Van Papenvreters en Geuzenjagers
Germain Vandepitte
1. Jacob Hubrecht Lenaertszone
Op het Steen te Brugge werd Lenaertszone in verhoor genomen door Jan van Schooren, burgemeester van de Commune, heer van Marihove, en Philip van Maldeghem, burgemeester van het Brugse Vrije.
Als identiteit gaf hij op: Jacob Hubrecht Lenaertszone,, geboren te St.-Kruis buiten Aardenburg, wonende te St.-Margriete, 40 jaar oud, visser, vogelaar en landwerker van beroep.
Hij was gevangen genomen omdat hij op Tweede Paasdag, toen hij op weg was van St.-Margriete naar St.-Kruis, een in het zwart geklede persoon had achterhaald die door enkele andere lieden was aangesproken geweest en hij hoorde zeggen: "Heeroom men zal er uw mantel nemen!"
De man scheen nog niet te veel geïmponeerd te zijn, want hij antwoordde: "Daarvan zou men moeten preuve doen". Waarmee hij bedoelde dat men dat eerst nog moest waar maken.
Dat antwoord viel niet in de smaak van Jacob, die gewapend met zijn stok, op de man afging en zei: " Ja Heeroom, geef me maar uw mantel!" Ook de anderen kwamen driest op hem af, zodat de man in 't zwart bevreesd begon te smeken dat men hem "an den live nyet krenken zoude". Jacob zag zich zelfs genoodzaakt er een bij de arm te grijpen, daar hij vreesde dat hij steken zou. Hierbij viel zijn stok op de grond; waarvan de andere zich vlug meester maakte en daarmee de man een paar slagen toebracht op arm en borst.
Vrezende dat het helemaal uit de hand zou lopen riep Jacob dat men de man niet zou slaan en beval deze die geslagen had om de "snuytdouck" terug te geven waarvan hij zich had meester gemaakt; zeggende verder: "Al is er een plakkaat uitgevaardigd dat ze moeten ‘een_keerle’ dragen, daarmee is nog niet gezegd dat men hun klederen nemen mag!"
Daarna was hij, Jacob, over de gracht gesprongen om huiswaarts te gaan. Een uur of twee later passeerde daar Jacques, de man die geslagen had, en riep hem toe dat hij de mantel genomen had en die verborgen had in een haag.
Nog dezelfde avond vernam hij van een ander, dat twee kinderen de mantel gevonden hadden en dat het zoontje van Neelkin die meegenomen had naar huis.
Nog dezelfde nacht was hij gaan aankloppen bij Neelkin om naar de mantel te vragen. Op de vraag van Neelkin of hij deze begeerde, had hij ja gezegd en gaf hij haar "een braspennynck" (1) daarvoor; maar Neelkin gaf hem die terug. Daarop gaf hij een reaal en zei haar: "Is het niet genoeg, kom morgen naar Pieter Plaetens,
’k zal daar werken met de peerden en u dan nog wat geven". Zo nam hij de mantel mee naar huis met het voornemen die terug te geven, al bestond de moeilijkheid hierin dat hij niet goed wist waar de persoon woonde. Tot zolang bewaarde hij de mantel in zijn huis.
Bij zijn gevangenneming gaf hij zijn vrouw opdracht de mantel in een ander huis te bewaren , zodat hij ook niet weet waar het kleding stuk zich nu bevindt.
Later op de dag, in de Kamer gebracht, bevestigde hij zijn verklaringen erbij voegende dat hij nuchter was toen hij deze persoon aanging.
Op 13 mei 1579 werd besloten om Jacob in de tortuur te stellen; wat het geval was op de 21e daaropvolgende.
Vooraf in de Kamer gebracht voegde hij aan zijn vorige versie toe dat hij de priester niet geslagen had; dat had een zekere Jacques gedaan, een Brabander die een rode baard droeg, een persoon van ongeveer 30 jaar.
Ook in de tortuur hield hij dat vol. Jacques had zijn stok opgeraapt toen die gevallen was, en had ermee geslagen. Wel echter gaf hij toe, dat hijzelf met de stok dreigend op de geestelijke was afgegaan om hem de mantel te ontnemen.
Daarna werd het vonnis uitgesproken:
Jacob Hubrecht Lenaertszone moest geschavoteerd worden en gegeseld met scherpe roeden totten bloede "mette scroo" (2) voor de ogen. Hij werd verder voor 15 jaar verbannen uit het graafschap Vlaanderen op straffe van zijn hoofd. Binnen de drie dagen moest hij het land en graafschap ruimen, op een gelijke straf zo dit niet gebeurde. (3)
Voetnoten
- Braspenning: eng. brass=koper. Hier koperen muntstuk van weinig waard
- Scroo: ons Vlaamse schroo = afgescheurd of afgesneden stuk stof hier dus blinddoek.
- Bron: RaB. Br. Vrije, reg. 17041/3 f° 183 v° e.v.
Assenede afgebrand(1)
Tanne (Anna) Hamerlincx geboren te Assenede en 23 jaar oud, ’landwerkster en landloopster, was met een gezelschap van ongelijke personen opgepakt wegens bedelarij in de omgeving van Ter Doest op Lissewege.
Op 4 juni in de Kamer, verklaarde ze: op het Steen in datum van 27 mei 1579 de echte, zuivere en onvervalste waarheid te hebben gesproken. Om er de Heren van te overtuigen, voegde ze er aan toe nog jonge dochter te zijn en ongehuwd.
Haar parochie had ze verlaten "als die van Vlissinghe, Assenede afbrandeden".
Bron
- RaB. Br. Vrije, reg. 17041/3 f° 192 r°
Twee Doodvonnissen voor een en dezelfde Persoon.(1)
Aernoult Aertsin - of was het Aernoult Aernout Aertsin - was geboren te Cadzand omstreeks 1542, woonde te Lissewege, en was schipper en herbergier van beroep.
Tweede Paasdag 1580 was het volle bak in de herberg Zwankendamme op Lissewege, Daar waren wel zeven- of achttien man bij mekaar, ondereen babbelend en wat potten bier door de keel jagend.
In de namiddag was er nabij de herberg een vreemdeling verschenen, op zijn "soldaets" gekleed; en het markante scheen hem juist dat hij geen geweer bij zich had.
Enkele drinkebroers hadden hem binnengevraagd om ook een glas bier te drinken. Niet allen waren zo scheutig gesteld op deze persoon en riepen dat het wel een verrader kon zijn; dat hij te lande liep en dit tegen het gebod in, dat laatst gepubliceerd was.
Tenslotte hadden ze hem meegenomen om hem te brengen in tegenwoordigheid van de hoofdman van Lissewege.
Onderweg echter, nabij de woonst van Aernout aan een "cruusstrate op den Heystschen wech", nam de onbekende een sprong over de gracht, genaakte de andere oever, maar verloor het evenwicht en rolde de gracht in. Zijn ontsnappingspoging had gefaald, en faalde des te meer daar de anderen hem met een "claustoc" (2) op het hoofd sloegen; hem in de gracht hielden en sloegen en staken tot hij dood was.
Terwijl er iemand een spa ging halen om voor hem een graf te delven langs de grachtkant, ontdeden de anderen hem van zijn klederen en deden de "hazar" mee naar huis voor verdeling. In die hazar, een hand- of rugzak, bleek ook "een roxkin" te steken. - Was het een Schots soldaat? want verder is er spraak van Schotten op Dudzele. Later was er wel onenigheid ontstaan bij de verdeling van geld, goed en kleren. Dit vernemen we uit de verklaringen van Willem Maertin, beenhouwer geboren te Blankenberge, wonende te Lissewege, 30 jaar oud. Verklaringen die hij aflegde op het Steen te Brugge op 27 april.
Hij was gevangen genomen op de 23 april 1580 om in de nacht Vincent Lootins en zijn knaap Frans te hebben verwittigd, op verzoek van Jan van Lichtervelde, dat ze zich moesten uit de voeten maken voor de souvereyns knechten. Deze boodschap had hij overgebracht en hij meende verstaan te hebben dat het in betrekking was tot een moord gepleegd op een soldaat te Lissewege.
Aernoult bekende later in de Kamer dat hij, samen met Jan Bloc de jonge, Vincent Lootins en zijn knaap Frans, de doodslag gepleegd had en zij de buit verdeeld hadden.
Hij ontkende echter de oorzaak te zijn geweest van de "beroerte" als de Schotten op Dudzele kwamen; en hij beweerde dat hij noch de hoofdman, noch iemand anders bedreigd zou hebben van ze te "duersteken". Hij loochende ook dat hij, zogezegd in opdracht van de hoofdman, bij verscheidene dorpelingen zou zijn aan huis geweest om hen te verzoeken mee te gaan naar Brugge om "diveersche papen te vanghen".
Op de 8e van hooimaand 1580 werd Aernoult Aernout Aertsin veroordeeld om onthoofd te worden met het zwaard. Zijn lichaam moest op een rad gesteld worden, terwijl zijn hoofd bij de staak moest gedolven worden in de grond. De executie werd vastgesteld op de zaterdag eerstvolgend.
Dit uitstel was er misschien om het nog mogelijk te maken Vincent Loontins gevangen te nemen en in verhoor te nemen. In alle geval op de 20e van dezelfde maand pas werd besloten Aernoult Aertsin te rechten "metten baste" tot er de dood zou op volgen, d.i. hem op te knopen. Lag de gebeurlijke aanhouding van Vincent Lootins aan de basis van dit hernieuwde en gewijzigde vonnis?
Voetnoten
- Bron: RaB. Br. Vrije, reg 17041/3, f° 211 v° e.v. en 231.
- Claustoc: lange stok met gaffel, die gebruikt werd om over de grachten en geulen te springen.
Heer Job en de Geuzen (?)(1) J.R.
Veel konden ze die nacht niet geslapen hebben, wilden ze op tijd op het rendez-vous zijn nabij Hoekemolen. Negen of tien man waren daar samengekomen, elk gewapend met zijn schietstok; en de kerkklok van Hoeke sloeg amper zeven uur in de morgen, toen ze in het dorp aankwamen, de enen bij het huis van de baljuw, de anderen bij het huis van de pastoor, Here Job.
Job vonden ze niet in zijn huis (noch op de mesthoop) en daarom waren ze maar naar de kerk gegaan, waar Job hen al tegemoet kwam. Van de gelegenheid hadden ze ook gebruik gemaakt om een sarge, een "culte" (2), een paar kousen en andere dingen van de pastoor mee te scharrelen. Ook van de persoon van de pape maakten ze zich meester en bevolen hem ze te volgen naar Westkapelle.
Tezelfdertijd lag de baljuw nog lekker in zijn bed te maffen toen enkele gewapende kerels zijn huis binnendrongen en hem bevel gaven mee te gaan naar Westkapelle. Het had toch even zijn tijd geduurd vooraleer de op zijn nest gepakte baljuw zich realiseerde dat hij niet anders kon dan zich daarbij neer te leggen.
Onder gewapende geleidde werden pastoor en baljuw van Hoeke naar Westkapelle gebracht, in de taveerne naast de kerk, waar een zekere Jan woonde, de busmakere (3).
Er werd daar een stevige pot gedronken. Een benoemde zichzelf tot stokhouder en verkocht er de kleren van de pastoor bij opbod. Jan, die we vermoeden de herbergier te zijn, inde het geld. Tien schellingen groten kostte hen dit gelag, betaald van de opbrengst van pastoors kleren.
Dat alles gebeurde op 20 maart 1780.
Negen dagen later vinden we drie kopstukken gevangen zitten ' in het Steen te Brugge, waar ze in verhoor werden genomen.
- Jan Neyaert, geboren te Ronse, 37 jaar, landarbeider wonende te Oostkerke in 't dorp.
Jan bekende dat hij gevangen werd om in het huis van de pape van Hoeke te zijn geweest gewapend "met busse ende poignaert".
Hij was daar in gezelschap van Jacob Waghe, François Landaes, Pieter Vervenne alias Casymirus, allen van Oostkerke; Jacob Stuul, Joos Bolle, Coppen int huzeken Ducanters, Jan Vertuye (Vertuyl?), alle vijf van Westkapelle en Mattheens van Hoeke. - François Landaes, geboren te Zevekote, 23 jaar, matsenare van zijn stiel en wonende te Oostkerke in 't dorp.
Hij verklaarde te zijn gevangen genomen om de pastoor van Hoeke te hebben gezocht in zijn huis en nadien in de kerk, waar ze hem gevangen hadden genomen en overgebracht naar Westkapelle. De reden daarvoor was, dat hij had horen zeggen dat de pape van Hoeke zou gezegd hebben tegen zijn gemeente: "Kinderen wat gaat ge doen, ze zullen toch komen". Wat was bedoeld op de Walen of Malcontenten (1), die reeds in de streek van Gistel en Oudenburg opereerden. Dit had hem zo getroffen en beroerd, dat hij gehoor had gegeven aan die van Westkapelle en Hoeke om te gaan naar het huis van de pape. - Jacob Waghe, geboren te Koolkerke, oud 25 jaar, landman en arbeider, woonde in Oostkerke in’t Schottershof. Hij gaf te kennen gevangen te zijn genomen om in het huis van de baljuw en van de pastoor van Hoeke te zijn geweest en deze personen te hebben gegijzeld en naar Westkapelle te hebben gebracht. Dit was gebeurd met de hulp van Jan Neyaert, François Landaes, Pieter Vervenne, Joos Bolle, Coppen int huzeken Ducanters, Jan Stuul en Adriaen Matheens.
Dezelfde dag nog verschenen ze in de Kamer. Jan Neyaert zeide dat hij op de 20 maart te Hoeke was geweest op verzoek van dezen van Westkapelle, omdat aldaar gezegd werd dat de pape zijn inwoners toegeroepen had, toen ze te w a p en li e p e n: "Wat wildy lopen voor de Malcontenten, ze moeten alevenwel comme!"
Ze waren die morgen verzameld aan Hoekemolen; allen hadden een geweer. Hijzelf beschikte over een vogelroer en een poignaert. Zo waren ze in Hoeke naar het huis van Hans Suee gegaan, waar de baljuw woonde. Hij was niet in de kamer van de baljuw geweest, maar had hem en zijn gezellen opgewacht aan de huisdeur. Vandaar was hij dan naar de kerk getrokken, waar de pastoor hen tegemoet kwam. Ze waren dan naar Westkapelle gegaan medenemende een culote die hij uit de kerk haalde; een ander had een paar kousen gepakt.
In de taveerne naast de kerk van Westkapelle, hadden ze 10 schell. gr. verteerd van het geld van pastoors kleren. Die kleren werden door hem bij opbod verkocht. Jacob Waghe had de sarge gekocht, terwijl Casymirus vijf schellingen gaf voor de kousen. Hoeveel François Landaes geboden had voor de zwarte mantel wist hij niet meer. Tijdens de verkoop had de pape zijn mond niet opengedaan.
Pieter Immegheer was de baljuw komen spreken, terwijl ze daar allen verzameld waren en terstond daarna werd deze vrijgelaten.
Drie uur was het na noen, toen hij Jan Neyaert huiswaarts keerde in gezelschap van Frans Landaes, Coppen Waghe en Casymirus, latende de Westkapellenaars zitten met de pape van Hoeke.
François Landaes zei dat hij was ontboden geworden door de lieden van Hoeke en Westkapelle omdat de pape daar in het openbaar gezegd had tegen de lieden die te wapen liepen toen ze hoorden dat de Walen (4) te Oudenburg en te Gistel waren: "Waer wildy gaen, ze moeten al evenwel hier commen".
Zo was de roep onder het volk ontstaan, zodat ook hij opgetrokken was naar Hoekemolen, vanwaar ze naar het dorp trokken. Hij zelf was niet in het huis van de baljuw en hij wist er niets van . dat daar "eeniche fortse was gheschiet". Van daar was hij naar de kerk gegaan in gezelschap van Jan Neyaert, Jan Stuul en Casymirus; Adriaen Mattheens droeg de culote terwijl hij de kousen op zijn schouders had gelegd omdat het regende,
Toen ze in Westkapelle kwamen, nabij de taveerne, hadden ze hunne bussen afgeschoten.
De zwarte mantel had hij gekocht voor acht schellingen, maar hij had die niet betaald omdat hij naderhand zelf de mantel opnieuw te koop had gesteld. Omstreeks vier uur had hij de herberg verlaten en de pape in handen gelaten van die van Westkapelle.
Jacob Waghe zei dat, toen de Malcontenten te Gistel waren, de pape de goede gemeente had toegeroepen: "Wat wildy doen, ze moeten toch commen!". Hijzelf was verwittigd door Casymirus die van Brugge kwam en zo was hij ook opgetrokken naar Hoeke. In het huis van de baljuw was hij niet verder geweest dan de keuken, vanwaar hij zijn gezellen hoorde zeggen tegen de baljuw dat hij mee moest gaan naar Westkapelle om te spreken met Pieter Immegheer. Adriaen Mattheens was tweemaal in de keuken geweest.
Van pastoors goed had hij de sarge gekocht en hij haalde verder aan dat Joos Bolle gezegd had last te hebben van zijn "guezenhooft".
De baljuw hadden ze gehaald op bevel van Pieter Immegheer. Nadat ze mekaar gesproken hadden, vroeg de baljuw aan Pieter of hij nog iets beliefde, waarop deze antwoordde: "Neen, ik ontsla u, ge zijt een man van ere". Jacob Waghe was naar huis gegaan omstreeks vier uur, latende de pastor bij die van Westkapelle.
Na een laatste ondervraging op 28 april, waarbij:
- Jan Neyaert toegaf met zijn geladen busse en met een ponjaard het huis van de pape te hebben betreden;
- Frans Landaes erkende dat hij een linwaden fluwijn had ontvreemd van de pape;
- Jacob Waghe zei dat hij met een geladen busse het huis van de baljuw had betreden en de sarge van de pastoor had gekocht; werd het vonnis geveld.
Alle drie werden ze veroordeeld om de ontvreemde goederen (en meubels?) te restitueren en vervolgens 10 jaar verbannen te worden uit het Graafschap Vlaanderen, op straffe van hun hoofden.
Voetnoten
- Bron: RaB. Br. Vrije, reg 17041/3 f° 208 e.v.
- Culte: bedsprei, gestikte deken.
- Busmakere: allen waren gewapend met een busse ofte geweer. Debusmakere is hier waarschijnlijk de wapenmaker.
- Walen of Malcontenten: troepen uit Artesië en andere Waalse gewesten die ontevreden waren over de politiek van Willem van Oranje en zich bij Alexander Farneze hadden aangesloten.
Was de pape van Hoeke een roomse priester ofwel een dominee, zoals er in meerdere parochies van het Noorden voorkomen in 1580?
Het ziet er ook naar uit dat er, bij al de baldadigheden van allerlei vreemde soldatenbenden gedurende de godsdiensttroebelen, de bevolking van onze noorderdorpen een soort georganiseerde weerstand hadden in het leven geroepen. Gewapende mannen uit Westkapelle, Oostkerke en Hoeke, staan hier naar het schijnt onder de leiding van de in Westkapelle wonende Pieter Immegheer.