Amaat Vyncke, onderpastoor te Dudzele
Lode Monbaliu
In de galerij van onderpastoors die te Dudzele "gestaan" hebben, is een der merkwaardigste figuren heel zeker Amaat Vyncke, en dit om velerlei redenen.
Op 12 februari 1850 werd hij te Zedelgem geboren in een voor die tijd begoede kostersfamilie, die reeds verschillende generaties dit ambt op de parochie waarnam. Er zouden tien kinderen geboren worden in het gezin van August Vyncke en Maria-Theresia De Tollenaere. Vier ervan zouden korte tijd na hun geboorte sterven. Zo was Amaat eigenlijk de tweede zoon in het gezin.
Al vroeg zat er "poer" in het baasje en met zijn broers René en Honoré en zijn leeftijdsgenoten uit het gebuurte, haalde hij heel wat "kattenkwaad" uit die de schooljuffrouwen en vader Vyncke het hoofd deden schudden.
Zo gebeurde het dan ook dat Gusto Vyncke zijn zoon naar een strenge school zou zenden, namelijk naar het Klein Seminarie te Roeselare. Dit gebeurde in 1860. Daar had vader zelf enige jaren doorgebracht in de afdeling waar men voor schoolmeester kon studeren. Deze normaalschool zou later naar Torhout overgebracht worden.
Pas was Amaat enige dagen in de nieuwe school waar men hem zou temmen, of hij had reeds verscheidene keren buiten de schreve gelopen. De kwajongensstreken en de latere studentengrappen zetten bij sommige leraars veel kwaad bloed, zodanig dat de schooldirectie aan kostertje Vyncke vroeg zijn jongen naar een ander college te sturen, anders zou men verplicht zijn ..
Zo kwam Amaat in 1865 in het Sint-Alouisius college te Menen waar hij al even bedrijvig was met alles wat zijn studies niet aanging. Ook daar waren er de collegeuitspattingen van jonge mensen die twee maanden van huis weg waren. Zou hij in Menen kunnen blijven, of zou de botsing met de overheid en de leraars ook daar stukken maken? Gelukkig openden de omstandigheden een nieuw perspectief voor Amaat.
Tussen 1860 en 1870 was de eenmaking van Italië begonnen. De Pauselijke Staten waren echter een realiteit die de eenmaking ernstig in de weg stond. Victor Emmanuel II wilde een groot rijk met Rome als hoofdstad. Garibaldi, een gewetenloos bendeleider, rukte van het zuiden naar Rome op, doch werd door de pauselijke zoeaven en het Franse verdedigingsleger hard verslagen te Mentana.
De aanvallen van Victor-Emmanuel en van Garibaldi zouden zeker hervat worden en daarom deed men beroep op katholieke vrijwilligers uit alle streken van de wereld om de pauselijke troepen te gaan vervoegen.
Zo trok de 17-jarige Amaat Vyncke op 19 november 1867 vanuit Kortrijk, langs Gent, Brussel, Parijs, Marseille, Civita Vecchia naar Rome. Uit deze zoeaventijd, waarin Amaat nooit heeft moeten vechten, zijn er nog eenendertig ontroerende brieven bewaard, die deze jonge zoeaaf (1) uit Rome en omstreken schreef naar Vader en Moeder, broers en zusters, nonkels en tantes. Ze zijn eenvoudig schoon, en zelfs een tikkeltje naïef. We leren er één en ander in, over de zoeaven, over de Garibaldisten en over de moeilijkheden ginder tussen 1867 en 1869.
Deze brieven zijn in het archief van A. Vyncke, neef van Pater Vyncke, te Gent. Ze werden door mij integraal en gecommentarieerd gepubliceerd als bronnenmateriaal in ROLLARIENSIA V, het jaarboek van het Geschiedkundig Genootschap van Roeselare en Omstreken.
Ondertussen was bij hen waarschijnlijk de roeping tot het priesterschap ontstaan.
Rond Kerstdag 1869 - het 1° Vaticaans Concilie was toen juist begonnen - kwam Amaat naar Zedelgem terug en kort na Nieuwjaar hervatte hij zijn humaniorastudies aan het Klein Seminarie van Roeselare; waarna hij aan hetzelfde instituut nog een jaar wijsbegeerte volgde.
In die tweede Roeselaarse periode was hij één en al bedrijvigheid.
Het studentenzoeavenkorps dat een paar jaar tevoren gesticht was, werd nu onder zijn impuls verder uitgebouwd. Er waren regelmatige oefeningen, gevechten en uitstappen. In zijn retorica had hij als klastitularis Hugo Verriest, die bij hem als bij zovele anderen het ideaal van kristen- en Vlaamsstrijdend zijn, heeft bijgebracht.
Amaat Vyncke werd inderdaad een Vlaams voorman. Hij manifesteerde zich reeds in het grootseminarie van Brugge waar hij samen met Zeger Maelfait de "Almanak voor de levende jeugd van Vlaanderen voor het jaar O.H.J.C. 1875" sticht, en het jaar daarop de "Vlaamsche Vlagge". Vynck werd nog voor zijn priesterwijding leraar aan het Klein Seminarie te Roeselare; doch hij werd reeds na een trimester naar Brugge teruggeroepen. Na zijn priesterwijding werd hij enkele weken hulppastoor te Wulpen en te Adinkerke. Daarna kwam hij naar Dudzele. Dit was op 11 oktober 1876.
Zoals zovele andere gemeenten in Vlaanderen, was Dudzele het strijdtoneel geworden tussen de liberale burgerlijke overheid en de parochiegeestelijkheid. Amaat Vyncke vond hier een terrein waar hij kon werken en vechten, waar hij niet zoals in een college, stipt tussen de lijnen moest lopen. Toch was het één van de grote taken van zijn oude, wijze en zieke pastoor Crombez, om dat vurig raspaard dat Vyncke was, in te tomen en op de goede weg te houden.
Naast zijn voorbeeldig priester zijn, was hij ook de man die graag bij de schooljeugd was, die de armen, weduwen en wezen steunde en er verschillende feesten voor inrichtte, om met dit geld hun nood te kunnen lenigen
Hij was ook de man die de St.-Franciscus-Xaveriusgilde herstichtte, hij was de man die voor de jongelingen het muziek, toen-ter-tijd "Muziek der Xaverianengilde", oprichtte waarvan hijzelf dirigent en voorzitter en schrijver en schatbewaarder was, en waarin hij soms zelf nog meespeelde.
Zo werkte hij te Dudzele op godsdienstig, sociaal en cultureel gebied. Hij zorgde echter ook voor de loutere ontspanning. Hij stichtte de "Gaaiboldersmaatschappij de Noordsche Kerels" die er de zondag na de vespers, evenals het muziek, met de "char à bancs" van ondertrokken, de ene keer naar hier, de andere keer naar daar.
De oud-zoeaaf trok ook vele toenmalige voormannen naar Dudzele. Guido Gezelle, Albrecht Rodenbach, Pol de Mont waren te gast in de onder-pastorie, bijgenaamd "De Zoete Inval". Ook de oud-zoeaven waren er dikwijls te gast en van daaruit werd ook de "Vlaamsche Vlagge" verder geleid en bestuurd.
Het grootste werk heeft Amaat Vyncke te Dudzele gehad met de zogenaamde "schoolstrijd".
Toen alles er naar uitzag dat de liberale minister van Humbeek een wet ging indienen waardoor er geen godsdienst meer zou mogen gegeven worden in de scholen, begon Vyncke reeds met een katholieke school te bouwen en eer de wet gestemd word, was de Sint-Gregoriusschool kant en klaar, en dit met de hulp van vele mensen die hij rond zijn persoon verzameld had.
Zijn katholieke school had zo'n succes dat er een tweede diende gebouwd te worden wat dan ook gebeurde. Dat was dan de Sint-Lenaartschool.
Niettegenstaande het werkterrein te Dudzele breed was en vele facetten kende, toch was het nog niet breed genoeg voor die ongedurige ziel en voor zijn sterk temperament. Reeds enkele tijd was hij bezig met de gedachte van Dudzele te verlaten en te vertrekken om missionaris te worden en zich in te zetten tegen de slavenhandel in Centraal Afrika.
Inderdaad, na de wekroep van Kardinaal Lavigerie waren, onder stuwing van Pater Charmetant, een groep oud-zoeaven van vijf man vertrokken om de eerste missionarissen met het zwaard en het geweer te verdedigen tegen de gevaren van wilde dieren en tegen de slavenhandelaars. Op 29 mei 1879 was er te Tielt een groot afscheidsfeest voor hen gepland. Amaat Vyncke was op dat feest... en volgend jaar 1880 waren er opnieuw 18 kandidaten die vertrokken. De oud zoeaaf Vyncke kon niet ten achter blijven.
Hij deed zijn aanvraag en begin 1881 kreeg hij toestemming van zijn bisschop om naar de Witte Paters over te gaan. Na een "schooitocht" in Nederland, die ongeveer een maand duurde, vertrok hij naar Maison Carrée tegen Algiers in Noord Afrika. Daar begon hij zijn noviciaat. Daarna keerde hij nog een korte tijd terug naar Rijsel, waar hij studeerde aan de universiteit en waar hij een apostolische school stichtte voor de vrijgekochte slaafjes. In april 1883 scheepte hij in op de "Panta", een van de eerste stoomschepen.
Na een maandenlange reis per schip, per ezel en te voet, komt hij na heel wat wederwaardigheden tegen gekomen te hebben, aan in Kibanga, de langverwachte plaats. Daar begint hij met bouwen en oprichten en onderrichten. Hij is architect, bouwmeester, priester, horlogemaker, dokter, enz. enz. Hij is ook de verdediger van "de arme zwarten" tegen de "Arabische slavenhandelaars" die roofden en plunderden en de beste krachten meesleurden naar de slavenmarkten. De ongezonde uitwasemingen van de moerassen rond het Tanganykameer deden zware koortsen ontstaan, waaraan Amaat ook reeds een paar keer onderhevig was. Uiteindelijk, na ongeveer vijf jaar zware missiearbeid, komt hij deze koortsen, en een leverontsteking die daaraan gepaard ging, niet meer te boven en sterft hij op 17 oktober 1888 te Kibanga. Het nieuws werd pas in 1889 in Vlaanderen bekend.
Er was verslagenheid bij velen, want Amaat Vyncke had vele vrienden.
Zo velen hadden naar hem opgezien, want steeds stond hij klaar om te strijden waar er een nieuwe bladzijde moest geschreven in de geschiedenis: hij stond klaar tegen Garibaldi, hij stond klaar met de "Vlaamsche Vlagge" bij het begin van de Blauwvoeterie; hij stond klaar met zijn katholieke school te Dudzele; hij stond klaar met een prachtig uitgebouwde missie in Kibanga tegen de slavenhandelaars.
Inderdaad, Amaat Vyncke was een van de groten van ons volk. Laten wij hem niet vergeten. (1)
(1) Om deze reden verschijnt in het voorjaar 1974 een uitgebreid werk over Amaat Vyncke door Lode Monbaliu. Het zal ca. 300 bladzijden bedragen en heel wat foto's en documenten bevatten. Onze lezers zullen de gelegenheid krijgen om vooraf in te tekenen.