De Heernis op Oostkerke
René De Keyser
Sedert eeuwen ligt er ten noorden van de wijk Eienbroeke, in de Braambeierhoek eon hofstede genaamd "de Heernis". Ze is nu bewoond door A. Zwaenepoel. Voor enkele jaren werd het woonhuis verbouwd en aangepast (1).
Een heernis is oorspronkelijk een schapenweide uit de eerste periode van de bewoning. Schapen waren immers het best geschikt om op de nog niet volledig ontzoute schorren in de kuststreek te grazen.
De heernis in de Braambeierhoek behoorde toe aan de St.-Pietersabdij van Gent en was ongeveer 100 gemeten groot (2). Ze is gelegen in het 103e, 104e en 105e begin van de Watering van Groot Reigaarsvliet, op het Middelland. Zoals bekend onderscheidt men in het kustgebied drie cultuurlagen: het Oudland gevormd gedurende de Duinkerke II, het Middelland gevormd door de Duinkerke III A (1010-1040) en het Nieuwland dat in gebruik kwam na de Duinkerke III B transgressie (hoogtepunt 1134) (3).
Aangezien de heernis in de Braambeierhoek op het Middelland ligt, is het duidelijk dat de St.-Pietersabdij deze bezitting moet verkregen hebben na de Duink III A overstroming. Misschien verkreeg de St.-Pietersabdij deze heernis in vervanging van een andere heernis. Deze abdij had immers in 737, dus na de Duink II, een schapenweide verkregen op de Greveninge Polder die bekend is gebleven als "de heernis West van Hoeke molen" (4). Deze heernis werd opnieuw overstroomd door de Duink III A transgressie en werd later het heernis leen te Hoeke, dat afhing van de grafelijke Burg van Brugge. Waarschijnlijk is dus de Duink III A er de oorzaak van dat deze heernis voor de St.-Pietersabdij verloren ging, want na de overstroming uit de zee droog komende schorren behoorden terug aan de graaf (5).
Dr. Luc Devliegher steunt zich op het feit dat de St.-Pietersabdij de heernis west van Hoeke molen verkreeg in 737, om aan te nemen dat de St.- Kwintensabdij de tienden te Oostkerke slechts na deze schenking verkreeg. Wij menen dat deze uiterste datum voor de schenking van de tienden, met ongeveer drie eeuwen kan verlaat worden, aangezien de heernis in de Braambeierhoek slechts na de Duinkerke III A kan geschonken zijn. Wij menen dat de schenking van de heernis in de Braambeierhoek, evenmin als de schenking van de heernis west van Hoeke molen, zou gedaan geweest zijn nadat de tienden in de streek van Oostkerke aan de St.-Kwintensabdij waren geschonken. De veronderstelling dat de abdij van Sint-Kwintens-ten-Eilande de tienden op Oostkerke en omgeving verkreeg onder Boudewijn V, wordt dus meer en meer aannemelijk (6).
Hoelang de St.-Pietersabdij zelf de heernis in de Braambeierhoek in gebruik heeft gehad, is onbekend. Doch zeker reeds in 1321 was deze heernis uitgegeven in twee lenen, vermits er vanaf 1321 leenhouders gekend zijn.
A – Het eerste leen, genoemd de Oude Heernis, had een oppervlakte van 44 gemeten en bezat acht achterlenen die samen 20 gemeten groot waren; alles gelegen in het 103e en het 105e begin van de Watering van Groot Reigaarsvliet. Het achtste achterleen was in 1409 "te niete" of dus was niet meer bekend wie de leenhouder was.
De Oude Heernis was belast met een rente van 9 pond. Die rente was door de bezitter van het leen, Zeger Honin, afgekocht.
Dezelfde Oude Heernis was ook belast met een gift. De leenhouder was namelijk verplicht aan de abt van de St.-Pietersabdij van Gent, indien deze het verlangde, eenmaal per jaar een nacht slaapgelegenheid en twee maaltijden te verstrekken, alsook aan de dienaren van de abt, en dit zonder vergoeding. Op de Oude Heernis moet dus altijd minstens een woning gestaan hebben.
Wij weten niet of de abt ooit van dit recht gebruik heeft gemaakt. De abt van St.-Pietersabdij wordt bij mijn weten slechts eenmaal vernoemd in verband met Oostkerke en wel in 1183 als wanneer hij als bemiddelaar optrad tussen de tiende heffende abdij van St.-Kwintens-in-Vermandois en de niet genoemde houders van de tienden van deze abdij die gelegen waren op Mikhem. Prevenier vermoedt dat die tiende houders leden kunnen geweest zijn van de herenfamilie van Oostkerke, omdat er in 1201 weerom een betwisting was over de tienden op Mikhem, tussen de St.-Kwintensabdij en Renier van Oostkerke (8).
De oudst bekende leenhouder van de Oude Heernis in de Braambeierhoek is Daniel van Upschote vermeld in 1321. Te Moerkerke, oost van de kerk in het 21e begin van de Watering Noord over de Lieve, lag een leen Upschote genoemd. Of deze oudst gekende bezitter van daar afkomstig was, is echter niet bewezen.(9)
B - Het tweede leen was slechts 6 gemeten groot en bezat vijf achterlenen die samen 23 gemeten groot waren. Het leen en de achterlenen maren merendeels gelegen in het 104e begin van de Watering van Groot Reigaarsvliet. Op het tweede leen staat nu nog de hofstede genoemd "De Deernis". Deze hofstede was vroeger omringd met een min of meer vierkante walling (10).
De oudst gekende bezitter van dit tweede leen is Zeger van Oostkerke in 1371. Sedert hoelang, is onbekend. Zeger van Oostkerke verkocht zijn heernis leen in 1371 aan Elizabet van Aartrijke. Zij was gehuwd, of gehuwd geweest, met Lieven fs Lieven van Assenede, en zij hertrouwde daarna met Jacob Breidel (11).
De familie Breidel hield het tweede leen ongeveer een eeuw in haar bezit; en uit die periode zijn verschillende documenten die over het leen handelen, bewaard gebleven.
Een dezer documenten is belangrijk omdat het ons een kijk geeft op de feodale geplogendheden (12).
Op 3 mei 1411 verscheen voor het hof van de leenmannen van de abt van St.-Pieters te Gent, Jacob Breidel fs. Jacob, die het tweede heernis leen bezat. Gedurende de minderjarigheid van Jacob Breidel waren de twee eerste achterlenen van eigenaar veranderd zonder dat de verplichtingen tegenover de leenhouder J. Breidel vervuld werden. Jacob Breidel vroeg aan het hof de eigenaars van die twee achterlenen te verplichten zich in orde te stellen, of zo niet, de twee achterlenen te zijnen profijt in beslag te nemen. Het hof stelde de baljuw en twee leden van het hof aan om ter plaats, dus op het leen te Oostkerke, het verlangen van Jacob Breidel bekend te maken en binnen de 15 dagen de eigenaars van de achterlenen voor het hof te dagen. De eigenaars verschenen niet voor het hof; waarop Jacob Breidel de inbeslagname vroeg. Men moest de eigenaars tijd laten tot zonsondergang. Daar ze niet verschenen, word ‘s anderendaags om 7 uur ‘s morgens vóór het opnieuw verzamelde hof de inbeslagname uitgesproken voor een jaar en een dag, in het voordeel van Jacob Breidel.
Bronnen
- Kaart van de Wateringen van Eiensluis en Groot Reigaarsvliet door J.Drubbel, 1838.
- Rijksarchief Brugge, Fonds Vrije nr. 15984, Ommeloper van de Watering van Groot Reigaarsvliet anno 1569, p. 674 en volg.
- Ameryckx, Biekorf 1959 nr. 11 B, De Ontstaansgeschiedenis van de Zeepolders.
- Devliegher, Bull. Kon. Com. Monumenten en Landschappen, VIII 1957,Oudheidkundig onderzoek van de St.-Kwintenskerk te Oostkerke.
- De Keyser, Biekorf 1957 blz. 198-202, Sint Guthago te Oostkerke.
- De Keyser, Biekorf 1959 nr. 8, Wanneer verkreeg de St.-Kwintensabdijtienden te Oostkerke?
- Rijksarchief Gent, Abdij Sint-Pieters inventaris I, nr. 461, 462, 463, 464,466, 467, 469, 470, 474-Mij welwillend medegedeeld door Lic. M. Coornaert, waarvoor hartelijk dank.
- Prevenier, De Oorkonden van de Graven van Vlaanderen II nr. 163.
- Cafmeyer, Album Arch. Jos Desmet blz. 115, De Wateringen van Zuid en Noord over de Lieve op het einde van de 15e eeuw.
- Rijksarchief Brugge, Fonds Mestdagh nr. 1133, Kaart van de hofstede "De Heernis" anno 1787
- Inventaire des Archives de la Ville de Bruges, Deel II oorkonde 416 blz. 187, Verkoop van leen door Zeger van Oostkerke anno 1371. Stadsarchief Brugge, Genealogie van de familie Breidel, door Kan Kerckhof.
- Inventaire des Arch. de la Ville de Bruges, Deel IV blz. 54 oorkonde 911 anno 1411.