Rechtspraak in het Brugse Vrije
Germain Vandepitte
A/ Zinkrijzen te Lissewege
Begin 1700 was de zeewering van de Watering van Eiensluis in een erbarmelijke toestand. Financieel kon dat bestuur de zaak niet meer aan; en vanaf 1714 moest het Landsbestuur van het Vrije jaarlijks bijpassen voor een bedrag van plus minus 1000 pond per jaar.
Het nodige materiaal voor het herstel van de dijken (zinkrijs, balken en zinkstenen) werd aangevoerd via de Lisseweegse Watergang, tot aan de overdracht van Zwankendamme. Daar moest alles overgeladen worden. Pas in de tweede helft van de 18e eeuw werd aan deze toestand verandering gebracht door het bouwen van een sas. Wat ervan rest kan nog altijd bezichtigd worden en het geeft ons een uitstekend idee hoe het vroeger was. Er rond en er bij de huisjes van de sasmeester, de schippers en de arbeiders; het vervallen boerderijtje dat vroeger de herberg 'Swankendamme' was. Dit om volgend verhaal te situeren.
In de gevangenis te Brugge werd op vrijdag 8 februari 1715 ondervraagd: Carel Huyghebaert de zoon van Jacques, 43 jaar oud en herbergier in 'Swanckendamme' te Lissewege. De zaak zat zo.
Op de maandagavond voordien was korporaal Daniël van Ooteghem met twee souvereinen binnengekomen in de herberg Swanckendamme bij onze Carel. Ze zetten zich bij de haard, bestelden een pint bier die hun dadelijk werd getapt door de waard. Vinnig koud was het. Onze waard sloft naar buiten en komt terug, twee bundels rijshout onder de arm. Eén brak hij en legde die op het vuur, zodat het hoog oplaaide. Een poosje later wou Carel het tweede bundel zinkrijs eveneens op het vuur leggen. De korporaal echter sprong op en riep tot de verbaasde waard: 'Halt, 't is wel, ick heb er genouch gesien, ghy komt met my mee naer Brugge'.
Nu zat hij hier in de Camer en werd op de rooster gelegd, beschuldigd van diefstal, ja voor het ontvreemden van zinkrijzen. Hij had op die bewuste avond de korporaal en zijn acolieten in zijn herberg gehad? Was het waar dat hij toen twee zinkrijzen in zijn haard had verbrand?
Natuurlijk had hij dat, ze hadden er zich aan verwarmd ook! Maar daartoe had hij van de leverancier de toestemming. Voor ieder schipper die aanlegde, mocht hij voor elke man een zinkrijs branden. Daarvoor had hij de mondelinge toestemming. Omdat hij daarvan geen schriftelijk bewijs kon leveren, was hij gevangen genomen en naar Brugge gebracht in het gevang. De toelating had Anthone De Grijse gegeven.
Heel waarschijnlijk moest er een aanklacht geweest zijn, want op de avond van zijn gevangenneming moest onze Carel naar het huis van zijn overbuurvrouw Anna Appelmans. Daar werd ook zinkrijs gevonden en enkele staken. Triomfantelijk had de korporaal hem toen gezegd: 'Siet ghy wel, Carel Huyghebaert, wat sorghe ghy draecht, ghy die aennemer syt van het sinckrijs!' De herbergier had toen geantwoord dat hij toch niet dag en nacht op de dijk kon staan om zijn rijshout te bewaken.
Beschuldigde Anna Appelmans, dochter van Jacob, twee à drieëndertig jaar, wonende te Lissewege op Zwankendamme. Haar werd gevraagd hoe zij aan dit rijshout was gekomen, evenals aan die staken die op haar zolder gevonden waren. Ze verklaarde dat al het zinkrijs, zo gebonden als ongebonden en ongeveer een twintigtal, salve justo, dat ze die gekregen had van de schippers met name Frans Van Ginste en Pieter Cordonnier, als loon voor haar werk, voor het overdragen van het zinkrijs en de staken. Dat ze zelfs gezegd hadden dat ze de ongebonden rijzen mocht mee naar huis nemen, daar ze ongebonden toch niet konden verwerkt worden aan de dijk. Meer nog, de schippers hadden dezen die op straat bleven liggen in haar huis gegooid. Van staken weet ze echter niet, tenzij de zware stokken die uit het zinkrijs kwamen. Nochtans is het mogelijk dat er een paar zouden naar huis gesleept zijn door haar kinderen; maar dat zou dan geschied zijn buiten haar weten, daar zij zelf nooit staken of zinkrijs had ontvreemd.
'Naer rapport 't Collegie slaeckt de ghevanghenen van ne detentie; actum in Caemer den 14 febr. 1715. Biesbrouck. 'Na beraadslaging werden de gevangen. dus vrij gelaten; maar ze waren niettemin een drietal dagen opgesloten geweest.
Bron:
- Rijksarch. Brugge, Registers Vrije, Nr. 17001, f 160-164
Lit.: - M. Coornaert, Geschiedenis en Toponimie van St.-Pieters
- M. Coornaert, Koudekerke-Heist.
- R. Crois, in Rond de Pold. 14e j. nr. 1, p 32 foto van het Sas van Zwankendamme.
Noot:
Souvereinen zijn zoveel als de toenmalige gendarmen.
************
B/ Een (STERK) Pekverhaal uit Ramskapelle
Tichten in de saecke van de Heere causa officier, jeghens Guilliaume De Maire ghedetineerde.
- Van den gevangene gevraegd naem en toenaem, ouders, ouderdom, geboorte, woonste ende proffessie.
- Seght te sijn genaemt Guilliaeme De Maire, zoon van Jan, oudt 55 jaeren, geboren ter prochie van St Gillis binnen Brugge ende al daer woonende in de Claverstraete, schoenmaker van stijle. - Dat hij gevangene gedeurende denmaent van meye gepasseert, als schoenmakersknecht heeft gewerckt ten huyse ende wijnckel van den meester schoenmaker Pieter De Clair op Ramskapelle.
- Seght sulcx waer te zijn. - Geseyt dat hij aldaer in den naermiddag van den 25 der geseijde maent meye aen de huysvrauwe van Cornelis Pluvier heeft bestaen te commiteren eenige brutaliteyten, ende aen desselfs lichaem te bestrycken met peck, ende op oft onder haere schaemeleyt te placken eenera peckplaester.
- Seght dat dese huysvrauwe ter daten in texe aldaer beschoncken ingekomen zijnde ende geduriglyck badineerende selfs syns gevangene peruycke aftreckende, ende niet min haer oneerlyck aen het lichaem nagaende, hij gevangene door haer ordre eene pint brandewijn in twee reisen hadde geweest haelen ende onder elkanderen met vijf persoonen uytgedroncken, dat deselve voor eene derde reyse brandewijn willende hebben, ende hij gedetineerde, siende dat sij teenemael was by drancke gekomen, in plaats van nog anderen dranck te haelen, haer hadde gegeven een glas weinasijn de welcke sij werpende in sijn gevangenes aensichte ende haer niet min ongeschickt ende oneerlyck nedersettende halfbeens, hij gevangene bekent een peckplaester gemaeckt op een stuck sleghte blauwe corsete, hebben geleyt op haeren bil ende niet op haer partije; waerover sij de schult was geweest aengesien eene droncken vrauwe nateurlyck niet en weet wat dat sy doet ende dat hij des haere schaeteloosheyt niet en conde verdraegen in de presentie van de kinderen van sijn meester. - Ghevraecht wat dat sijnen meester ende Daniel Vantomme ten dien tyden hadden gedaen.
- Seght dat sijnen meester ook hadde een stuck droog peck alsdan jeghens haere billen hadde gestreecken, alleenlyck omme met dese droncke vrauwspersoon den spot te houden en Daniel Latomme niet 't minste en hadde gedaen. - Aengeseyt dat sijnen geseyden meester ende Latomme schijnen dese vrauwe thebben int lichaem ende de beenen vastgehouden doen hij, gevangene, berig was haer te bestrycken met peck ofte den peckplaester te leggen.
- Seght seker niet waer te sijn. - Geseyt dat soodaenige behandelinghe hoogelycks sijn strafbaer.
- Seght dat bij soo verre dese vrauwe geene dronckeluyte niet en waer, dat sulcx niet soude gebeurt sijn, immers dat eender haer gedrag genoeghsaem kent sonder dat sij van hem, gevangene, wort betijght; dat hij ondertusschen van een igelyck is bekent voor een man van eer. - Ghevraeght waeromme hij immediaet naer dit fait was gevlught.
- Seght niet te hebben gevlught, nemaer sijnen meester geen werck meer hebbende alsdan te sijn gaen wercken naer de prochie van Vlisseghem ende vandaer te hebben gewerckt in het nieuw bassin tot Ostende. - Item gevraecht of hij nog iets voorders weet bij te brengen t' sijnder ontlastinghe ende oft hij noyt voordesen alhier ofte op ander plaetsen en is gedetineert geworden.
- Seght niet te meynen pligtig te sijn ende noyt voordesen in gevangenisse te sijn geweest.
Bij alle welcke naer gedaene voorlesinghe heeft ghepersisteert ende teeckent met sijn marcq. 't marcq van G. A +Demaire. Actum in Camere den 16n november 1774. Eod. overgebracht in Camer den ghevangen Guilliaeme De Maire den weleken gerecolleert jeghens de voorenstaende Lichten ende sijne daeroppe gevolgde bekentenissen bij deselve soo voor als naer ghedaene voorlesinghe heeft ghepersisteert. Naer lecture ende rapport wiert geresolveert den voorenstaenden gevangene Guilliaeme De Maire in Caemer te geven een scherp vermaen. P. Couraedt.
Bron:
Rijksarch. Brugge, Reg. Vrije Nr. 17030, f 146 -147 r.
C/ Levenslange verbanning voor Rijshout en Duindoorn
We zouden niet meer op dit kapittel zijn teruggekomen, ware het niet dat hier wel extreem strenge straffen werden toegepast. Ook om het vonnis dat het plakkaat aanhaalt dat ter zake werd uitgevaardigd.
Cornelis Willems, zoon van Steven, geboren te Knokke en 65 jaar oud, was gevangen genomen en in beschuldiging gesteld van rijshout en staken te hebben uitgetrokken aan de hoofden, op het strand en uit de aangeplante hagen in het duin. Tevens omdat hij duindoorn zou gekapt hebben. Daarvan zou hij verschillende vrachten naar huis hebben gedragen.
Hij loochende dat ten stelligste en zei dat het hout gesprokkeld was op het strand en in het duin. Nooit had hij hout losgetrokken, waar dan ook. Jawel, hij had een vijftien à zestien duindoorn gekapt tussen duin en dijk om zijn schutsel te vermaken 'om het doorlopen van de honden' te beletten.
Tijdens het proces stelden de eisers dat hij menigmaal hout had gehaald en naar zijn huis had gedragen. Vooral tijdens de periode rond kerstmis van het jaar 1730. Trouwens bij hem was een grote hoeveelheid gevonden van staken, rijshout en doorn. Cornelis repliceerde dat dit de vrucht was van maandenlang sprokkelen langs strand en duin. Het hielp hem geen zier.
Besloten werd Cornelis Willems de eerstvolgende zaterdag op een schavot te brengen voor het Landhuis van het Vrije om aldaar gegeseld te worden. Daarna hem te verbannen uit het Vrije, de streken daarvan horig of belastingplichtig en de plaatsen die daarin enclave vormden; en dit 'zyn leven lanck ghedeurende' met verbod daar nog binnen te komen op straf van verdere rechterlijke vervolging. Tevens moest hij, zoals altijd trouwens bij een veroordeling, opdraaien voor de proceskosten. Dit werd in de Kamer beslist op 25 januari 1731
De motivatie van deze veroordeling was:
... dat het volgens zijne majesteit plakkaten en bijzonder volgens deze van 12 oogst, zeer scherpelijk verboden was enige stenen, rijsen, houten van de hoofden, van de rijswerken of van de aangeplante hagen die gemaakt werden tot het weerhouden van de zee of het vasthouden van het zand, op te breken, weg te nemen of weg te dragen op straf van gegeseld te worden of zeer ernstig gestraft. Zoverre dat ook strafbaar was met geseling, hij in wiens huis men dergelijke stenen, hout of rijsen zou vinden, zelfs al waren ze 'vervrocht' (verwerkt). 't Zij dat ze in het duin of op het strand waren gevonden of aangespoeld of op gelijk welke manier ook.
... dat niettegenstaande de publicatie van dit plakkaat op 27 oogst van het jaar 1729, het gebeurd was dat gij u hebt veroorloofd tot het afbreken van 'tuinen' (1) en het uittrekken van staken uit de hoofden en het rijswerk gemaakt op het strand en in het duin omtrent de stad Blankenberge, en dit verscheidene malen...
... dat gij duindoorn gekapt hebt … dat een grote kwantiteit 'heerden ende staecken' en ook doornen gevonden werden bij u thuis, terwijl gij gevangen zat.
... waardoor ge 'onestimabele' schade hebt aangebracht en de duinen en dijken in perikel hebt gebracht van doorbraak.
Voorgelezen en uitgevoerd de 27 jan 1731.
In dezelfde zitting werd ook Pieter Vanden Bogaerde, zoon van Ferdinand, op Wulpen geboren en 28 jaar oud, veroordeeld voor dezelfde feiten. Hij werd bedacht met een gelijke straf.
Dit toonde aan dat het menens was.
Bron :
Rijksarch. Brugge, Reg Vrije, nr 17015, f 100 r 101
Noot:
Tuin: afsluiting in gevlochten takken.
*********************
Cathelijne Van Damme was de dochter van Pieter en de vrouw van Jacob Declercq, een arbeider te Knokke. 't Mensje kende niet eens haar leeftijd. Ze was gevangen genomen in het duin tussen Heist en Knokke door de souvereinsgasten. Ze beschuldigden haar ervan gekapt hout bijeen te rapen. Dit hout had zij of haar man tevoren gekapt, zo werd haar ten laste gelegd.
In de Kamer bezwoer Cathelijne de Heren dat daar niets van was. Ze was in het duin om haar koeien te wachten.
Onmiddellijk werd haar de vraag gesteld van wie zij de toelating had daar haar koeien te weiden. Dat had ze van de heer Coppieters, zei ze; daarvoor betaalden ze pacht.
Niettemin kostte dit grapje haar een streng vermaan, plus de gerechtskosten. Wel werd ze ontslagen uit het gevang. Men schreef 14 februari 1732.
Ook Marianne Backers, het veertienjarig dochtertje van Jan, geboren en getogen te Knokke en daar wonende met haar ouders, zat bij Cathelijne in het gevang. Ze was eveneens in overtreding genomen door de souvereinen in de onmiddellijke omgeving waar Cathelijne gesnapt was. Ze kwam ook voor in dezelfde zitting. Was ze niet betrapt op het snijden van 'alm' (helmgras) met een sikkel. Het arme kind wist niet beter te vertellen dan dat ze niet wist dat het zo een erg kwaad was, en dat ze niets anders te branden hadden. Ook zij kreeg een scherp vermaan en moest de kosten betalen. Meteen mocht ze met Cathelijne mee naar huis.
Bron:
Rijksarch. Br, Reg Vrije, nr. 17016, f 6-8.