brugge” met een foto van enkele opgeroepenen.
De Mobilisatie van September 1938
In de jaren dertig was ik aannemer van openbare en private werken en lid van de C.O.O. te Lissewege.
Mijn gezin: man en vrouw, twee zoons en drie dochters. Ik verdiende goed mijn brood en kon mijn kinders in het pensionaat laten studeren: de dochters in Eeklo, de zoons in Brugge.
Niettegenstaande de crisis die het land doormaakte, en ondanks de oorlogsgevaren die in de lucht hingen, wist ik nog goed mijn werk te bemachtigen tussen de verschillende aanbieders van riolerings- of waterleidingwerken bij steden en gemeenten.
Verder door het bouwen van huizen of het aanleggen van straten voor privépersonen en ook door het ontginnen van gronden op de gemeente Lissewege. Dit laatste nam uitbreiding en gaf me de naam van een aannemer en durver.
Nooit had ik durven geloven op een oorlog: die van 1914-18 was nog niet goed uit mijn jonge geheugen verdwenen en ik achtte het niet voor mogelijk, zo’n korte tijdspanne later, wanneer de ellende van de oorlogsslachtoffers nog niet vergeten was, opnieuw zulke gruwel over de wereldvolkeren te ontketenen.
De nacht van. 27 september
1938, einde september, 2 ‘s nachts om 2 uur werd aangebeld door de veldwachter van Lissewege Albriek Tavemier. 3 De vrouw 4 werd wakker en riep “Amedée er wordt gebeld aan de voordeur”, wat ze meer dan eens herhalen moest om mij te wekken. Ook de man aan de deur belde meermaals. Ik, inderhaast mijn broek en mijn slaapmantel aangetrokken en de deur genaderd al roepende “Wie is daar? “. “Amedée doet open, ‘t is de veldwachter”. Goed, onmiddellijk werd de deur geopend en ‘t was de man van de wet. “Kom binnen en wat is er van uw vroeg bezoek?”. “Amedée verschiet niet, uw vrachtwagen Ford met autogeleider moet zich om 7 uur uitgerust met 40 liter benzine en eten voor 24 uur voor de man, aanmelden aan de Botteniekenhof, 5 een hof nevens de gevangenis te Brugge, ten dienste van de Rijkswacht”. “Voor wat te doen?” “Het is mobilisatie. Zie Amedée, hier dit papier is voor de vrachtwagen en dit stuk is voor u zelf: gij moet u aanmelden langs de Langerei aan de Aigle Belgica, daar zal verder nieuws gemeld worden: de verschillende klassen werden gemobiliseerd.”
En de man vertrok want hij had veel werk te verrichten. Ik zuchtte van verlegenheid in de gang, over mijn vrouw en kinders, maar onmiddellijk als de man van plicht wist ik mij tot mijn vrouw te richten en te melden dat vrachtwagen en geleider opgeëist werden en hij zich om 7 uur bij de Rijkswacht moest aanmelden. “Amedée, Amedée, wat is er gebeurd, ik voel me niet wel. Amedée en gij, zijt ge ook gemobiliseerd? Gij verzwijgt het voor mij.”
“Neen Alice, wees gerust vrouwtje, het is mobilisatie van auto’s, het kan nog wel slechter worden maar laat ons het beste hopen. Blijf liggen vrouwtje, ik zal niet meer in bed komen, want ik wil Medard Tanghe 6 verwittigen. Hij is de auto-geleider en ik weet niet of hij verplicht is van te rijden, maar daarom wil ik maar recht naar zijn huis gaan want er is geen tijd te verliezen.”
Ik verzweeg natuurlijk mijn oproepingsbevel, en daarom was het nodig dat ik niet alleen mijn autogeleider maar ook mijn meestergast, Aimé Van de Pitte 7 zou verwittigen om zo snel mogelijk samen te komen om onze werken die bezig waren in de gemeente Veldegem, riolering- en kasseiwerken te regelen en niet onmiddellijk te stoppen, en hem als de plaatsvervanger in mijn bedrijf aan te duiden.
Zo, na gewassen en gekleed te zijn trok ik naar Tanghe in de Scheepsdalestraat om hem het nieuws te melden. Hij en zijn vrouw vonden het ook maar best dat hij met de auto zou vertrekken, gezien ik zelf ook gemobiliseerd was: “Iemand moet toch gaan”. “Voor hoe lang zal dat zijn Amedée?”, vroeg de vrouw. “Lucienne, dat weet ik ook niet. Ik wil u ook vragen, gij die mijn vrouw ’s zwangere toestand kent, zo vroeg mogelijk met Medard bij mij thuis te komen, want ik heb mijn vrouw nog niet verwittigd over mijn mobilisatie-bevel en het zal wat versterking brengen als we samen zijn”. “Goed” was het antwoord. Man en vrouw waren beiden even gedienstig om ons ter hulp te komen en zegden “We komen zo snel mogelijk”.
En ik vertrok naar mijn meestergast Van de Pitte.
Die man woonde met zijn zuster Leonie en ze waren ook verwonderd van het lawaai in de vroege morgen. Ze stak het venster open en riep “Wie is daar?” “t Is Amedée, Leonie en wil maar eens open doen”. “Ja, Amedée”. Ze had Aimé reeds gewekt en zo was ik niet goed in de keuken of Aimé vernam met zijn zuster het gebeurde.
Hij haastte zich om direct mee te gaan naar mij thuis. Het was dicht bij 5 uur toen we te samen thuis kwamen, het was vrouw Tanghe die de deur open deed. Mijn vrouw zag er verlegen uit maar zoals men zegt “Hoe meer volk hoe meer nering” en nu begon ik met te zeggen aan mijn vrouw dat Tanghe zou met de vrachtwagen gaan en dat ik zou meerijden daar ik ook gemobiliseerd was.
Wat Aimé betreft, die reeds lang bij mij in dienst was en mijn volledig vertrouwen had, kon ik niets beter doen dan hem als plaatsvervanger aan te stellen en te zeggen “Ziehier Alice, gij en Aimé zijt nu de baas voor alles en denk maar dat uw man voor den ogenblik niet meer bestaat.
Ge moet van de nood een deugd maken en het werk niet stilleggen. Ik kan maar niet geloven dat het tot een oorlog zal komen”. Ze waren allen akkoord. Lucienne zou bij ons thuis komen slapen en enkele dagen samen leven tot haar man zou terug zijn. Mijn kinderen waren intussen wakker geworden door het ongewoon gerucht. Moeder, toen zij ze zag, begon opnieuw te wenen en te denken op de dochters die in Eeklo waren, maar ik troostte haar vlug en iedereen trok zich terug met elk zijn bevel en verantwoordelijkheid.
De vrouw en ik met de kinderen waren nu alleen. De vrouw was al een beetje bijgekomen en maakte koffie voor het ontbijt en bereidde iets om mij mee te geven. “Amedée, ik had er een voorgevoel van dat er iets zou gebeuren” zegde ze. “Ja vrouw, Gustaaf Monballiu, 8 René Brouns 9 en nog veel anderen, wij zijn allen te samen en moeten onze plicht vervullen zoals het behoort als soldaat”. “Amedée, ik geloof dat gij daar niets van maakt”. “Even zoveel als anderen, maar het helpt niet van uw kop te verliezen of te staan wenen, dat blijft toch hetzelfde. Goddank ben ik anders en we zullen het zo beter doormaken”. “t Is waar man” zegde ze, en we wisselden enkele kussen en met betrouwen in en hoop op God, was de vrouw opgebeurd.
28 september: gemobiliseerd te Brugge
De tijd naderde voor het vertrek, de vrachtwagen was gereed, Medard stond klaar, Aimé Van de Pitte was ook terug gekomen en ging mee met de vrachtwagen om dan naar Veldegem te vertrekken.
Ook andere soldaten meldden zich aan, daar zij vernomen hadden dat ik gemobiliseerd was en vroegen waar ik naar toe moest. “Brugge? Ik ook, kan ik mee met uw auto?” “Zeker”, en zo trokken we met verschillenden naar Brugge.
De vrouw was zeer sterk en zonder te wenen vertrok ik manmoedig samen met andere kameraden waaronder Frans Malstaf, 10 Amedée De Clerck, 11 enz. Hun vrouw was meegekomen tot bij mij thuis om afscheid te nemen.
Zo kwamen wij in Brugge aan den Hof. Wij waren de eersten. Een paar militairen waren reeds op post en ik meldde mij bij den luitenant met het papier van de vrachtwagen. Ook de autogeleider namen zij aan en zonder bewijs of iets kon ik vertrekken met het antwoord dat de autogeleider wel alles in orde zou krijgen.
Ik nam afscheid van mijn meestergast, die zich verder naar zijn werk begaf, met de woorden: “Aimé, nu zal ik zien wat je waard zijt voor mij”. “Baas, wees gerust.” Met een handdruk vertrok Aimé naar Veldegem.
Ik nam ook afscheid van mijn autogeleider Medard Tanghe die de meester geworden was van mijn auto. “Blijf erbij en doe zoals het voor u zelven zou zijn”. “Wees gerust Amedée” zei hij, en waarlijk zijn vrouw had meermaals verteld dat Medard droomde van zijn auto, zodat ik zeker was dat hij goed zou doen in het gebruik en hem terug zou bezorgen.
Zo kwam ik aan de Langerei-brouwerij waar reeds verscheidene mannen in burger en hier en daar als soldaat rondliepen in afwachting van de bevelen. Tot voorbij 11 uur was er niets anders te zien of te horen dan meer en meer mannen die wij sedert onze klas niet meer gezien hadden, kennissen alhier, kennissen aldaar, schoolkameraden, Henri Gunst, 12 Medard Blomme, 13 enz. waren daar verzameld. De enen hadden het slecht voor, ik had het minder slecht voor. “Het komt niet tot oorlog “, zei ik. “De heer Chamberlain zal dit wel weten op te lossen “. Maar dat was maar een persoonlijk gedachte.
Rupsauto’s reden met geweld door de straten. Bedronken soldaten kwamen in handgemeen met hun overste. Het ene bevel volgde op het ander, zodat wij geen andere mogelijkheid zagen dan te blijven waar wij waren: Langerei en amen.
Ik zat er alleen en dacht op mijn vrouw en kinders en plots aan deze verkoop die om 3 uur in de namiddag zou plaats hebben. Hemel God, waar en hoe zou ik mijnheer Van Caillie 14 kunnen bereiken die voor het naseizoen in Duinbergen was gebleven. Ik moest hem verwittigen dat ik gemobiliseerd was te Brugge en dat ik toch onze overeenkomst zou blijven om een vierde eigendom te kopen van het stuk grond achter de kerk van Lissewege. 15 Waar een telefoon gevonden om Van Caillie te spreken? Op zoek gegaan, en de draden gevolgd die langs de Reie liepen en zo kwam ik op de hoek van de straat aan de Camersbrug, bij een koperslager die een telefoon bezat, waarvan het nummer vermeld was op het venster.
Onmiddellijk binnen. Het was een bejaarde dame die zei “Mijnheer, wat belieft er u?” “Madame zou ik eens mogen telefoneren naar Duinbergen?” “Ja, zeker Mijnheer, zijt ge ook gemobiliseerd Mijnheer?” “Ja Madame “. “Awal, awal (op zijn Brugs) ‘t zien wal tieden eh Mijnhere “. Intussen was ik aan het toestel. Het lukte me vlug Duinbergen te bekomen, Van Caillie te spreken en hem het nieuws van de mobilisatie bekend te maken. Ik vroeg hem of hij me niet zou vergeten over de koop van het stuk grond in geval de verkoping doorging ’s namiddag’ s om 3 uur te Lissewege. Hij was wat verrast, we waren daags te voren nog samen in Duinbergen geweest en nu was ik al soldaat. De telefoon was niet gemakkelijk te verstaan, maar toch had hij het voornaamste begrepen. Zo was ik gerust en bleef langs de Langerei met de anderen tot de middag, om te weten indien wij zouden eten bekomen. Maar er was niet aan te denken. Wij kochten een glas bier en met een boterham van thuis namen we ons middagmaal.
In de namiddag werd er gezegd dat we zouden strooi bekomen om in de brouwerij te slapen, maar het werd 16 uur en nog was er niets te zien.
Ik trok de stad in om bij kennissen bezoek te brengen. Ik kwam bij de kinders Traen in de Academiestraat 16 en ik vroeg of ze mij niet konden helpen met hun auto, om vanavond naar huis te gaan slapen: er was nog niets klaar voor de gemobiliseerden en het zou wel duren tot morgen vooraleer ze met iets zouden klaar komen. De jonge mannen waren onmiddellijk akkoord en trokken mee naar de garage waar hun auto stond. Ze leerden me de mouvementen van den auto en in de tijd van 10 minuten was hij in gang. Voor alle voorzichtigheid was het geraden den auto voor de winkel te zetten en nogmaals te gaan zien of er geen andere bevelen binnen gekomen waren. Half soldaat en half burger liepen wij daar rond. Ik kwam Frans Malstaf tegen en vroeg hem of hij met mij mee ging: “Wij gaan terug voor een nacht naar huis”. Of de man tevreden was. “Ja Amedée, maar hoe zullen we terug komen?”
“Bekommer u daar niet om. We zullen terug zijn op tijd. Gezien den adjudant gezegd heeft dat we hier morgen om 7 uur allen moeten zijn, en voor die hier blijven er nog strooi zal komen: voor ons is er geen strooi nodig. Wij zullen naar ons vrouwtje rijden met een auto”. “Zo? “, zei Frans.
“Ja zeker! De mensen helpen Amedée altijd”. Te samen trokken wij als echte soldaten naar de Academiestraat waar de auto stond. De kinders Traen hadden ook al een broer die vertrokken was en ze voelden het best aan en waren ons derhalve zeer behulpzaam.
Zo landden wij thuis met een geleende auto. De vrouw was niet weinig tevreden en verrast dat haar soldaat alweer thuis was. Het was slechts voor één nacht, toch was zij zeer blij, alsook de kinders: hun papa was nu weer terug. Frans Malstaf was in hetzelfde beddetje ziek, de jongen was onlangs getrouwd en was natuurlijk met dezelfde blijdschap door het vrouwtje ontvangen geworden.
Nog dezelfde avond vond ik het ook nodig de vrouw van Medard Tanghe wat gerust te stellen daar ik vernam van mijn vrouw dat hij natuurlijk nog niet thuis was. We lieten haar naar huis gaan, daar zij ook in haar gezin met haar kinders moest zijn en het ook beter voor schikte. Zo was zij ook wat geruster maar zij hoopte ook dat hij maar gauw thuis zou komen.
Ik had goede hoop en veel moed, ook om andere mensen in hun miserie te helpen en bij te staan en ze wat op te monteren, niettegenstaande mijn grote lasten. Zo was ik nog niet lang thuis of ik telefoneerde naar vrouw en kinders van Germain Van Hulle. 17 Zij zat natuurlijk vol verdriet en wanneer ik eindigde met spreken was zij geheel anders en opgebeurd.
Nog vernam ik van mijn vrouw dat Van Caillie daar geweest was en hij niet goed verstaan had wat er werkelijk gebeurd was, maar dat de verkoop was uitgesteld tot later datum, dus nogmaals een goede uitslag. 18 “Tijd geeft raad” zei ik, en omarmde mijn beste vrouw. “Ja zot, ‘t is al goed met u, ge komt er weer door Ik heb het zojuist gezegd aan de buren. Maar morgen moet geweer terug natuurlijk, en voor hoe lang?” “Geen zorgen voor het nodig is vrouw In zulke omstandigheden leef ik maar van het ene uur in het andere. Ge moet het ook zo opnemen dan zullen wij het doorhalen”.
29 september: de tweede dag te Brugge
We brachten een goede nacht door en ‘s morgens vroeg was Frans ook al klaar om terug te vertrekken. Den auto terug gegeven aan de kinders Traen, die nog niet geopend hadden, maar bevel gaven hem te laten buiten staan en de sleutel in de brievenbus te stoppen. Met een hartelijke dank trokken we samen naar de Langerei waar het al krioelde van het volk, half gewassen, niet gegeten, alhier vloeken, aldaar tieren: elk trok zijn plan. Wij waren goed uitgerust en fris gelijk een bir, maar wij konden ook maar wachten zoals de anderen.
Om 11 uur kwam een kapitein (zijn naam is mij ontvlogen), een bijzonder goed man die rap er door ging en in zeer korte tijd met zijn luitenant en adjudant alles liet aanbrengen met auto’s: kleren, keukengerief, koffie, stro, enz. Er werd daar met veel handen gewerkt om te lossen, terwijl er genoeg waren om te staan kijken en in de weg te lopen. Nu was er slaapgelegenheid voor de tweede nacht voorbereid en wij allen hadden een compleet soldatenkostuum van uit het depot, op naam bekomen. Behalve de wapens waren wij klaar als soldaat. Er werden ook al meer en meer onderofficieren en korporaals bemerkt. We werden in groepen verdeeld, zodat er orde was en elk zijn reeks kende.
Ik was ingedeeld bij sergeant Monballiu en René Brouns. Die was eer vlijtig en overal de vlugste bij. Hij zorgde bijzonder goed voor zijn groep. Monballiu was eer kalm en liep geen stap verloren en wachtte tot hem iets gevraagd of bevolen werd. Zo waren wij Lissewegenaren onder Lisseweegse onderofficieren geplaatst en dat sloeg goed mee.
Mijn schoonbroer Gustaaf De Geeter 19 met zijn vrouw Marie kwam bezoek brengen met hun auto. Hij was naar de vlieger komen kijken die tegen de O.L.V.-kerk gevlogen was en terecht gekomen was in de voorhof van den bisschop. 20 Ze hadden niets meer kunnen zien, maar Gustaaf was goed bedronken. Hij vroeg of ik mee wilde gaan naar huis, “morgen breng ik u terug”. “Mag ik het zeker geloven? Dan aanvaard ik uw voorstel”.
Ik was wel een beetje bang omdat hij bedronken was, maar ik was gejaagd om thuis bij vrouw en kinders te zijn. Zo riskeerde ik het en vroeg aan mijn sergeant Monballiu of hij het kon toelaten. “Voor mij is ‘t goed, zei hij, maar morgen vroeg moet je terug zijn. Ik kan niet weg daar mijn verantwoordelijkheid rust op de gehele groep. Maar wat zal je doen met je gepak?”
“Ik zal het aan burgers toevertrouwen om niet gestolen te worden”. “Goed zo”. En bij een aannemer-schrijnwerker mocht ik mijn gepak stellen en om 20 u was ik gereed om te vertrekken.
Nog eerst wilde Gustaaf naar de politie om zijn broer een bezoek te brengen en zo werd het 21 uur voor wij uit Brugge vertrokken, langs Dudzele naar Lissewege. Ik werd thuis gebracht en de vrouw stond klaar om naar bed te gaan en was natuurlijk haar soldaat niet verwachtend en ook niet haar zuster die mij zelf naar huis en morgen weer naar Brugge zou voeren. Ik gaf Gustaaf 10 liter naft voor zijn moeite, en nogmaals was ik thuis. De kinders waren naar bed en ‘s morgens waren ze vroeger wakker dan gewoonte om hun papa als soldaat te zien. Gustaaf bracht me terug naar de Langerei.
30 september: naar Dudzele op wacht en demobilisatie
Zo waren reeds twee nachten voorbij en de derde dag ’s voormiddag’ s zouden we vertrekken naar een onbekende bestemming. 21
Om 11 uur werden wij opgeladen in een vrachtwagen: de groep Lissewege-Dudzele en we landden aan het station van Dudzele op de lijn Brugge-Blankenberge met een luitenant, een Waal die geen woord Vlaams sprak maar een flinke officier en alle Vlamingen waren hem zeer genegen.
De keuken werd ingesteld, men vroeg een kok, Georges Van Hulle 22 gaf zich op en bereidde soep voor een 75 à 80 man: soep, vlees genoeg, alles in overvloed.
De wacht moest optrekken om de baan te bewaken van Dudzele naar de maritiem in Brugge en terug langs de spoorlijn Brugge-Lissewege tot aan het statiehuis Dudzele.
Vrijwilligers werden gevraagd, maar als zij hoorden van wacht, was sergeant Monballiu alleen. Ik meldde me er bij. Nog drie werden er gevraagd, en er meldden zich nog drie erbij. Zo vertrokken wij voor deze eerste wacht: twee uren waren er mee gemoeid. Onderweg zagen we in de verte drie vliegtuigen die de richting Knokke vlogen. De sergeant moest er nota van geven aan de luitenant.
Terug van de wacht was de soep van Van Hulle gereed en wij aten. Ook vernamen wij het blijde nieuws van de dagbladen dat premier Chamberlain bij Hitler was in München om een onderhandeling nog mogelijk te maken met de Duce en Daladier. De vier staatslieden hielden oorlog of vrede in hun handen vast. Welke hoop was er niet voor allen en misschien is er nog een oplossing mogelijk. Sommigen meenden van niet.
Wij sliepen de nacht door in het station van Dudzele, op stro, en ‘s morgens vernamen we dan dat Chamberlain het tot een overeenkomst had gebracht.
Welke vreugde was dit voor allen. Niet dat we onmiddellijk gedemobiliseerd zouden worden, daar moesten bevelen voor afgewacht worden maar de oorlog was vermeden en het slachten van miljoenen mensen was bijgelegd. Welke grote staatsmannen die dat kunnen beletten, maar jammer het is niet van lange duur geweest.
De luitenant vroeg of er iemand over een auto beschikte. Ik als aannemer had een luxe Ford V8 en meldde me. Hij vroeg of ik hem wilde naar Brugge voeren om vlugger over alles te beschikken. Ik vroeg of ik zelf rijden mocht en natuurlijk was het ik die rijden moest. Sergeant Monballiu kreeg een paar uren vrijaf om eens tot aan zijn hoeve te gaan zien en nam mij mee naar Lissewege.
Vandaar vlug het blijde nieuws brengen bij de vrouw die het ook al vernomen had maar er nog geen trouw in had. “Ik kom mijn auto halen voor de luitenant die ik naar Brugge moet voeren”. “Ja, Amedée, kom je naar huis om te slapen?” “Ik hoop het, als ik toelating bekom en geen wacht heb “. “Goed, ik zal maar verwachten, ik hoop het”. “Tot nader bericht zit het kot goed en nog een paar dagen vrouwtje en we zijn weer thuis “. “Ja, gij hebt het goed op”.
En in soldatenkleding vertrok ik per auto naar Dudzele statie om dan de luitenant naar Brugge te voeren. In de Ezelstraat was er een militair bureel waar hij zijn orders kon bekomen en inlichtingen krijgen en we vertrokken terug naar Dudzele bij onze manschappen. Ik werd van wacht ontslagen omdat er genoeg waren die nog niet op wacht geweest waren en die niets anders te doen hadden dan in de café bier te drinken. Dat werd trouwens verboden, daar er manschappen bedronken waren en ruzie wilden maken. Zo gaat het nogal eens: wanneer zij het goed hebben verlangen ze naar meer tot het te laat is.
Zo bleven we daar nog drie of vier dagen. De de-mobilisering werd bevolen, alle pakking werd met een vrachtwagen aan de statie te Dudzele afgehaald en we stonden terug in ons “Pak van de Klas”...
Ik gaf een ronde in de café voor allen, ook den luitenant. We namen daar afscheid ook van de luitenant die ik naar huis heb gebracht aan de Steenbrugse Wandeling waar ik in beste vriendschap van hem afscheid nam.
Wij waren terug thuis bij vrouw en kinders: de gruwel van den oorlog was vermeden.
Voetnoten
- zie de publicatie Lissewege 1942, opgedragen uit genegenheid aan de bevolking van Lissewege door burgemeester Amedée Boi. (A4 formaat, gecartoneerd. Gepubliceerd op 50 genummerde exemplaren. (n.v.d.r.)
- in de nacht van 27 op 28 september
- Alberik Tavernier (1905-1978)
- CornilleAlice, echtgenote Boi (1899-1975)
- het Astridpark, vroeger genaamd Jardin Botanique
- Medard Tanghe (1906-1962)
- Aimé Vandepitte was na de eerste wereldoorlog aannemer geweest in de “verwoeste gewesten”. De grote depressie had hem in slechte zaken gebracht, en hij was in dienst gekomen bij A. Boi. (1884-1967)
- Gustaaf Monballiu (1901-1972) was landbouwer te Lissewege
- René Brouns (1900-1961) was bediende in de Cokesfabriek te Zeebrugge
- Frans Maelstaf (1902-1978) werd later bakker te Lissewege
- Amedée De Clerck (1901-1968) was grondwerker en arbeider in de Cokesfabriek
- Henri Gunst (1902-) was arbeider in de glasfabriek te Zeebrugge.
- Medard Blomme(1901
- Het betreft Donaat Van Caillie. Over hem zie L. Schepens, De provincieraad van West-Vlaanderen 1836-1921, Tielt-Amsterdam, 1976, blz. 574
- Het betrof de toeslag door notaris A. Depuydt die om 14.30 u zou plaats hebben bij Camiel Rammant te Lissewege van om. een hofstede achter de kerk 1 ha 93 a 56 ca gebruikt door de weduwe P. Desmidt en kinders (zie aankondigingen in de Brugse weekbladen van september-oktober 1938)
- Het gaat hier vanzelfsprekend om de zoons Traen-Coucke uit de Academiestraat.
- Germain Van Hulle (1898-1967), eerst landbouwer, later actief bij de Belgische Boerenbond.
- Deze ging uiteindelijk door op 13 oktober 1938.
- Gustaaf De Geeter, echtgenote Cornille Marie, was eerste politieagent, daarna vishandelaar(1902-1969).
- Op donderdag 29 september 1938 vloog een klein legervliegtuig tegen een torentje van de O.L.V. kerk en viel neer op de ere-koer van het bisschoppelijk paleis. Deze tragische gebeurtenis (twee doden) was toch aanleiding tot een humoristische noot, nl. het bekende woorden van kanunnik Mahieu: “En zijn er hier al zoveel buiten gevlogen, er mocht wel ne keer één binnenvliegen”.
- Dit is dan de vrijdag 30ste , dag na de beslissende onderhandelingen in München. Het resultaat van de onderhandelingen begon slechts vanaf de 30ste bekend te worden, en het nieuws is blijkbaar met enige traagheid tot in Dudzele geraakt.
- Georges Van Hulle (1901-1977) landbouwer, broer van de hoger vermelde Germain Van Hulle.