Onderwijzer Joseph Fournier contra de Knokse burgemeester Joannes Nachtegaele

Pierre Decuypere

Bij brief van 26 maart 1853 legde Joseph Fournier in de handen van de gouverneur klacht neer ten laste van burgemeester Joannes Nachtegaele die zo schreef hij “zijn gezag gebruikt om mij ten onder te brengen”.

We zullen verder een omstandig relaas geven over de inhoud van die klacht, het verweerschrift van burgemeester J. Nachtegaele en de resultaten van het onderzoek op 29 april 1853 door de hr. gouverneur toevertrouwd aan de provinciale inspecteur van het lager onderwijs.

Het leek ons nuttig voorafgaandelijk aanklager en verweerder nader te doen kennen.

Enkele gegevens nopens de in onderhavige zaak betrokken personen.

1) Aanklager Fournier.

J. Fournier, geboren te Knokke op 28-4-1811, huwde op 22-11-1831 Barbara Willems, afkomstig uit Maldegem.   2

Na het overlijden op 4 oktober 1843 van Sebastiaan Vervaecke, onderwijzer in de gemeenteschool van Knokke, stelde Fournier zich kandidaat voor de openstaande plaats. In de brief van de arrondissements-

commissaris van 27-11-1843 aan het gemeentebestuur kon men lezen dat de kantonnale inspecteur niet gerust was in de nodige bekwaamheid van de kandidaat Fournier en die aangezet heeft de lessen te volgen in de école primaire supérieure te Brugge, zodat de benoeming van Fournier zou kunnen uitgesteld worden voor twee â drie maand.

Ter zitting van 30-11-1843 werd met die suggestie blijkbaar geen rekening gehouden daar de gemeenteraad waarin ook J. Nachtegaele als raadslid zetelde in de vervanging voorzag door J. Fournier bij geheime stemming en bij volstrekte meerderheid van stemmen, tot onderwijzer te benoemen. Toch liet burgemeester Vermeire op dezelfde datum aan de arrondissement-commissaris weten dat Fournier de verplichting had de lessen in genoemde school te volgen, totdat hij zijn aanneming zou bekomen hebben.

In zijn brief van 9-12-1843 vroeg de gouverneur de provinciale inspecteur zijn oordeel te willen meedelen nopens de geschiktheid van Fournier om zijn onderwijzersambt uit te oefenen.

In zijn antwoord van 22-12-1843 deelde de provinciale inspecteur zijn mening mede in navolgende termen : “J. Fournier, agé de 32 ans, père de famille est nominé pour toute la commune. Elève du Sieur Vervaecke, il secondait cet instituteur (...) dans la période d ‘hiver et a remplacé provisoirement depuis son décès. Il s ‘est préparé depuis lors â l‘exercice de sa profession par des études spéciales et en fréquentant avec assiduité les leçons des classes supérieures du gouvernement à Bruges. II suit la méthode simultanée. il est d ‘une bonne tenue. Il occupe la place de sacristain depuis plusieures années et je ne pense pas que cela était soli préjudiciable pour l‘école. Ce titulaire s‘ est toujours conduit convenablement à l‘égard des autorités, des pères de famille et du public“.   6

Het besluit van de provinciale inspecteur gericht aan de gouverneur was, dat er reden was om de benoeming van J. Fournier tot onderwijzer in de lagere gemeenteschool van Knokke te aanvaarden (agréer)

Onderwijzer Fournier heeft een tiental jaren (1843-1853) een onbesproken gedrag gehad eer dat hij in een geschil met burgemeester Nachtegaele werd betrokken.

2) Verweerder J. Nachtegaele

Joannes Nachtegaele werd geboren te Ramskapelle den    7    nivose jaar zeven (6 januari 1799), als zoon van Michiel en Barbara Bentein. Hij huwde op 20 april 1825 Maria Theresia Van Damme uit Westkapelle.   8 Bij hun huwelijk betrokken ze een eigen hoeve te Knokke.   9

Joannes Nachtegaele kwam uit een aloude gegoede landbouwerfamilie.    10  Hij is ook burgemeester te Knokke geweest in de periode 1848-1854, termijn welke merkelijk korter was dan die van de andere Knokke burgemeesters.   11  Heeft de klacht van 26 maart 1853 van onderwijzer Fournier tegen burgemeester Nachtegaele, klacht die eerst in juli 1853 een vrij raadselachtige ontknoping kreeg, hiermede iets te maken? De vraag kan gesteld worden. Over die kwestie zal verder gehandeld worden.

Klacht, verweerschrift en onderzoek

Voor deze rubrieken verwijzen we naar R.A.B. Heden. prov. Best. 4de Afd. nr. 113, tenzij anders vermeld.

1. Klacht van Joseph Fournier.

Op 24 maart 1853 diende de Knokse onderwijzer J. Fournier een klacht in bij de gouverneur Devrière tegen burgemeester Joannes Nachtegaele die, zo hield hij voor, hem wilde ten onder brengen. Toen klager op 2 november een kantwerkschool geopend had waarin thans een dertigtal kinderen tegen vergelding onderwijs ontvingen, richtte, korte tijd daarop, burgemeester Nachtegaele insgelijks een kantwerkschool op die hij de naam van “gemeenteschool” (?) gaf.

Sommige leerlingen in de kantwerkschool van klager, blijkbaar onderricht door diens vrouw, hadden ouders die steun genoten van het bureel van weldadigheid. De burgemeester nu dwong twee leerlingen de school van Fournier te verlaten en aanstonds tot de zijne over te komen, ofschoon voor hen nog een schuld van 25,95 fr. diende vereffend te worden voor school- en mondbehoeften, welke schuld de kinders, ingevolge overeenkomst met de ouders, op het “kusjen moesten af verdienen”. Toen vrouw Fournier ootmoedig de burgemeester verzocht genoemde schuld te vereffenen, antwoordde laatstgenoemde dat hij zich daar niets van aantrok, waarna hij uitgevallen is in verachtingen en verwijtingen, dit in aanwezigheid van provinciaal raadsheer Tavernier. Het gebeurde noemde klager de voltrekking van wat de burgemeester Nachtegaele sedert vier jaren tegen hem uitwerkte.

Klager was een arme man met vrouw en tien kinderen die hem nog grotelijks ten laste waren. Daarom vroeg hij de gouverneur de onrechtvaardigheid waarvan hij slachtoffer was, te doen ophouden.

Dient gereleveerd dat Fournier naliet de plaatsen aan te geven waar de zogenaamde kantwerkscholen opgericht werden. Volgens G. Van Steene werd, bij het overlijden op 8-10-1843 van S. Vervaecke, die laatste vervangen door J. Fournier, een woonhuis tot schoollokaal bestemd en gelegen in de Dorpsstraat, werd door de nieuw benoemde onderwijzer in pacht genomen. Dit lokaal was merkelijk beter dan het voorgaande: het was hoger, ruimer, luchtiger en beter verlicht (...) en werd gebruikt tot in 1855.   12

Het is best aannemelijk, om hoger aangegeven redenen, dat de kantwerkschool van Fournier bestaan heeft en zich mogelijks bevond in een der lokalen van voorgenoemd schoolgebouw.

Wat betreft de kantwerkschool die althans volgens Fournier, op initiatief van de burgemeester werd opgericht, lijkt dit eerder onwaarschijnlijk daar van een burgemeester niet moet verwacht worden dat hij in mededinging komt met een onderwijzer die hij tot taak heeft te beschermen. En toch was de mogelijkheid van het bestaan van een kantwerkschool opgericht door de burgemeester niet te verwerpen, vermits het voorwerp van de klacht als een oneerlijke mededinging aangegeven werd.

2. Verweerschrift van burgemeester Jan Nachtegaele.

In een brief van 22 april 1853 liet burgemeester J. Nachtegaele de gouverneur weten, dat de schoolopzieners baron de Croeser en de hr. Tanghe met hem overleg gepleegd hadden nopens het gedrag van de schoolmeester. Dit gedrag was des te onredelijker daar hij verweerder als vader van familie, de onderwijzer in zijn bedriegerijen steeds gespaard en hem alleen berispt had. Niettemin dreef Fournier de stoutmoedigheid zo ver dat hij, hem burgemeester bij de gouverneur en de districtcommissaris aangeklaagd had. In het tegenrekwest zou de gouverneur kunnen lezen wat hij, burgemeester, voor J. Fournier gedaan had. Ook was hij, verweerder, van oordeel dat een schoolmeester een burgemeester voor het kwijten van zijn plichten, niet vermocht aan te klagen. Hij hoopte tenslotte dat de gouverneur het gezag van een burgemeester zou doen eerbiedigen. In kantschrift deelde de burgemeester nog mee dat zijn stukken door de districtscommissaris naar dat die hem beloofd had de gouverneur zouden medegedeeld worden.

Wat te denken over het verweerschrift van burgemeester Nachtegaele? Hij verklaarde te weten dat Fournier hem bij de gouverneur en de districtscommissaris aangeklaagd had. Men kon zich er dus aan verwachten dat de burgemeester het voorwerp van de klacht zou toegelicht, erkend of ontkend hebben. Maar daarover bleef hij in gebreke de minste opheldering te geven. Integendeel stelde hij zich zelf op als aanklager tegen Fournier wiens hij zijn bedriegerijen en zijn stoutmoedigheid om hem, burgemeester aan te klagen, verweet. Hij rekende er ten slotte op dat de gouverneur het gezag van de burgemeester zou doen eerbiedigen.

3. Administratief onderzoek

In de gegeven omstandigheden stond er de gouverneur niets anders te doen dan op 29 maart 1853 de provinciale inspecteur van het lager onderwijs de klacht van onderwijzer Fournier voor inlichting en advies toe te sturen. Daar het een delicate zaak betrof, vroeg de gouverneur de inspecteur zelf een onderzoek te willen instellen. Bij brief van 29 april 1853 vroeg de gouverneur de provinciale inspecteur zo vlug mogelijk gevolg te geven aan zijn vertrouwelijke brief van 29 maart 1853, hij zich naar Knokke begeven had om een onderzoek in te stellen nopens de feiten door klager ten laste gelegd van burgemeester Nachtegaele. De inspecteur had het op prijs gesteld zo schreef hij van uit verschillende kanten inlichtingen in te winnen nopens het onderwijs te Knokke en het spijtig conflict, dat er door ontstaan was. De inlichtingen die de provinciale inspecteur, op de aangegeven manier, ingewonnen en de provinciegouverneur toegezonden had, deden, afgezien van de administratieve vorm waarin ze ondergebracht werden, bijwijlen denken aan een soort roddelpraat. We houden ons dan ook voor, waar dit vereist is, de nodige rectificaties en terechtwijzingen aan te brengen.

Externaat - internaat

In het rapport van 20 april 1853 van de provinciale inspecteur kan men lezen dat burgemeester Nachtegaele, mistevreden over Fournier, wiens gemis aan vlijt een ongunstige weerslag had op de werking van de gemeenteschool, het idee opvatte een externaat - internaat op te richten waarin de Franse taal, rekenkunde enz. onderwezen moesten worden buiten het programma van het lager onderwijs. Om dit opzet te realiseren richtte de burgemeester een vennootschap op, huurde met de geldmiddelen van de vereniging een klaslokaal en stelde er als onderwijzer een zekere hr. Demuynck aan. In een eerste tijd verging het dit schoolonderricht goed en klom het aantal leerlingen tot 61 plus zes kostleerlingen, dit ten nadele van de gemeenteschool, die enkel nog de kosteloze leerlingen behield.   13

Eens de eerste tijd voorbij, om reden dat Demuynck onvoldoende vlijtig was, dat de nieuwe instelling bot ving of om enige andere reden, ging de nieuwe instelling gepatroneerd door de burgervader achteruit en in augustus 1852 hield Demuynck op met les geven en verliet de gemeente. Na het vertrek van Demuynck vond de burgemeester voor de instandhouding van zijn externaat - internaat een nieuwe onderwijzer, in de persoon van de heer Maertens. Voor zijn aanstelling tot onderwijzer, vroeg de burgemeester advies aan de inspectie. Deze was van oordeel dat het lokaal vroeger bezet door Demuynck, ter beschikking moest gesteld worden van onderwijzer Fournier, aan wie de heer Maertens als hulp moest toegewezen worden.

Zonder zich om dit advies te bekommeren, hield de burgemeester op de huur van genoemd lokaal nog verder met de geldmiddelen van de vereniging te betalen en liet die middelen inschrijven in het gemeentelijk budget (?). In oktober 1852 stond de burgemeester Fournier toe een gedeelte van het schoollokaal te betrekken, terwijl het ander gedeelte van dit lokaal ter beschikking gesteld werd van de heer Maertens en zijn echtgenote, die zich tegenover Fournier onafhankelijk opstelden. Daarmede kwam een explosieve toestand tot stand. U zult begrijpen, zo richtte zich de provinciale inspecteur zich tot de gouverneur, dat twee onderwijzers die tegengestelde belangen hebben en les geven in een zelfde schoolgebouw, niet lang kunnen overeen komen, des te meer dat de school van Maertens geen succes kende en amper zeven leerlingen telde, terwijl Fournier er nu een vijftigtal had.   14

Kantwerkscholen

Om te voorzien in de noodwendigheden van zijn gezin, aldus verder het rapport van de provinciale inspecteur, opende J. Fournier in november 1852 een kantwerkschool, die bestuurd werd door zijn vrouw. Meester Fournier nam die beslissing nadat de burgemeester gezegd had dat hij een kantwerkschool ging openen onder de auspiciën van de gemeente en de leiding van vrouw Maertens.

Onder de bedreiging vanwege het bureel van weldadigheid de brooduitdeling te stoppen, verplichtte de burgemeester twee kantwerksters de school van Fournier te verlaten en naar de concurrerende school van Maertens over te stappen. Naar aanleiding hiervan volgde een hevige en beledigende woordenwisseling tussen de burgemeester en de vrouw Fournier.

Beoordeling door de provinciaal inspecteur van de feiten en voorstel tot oplossing.

De inspecteur was van gevoelen dat de burgemeester, die krachtens zijn verplichtingen de gemeenteschool diende bij te staan en te beschermen, zijn plichten in deze aangelegenheid nogal erg miskend had, verre van mij zo vervolgde de inspecteur het gedrag van Fournier en zijn vrouw te willen verschonen. De onderwijzer was meer onverschillig dan bedrijvig, hij had weinig eigenliefde en was overladen met schulden. Zijn vrouw was weinig geacht. Haar slecht karakter had een funeste invloed op haar man. Zij verbood haar oudste dochters te gaan werken, wat armoede teweegbracht in het gezin Fournier en nadelig uitviel voor het onderwijs.

Om alle verdere conflicten te voorkomen, zouden de twee onderwijzers onmiddellijk dienen gescheiden te worden, zonder dat hierbij aan de heer Maertens enig nadeel berokkend werd. Knokke had in de omgeving van de Hollandse grens twee wijken het Kalf en het Zoute waarvan de bevolking in grote miserie leefde. Beide wijken hadden voor de beschaving van hun inwoners behoefte aan een goede school. Als de heer Maertens zich in het Kalf zou vestigen wat hij formeel beloofd had zou de gemeente, voor het kosteloze onderwijs van de talrijke kinderen van deze twee wijken de machtiging kunnen vragen om de school te adopteren. Aldus zou een grote dienst bewezen worden aan het onderwijs, in Knokke. Maertens zou zijn plaats kunnen behouden en alle moeilijkheden zouden meteen opgelost zijn. Wat betreft de schoolmeester Fournier, thans verlost van alle moeilijkheden en belemmeringen, zou de inspectie de nodige maatregelen kunnen nemen om de school van voornoemde onderwijzer op een behoorlijke wijze te doen werken.

De arrondissementscommissaris onderschrijft beoordeling en voorstel van de provinciale inspecteur.

Bij brief van 3 mei 1853 vroeg de gouverneur de arrondissementscommissaris de hem door de burgemeester toegestuurde klacht ten laste van de onderwijzer te willen meedelen. Op 11 mei 1853 antwoordde de arrondissementscommissaris de gouverneur dat de burgemeester van Knokke hem geen formele klacht toegestuurd had ten laste van Fournier, maar enkel een persoonlijke brief nopens een onenigheid, die zich tussen hen beiden had voorgedaan, waaraan hij geen verder gevolg wenste te geven. “Nu dat U, Mijnheer de gouverneur aldus de arrondissementscommissaris in het bezit gesteld werd van een klacht van Fournier tegen de burgemeester, ben ik bereid U een omstandig verslag te bezorgen, maar daartoe ware het nodig dat ik voorafgaandelijk in het bezit gesteld werd van een afschrift van de klacht en naar ik vernam van een rapport dat U toegestuurd werd door de provinciale inspecteur”.

De arrondissementscommissaris, in bezit gesteld van de gevraagde documenten door de gouverneur, liet deze weten bij brief van 3 juni 1853 dat het rapport van de provinciale inspecteur met de grootste zorg en onpartijdigheid “avec sure connaissance par étude des faits est lui impartialité irréprochable” opgesteld werd en als basis kon dienen voor de door de bestendige deputatie te treffen beslissing. Hij kon dan ook genoemd rapport volledig onderschrijven. Hij voegde daar nog volgende bewoordingen aan toe.   15

Ongewone manier van handelen van de burgemeester.

In zijn brief van 26 juni 1853 schreef de provinciale inspecteur aan de gouverneur dat ingevolge de schikkingen getroffen met de burgemeester om onderwijzer Fournier te behouden in het lokaal door de gemeente gehuurd aan rato van 100 fr. en om de heer Maertens over te plaatsen naar het Kalf waar een school hoogst nodig was, alle moeilijkheden overwonnen leken. Maar in strijd met deze oplossing, heeft de burgemeester op heden eigenmachtig het schoollokaal gehuurd voor particulier gebruik en heeft onverwachts Fournier aangemaand het lokaal uiterlijk op 1 augustus te verlaten. Dergelijke manier van handelen is heel ongewoon. Overigens welke reden kon de burgemeester hebben om van de gemeente een lokaal af te nemen dat hij zelf, met akkoord van de inspectie, voor het onderwijs bestemd had ? Moest de burgemeester een gegronde reden hebben om de onderwijzer voortijds uit zijn lokaal te doen uitdrijven, dan nog zou de gemeente gehouden blijven om hem een ander behoorlijk lokaal te bezorgen.

Op 29 juni 1853 deelde de gouverneur de arrondissementscommissaris mede dat hij van de provinciale inspecteur een verslag ontvangen had, waaruit bleek dat de burgemeester slechts luisterend naar zijn verstoordheid, er geen rekening mee hield dat hij voor alles tot opdracht had de materiële en morele belangen van zijn ge-administreerden te beschermen.

Niettemin durfde de burgemeester het aan Fournier aan te manen het door de gemeente gehuurd lokaal dat hij betrok, uiterlijk 1 augustus te verlaten, wat hem in de onmogelijkheid zou stellen verder zijn klassen te houden.

De gouverneur gelaste op 29-6-1853 de arrondissementscommissaris, de burgemeester voor hem te ontbieden en hem ernstige bedenkingen te maken nopens zijn manier van handelen. U zult de burgemeester verwittigen zo vervolgde de gouverneur dat ik vast besloten ben niet te dulden dat door zijn eigen toedoen, de lagere gemeenteschool in Knokke tijdelijk zou moeten gesloten worden. Aan het einde van zijn brief schreef de gouverneur dat hij binnen de kortste tijd een antwoord verwachtte.

Burgemeester buiten zaak gesteld en Fournier om eerbied voor gezagsdragers verzocht.

Ingevolge de missive van 29 juni 1853 van de gouverneur, werd hem door de arrondissementscommissaris op 20 juli 1853 volgende zonderlinge brief toegezonden: om een juist inzicht in bewuste zaak te krijgen, had de arrondissementscommissaris nadere inlichtingen gewonnen. Uit deze laatste bleek nu wat volgt: onderwijzer Fournier bewoonde met zijn familie een huis, dat hij altijd betrokken had en waarin hij een kantwerkschool, bestuurd door zijn vrouw, opgericht had. Als schoolmeester gaf hij zijn lessen in een voorlopig lokaal gehuurd door de gemeente in een huis waarin ook een lokaal voor een kantwerkschool aangelegd was. Fournier was thans verplicht zijn eigen huis te ontruimen en bij gemis een ander te zijner beschikking te hebben, voelde hij zich genoopt de kantwerkschool in genoemd huis uit te drijven om de zo opengevallen plaats zelf in te nemen. Maar dit kon zo maar niet. Inderdaad zo Fournier uit zijn huis gedreven werd, kwam het hem alleen toe een ander huis te zoeken vermits hij op het schoolbudget een logements-vergoeding trok.

In de gegeven omstandigheden zo vervolgde de arrondissementscommissaris was de burgemeester van Knokke voor niets in de uitdrijving die uitsluitend door de eigenaar van het huis bewoond door de onderwijzer gevorderd kon worden. Fournier bleef het bezit van het voorlopig lokaal der gemeenteschool te zelfder titel als voorheen behouden.

Wat er ook van zij zo schreef de arrondissementscommissaris deze zaak is geregeld door de zorgen van de kantonnale inspecteur en de status-quo zal in Knokke behouden blijven minstens nog voor een jaar. De arrondissementscommissaris vond het toch nog nodig volgende wens te formuleren: dat Fournier op wiens gedrag veel te zeggen viel, zich ervan zou onthouden al de trappen van de bestuurlijke hiërarchie te betreden en dat hij ten aanzien van de burgemeester de nodige eerbied zou opbrengen, die men aan het hoofd van de gemeente verschuldigd is. Zo aan deze wens tegemoetgekomen werd, mocht de zaak ten deze gerapporteerd zonder gevolg blijven.

Besluit

We hebben ons, in de loop van de uiteenzetting, strikt gehouden aan de inhoud van het rapport van de provinciale inspecteur. Dit rapport is nochtans onverstaanbaar, omdat de inspecteur in gebreke gebleven is de nodige aanduidingen te geven nopens de juiste plaatsen waar de verschillende scholen die van Founier: de gemeenteschool en de kantwerkschool en de van de burgemeester: het internaat - externaat en de kantwerkschool zich bevonden.

Als vaststaande gegevens beschikken wij alleen over een woonhuis, bestemd als klaslokaal, gelegen in de Dorpsstraat en in pacht genomen door Fournier, huis dat gebruikt werd tot in 1855, dus ook nog na het ontslag en vertrek van Fournier.   16

De beoordelingselementen zijn ofwel afwezig ofwel fragmentair. Om toch tot een zij het negatieve conclusie te komen, leek het ons nodig het verschil aan te tonen tussen straf-rechterlijk en administratief onderzoek.

Een strafrechterlijk onderzoek verloopt doorgaans als volgt: verhoor door een bevoegde rechtsmacht van de aanklager over het voorwerp van de klacht van de getuigen over wat ze gezien, gehoord of vastgesteld hebben van de beklaagde over zijn bekentenis of ontkenning.

Zo nodig wordt tot confrontatie overgegaan en tot alle andere nuttige daden van onderzoek.

Het doel van al deze verrichtingen is het achterhalen van het bewijs van de onrechtmatige daad of misdrijf.

Een administratief onderzoek, als dit behandeld in onderhavig geval, geschiedt zonder het verhoor van de aanklager, getuigen, beklaagde. Het zijn bestuurlijke instanties (de provinciale inspecteur e.a.) die meestal in een delicate zaak, inlichtingen en advies aan de hogere overheid verstrekken. Het doel van deze verrichtingen is niet het achterhalen van een bewijs van de onrechtmatige daad van de beklaagde, maar wel het bereiken van een overeenkomstige regeling of minnelijke schikking tussen de partijen.

Uit voorgaande uitleg blijkt al dadelijk dat de door Fournier tegen burgemeester Nachtegaele te laste gelegde feiten niet konden bewezen worden. En uiteindelijk blijft van het besproken bestuurlijk onderzoek weinig over dan een matig administratief tijdsdocument waaruit in rechte geen stellige besluiten kunnen afgeleid worden.

Voetnoten

  1. Afkortingen:
    R.A.B.: Rijksarchief Brugge / B.S.K.: Burgerlijke Stand Knokke
    G.R.K.: Beraadslagingen gemeenteraad Knokke / G.A.K.: Gemeente archief Knokke
    Hedend. prov. best.: Hedendaags provinciaal bestuur  / B.S.W.: Burgerlijke Stand Westkapelle.
  2. Zie in bijlage de kwartierstaat van J. Fournier.
  3. R.A.B. Hedend. prov. best. 4de afd. nr. 24, Brief van 27 november 1843 van de arrondissementscommissaris aan het gemeentebestuur.
  4. G.R.K. Zitting van 30.11.1843. Evenwel vermeldt Opdedrinck de benoeming op 30.12.1844 (Uitg. 1968, p. 69). Tien jaar later week Fournier met zijn gezin uit naar Noord-Amerika.
  5. G.A.K. Brief van 30 november 1843 van de burgemeester aan de arrondissementscommissaris.
  6. Ibidem Brief van 22 december1843 van de provinciale inspecteur aan de gouverneur.
  7. Ibidem.
  8. R.A.B. Microfilm 1386149 B.S.W.
  9. M. Van Cauwenberghe. Sebastiaan Nachtegaele 1829-1895, in: Cnoc is ier, 19, 1987. p. 57.
  10. Ibidem.
  11. J.. Opdedrinck Knocke, Histoire et souvenirs, Knokke, 1956 (2).
  12. G. Van Steene. Schets der geschiedenis van het lager onderwijs Le Knocke 1830-1930. 4.
  13. Het privé-initiatief van burgemeester Nachtegaele om met de gelden van een vereniging een klaslokaal te huren om er een externaat-internaat in op te richten, om ervoor een onderwijzer te benoemen met opdracht er lessen te geven buiten het programma van het lager onderwijs. druiste manifest in legen dc verplichtingen van de burgemeester om de gemeenteschool te beschermen, te steunen en te stimuleren. Op te merken valt dat de ligging van de privéschool niet aangeduid werd en niet kon achterhaald worden. Reden om ernstig voorbehoud te maken.
  14. Waarom burgemeester J. Nachtegaele, nadat het externaat-internaat in verval kwam en onderwijzer Demunck in augustus 1852 de gemeente verliet, nog voor zelfde instelling de nieuwe onderwijzer Maertens aanwierf en waarom genoemde burgemeester, in tegenstelling niet een advies van de inspectie, die aanstuurde op een regularisatie van liet onderwijs, nog bij middel van een dubieuze financiering, gemelde instelling wilde in stand houden, blijft een open vraag. Tenzij men aanneemt dat de bronnen geconsulteerd door de provinciale inspecteur onjuist waren of door die verkeerd begrepen werden. Enig archief, in de zin van het rapport van de provinciale inspecteur, kon niet gevonden worden.
  15. “Je crois avec M. l‘inspecteur provincial qu‘il convient d‘établir une école communale au haineau dit De Kalf et que le sr. Maertens serait très apte â remplir â cet endroit les fonctions d‘instituteur. Ce serait pour la population pauvre de la commune de Knocke un moyen d‘obtenir l‘instruction dont elle est aujourd‘hui entièrement privée et de la mettre â même d’acquérir un certain degré de civilisation” (RAB. Hedend. prov. best. 4de afd. nr. 113. Brief van 3 juni 1853 van de arrondissementscommissaris aan de Gouverneur).
  16. G. Van Steene o. c., pp. 4. 7; Idem, De Zeektist, 100.

Onderwijzer Joseph Fournier contra de Knokse burgemeester Joannes Nachtegaele

Pierre Decuypere

Rond de poldertorens
1996
03
078-086
Mado Pauwels
2023-06-19 14:41:38