Rechtspraak in het Brugse Vrije - Hangt de dief

Germain Vandepitte

Elk jaar in de lente streken vele personen van diverse pluima­ge neer in de polders waar ze zich aanboden op de hofsteden als losse arbeiders. De landbouwers waren trouwens aangewezen op dat slag van lieden om het seizoengebonden werk af te krijgen.

Met wat soort volk men over het algemeen te doen had illustreren de "crimboucken" van het Brugse Vrije zeer goed. Bedelaars, zwervers en criminelen die in het Vrije gevangen werden, beweerden steevast tevoren gewerkt te hebben in de polders voor hun kost. Die polders, dat bleken dan de grote hoeven te zijn in Zeeuws Vlaanderen het "Sluyssche", het Land van Cadzand of Breskens.

Onder dat volk vonden we in 1735 ook de familie Beernaerts.

- Van Jan Baptist, 40 jaar en geboren te "Fort Sinte-Margriete". Hij was solferpriemmaker van stiel, woonde te nergens-thuis en had het laatst gewerkt en verbleven bij Cornelis Rottier in het Land van Cadzand. Uit een vorig huwelijk met Barbele Vande Winckel had hij een zoon Jan François en een dochter Marijanne die beiden ongeveer de leeftijd hadden van hunne stiefmoeder Joanne Fovel, namelijk 17 jaar.

Deze Joanne Fovel was de dochter van Jan en Joanne De Ceuninck, geboren te Mechelen en spellewerkster van beroep. In de St.-Baafskerk was ze gehuwd met Jan Baptist Beernaerts. Een nadere bepaling ontbreekt, maar daar de familie Fovel in het Gentse huisde lijkt het heel waarschijnlijk dat het huwelijk daar plaats vond. Haar zuster Anna was immers ook te Gent geboren.

Marijanne Beernaerts had tijdens haar verblijf in de polders kennis gemaakt met een jongeman van Oostkerke (Damme) en met deze Jan Smeeckaert moet ze in de zomer van 1734 getrouwd zijn "voor de geusschen dominee" te Aardenburg. Dat huwelijk werd echter eens overgedaan voor de pastoor van Oostkerke op 17 november van dat jaar. Deze dubbele inzegening zal de huwelijksband wel heel hecht gemaakt hebben.

In mei 1735 kwam Jan Smeeckaert met zijn vrouw terug naar zijn geboortedorp en nam daar zijn intrek in "de backkeete" van Pereboom (1), die hij als woonst had gehuurd. Zijn schoonvader met zijn aanhang was eveneens naar de streek afgezakt, doch zij hadden zich te Brugge gevestigd in het Zwijnstraatje achter de Vrijdagmarkt. Daar hadden ze hun intrek genomen in het huis "de Geestepoorte".

De pacht verliep daar op het einde van de maand September en vooruitziende, had vader Beernaerts al een leegstaand huis in de Beenhouwersstraat gehuurd om er zijn tenten op te slaan.

Dit waren in het kort de personages in de volgende story. (2)

Op woensdag 21 september 1735 was Jan Francois Beernaerts, komende van Sluis, eens aangelopen bij zijn zwager op Pereboom; kwestie van goeiendag te zeggen. Toevallig moeten daar ook zijn vader Jan Baptist en zijn stiefmoeder Joanne Fovel op bezoek geweest zijn. Want er was gesproken geworden over goed dat verkocht moest worden en waarvan Jan Baptist zei dat het wel gestolen goed zou zijn. Jan Smeeckaert zelf was bij dat gesprek niet aanwezig, zoals later bleek

De volgende dag liep in Brugge de trommelaar kond doen dat er op de 8e en de 18e ingebroken en gestolen was in twee kastelen in het Brugse. Er werd gewaarschuwd voor het opkopen van gestolen goed en tevens werd een premie van 25 pattakons uitgeloofd voor hen die aanwijzingen zouden geven die konden leiden tot de arrestatie van de dieven.

Respectievelijk waren dat inbraken geweest op het kasteel van Jonker De Wree gelegen zuid van de Oostendse Vaart nabij Schipsdale en het kasteel van Jonker (H)Ackaert, zijnde het goed "de Faillie Patente" gelegen langs de Blankenbergse steenweg te St.- Pieters-op-de-Dijk.

Intussen was er reeds gestolen goed in omloop, en waren er reeds helers aangehouden en opgesloten in het gevang. Na reeds ondervraagd te zijn geweest in de gevangenis, verschenen ze de zaterdag voor de schepenen in de Kamer.

Josijne D’Hont bevestigde haar vorige verklaringen en specifieert dat de dinsdag tevoren de vrouw van Francois NN. met name Joanne, die in de Zwijnstrate woonde, naar haar gevraagd had in de "lijnbane" (3). Daar had men die Joanne de weg getoond naar het huis van Josijne, waar ze binnengekomen was met enkele goederen.

Ze had gevraagd om die voor haar te verkopen. Dat waren acht servetten geweest, een slaaplaken en vijf "theepotkens en teelkens" die Josijne ondertussen inderdaad verkocht had aan de personen wiens naam ze gisteren had opgegeven. Voor haar moeite had ze drie stuivers gekregen. Neen, Joanne kende ze verder niet. Ze meende gehoord te hebben dat ze zowat een maand in het Klokstraatje hadden gewoond en voordien te Sluis. Nu verbleef ze in "de Geestepoorte in het Zwijnstraetje" .

Vervolgens kwam Josijne's man aan de beurt: Jan, zoon van Jan Willems, Bruggeling van geboorte, 26 jaar oud en lijndraaier van stiel. Hij was in de lijnbane aan het werk geweest toen een vrouw daar kwam informeren naar zijn echtgenote. Hij had haar zijn huis aangewezen en ze was er op af gegaan. Naar hij bij zijn thuiskomst vernam had ze daar enkele goederen gebracht om te verkopen. Daar Jan verder noch van toeten noch van blazen wist, werd hij geslaakt terwijl zijn dierbare wederhelft terug werd geleid naar het gevang.

Die "uittrommelinge" had als gevolg gehad dat er een begin van paniek was bij de familie Beernaerts. De volgende dag stond Jan Baptist al op Pereboom in gezelschap van Anna Fovel, zijn zwagerin. Daar vroegen ze dat Marijanne zou meegaan met Anna naar Brugge, om haar de weg te tonen. Weer was er sprake van goed. Toen Jan Smeekaert, die van het gesprek maar de laatste woorden had gehoord, vroeg waarover het ging, zei Jan Baptist hem dat hij "een lolle contrabande" (4) had verstopt langs de Damse Vaart en dat hij bij de aflevering wel een rijksdaalder moest hebben. Inmiddels waren de beide vrouwen vertrokken naar Brugge.

In de late namiddag kwam Joanne Fovel met twee van haar kin­ders al schreiend op Pereboom aan en Jan Smeeckaert paniekeerde al bij de gedachte dat zijn vrouw haar had ingelaten met "die lolle" en daarbij gesnapt was. Hij ging op weg naar Brugge om zijn eega te zoeken. In plaats van zijn vrouw, moet hij ergens zijn zwager Jan François tegen het lijf gelopen hebben. Feit is dat ze met hun beiden in de herberg "Samson" een paar kannen bier dronken en dat Jan François daar eerst vertrok na te hebben gezegd dat Smee­ckaert moest volgen naar het adres dat hij opgaf.

Toen Smeekaert wat later op de Vrijdagmarkt aan een oud vrouwtje naar het Zwijnstraatje en het huis "de Geestepoorte" informeerde, riep deze uit: "Here God, jongen, daar kunt ge niets doen; daar zit gestolen goed en de Heren zijn daar". Dit sloeg op het feit dat er juist huiszoeking werd gehouden. Was Jan zich helemaal van geen kwaad bewust geweest en had hij geen rekening gehouden met de uitlating van dat vrouwtje, feit is dat we hem terugvinden in het gevang.

In de voorbije dagen hadden de Beernaerts echter veel van het goed in het ledig huis van de Beenhouwersstraat verstopt. Het be­zoek van Jan Baptist te Pereboom zal ook wel niet toevallig geweest zijn, want in plaats van een lolle kontrabande bleek het later een pak gestolen goed te zijn geweest, die ze verstopt hadden langs de Damse Vaart. Wat het verzoek van Jan Baptist inhield om Anna Povel de weg te tonen, is niet duidelijk. Temeer daar deze Anna al zowat een maand bij hem inwoonde in de Zwijnstraat en zeker al goed met de buurt bekend was.

Naar blijkt hadden de vrouwen zich rechtstreeks naar het Zwijnstraatje begeven en daar had Anna een pandbriefke gehaald van een schorte die ze ging inlossen bij de Berg van Barmhartigheid.

Wat Marijanne daarna al die tijd heeft uitgespookt, is niet te achterhalen, want Smeeckaert had haar niet gevonden. Toen Marijanne de zaterdagmorgen op Pereboom thuiskwam, vond ze daar Anna die de avond tevoren daar gearriveerd was en geslapen had bij een buurvrouw. Bij zich had ze een mand goed. Ze was van plan nog diezelde dag te vertrekken naar Gent. Maar voordat ze dit plan kon ten uitvoer brengen was ze op Pereboom gearresteerd door de officier, samen met Marijanne.

Met dat alles hadden ze maar het kleine grut te pakken. De hoofdvogels waren gaan vliegen.

Intussen waren de gevangenen verhoord geworden. Veel zoden bracht het niet aan de dijk. Alles wees er op dat de goederen via Joanne Povel in de omloop waren gekomen.

Joannes Smeeckaert deed nog maar eens het verhaal van zijn dubbel huwelijk uiteen. Dat hij in de polders gewerkt had en gerst en tarwe had gesneden. Hoe hij naar Pereboom was gekomen. Hij loochende ook maar iets te maken te hebben met de diefstallen en het helen van de buit. Hij vertelde echter dat Jan Francois, Jan Baptist Beernaerts en zijn vrouw bij hun bezoek een mand bijhadden, waarin een servet lag, een blauw servet en een "albaenster flesken met een tinne decxel met suyker candys". Het was het enigste bezoek dat hij ooit van deze familieleden had ontvangen; en hijzelf was nooit in de Geestepoorte of in het lege huis geweest. Ten tijde van het plegen van de diefstallen had hij elke nacht thuis geslapen en had toen negen dagen gewerkt hij Ollivier Dicx.

Marijanne deed eveneens het verhaal van haar dubbel huwelijk en zei in de polders te hebben gewerkt; hij met het "dasschen", zij met het poten van zaad. Josijne D’Hont kende ze niet. De vrijdag 23e had Anna Fovel, terwijl zijzelf hier in de stad was, een korf met enige sargien en wat lijnwaad op Pereboom gebracht. Bij haar thuiskomst de zaterdagmorgen, had ze Anna gevraagd wat ze daar met dat goed kwam doen. Te Brugge had ze gehoord dat het allemaal gestolen was en dat haar vader de dief was. Anna verzekerde haar dan dat ze zou vertrekken naar Gent; ze was naar Pereboom gekomen omdat ze niet wist waarheen. Wat later waren ze beiden opgepikt en gevangen gezet.

Anna Favol verklaarde 18 jaar oud te zijn en geboren "op ' t Kasteel van Gent". Ze was ongehuwd en spellewerkster van beroep. Sedert een maand woonde ze bij haar zuster hier te Brugge. Tevoren had ze gewerkt in de polders te Breskens bij Jan Huyghe. Josijne D'Hont uit het Zwijnstraatje kende ze niet. Nooit had ze gestolen en was nooit voorheen gevangen genomen of gestraft. Toen de diefstallen gepleegd werden was ze niet buiten geweest. Op 8 September waren Jan Baptist en Jan Francois om 3 uur buiten gegaan om wat te wandelen en een kanneken bier te drinken. "Te alf heur neghen" had haar zuster gezegd dat ze maar moest gaan slapen; dat ze in de herberg zaten en wel zouden komen opdagen. Ze heeft ze niet meer gezien voor half zes de andere morgen.

Had ze ook gezien of ze de I8e buitengegaan waren? Ze had ze maar eens zien uitgaan zo tussen vier a vijf uren na de noen; en ze hadden niets anders bij dan "een caene" (5) en ze waren op hun beste gekleed. Zijzelf is nooit met hen buiten geweest tenzij eens; toen hadden ze tot voorbij de Smedenpoort gewandeld tot aan "het Wit huys". Over gestolen goed wist ze niets en ze had nooit  niets anders meegedragen dan hetgene waarmee ze te Pereboom gevangen werd genomen.

Het was eind oktober vooraleer men Jan Baptist en zijn zoon Jan Francois had kunnen arresteren. Beiden verschenen op de laatste dag van oktober in de Kamer.

Jan Francois Beernaerts, 19 jaar, geboren in "Cleen Brabant", wollespinder van beroep. Eerst werd hem een certificaat voorgelegd, dat hij in zijn bezit had bij zijn aanhouding. Dit document was afgeleverd door de Raad van Vlaanderen op 5 oktober op naam van Joannes Baptiste Vens. Hoe kwam dat in zijn bezit? Jan François beweerde dat hij dat te Gent gekregen had van een vrouw; en zei even later dat hij dit attest gevraagd had om naar het Land van Brussel te gaan. Hij had deze naam opgegeven omdat hij in Gent niet gekend was en waarschijnlijk op zijn naam er geen zou gekre­gen hebben. Hier te Brugge had hij er geen durven vragen omdat hij gehoord had dat zijn stiefmoeder gestolen goed had verkocht. Samen met zijn vader was hij toen de stad uitgegaan. Op dezelfde 5 oktober had ook zijn vader een paspoort gevonden, doch waar wist hij niet.

Toen hij beschuldigd werd van medeplichtigheid aan diefstal, loochende hij zulks ten stelligste. Wat het gestolen goed betrof dat zijn stiefmoeder had verkocht: toen hij woensdag op Pereboom aankwam en daar zijn ouders aantrof, had zijn vader daar gezegd "dat het al gestolen goed was dat zijn vrouw gekocht had". Hij bekende nog dat zijn stiefmoeder na de uittrommelinge tegen hem gezegd had naar het lege huis te gaan om zoveel mogelijk van dat goed weg te halen. De sleutel van dat huis zou hij vinden in de ashoop van het huis "de Geestepoorte". Zijn zwager Jan Smeeckaert wist van dat alles niets.

Jan Baptist Beernaerts zei voor de Kamer dat hij nu nergens woonde en dat zijn vrouw hier in Brugge goederen gekocht en verkocht die, naar hij naderhand vernomen had, gestolen waren hier te Brugge. Daar het uitgetrommeld was, waren er al spoedig enkele personen komen opduiken die hun geld terugvroegen onder de bedreiging van hen te zullen aangeven. Daarop was hij uit de stad vertrokken en op zijn aanraden had zijn vrouw hetzelfde gedaan. Sedertdien had hij haar niet meer gezien.

Op de vraag waar hij dat allemaal gestolen had, antwoordde hij helemaal niets te hebben gestolen; zijn vrouw had dat allemaal gekocht van mensen die naar Holland trokken, maar die lui kende hij niet. Toen ze hem beschuldigden van op de 8e sept, te hebben ingebroken op het kasteel van De Wree, ontkende hij dat en zei thuis te zijn geweest en dat een souvereinsvrouw met name Maeyken, en Catherina de vrouw van Jan de schoenmaker dat konden getuigen. Ook de inbraak op het andere kasteel loochende hij en gaf als alibi dezelfde getuigen op.

Men zei toen dat hij een vagebond was die liep van de ene plaats naar de andere. Daarop repliceerde hij met te zeggen dat hij dat inderdaad deed om werk te zoeken, maar er nergens kon vinden. Verder was hij een eerlijk man en had nooit eerder gevangen gezeten of was hij gestraft geweest.

Maar dat paspoort dat hij bij had, dat de naam Joannes Roelant droeg en dat afgeleverd was te Gent, hoe zat het daarmee? Hij had inderdaad een pas op die naam gevonden. Op dezelfde naam had hij toen een ander pas gevraagd te Gent op 5 oktober. Een ander op zijn eigen naam zou hij niet gekregen hebben, daar hij niet te Gent woonde. Het pas had hij gevonden aan het Rabot en hij had dat ander gevraagd omdat de boerenwachten in Brabant niemand lieten passeren.

De vraag aan wie zijn echtgenote die goederen gekocht had en hoe en waarmee ze betaald had, daar hij zei geen werk te hebben ge­vonden, weerlegde hij door er op te wijzen dat hij twee lakens en servetten in de Berg had beleend voor zeven schellingen. Verder had hij na afloop van de oogstarbeid tien rijksdaalders ontvangen van Jan Huyghe te Breskens.

Toen kwam ook de verstopte lolle te berde. Daarvan beweerde hij te hebben gezegd tegen Anna dat zijn vrouw het goed verstopt had in het ledige huis en dat ze het zou gaan halen. Smeekaert, die het gesprek niet ten volle had gehoord, vroeg waarvan er sprake was en toen had hij hem die lolle op de mouw gespeld.

Na deze ondervraging werd besloten beiden te doen in de boeien klinken en door de scherprechter hunne ruggen te laten nakijken op brandmerken. Voor Jan Baptist was dat onderzoek negatief, terwijl voor Jan François wel geen brandmerk gevonden werd doch wel "een lyckteecken" onder de linker schouder. Bij navraag bleek het een oude steekwonde te zijn van een mes.

Een andere ondervraging op 8 november bracht geen opheldering: Jan Baptist bleef ontkennen een dief te zijn. De laatste tijd had hij wel bemerkt dat zijn vrouw zo nu en dan met goederen thuiskwam die ze opgekocht had en waarvan ze zeide dat die mogelijks wel konden gestolen zijn. Zijn vrouw zag hij niet meer terug sinds ze allen Brugge verlaten hadden. Er werd hem ook gevraagd of hij niet wist waar zijn schoonmoeder verblijf hield. Sedert een drietal jaren woonde Joanne De Ceuninck, vrouwe Fovel, te Gent in ' t Kasteel; ze was vroeger inderdaad reeds veroordeeld geweest wegens heling.

Daar de ondervraging niet het gehoopte resultaat gaf, werd dan besloten de beklaagde de tortuur te laten ondergaan. Op 9 november werd Jan Baptist Beernaerts uit het gevang gehaald en naar de Kamer geleid. Daar werd hem gezegd dat hij nu nog bekennen kon, maar bijaldien hij bleef ontkennen, zou hij in de halsband gesteld wor­den. Jan Baptist bleef ontkennen en had er niets aan toe te voegen. Daarop bracht men hem naar de vertrekkamer (folterkamer).

Toen alles in gereedheid was gebracht, werd hem nogmaals ge­vraagd de waarheid te zeggen. Hij bleef ontkennen. Om elf uur werd hij in de halsband gesteld.

Nadat hij de eerste driekwart uur geklaagd, geschreeuwd en gejammerd had, constateerde dokter Vande Velde dat Jan Baptist te middernacht kwalijk geworden was en geen woord meer uitte, en dat het tijd was om hem te lossen. De scherprechter goot de patiënt wat kaneelwater binnen en gaf hem daarna wat wijn te drinken. In tegenstelling tot het eerste uur, kwam er geen geluid meer over zijn lippen. Wat later bleek het slachtoffer weer te zijn bijgekomen volgens de dokter.

Daarop begaven de heren schepenen zich naar de Kamer en vroegen daar de dokter of, volgens zijn advies, de patiënt de volle tortuur zou kunnen doorstaan. De dokter meende van wel, maar dacht dat hij de vallende ziekte had. Na dit advies werd besloten de tortuur zijn normaal verloop te laten hebben. ' t Moet zijn dat zij er toch niet al te gerust in waren, want pas een half uur later werd er een stede garçon opdracht gegeven om dokter Vogelaere op te vorderen.

Inmiddels was het slachtoffer weer beginnen klagen en kreunen. Dokter Vande Velde melde dat de polsslag terug zowat nor­maal was en dat J. B. de volle tortuur wel zou doorkomen als zijn benen werden opgebonden.

Pas om drie uur dertig in de morgen kwamen de bekentenissen los. Bij de beide diefstallen was hij door de slotgracht gezwommen en had toen in het eerste kasteel een deurtje geforceerd; in het tweede een venster. Op de heiligdag (O.-L.-Vrouwgeboorte 8 sept.) was hij met zijn zoon in de namiddag buitengegaan naar het lappersfort (6) en van daar langs de Veste naar het kasteeltje getrokken.

Bij de tweede diefstal was hij met zijn zoon langs het boomgaarddeken gegaan en had het hekken met de hand geopend. Verder waren ze doorheen het poortje tot aan een venster geslopen, dat hij opende na een ruit te hebben gebroken. Zo was hij dan in huis gegaan en had de voordeur geopend voor zijn zoon.

Toen er gevraagd werd of en waar er nog goederen waren verborgen, bekende hij een 100 tal roeden buiten de Dampoort langs de linkerzijde van de Damse Vaart in een droge gracht onder een braamstruik, goederen te hebben verborgen uit het kasteelgoed "de Patente".

"Al tgonne voorschreven, aen Jan Baptiste Beernaerts liggende op een bedde ontrent het vier buyten torture, vooren gelesen zijnde, seght al tselve alsoo te wesen waerachtigh ende by hetselve examen te persisteren".

De 10e november om elf uur dertig werd in de Kamer "buyten alle banden des ysers" andermaal zijn bekentenissen voorgelezen en ter ondertekening aangeboden. Men zei toen ook dat men gezocht had naar de 18 à 20 pond tin en deze niet had gevonden. Nogmaals verklaarde Jan dat hij die in een blauwe schort gewikkeld had verstopt in een droge gracht, tussen de dijk en een weide, onder de bramen.

Dezelfde dag werd ook Jan François een laatste maal aan de tand gevoeld. Hij ontkende formeel ook maar iets met de diefstallen te maken te hebben. Ook dat gestolen goed raakte hem niet; tenslotte was hij maar inwonend.

Daarop liet men hem opmerken dat ontkennen nutteloos was, daar zijn vader alles had bekend en gezegd had dat hij medeplichtig was. Ook dan nog zei Jan François onschuldig te zijn. Zijn vader kon zeggen wat hij wilde, hijzelf zou nooit bekennen want hij was er niet bij betrokken. Al zou men hem met vier paarden vaneen trekken, Iets bekennen waaraan hij geen schuld had, deed hij niet.

De 11e november werd dan in de Kamer beslist Jan François Beernaerts "te stellen ter territis met alle de forme". Iets wat we kunnen omschrijven als: hem brengen in de folterkamer waar al­les werd gereedgemaakt tot de tortuur, hijzelf geprepareerd tot en met, doch zonder over te gaan tot de eigenlijke tortuur. Eigenlijk was het een dreigen met marteling om hem tot bekentenissen te bren­gen. De hele vertoning werd een flop, want Jan François hield ook daar nog vol onschuldig te zijn.

"Mits hij aen de commissarissen gedeclareert heeft... voor de torture staende omme daeroppe geapplicqueert te worden, ende gepersisteert heeft, van dieften hem ten laste geleijt met thebben gedaen nochte daertoe gecoopereert, wiert geresolveert den selven de boyen aen te doen slaen ende te doen leyden naer vangenisse".

Tenslotte werden volgende vonnissen uitgesproken:

  • Op 5 november werd Josijne Dhont uit het gevang geslaakt.
  • Op 12 november kwamen Jan Smeeckaert en zijn vrouw Marijanne vrij. Beiden keerden terug naar hun ovenkot op Pereboom.
  • Diezelfde 12 november werd Anna Fovel veroordeeld om op een schavot te worden te schande gezet, terwijl Jan François gegeseld en gebrandmerkt werd. Daarna werd ze verbannen voor 25 jaar uit de Provincie Vlaanderen.
  • Jan François werd, zoals hier voren gezegd, veroordeeld om op een schavot te worden gegeseld tot bloedens toe en om daarna gebrand­merkt te worden met het gewone ijzer van deze stad Brugge. Verder werd ook hij voor 25 jaar verbannen buiten de stad en de Provincie Vlaanderen.
  • Jan Baptist Beernaerts werd veroordeeld om met de bast aan de hals te worden gehangen aan de galg tot er de dood op volgde. Daarna moest zijn dode lichaam worden gevoerd naar het galgenveld om daar opnieuw aan een galg te worden opgehangen.

... Uiteindelijk was het enkel Joanne Fovel die de dans ontsprongen was. Ze was -met haar kinders?- op tijd er van onder gemuisd.

Voetnoten

  1. Pereboom ligt halverwege langs de weg van Koolkerke naar Eiebroek.
  2. Jan Baptist Beernaerts x 1° Barbele Vande Winckel
    kinders: Jan Francois (Marijanne )
    Baptist Beernaerts  x 2° Joanne Fovel
    kinders: minstens twee
    Anna Favol, zuster van Joanne
    Jan Smeeckaert x Marijanne Beernaerts (Oostk. 17/11/1734)
    kinders geboren te Oostkerke:
    a. Alexander °21/05/1736 +6/9/36   c. Walburga °25/8/38 +28/10/38
    b. Theresia °29/8/37 +16/11/37       d. Franciscus °11/10/1739
  3. Lijnbaan: werkplaats van de touwslager op touwdraaier.
  4. Smokkelgoed, Lolledraaierij = smokkelen.
  5. Caene: een wandelstok.
  6. Lappersfort: een oude versterking ten oosten langs de Gentse Vaart; later de naam van een herberg en een wijk aldaar, niet ver van de ingang Brugeoise".

Bron

  • RAB, Brugse Vrije, register 17018 r° 71 v° - 73 , r° 76 r° - 114.

2021 03 09 091856

Rechtspraak in het Brugse Vrije: "Hangt de Dief"

Germain Vandepitte

Rond de poldertorens
1978
04
187-198
Chantal Dhondt
2023-06-19 14:40:26