Rechtspraak in het Brugse Vrije
Eerst een woordje vooraf
Germain Vandepitte
Gedurende de laatste vijf of zes jaren publiceerde de heer Germain Vandepitte in "Rond de Poldertorens" een reeks artikels over de rechtspraak in het Brugse Vrije. Het gaat over verslagen van griffiers van de Vierschaar gedurende de 17e en de 18e eeuw. Zoals onze vriend Germain het zelf zegde in een inleiding: het was nooit zijn bedoeling een geschiedenis van de rechtspraak te schrijven.
Hij wilde onze lezers meer inzicht geven in sommige facetten van het leven van onze mensen in die voorbije eeuwen. Ons inziens is hij daarin zeer goed geslaagd. Reeds dikwijls hebben meerdere leden van St.-Guthago ons verteld hoeveel genoegen zij beleven aan deze artikels, die Germain ons presenteert op zijn eigen pittige manier.
Zij die er alleen een schandaaltjeskroniek in zouden zien, lezen die artikels veel te eenzijdig.
De meesten onder ons vinden daarin eerder een schat van inlichtingen over het werkelijke leven in onze streek. We ontmoeten er handige belezers en kwakzalvers, vechtende chyrurgijns, sluwe "gypten" die brave buitenmensen foppen in hun bijgeloof. Wat al leefgewoonten troffen we aan bij "Den Dolfijn" Vandepitte. We werden ingelicht over de ambtsrechten van de Berijder ten overstaan van Hoofdman en Officier; over het asielrecht op "het ge- wijde"; over het beschermen van duinen en zeehoofden.
We kregen meer inzicht in de verhoren door de schepenbanken, in de onzinnige tortuur, in de soorten straffen: de galg voor de paardendief; soms opsluiting op water en brood; meestal allerlei graden van verbanning; voor heiligschennis handen afgekapt; dieven en landlopers: gebrandmerkt; voor zedenfeiten: scherp vermaan. Een jongen van 12 jaar gedwongen scheepsjongen op Spaans schip; ’t lijk van een zelfmoordenaar weggesleept onder de zulle door naar de galg. Eerste opsluitingen in het Rasphuis.
In de hier volgende artikels vernemen we iets over de manier van leven van de landlopers, sociale kwaal van die tijd. Werkloze jonge mannen en avontuurlijke jonge vrouwen (al heten ze Blauwblommeke!) doorlopen heel het Vlaamssprekend gebied, kennen elkaar als een gesloten corporatie, weten overal de brandwijnhuizen en de hoerenkoten van de helers. We vragen ons af hoe de magistraat er in slaagt om op korte tijd handel en wandel van dit volkje te achterhalen.
Er is nog meer. De heer G. Vandepitte bezorgt daarbij een gewaardeerde bijdrage van kennis voor de familiekundige, voor de plaatsnaamkundige, voor de molenliefhebbers. Er is voor iedereen wat in te leren.
Lees...geniet...noteer.