Nieuw-Roeselare & St.-Margriete
(Acht eeuwen Geschiedenis samengevat)
Albert De Keyser
Het waterrijke West-Zeeuws-Vlaanderen en het krekengebied rond St.-Margriete en St. Jan in Eremo oefenen sinds vele jaren een grote aantrekkingskracht op ons uit. De oorsprong en de geschiedenis van al deze kreken en geulen opsporen, was dan ook een logisch gevolg.
De streek ligt ook amper op 18 Km van Knokke. Toen eind oktober 1979 in de dagbladen het bericht verscheen van de opgraving van de kerk van Nieuw-Roeselare te St.- Margriete en we lazen dat de ons goed gekende heer Jan van Hinte uit St.-Kruis (Aardenburg) er een voet in huis of beter in de kerk had,
stond het meteen vast dat de zaak zou bekeken worden. Net op het nippertje, want de volgende dag zou de werkput afgedekt worden en een winterkleedje krijgen.
De opgravingen worden geleid door de heer Etienne Van Vooren uit St.-Laureins, laatstejaars student aan de K.U.L. Hij ondernam het werk om er een licentiaatsverhandeling over te maken.
Ter voorbereiding had hij zowat alles wat over Nieuw-Roeselare is gepubliceerd, grondig bestudeerd en ook vele archiefstukken nagegaan. Hij begon, einde juni 1979 met de medewerking van enkele studenten aan de opgravingen. E. Van Vooren had de kerk wel heel juist gesitueerd, want reeds de eerste dag stootten zij op het huidige Waterland- Oudeman.
Rond 1229 werd op korte afstand van Elmare de parochie en de kerk van St.-Nicolaas-in-Varne gesticht. Volgens L. Stockman, "Moergronden en ..." p. 77 en 78, gaf gravin Johanna in juli 1241 170 bunder (d.i. 510 gemeten) woeste grond in leen aan de Gentenaar Gozewijn van Roeselare. Deze wastine of woeste gronden noemde men Nieuw-Roeselare, in het latijn Novum Rollarium. Uit 1243 is er een eerste vermelding van de nieuwe kerk van Nieuw-Roeselare. Het hof van Roeselare stond zuid van de kerk. Een arbitrale beslissing uit 1249 bepaalde dat de bisschop van Doornik, het kapittel van Doornik en het hospitaal van Rijsel recht hadden op de tienden van de woeste gronden van Goswijn van Roeselare. Het oudste leenboek van de Burg van Brugge vermeldt een leen van 510 gemeten gehouden door Gozewijn.
De nieuwe parochie moet een snelle groei hebben gekend, want in het Transport van Vlaanderen van 1309 (omslag voor de landsbelasting) staat Nieuw-Roeselare vermeld bij de smalle steden: ze had dus reeds bepaalde stadsrechten verkregen. Dat de groei zich niet beperkte tot Nieuw-Roeselare, mogen we afleiden uit het ontstaan van de nabij gelegen parochie St.-Kruis op het einde van de 13de eeuw.
Nieuw-Roeselare heeft ook tegenslag gekend: de kerk was op niet voldoende stevige grondvesten gebouwd en na 1300 ingestort, maar spoedig herbouwd (mededelingen dhr. Van Vooren). Laten we deze kerk op onze kaart aanduiden met nr. 1 A en B.
De winter 1375-76 bracht grote rampspoed over heel de streek. Een geweldige storm sloeg een enorme bres ten Noord - Oosten van Biervliet. Er ontstond een grote inham van de zee. Deze was in het noorden begrensd door een lijn Biervliet- St,-Cathelijne(bij Oostburg) ten westen door de weerdijk die lag van west van St.-Cathelijne tot de wijk Zonne (halfweg St.-Laureins- Bentille), ten zuiden door de Graafjansdijk van Zonne tot voorbij Boekhoute. Geheel dit gebied vormde, mede door het weggraven van het veen, een laaggelegen kom.
Bij ebbe viel het land op vele plaatsen droog, bij vloed was het weer een uitgestrekte zee die men de Zuidzee noemde. Alle erin gelegen nederzettingen en parochies, waaronder Nieuw-Roeselare, gingen verloren; enkele voor een 25 tal jaren, andere voor eeuwen.
In januari 1394 bracht een hevige storm nieuwe overstromingen. Men bleef echter niet bij de pakken zitten, en in 1398 en 1399 werden, voornamelijk aan de westelijke rand van de Zuidzee, enkele polders opnieuw bedijkt. Hieronder was ook de polder van St.-Margriete en spoedig werd hierin de nieuwe parochie en kerk van St.-Margriete opgericht op ruime afstand van het vroegere Roeselare. Deze kerk duiden we aan op onze kaart met nr. 2.
Op het einde van de 14de eeuw is er voor het eerst spraak van de zgn. "dijkvellinge". Dit was een verplichte financiële bijdrage vanwege achter gelegen polders in de bedijkingskosten van een voorliggende polder. Deze "dijkvellinge" mocht worden geëist omdat de achtergelegen polders nu geen waterkerende dijk meer hadden en dus aanzienlijk minder kosten van dijkonderhoud zouden hebben.
De St.-Elisabethsvloed van 19 november 1404 bracht voor het besproken gebied weer nieuwe rampspoed. IJzendijke dat tot dan nog aan de noordkant van de Zuidzee lag, verdween in deze zee. Biervliet dat, op een hoogte, eveneens aan deze rand lag, werd voor vele eeuwen een eilandje dat slechts ten koste van bovenmenselijke inspanningen en een volledig bankroet, kon behouden blijven. Ook aan de west en zuidrand herwonnen polders, met de er in heropgerichte parochies, gingen weer verloren. Hieronder ook St.-Margriete. Ook de weerdijk was op verschillende plaatsen bezweken.
In 1417-18 en in 1421 en 1424 kwamen hevige stormen het opnieuw bedijken verhinderen of fel bemoeilijken. In 1415 was de Bentillepolder en in 1422 de St.-Janspolder herwonnen. De aansluitende Oost polder werd in 1423 en opnieuw in 1428 drooggelegd. In de St.-Janspolder ontstond spoedig het nieuwe St.-Jan-in-Eremo. Ten noorden van deze polders is in 1429 de St.-Margrietepolder opnieuw bedijkt, maar nu met een kleinere oppervlakte dan in 1399. Een niet herwonnen gedeelte werd in 1450 in de St.-Jorispolder mee bedijkt. Het is in dit gedeelte dat de 2de St.-Margriete kerk tussen 1399 en 1404 was gebouwd en door de St.-Elisabethsvloed van 1404 was weggespoeld.
Een charter uit 1450 omschrijft een perceel dat in de parochie St.-Margriete lag, noordoost van het kerkhof "daer de kerke wilen heer up gestaen heift, in eenen poldre gbeheeten Sinte Jorispoldre" (R.A.G. St.-Baafs, chartes suppl. 1450 oct. 24).
Deze tweede kerk van St.-Margriete lag dus ongeveer 2,5 km ten noordwesten van het weggespoelde Nieuw-Roeselare. Wellicht daardoor dat de naam Roeselare verdween enkel de naam van de parochie voortleefde.
Bovenstaande omtrent de 2de kerk kunnen wij lezen bij Dr. Gottschalk in "Historische Geografie van Westelijk Zeeuws-Vlaanderen" deel II p 63. Daniel Verstraete in "Een paalkwestie in de omgeving van St.-Margriete" (Jaarboek 16 - 1965, p 72) betwijfelt het of deze kerk ooit bestaan heeft. Hij nam het wel aan in zijn vroeger artikel "Geteisterde dorpen in het noorden van het Meetjesland" (Jaarb. 8, 1957, p 90) en zegt dat dhr. Jan van Hinte bij steekproeven veel stenen heeft gevonden op de bedoelde plaats. Gezien de tekst in het charter van 1450 en de betrekkelijk korte tijdspanne 1404-1450, voelen wij veel voor de mening van Dr. Gottschalk.
In het jaar 1444 werd ten noorden van de St.-Janspolder de Roeselarepolder bedijkt door Jan Eppe. Volgens het leenregister van de burg van Brugge uit 1435 heeft Jan Eppe in 1444 het leen Nieuw-Roeselare, 510 gemeten groot, overgenomen van een de Baenst.
Een Brugs koopman, Jan de Plaet, bedijkte in 1462 de St.-Kruispolder,
gelegen tussen de St.-Margriete en de Roeselarepolder. Hierin stichtte hij in 1470 een nieuwe parochie en kerk St.-Margriete (kerk en plaats nr.3 op onze kaart).
Jan de Plaet moet een ondernemend en kapitaalkrachtig persoon geweest zijn, want in 1465 nam hij deel aan het droogleggen van de St.Cathelijnepolder en in het jaar 1481 bedijkte hij met anderen, ten oosten van de St.-Kruis en de Roeselarepolder ook nog de Sint- Lievenspolder.
Philips de Schone verleende in 1497 aan Guy de Baenst en aan de weduwe en erfgenamen van Paul de Baenst octrooi tot inpoldering van de schorren gelegen ongeveer binnen de driehoek St.-Cathelijne - Biervliet-Boekhoute. In 1499 werd Jeronimus Laurein hun deelgenoot voor één vierde. Binnen enkele jaren werden nu meerdere grote polders drooggelegd.
Waar vroeger St.-Nicolas-in-Varne lag, verrees een nieuwe parochie met dezelfde naam. De loop van het vroegere riviertje Elmare was nog te herkennen in een geul.
De streek van St.-Margriete onderging geen aanzienlijke schade door de stormvloeden van 1530, 1532 en 1570. Elders in wijde omtrek was de schade wel groot. St.-Margriete, St.-Kruis, St.- Jan-in-Eremo, Watervliet, Oudeman, Assenede en Boekhoute werden in 1571 en 1582 verplicht tot ruime steunverlening aan Biervliet; zulks zou zeker niet het geval geweest zijn, bij grote eigen schade.
Bij D. Verstraete in "Geteisterde dorpen..." p. 79 en 93 wordt vermeld dat op 1 november 1570 een zware storm de Brandkreek deed ontstaan en ook het Haantjesgat, de Weerdijk doorbrak, St.- Margriete overspoelde; en dat de kerk erg beschadigd maar niet vernield werd. Hierbij verwijst de auteur naar een aantekening in een ommeloper van de Kruispolder (R.A. Brugge, Aanwinsten nr. 4083.
Nu is het zo dat het water voor deze doorbraken en overstromingen vanuit het Coxyse Gat is gekomen, wat dus meebrengt dat dit stroomgat dan reeds zou ontstaan zijn. Op de kaart van P. Pourbus uit 1571 is er nochtans niets van te merken. Het Coxyse Gat verzwolg het dorp Coxyde. Hier stelt zich de vraag waarom, als Coxyde was weggespoeld, de schepenen van het Vrije op 7/12/1575 aan Coxyde en Heinekenswerve de volgende melding stuurden; Dat men zou "weerren ‘t westveerscip, liggende tusschen de voorseide prochie van Coxyde ende den eylande van Cadzant, om bij dien middel te beletten tov overcommen vanden rebellen" (Coornaert, Knokke en het Zwin p. 231, verw. Reg. Br. Vrije 315). Het lijkt dus waarschijnlijk dat de strategische overstromingen van de 'Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) de oorzaak zijn van het ontstaan van het Coxyse Gat en van de Brandkreek. Hier even enkele gebeurtenissen schetsen. Het Vrije, Brugge en Sluis hadden sinds 1578 een Calvinistisch bestuur. Alexander Parnese , hertog van Parma, poogde het Spaanse gezag te herstellen. Om dit te verhinderen lieten de calvinistische bewindvoerders in 1581 Aardenburg ontmantelen, in 1583-84 de dijken van Brungheers en Coxyde doorsteken en de sluis bij Slepeldamme vernielen. Bij Brungheers vormde zich het Lapscheurse Gat en bij Coxyde het Coxyse Gat, Lapscheure, Hannekenswerve, Coxyde en St.-Cathelijne liepen onder water. In 1596 werden kraagdijken aangelegd om het overstroomd gebied te beperken. Nadat Prins Maurits in 1604 Sluis had veroverd, liet hij deze dijken terug doorsteken.
Een kaart van Jacques Horenbault uit 1605 toont een overstroomd gebied dat o.a. reikte tot bij Aardenburg- St.Kruis- St.Cathelijne. De polders gelegen ten oosten van de Ware (weerdijk) met onder meer St. Margriete, St.-Kruis en de Roeselarepolder, zijn niet ingevloeid aangeduid. Of ze tussen 1583 en 1605 geheel of gedeeltelijk overstroomden en terug drooggelegd werden, weten we niet en durven we betwijfelen,
Tussen 1609 en 1621 bracht het Twaalfjarig Bestand een tijd van rust en vrede en wellicht ook gedeeltelijk herstel. Bij het beëindigen van het bestand kwam de oorlogsdreiging weer opzetten.
Een kaart van Jacques Hoenbault uit 1622 (R.A.G. inv.65 nr.595) draagt o.m. deze vermelding: "De naervolgende 12 polders bij den vijant deurghesteken den 12 Maerte 1622 en alle vloyende, den Audemanspolder, St. Jeronimus polder, Oost polder, Bentille polder,St. Jans in Eremo polder, St. Lievens polder, Roesselaere polder, Cruys polder, St. Jooris polder, St. Margriete polder, Dier casteel polder (Dierken Steen Polder), St. Catelijne polder; St. Pietersdijck deurgesteken, oock deurghesteken den dijck Caige (dijkage) Lapschuere. Den polder boven Ardenborg bijden vijant deurgesteken". M. van Empel en H. Pieters in "Zeeland..." p. 268 halen ook een oudere tekst aan die zegt dat de Brandkreek ontstaan is door inundatiën rond 1620.
Uit bovenstaande blijkt dus wel dat de Brandkreek, het Hollandersgat, het Haantjesgat en de overstromingen tot ongeveer de lijn St.-Laureins à Bentille pas ontstonden rond het beëindigen van het Twaalfjarig Bestand in 1621. De streek vloeide tot in 1651-52, dus 3 à 4 jaar na de Vrede van Munster die een einde stelde aan 80 jaren godsdienstoorlog.
Toen werd dit gebied ten oosten van de Ware bedijkt in de Generale Vrije Polder. D. Verstraete betoogt op p. 93 van zijn reeds hoger vermelde bijdrage dat de St.-Kruispolder in 1613 met een kleinere oppervlakte werd uitgedijkt en de kerk nu buiten de dijk naast het water van de Brandkreek stond. 0m wat voorafgaat menen wij voor het jaartal 1613 wel voorbehoud te moeten maken. Wij volgen nu wel D. Verstraete voor de gebeurtenissen tot I883.
Na 1651 was de nu bouwvallig geworden kerk en ondanks haar buitendijkse situatie, weer in gebruik. De parochianen wonende in de St.-Margriete en de St.-Jorispolder kwamen per boot over de Brandkreek naar de kerk. Totdat de Limietscheiding of Rijksgrens in 1664 werd vastgelegd, waren de Hollanders nog meester in de streek; en nadien lag de helft van de parochie op Nederlands gebied. Op de vooravond van 1656 kwamen soldaten uit Sluis en wierpen het dakstro van de kerk af. De Nederlanders hebben in 1673 de St.- Margriete en de St.-Jorispolder onder water gezet ter verdediging tegen de Fransen.
In 1672 begon men met het bouwen van een nieuwe kerk (op onze kaart nr. 4), nu in de St.-Lievenspolder. Deze kerk had maar één beuk en geen toren. De klok stond in een klokkenhuis op het kerkhof. Het was de klok uit de oude kerk en ze was, volgens De Potter, in 1478 door de tiende heffers laten gieten. In 1682 stond de nieuwe kerk tijdelijk onder water ten gevolge van storm en dijkbreuk. Deze storm verbreedde ook de Brandkreek ; en wat nog overbleef van de oude kerk (nr. 3) spoelde in mekaar. De Brandkreek bleef een brede geul tot in 1775.
De kerk (nr. 4) van 1672 in de St.-Lievenspolder was, na verloop van een tweetal eeuwen ook zeer bouwvallig geworden en ze werd, behalve het koor, in 1883 afgebroken. Dit koor werd met een neogotische portiek afgesloten en binnenin werd een calvarieberg opgericht. Op Allerheiligenavond 1971 kwam het oude koor door brandende kaarsen in brand en werd naderhand afgebroken.
Met de bouw van een heel nieuwe kerk, de huidige (nr. 5 op onze kaart), werd aangevangen in 1877. Zij staat enkele tientallen meters Noord-West van de voorgaande. Het is een neogotisch gebouw dat opgericht is naar de plannen van de architect De Perre- Montigny uit Gent. Het bestek beliep de som van 94.080 F. De eerste steen werd gelegd op 24/9/1877. De kerk werd door de deken van Eeklo voorlopig gezalfd op 16/8/1881. Op 25 augustus 1881 werd voor de eerste maal de H. Mis erin opgedragen. De Paters Minderbroeders uit Eeklo, daartoe bijzonder bevoegd, zijn op 28 aug. de kruisweg komen inwijden. Op 4 September 1881 werd de klok van de oude kerk overgebracht naar de nieuwe toren. De officiële kerkwijding had plaats op een datum die nog niet is achterhaald.
Bovenvermelde data werden opgetekend en bewaard door leden van de familie Van Hevel; dezen hebben ze overgemaakt aan E.H. Albert Matthys, huidige pastoor van de 545 parochianen van St.-Margriete. Deze vriendelijke en bereidwillige pastoor heeft ons deze data spontaan medegedeeld, iets waarvoor we hem oprecht dankbaar zijn.
Binnen de ruime, heldere en zeer goed onderhouden kerk vinden we een altaar dat rond 1750 vervaardigd werd door de Bruggeling Pieter van Walleghem. Het is toegewijd aan O.l.Vrouw Koningin des Hemels en Meesteres der Engelen. Van dezelfde kunstenaar is er ook een gekruisigde Christus afkomstig uit het voormalig beenderhuis.
Het hoofdaltaar van 1898 toont ons drie taferelen: in het midden een calvarie, links de H. Margareta in een ketel kokend water, en rechts haar onthoofding. In het koor staan twee geklede houten beelden: enerzijds O.L. Vrouw met Kind, anderzijds de H. Margareta. Beide beelden stonden reeds in de vorige kerk. Ook de predikstoel verdient onze aandacht. In de doopkapel staat de doopvont met daar bovenop een ongeveer 1,50 m groot houten beeld van de H. Margareta van Antiochië. Dit werd eveneens rond 1750 door de reeds vernoemde Pieter van Walleghem uit een boomstronk gehouwen. Het beeld was voorheen gepolychromeerd, maar is enkele jaren terug van alle verf ontdaan geweest. Het stond vroeger in de St.-Margaretakapel op het kerkhof. Deze kapel werd rond 1729 gebouwd en in 1883 hersteld en verhoogd.
Naast het kerkhof en voor de kerk staat de ruime pastorie.
Op dezelfde plaats zou in 1652, maar waarschijnlijker in 1672, dan werd immers ook de kerk gebouwd een pastorie opgericht zijn.
Dit woonhuis werd in 1749 herbouwd; in 1850 is er een verdieping bijgekomen. De pastorie heeft een net voortuintje en achteraan een grote tuin. Deze is prachtig aangelegd met een groot mooi gazon, omringd door sierlijke struiken van eigen teelt en ze zou ook in Het Zoute beslist hoge cijfers halen. Pastoors kunnen soms ook verbazen!
Een ander aspect van de streekgeschiedenis hebben we niet aangeraakt, namelijk dit van de tienden heffers en de tienden gebieden. Ter plaatse staan nog enkele oude palen die destijds deze gebieden scheidden.
Vermelden we alleen dat de Gentse St.- Baafsabdij op St.- Margriete de tienden inde. Wat betreft Roeselare, was het bisdom Doornik. De tienden grenzen zijn nogal betwist en gewijzigd geweest. Wie het fijne erover wil weten, ga te rade bij dhr. Daniel Verstraete, de kenner bij uitstek van deze streek.
Hij heeft daarover een belangwekkende studie gepubliceerd, vermeld in de hierna volgende bibliografie: "Een paalkwestie...".
Gesprekken en ervaring leerden ons dat dit mooie natuurgebied voor velen nog een gesloten boek is. Moge deze korte historiek een uitnodiging zijn om dit polder, dijken en kreken landschap nader te leren kennen. Veel schoonheid, genot en vreugde wacht op hen!
A.D.K. Meimaand 1980.
Bibliografie
- Dr. M.K.E. Gottschalk, Historische Geografie van Westelijk Zeeuws-Vlaanderen, Deel I en II, Assen 1955 en 1956.
- De Jaarboeken van het Heemkundig Genootschap voor het Meetjesland:
- Nr. 8, jaar 1957: Daniël Verstraete, Geteisterde dorpen in het noorden van Meetjesland
- Nr. 16, jaar 1965: D. Verstraete, Een paalkwestie in de omgeving van St - Margriete.
- Nr. 24, jaar 1973 L. Stockman., Moergronden en turfuitbating in de Ambachten Maldegem en Aardenburg en in de Keure van Eeklo.
- Jozef Van Overstraeten: Gids voor Vlaanderen, 1966, V.A.B. Maurits Coornaert, Knokke en Het Zwin, 1974.
- M. van Empel en H. Pieters: Zeeland door de eeuwen heen.