Een Keure voor de St.-Sebastiaans Gilde van Oostkerke 1526
Jos Rau
"Karel bij de genade Gods Keizer van de Romeinen; Koning van Germanië, Castillië, Leon, Arragon, Navarra, Napels, Sicilië, Majorca, Sardinië, de Indische Eilanden en het vaste land van de Stille Oceaan; Aartshertog van Oostenrijk; Hertog van Boergondië, Lotharingen, Brabant, Limburg, Luxemburg en Gelder; Graaf van Vlaanderen, Artesië, Palatijns Boergondië, Henegouwen, Holland, Zeeland, Ferette, Haguenau, Namen en Zutfen; Prins van Zwaben; Markies van het Heilig Imperium; Heer van Friesland, Salins en Malmes; Heerser in Azië en in Afrika;
"Aan allen die deze brief zullen zien, salut."
Zo luidt de aanhef van de waarachtige keure door Keizer Karel in 1526 toegestaan aan de Schuttersgilde van Sint-Sebastiaan te Oostkerke. (1) Welke andere gemeente uit ons gewest kan bogen op een charter van Keizer Karel? We kunnen ons best voorstellen hoe zorgvuldig en angstvallig de St.-Sebastiaansgilde de privilegiebrief heeft bewaard, waarschijnlijk gedurende eeuwen. Is het originele en authentieke stuk verdwenen of vernietigd in onze slordige moderne tijd, waarin onze eeuwenoude gilden zijn vergaan? Hoe is de prachtige halsketting van de Schuttersgilde van Oostkerke, die daar bij de stoet in 1954 nog werd gebruikt en die in het Gruuthuse Museum te Brugge werd bewaard, spoorloos verdwenen? Gelukkig is het bestuur van het Brugse Vrije in de jaren 1500 zo verstandig en voorzichtig geweest, van onze kostbare keur een officieel afschrift te maken. Wij geven hierna deze kopie in bijlage. Onderaan lezen we daar: "Komt volledig overeen met het originele; getuige daarvan de ondergetekende raadspensionaris (2) van het Brugse Vrije, Biesbrouck" „ Deze kopie moet kort na het verschijnen van de oorkonde zijn gemaakt, misschien in 't zelfde jaar 1526, vooraleer het originele stuk naar Oostkerke werd doorgestuurd.
Laten we samen deze keur overlezen en er enkele historische bijzonderheden uit leren.
"Wij hebben een verzoekschrift ontvangen van onze beminde en trouwe Ridder Jan de Baenst, Here van Oostkerke, van de Koning, de Deken, de Eed en gans de "Broederschap van Mijnhere Sint Sebastiaan te Oostkerke in ons Land van het Brugse Vrije". In dit verzoekschrift staat dat sedert 44 jaar of meer en tot op heden, de genoemde broederschap in deze parochie goed werd onderhouden en dat daar tegenwoordig minstens 40 mannen lid van zijn."
In die tijd werkte de administratie ook niet zo wondervlug; en we mogen gerust aanvaarden dat het verzoekschrift in 1525, in 1524 of zelfs vroeger werd opgesteld. Als we daarvan minstens 44 jaar aftrekken, komen we tot het besluit dat de schuttersgilde van Oostkerke reeds bestond in 1480. En waar er spraak is van de vroegere verloren gegane oorkonde, die zou dan toegestaan zijn door Gravin Maria van Boergondië.
Jan de Baenst, Heer van Oostkerke, was een voornaam en rijk personage. We vinden zijn effigie, zijn wapenkreet en zijn familiekwartieren afgebeeld in het enig brandvenster dat in O.-L.- Vrouwkerk te Brugge uit de 16e eeuw is overgebleven. Jan de Baenst was klaarblijkelijk hoofdman van de St.-Sebastiaansgilde. Dit wordt wel niet uitdrukkelijk vermeld, maar al de titels in bet bestuur worden hier vernoemd uitgenomen die van hoofdman; terwijl er verder wel sprake van is, dat er een hoofdman bij de gilde behoort.
Dhr. René De Keyser (3) neemt ook aan dat de Heer van Oostkerke heel waarschijnlijk erfachtig hoofdman was van de schuttersgilde, zoals dit ten andere in menig parochie in het Noorden het geval was, waar ook de plaatselijke Heer hoofdman van de schutters was. Wel is er in 1717 en in 1750 bv. sprake van een andere hoofdman, maar daar gaat het om de hoofdman van de parochie, niet van de gilde.
Dit konden wij in andere gilden uit de tekst op meerdere schakels met zekerheid opmaken. Het is interessant nog even te blijven stilstaan bij dit jaar 1750. Op zondag 5 juli van dit jaar deed Claudius, de nieuwe Heer van Oostkerke, aldaar zijn "solemnele intree". In de namiddag werd de "gaai van ere" geschoten, en de nieuwe "hoofdman" Claudius schoot de eerste drie ereschoten. Daarbij sprak hij: "Dat gaet ter eere van den heyligen martelaer Sebastiaen en ter glorieuse gedachtenis van Keyser Carel den vijfden, van den welcken ik mijne privilege hebbe". Claudius was kanunnik van St. Donaas en hij was eigenlijk "per ongeluk" Heer van Oostkerke geworden in plaats van zijn broer die zwakzinnig was. Het valt te betwijfelen of hij veel afwist over de gilde van Oostkerke, maar de gildebroeders zullen hem wel ingelicht hebben over dit privilege toegestaan aan de Baenst en zijn schuttersgilde? Mogen we daar redelijkerwijze niet uit besluiten dat zij in 1750 nog in het bezit waren van de kostbare keur, die we hier bespreken?
"Het blijkt ook zo te zijn, dat gedurende de laatste oorlogen en onenigheden in Vlaanderen, alsmede in Sluis en Damme, de parochie Oostkerke die in de omgeving van deze steden ligt, werd verbrand en verwoest. Daardoor zijn de brieven en keuren met hun voorrechten en vrijstellingen, die vroeger door onze Voorzaten - God gedenken hun ziele - werden verleend, verloren gegaan."
In 1482 verongelukte Maria van Boergondië. Daarna ontstonden langdurige twisten tussen haar gemaal Maximiliaan van Oostenrijk en de stad Brugge; bloedige twisten die in de jaren 1485-88 tot bittere oorlogen uitgroeiden en die pas eindigden met de Vrede van Cadzand in 1492. Oostkerke moet dus ook deerlijk geleden hebben in die ruzies. Zowel het kasteel in het dorp als dit van Lembeke (Bekaf) werden erg toegetakeld. We weten bv. ook dat ten Berge en het Hof van Dudzele grondig werden verwoest. De ene keer was 't omdat ze aanhangers waren van Brugge, en een andere keer omdat ze Maximiliaan steunden. Filips van Kleef, aanhanger van de partij van Brugge, hield lange tijd Sluis bezet. Ingelbrecht van Nassau, in dienst van Maximiliaan, lag met zijn bende te Damme en blokkeerde de bevoorrading van Brugge langs het Zwin. Hij liet kanonnen uit Delft naar Damme overbrengen, maar zij werden in het Zwin bij Sluis gekaapt door van Kleef. Als weerwraakmaatregel liet Nassau al de dorpen tussen Damme en Blankenberge platbranden.
Hier hebben we dan het bewijs dat dit met Oostkerke zeker het geval was.
"Niettegenstaande dit verlies hebben de supplianten hun Broederschap verder onderhouden en ze hebben voort van jaar tot jaar de gaai geschoten; wat zij, uit vrees van te misdoen, niet langer durven voorzetten zonder daarvoor vooraf en opnieuw onze patentbrieven van octrooi en goedkeuring te hebben gekregen. Wat zij dan ook heel ootmoedig afsmeken.
"Daarvoor is het dat Wij, deze zaken in acht nemende en op advies van onze beminde en trouwe President en Leden van de Raad van Vlaanderen, gunstig gevolg gevende aan het verzoek van de gezegde supplianten; dat Wij in het voornoemde geval hebben geoctrooieerd, ingewilligd en toegestaan zoals Wij bij deze octrooieren, inwilligen en toestaan; hen toelating gevende bij speciale gunste langs deze tegenwoordige brieven, ter ere van God en van Mijnheer Sint Sebastiaan: (4)
"1° Zij mogen en zullen mogen onderhouden, voortzetten en opnieuw instellen en in stand houden de gezegde Broederschap van de Handboog en daarin opnemen tot 100 personen: eerbare en vreedzame mannen, met goede naam en faam, bekwaam en genoeg in aantal om de broederschap en het vermaak met de handboog in stand te houden."
Laten we hier bij opmerken dat de administratie onder Keizer Karel zich wel degelijk heeft bezig gehouden met het normaliseren van de toestanden in ons gewest, na het berokkende deed van einde 1400. Reeds in 1516, één jaar na de troonbestijging van Karel, werd de St.-Sebastiaans gilde van Aardenburg bij keur heropgericht. Hetzelfde jaar bevestigde graaf Karel ook de dis van Oostkerke in zijn bezittingen omdat veel bewijzen daarvan verloren waren gegaan. (5) Misschien was het, steunend op deze voorgaanden, dat Jan de Baenst zich inzette om ook de Gilde in regel te brengen.
"2° Wij verlenen hen daarenboven de toelating om ieder jaar een gaaischieting te houden (eslever, eriger et tirer le gaÿ) op het tijdstip, de plaats en de dag die zij samen zullen vaststellen en dan door ons laten beschermen, zoals dit in zulke gevallen de gewoonte is."
Let wel dat de schuttersgilden heel het jaar door horizontaal schoten naar doelen (cibels). Vandaar dat het schuttershof te Oostkerke heette "Het Doelhof", nu verkeerdelijk verbasterd in "Doolhof". De gilden mochten één of twee keer per jaar naar de gaaien schieten die eerst op de molenwieken en later op een staande pers werden vastgestoken. Stilaan hebben ze zich van deze beperking losgemaakt en meer en meer naar de gaaipers geschoten. Wij zien ze te Oostkerke in 1750 drie dagen achtereen naar de pers schieten... maar dat hadden ze in 11 jaar niet meer gedaan: daardoor hadden ze toen ook geen Sire ofte Koninck.
"3° Ook zullen zij onder elkaar mogen kiezen en maken een hoofdman, een deken, zorgers en andere officieren; mannen die, in bevoegd aantal, zullen de zorg hebben en de totale last van zaken van de broederschap. Zij zullen deze Eed elk jaar mogen vernieuwen op de manier zoals het de gewoonte is en gebruikelijk in andere gelijkaardige broederschappen en bevoorrechte oorden, steden en plaatsen in ons Land van Vlaanderen.
"4° Zij zullen genieten van alle zulke gelijkaardige privilegies, vrijheden en vrijstellingen waarvan ook genieten dezen van de Broederschap van Sint-Sebastiaan te Westkapelle en in andere voornoemde geprivilieerde plaatsen."
Jammer genoeg kunnen we voor het ogenblik niet achterhalen welke voorrechten hier bedoeld worden en die dus in Westkapelle bestonden en voor Oostkerke als voorbeeld mochten dienen. Deze zinsnede bewijst in elk geval dat Westkapelle op het einde van de 15e eeuw een belangrijke schuttersgilde had en nog in 1526 in het bezit was van haar oorspronkelijke keure.
Een welbepaalde en echt merkwaardige voorwaarde wordt hier aan de privileges keuze gesteld:
"5° Met dien verstande nochtans dat de voornoemde supplianten zullen gehouden zijn Ons en onze Opvolgers, Graven en Gravinnen van Vlaanderen, goed en trouw te dienen bij het behoeden en verdedigen van onze grenzen en elders in onze oorlogen, telkens en zoveel keer als zij daartoe door Ons of onze Opvolgers zullen gedagvaard worden; dit op onze billijke kosten.
"Te dien einde zullen zij zich goed bewapend houden, genoegzaam voorzien van bogen, kokers pijlen en andere zaken die archiers nodig hebben om uit te trekken ten oorloge."
En zo is het duidelijk dat de schutters van de St.-Sebastiaansgilde van Oostkerke sedert 1526 steeds konden opgeroepen worden tot verplichte soldatendienst. In princiep is dit blijven bestaan tot op bet einde van het Oud Regiem toen de Franse bezetting in 1796 hier alle privilegies heeft afgeschaft. Of de handboogschutters van Oostkerke ooit zijn opgeroepen, valt sterk te betwijfelen, want naarmate de huurlegers over meer moderne wapens, zoals geweren en kanons, konden beschikken, waren boog en pijl natuurlijk geen nuttig wapen meer.
"6° Maar in vredestijd zullen zij geen wapens mogen dragen, noch andere stokken die verboden zijn door het Land. Tenzij wanneer zij uitgaan om ergens een prijs te gaan winnen; dit alles volgens en overeenkomstig de bestaande ordonnanties.
"7° Hiermede brengen Wij ter kennis van de Leden van Onze Raad van Vlaanderen, van de baljuws van Gent, Brugge, Sluis en het Vrije en van alle andere onze gerechtsdienaren en officieren die zulks aangaat, hun luitenant en elk en ieder van hen naargelang het recht en op de wijze die hen toebehoren, dat zij onze bovengemelde gunst, octrooi, oorlof en inwilliging, samen met de gehele inhoud van onderhavige brief, volgens, naar de manier en op de gestelde voorwaarden zullen gedogen en de voornoemde supplianten daarvan zullen laten genieten en gebruik maken volledig en ongestoord, zonder hen in de weg te leggen noch te doen ondergaan, of te laten in de weg leggen noch te laten ondergaan enige belemmering of beletsel hiermede strijdig. Want zo heeft het Ons behaagd."
Dit zevende punt was een lange ingewikkelde Franse tekst, die ik heb overgezet in min of meer verstaanbaar Vlaams. In het kort komt het hierop neer: De Raad van Vlaanderen, het hoogste gerechtsapparaat in Vlaanderen, de baljuws als hoge gerechtsdienaars in hun eigen gebied, en de andere ambtenaren zoals de berijders in hun ambacht en de officiers in hun parochie, mogen de Gilde van St.- Sebastiaan te Oostkerke in niets beletten hun gekregen voorrechten vreedzaam toe te passen. Zij moeten er ook op waken dat de schuttersgilde daarin door niemand anders wordt gestoord. Zo bv. mag de berijder van Oostkerke hen niet komen zeggen dat zij op zondag 6 juli niet mogen de gaai schieten; of mag de baljuw van Sluis hen niet beletten van met boog en pijl uit te trekken naar de schieting op Sint-Anna; noch mag de Raad van Vlaanderen gedogen dat de schepenen van het Vrije hen verplichten van bv. Jan Devos als deken aan te stellen.
" Ten bewijze waarvan Wij onze zegel hebben laten vestigen aan deze tegenwoordige brieven. Gegeven in onze stad Brussel, de derde dag van december in het jaar Onzes Heren 1526; en van onze regering t.t.z. van de Romeinen en van Germanië het negende en van Castillie het elfde."
"Op de buitenkant stond geschreven "door de Keizer in zijn Raad" en was getekend "Aula" met paraffe."
Wij danken zeer hartelijk ons medelid, de heer Erik Huys uit Ramskapelle, die deze keure in het Rijksarchief te Brugge heeft opgediept en ons zeer welwillend een fotokopie daarvan bezorgde.
Voetnoten
- Lees over deze schuttersgilde in het speciaal St-Sebastiaans- nummer van Rond de Poldertorens, 9e jaargang nr. 3 en 4, blz 89-98, door René De Keyser.
- Van Dale: pensionans = rechtsgeleerde raadsman.
- René De Keyser, Over een Schuttersfeest te Oostkerke in 1750, Rond de Poldertorens, 9e jaargang nr. 3 en 4, blz 89 en volg
- De indeling in genummerde punten is van ons.
- R. De Keyser, Rond de Poldertorens, 9e jaargang 3 en 4, p. 90.
Bijlage
Charles, par la divine clemence Empereur des Romains toujiours Auguste, Roÿ de Germanie, de Castille, de Leon, d’Arragon, de Navarre, de Naples, de Secille, de Maillorque, de Sardaigne, des Isles Indes en terre ferme de la mer occeane, Archiduc d’Austriche, Duc de Bourgoigne, de Lothier, de Brabant, de Lembourg, de Luxembourg et de Gheldres, Comte de Flandres, d’Artois, de Bourg. Palatin et de Haynau, de Hollande et de Zeelande, de Perette, de Haguenault, de Namur et de Zutphen, Prince de Swave, Marcquis du St. Empire, Seigneur de Frise, de Salins, de Malmes et Dominatuer en Asie et en Africque, A tous ceux qui ces présentent verront salut.
Scavoir faisons nous savoir receu l’humble suppliation de nostre amé et feal Escuier Jehan de Baenst Segneur de St George d' Oostkerc ensemble des Roÿ, Doyen, Jurez et toute la confrerie de Mons St. Sebastien du dit Oostkercke en nôtre terroir du Francq, contenante comme passé a XLIIIJ ans ou plus et jusques a ores la dite confrerie ait esté en icelle paroisse bien gardée et entretenue, en laquelle il ÿ a bien pour le present jusques a IIIJX personnes ou plus; et il soit ainsi que a 1’occasion des dernieres guerres et divisions de Flandres, mesmement de nos villes de l’Escluse et du Dam, la dite paroisse d'Oostkercke, lieu circonvoisin d'icelles, ait esté brullée et destruite; au moÿen de quoÿ les lettres et chartres de leurs privileges et franchises a eux pardevant par nos Predecesseurs - que Dieu absolve - octroyees, sont esté perdues et desmanuees. Ce non obstant lesdits suppliants ont icelle leur confrerie continuée et observé et tiré le gaÿ d'an en an, ce que doresnavant, craindant mesfaire, ils noseroient faire sans preallablement et de nouvel sur ce avoir nos lettres patentes d' octroÿ et consentement; tres humblement requérans icelles.
Pour ce est il que nous, ces choses considerées et sur icelles eu l'advis de .nos amez et féaux les President et gens de nostre Chambre de Conseil en Flandres, auxdits suppliants inclinans favorablement a leur dite supplication et requeste, avons au cas dessusdit octroÿe, consenti et accordé, octroÿons, consentons et accordons, en luÿ donnant congé et licence de grace especiale par ces presentes, que en l'honneur de Dieu et Mons St. Sebastien, ils puissent et pourront doresnavant entretenir, continuer et de nouvel instituer et maintenir ladite confrerie de l'arc a main; et en icelle recevoir jusques au nombre de cent personnes, gens honnestes et paisibles, bien famez et renommez, idoines et suffisans pour maintenir le fait et esbatement de l'arc a main; leur octroyant en outre que chacun an ils pourront eslever, eriger et tirer le gaÿ en tel tems, lieu et jour que ensemble ils adviseront et concluront et lors de par nous faire desfence en tel cas accoustumé; aussÿ qu’ils pourront entre eux eslire et faire un chef, doÿen, diseniers et autres officiers, gens ayans et portans le soing, en nombre competant, lesquels auront le soing et totale charge des affaires d’icelle confrerie; et iceux renouveller chacun an ainsÿ et par la maniere quel’onfait et est accoustumé faire es autres et semblables confreries et lieux, villes et places privilegées en notre paÿs et comte de Flandres; et jouÿr de tous, tels et semblables privileges, libertez, franchises et exemptions qu’ en jouissent ceux de la confrerie St. Sebastien de Westcappelle et autres lieux privilegies;
Pourveu toutefois que lesdits supplts seront tenus nous et nos hoirs successeurs, comtes et comtesses de Flandres, bien et léaument servir a la garde, tuicion et desfence de nos frontieres et ailleurs en nos guerres, toutes et quantesfois de par nous ou nosdits hoirs et seccesseurs requis en seront, a nos despens raisonnables; et a cette fin eux tenir bien armez, pourvues et en point d’arcs, trousses et autres choses necessaires aux archiers pour sortir a la guerre; et que en tems de paix ils ne po(u)rront porter armes ou autres bastons desfenduz par le paÿs, sinon quant ils iront hors pour gaingnez quelque prix, le tout selon et ensuivant les ordonnances sur ce faites.
Si donnons en mandement auxdits de nôtre Chambres de Conseil en Flandres, baillis de Gand, Bruges, de l'Escluse et du Franc et a tous autres nos justiciers et officiers qui ce regardera, leurs lieutenants et chacun d'eux en droit soÿ et sicomme a luÿ appartindra, que de notre presente grace, octroÿ, licence et consent eluent ensemble de tous le contenu en cesdites presentes selon, par la maniere et aux conditions faires souffrent et laissent lesdits suppliants pleinement et paisiblement jouir et user sans leur faire, mettre ou donner, nÿ souffrir estre fait, mis ou donné aucun destoubier ou empeschement au contraire, car ainsÿ nous plaist'il.
En temoin de ce, nous avons fait mettre nôtre seël a ces presentes. Donne en nôtre ville de Bruxelles, le troisieme jour de decembre l'an de grace 1526; et de nos regnes, a scavoir des Romains et Germanie le neuf, et de Castille l’onze.
Sur le plÿs estait escrit par l'Empereur en son conseil; et signé De Aula avec paraphe.
Accorde avecq son originel temoin le sousigné conseiller pensionaire du paÿs et territoir du Franc de Bruges.
BIESBROUCK
** Rijksarchief Brugge, Triages van Zuylen, nr. 1000