Ondergedoken Priesters in de St.- Guthago streek gedurende de Franse Revolutie!

René De Keyser

Reeds vroeger werd onze aandacht getrokken op het feit dat sedert het begin van de Franse Revolutie, geestelijken Frankrijk verlieten om aan de vervolging te ontsnappen. (  1 )

In een artikel van ons medelid Dhr. M. Ryckaert, “Zomergem onder de Franse Revolutie (1792-1815), verschenen in “Appeltjes van het Meetjesland” nr. 15 -1964- p. 159; worden verschillende Franse Priesters vermeld, die op Zomergem ondergedoken leefden.

Deze priesters verbleven aldaar met de toestemming van de geestelijke overheid en zij deden, voor zover mogelijk, dienst in de parochiekerk.

Het rijk gedocumenteerd artikel over de leden van de familie Blanckaert, door E. H. Aalmoezenier Lowyck, verschenen in het vorige nummer van ons tijdschrift, bewees dat ook in de St.-Guthago-streek ondergedoken Franse priesters hebben verbleven. Onder nr. IX van dit artikel geeft A. Lowyck de levensschets van Petrus Cornelius Blanckaert, pastoor te Wormhout van 1761 tot 1791, deken van het district Sint-Winoksbergen vanaf 1781 tot 1791. Deken Blanckaert zag zich gedwongen zijn pastorie te verlaten op 20 okt. 1791. Hij vluchtte naar Vlaanderen. Ook de reisweg die hij verder volgde op zijn vlucht doorheen Vlaanderen, de Kempen, Duitsland en Nederland, om tenslotte in Oostkerke te belanden, werd medegedeeld door E.H. Lowyck.   ( 2)   Die reisweg is bekend doordat pastoor Blanckaert een in het Vlaams opgesteld dagboek over zijn belevenissen heeft geschreven, dat in 1815 te Brugge werd uitgegeven door “Drie leden van het Vlaamsch Comiteit”, onder de titel “Ballingschap van den Eerw. Heer Petrus Cornelius Blanckaert 1791-1799”.

Met behulp van een exemplaar van deze uitgave, ons vriendelijk bezorgd door E.H. Lowyck, willen we proberen hier het verblijf van pastoor Blanckaert, en van andere ondergedoken geestelijken, in Oostkerke en in de omgeving, nader toe te lichten.

Pastoor P. C. Blanckaert werd geboren te Zegerskapelle in 1724. Hij was dus 67 jaar oud, wanneer hij in 1791 zijn parochie moest verlaten omdat hij aldaar vervangen werd door een beëdigd priester.

Na 4 lange jaren omzwervingen in Vlaanderen, de Kempen, Duitsland en Nederland, bevond hij zich op 26 juli 1795 te Rotterdam. Daar vond hij een beurtschipper die, voor één rijksdaalder, bereid was hem op zijn schip mede te nemen naar Sluis.

Ze vertrokken uit Rotterdam op 29 juli 1795 om 1 uur. De reis duurde drie dagen. Ze voeren voorbij Willemstad, Dordrecht, Middelburg en Vlissingen. Na een tijdje aan de Paardenmarkt gewacht te hebben op hoog water, konden ze de Geul van Sluis binnenvaren.

Op zaterdag 2 augustus 1795, om 3 uur in de namiddag, konden zij in de haven van Sluis aanleggen.

Uit het verder verhaal in het dagboek blijkt dat deken Blanckaert niet alleen was aangekomen in Sluis. Hij was in gezelschap van Johannes Winoc Sinau, pastoor van Houtkerke (Frans Vlaanderen).

Deze 74-jarige priester was geboren te St.-Winokbergen en hij was vergezeld van zijn knecht. In hun gezelschap was ook een neef van deken P. Blanckaert, namelijk Michiel Josephus Blanckaert, pastoor van Vleteren (Flètre bij de Katsberg), die nog heel wat welstellender was dan de pastoor-deken.

Nog dezelfde dag van hun aankomst in Sluis, vertrokken zij van daar in de richting van Brugge. Ten gevolge van het slechte weder en door het vele reisgoed dat zij te dragen hadden, geraakten zij slechts tot in Oostkerke.

De pastoor-deken en de knecht van pastoor Sinau namen hun intrek bij herbergier de Fonseca, de waard van het Gildenhuis.

J. Sinau, die geen geld meer had, vroeg en verkreeg onderdak bij de pastoor van Oostkerke Johannes De Prest. Eerw. Heer De Prest was pastoor te Oostkerke sedert 1779 en hij zou het blijven tot in 1814, het jaar waarin hij overleed. Hij heeft nooit de eed van trouw aan de Franse Republiek afgelegd en leefde ondergedoken gedurende de moeilijke periode of "Beloken Tijd".

De volgende dag dan, op zaterdag 3 augustus 1795, waren de zwervers samen op bezoek bij pastoor De Prest, van wie de vreemde priesters toelating kregen om mis te lezen in de kerk van Oostkerke. Allen werden daarna bij de pastoor aan tafel genodigd. Daar werd over de toekomst gesproken. Oorspronkelijk waren zij van mening om terug te gaan in de richting van Noord Frankrijk.

En werkelijk pastoor Sinau vertrok op 5 augustus, met zijn knecht Filip Porreye, naar Torhout. De neef van P, C. Blanckaert, namelijk Michiel Blanckaert, vertrok uit Oostkerke met zijn knecht en een wagen, op 6 augustus in de richting van Poperinge. Hij is wel degelijk naar Frans-Vlaanderen teruggegaan. Hij stierf er nog hetzelfde jaar 1795 te Pradeels (Pradelles bij Hazebroek) waar hij in het geheim begraven werd in de hof van de molenaar.

Op aanraden van pastoor De Prest bleef deken Blanckaert logeren in de pastorie van Oostkerke, om uit te rusten van de ellende en de onrust die hij de laatste jaren geleden had. Intussen was hij naar Brugge geweest en had daar van de Vicarissen van het openstaande bisdom, de toelating gekregen om samen met pastoor De Prest dienst te doen in de kerk van Oostkerke.

Intussen verslechtte de toestand voor de Franse vluchtelingen in Vlaanderen, doordat de Zuidelijke Nederlanden bij Frankrijk werden ingelijfd; waardoor alle Franse maatregelen tegen de vluchtelingen, ook hier van kracht werden.

Pastoor-deken Blanckaert kreeg een nieuw en meer afgelegen verblijf: op 16 februari 1796 werd hij ondergebracht op de hofstede van Pieter Dalle, gehuwd met Johanna De Caluwé. Pieter Dalle woonde op de hofstede bij “De Driehoek” in het 31ste  begin van Groot-Reigersvliet; hofstede die nu bewoond wordt door André Vande Velde.

Begin 1800 bedroeg de oppervlakte van deze hoeve 60 gemeten 95 roeden. Op deze hofstede las pastoor Blanckaert dagelijks de mis op zijn kamer en hij was daar vrij rustig door de zeer afgezonderde ligging ver van de begaande wegen te midden weiden en velden tussen Oostkerke, Westkapelle en Hoeke.

Rond het begin van augustus 1796 werd echter op Moerkerke aangehouden een Franse priester, Johannes Baptiste Noël, geboren te Stegers (Estaire aan de Leie) op 20 februari 1744 en onderpastoor van Noord-Berkijn. J. B. Noël is later uit ballingschap naar zijn streek teruggekeerd. Hij werd pastoor in 1803 van Ten Walle (Motte-au-Bois bij Hazebroek) en in 1810 van Vleteren, waar hij stierf op 1 aug. 1827 in de ouderdom van 83 jaar.

Door deze aanhouding te Moerkerke opgeschrikt durfde P. O. Blanckaert gedurende drie nachten niet op zijn bed slapen, en in de nacht volgende op 21 augustus verliet hij de hofstede van Pieter Dalle. Hij vluchtte echter niet ver. De vrouw van P. Dalle had een zuster, Isabelle De Caluwé, die getrouwd was met Pieter Dickx gewezen hoofdman van Oostkerke. P. Dickx woonde op de hofstede die voordien behoord had aan het Jacobinessenklooster van Brugge, en die nu laatst bewoond werd door de familie Gerard De Bleeker-Focedey. Heden ten dage is het ons medelid Michel De Bleeker.

Pieter Dickx was ingetrouwd bij zijn schoonouders: Johannes De Caluwé had in 1764 deze hofstede van 61 G. 2  l. 65 roeden gepacht voor 81 pond groten per jaar; met ingang Sint-Bavo 1788 werd het hof in pacht genomen door Pieter Dickx voor 76 pond per jaar; begin 1800 was die hofstede aangegroeid tot een oppervlakte van 135 gemeten 2 lijnen 64 roeden.

In vogelvlucht lagen de hofstede van Pieter Dalle en deze van Pieter Dickx niet zover van elkaar. Wel lag het Oud Zwin tussen beide; maar dat was geen probleem: dicht bij de hoeve van Dalle lag een voetbrug over het Oud Zwin, een voetbrug ten dienste van de kerkewegel of voetweg die toen bestond tussen Oostkerkedorp en Westkapelledorp .

2017 01 12 163856

Het zal in de nacht volgende op 21 augustus 1796 niet zo moeilijk geweest zijn voor onze pastoor-deken om, ongetwijfeld vergezeld van Dalle of Dickx, over de brug, door de weiden en langs de Krakeelboomgaard- straat de woonst van P. Dickx te bereiken.

Daar werd pastoor Blanckaert zeer liefdevol behandeld. Hij las dagelijks mis in deze woning en voelde zich daar in het algemeen geheel gerust. Alleen moest hij zich soms verbergen als er Franse troepen op de hoeve gelogeerd werden. Van mei tot begin juli 1797 voelde hij zich zo vrij, dat hij in die periode vier maal naar Brugge ging.

Op 8 juli 1797 werden echter nieuwe verordeningen uitgevaardigd, waarbij alle Franse vluchtelingen opnieuw uit de Republiek (waarbij nu ook Vlaanderen behoorde) gebannen werden. Opnieuw overviel de schrik pastoor Blanckaert en hij besloot naar Heist te vluchten. Daar hield hij zich schuil bij pastoor Lebeke.

Joannes Franciscus Lebeke was geboren te Roeselare en was pastoor van Heist benoemd op 19 oktober 1796. Hij weigerde de eed van haat aan het koningsdom in 1797. Hiervoor opgezocht, oefende hij zijn herderlijke diensten uit in het geheim; en dit niet alleen te Heist, zoals we verder zullen zien.

Petrus Blanckaert vond bij pastoor Lebeke nog een ander ondergedoken priester, namelijk Pater Celestin ongeschoeid Carmeliet van het klooster van Sint-Laureins bij Steenvoorde (Fr.-Vl.). Op 1 augustus 1797 wilden zij samen op een vissersschuit inschepen om Vlissingen te bereiken en van daar naar Engeland te varen. De afvaart mislukte omdat pastoor Blanckaert, vóór zijn vertrek, zijn zaken wilde regelen met Pieter Dickx. Het toeval wilde dat Dickx niet opdaagde in Heist, waardoor deken Blanckaert niet kon vertrekken. Nadien weigerden de schippers in zee te gaan.

Pastoor Blanckaert en pater Celestin besloten later op 5 oktober zich naar Sluis te begeven om van daaruit naar Rotterdam te varen. Om deze reis te ondernemen kregen zij paspoorten van de “Municipalen en den Commissaris van Westkapelle”. Pieter Dalle zou de twee priesters en hun reisgoed vervoeren.

Op zijn reis van Heist naar Sluis, hield Pieter Dalle halt op zijn hoeve te Oostkerke om te eten. Vooraf geregeld of niet, hierover zijn we niet ingelicht, maar ten huize van Dalle waren ook aanwezig Pieter Dickx met zijn vrouw, alsook de heren pastoors van Oostkerke en van Damme.

De pastoors van Oostkerke en van Damme waren nu volle lotgenoten van pastoor Blanckaert en pater Celestin: op 10 september 1797 was in het kanton Damme, waarbij ook Oostkerke behoorde, de wet afgekondigd waarbij de priesters de eed van haat aan het Koningsdom en van trouw aan de Republiek moesten afleggen. Op 7 oktober was er nog geen enkel beëdigd priester in het kanton Damme. Dat er bij Pieter Dalle over de zeer gevaarlijke toestand voor de priesters druk zal gesproken zijn, lijdt wel geen twijfel.

Wegens het zeer grote gevaar om zich op zijn ouderdom opnieuw op reis te begeven, zonder te weten wat hem te wachten stond, werd besloten dat pastoor Blanckaert en pater Celestin samen bij Pieter Dalle zouden blijven, waar zij de voutekamer te hunner beschikking kregen. Zo verbleef deken P. O. Blanckaert weer op de hofstede Dalle tot op 5 januari 1798. Op die dag is hij voor de tweede keer bij Pieter Dickx gaan wonen, maar in zijn dagboek geeft hij geen reden op. Pater Celestin bleef bij Dalle, maar voor hoelang is ons ook niet bekend.

Intussen zochten de Fransen langs alle kanten naar de niet beëdigde priesters. Uit schrik verliet pastoor Blanckaert op 5 februari 1798 de hoeve van Pieter Dickx om zich naar Brugge te begeven ten huize van Pieter Derycker, baas-timmerman wonende langs de Steenhouwersdijk. Wij weten niet hoe pastoor Blanckaert juist bij deze heer Derycker is terecht gekomen.

Deken Pieter Blankaert spreekt in zijn dagboek zeer lovend en dankbaar over deze timmermansbaas voor de tien maanden die hij bij hem heeft verbleven. Uit schrik had hij er menigmaal achter een kast geslapen.

In dat huis echter werd hij ziek. Hij werd overgebracht naar het Sint-Janshospitaal alwaar hij stierf op 19 mei 1799. Pastoor Joannes De Prest van Oostkerke, die pastoor Blanckaert zoveel had geholpen, weigerde ook de eed aan de Republiek, en leefde verder ondergedoken; maar waar is tot nog toe onbekend, Na het herstel van de katholieke godsdienst bleef hij pastoor van Oostkerke tot aan zijn dood op 6 november 1814. Hij was geboren te Eeklo en was gedurende 35 jaar pastoor van Oostkerke.

Gedreven door angst en vrees en onder dwang van de plaatselijke municipale overheid, legde pastoor Van Den Bulcke van Damme de eed af voor de Franse Republiek op 11 november 1797. Hij zou het zich naderhand bitter beklagen. Gepijnigd door wroeging en gebeten door een razende hond, bezweek de ongelukkige een maand later op 13 december. Dit gegeven werd mij destijds medegedeeld door ons betreurd medelid uit Damme, Alfons De Bruyckere.

In nummer 3 van de eerste jaargang van Rond de Poldertorens werd de Geschiedenis van Westkapelle door E. H. Juliaan Opdedrinck uitgegeven. Op bladzijden 54-56 werden inlichtingen gepubliceerd over E. H. Jacobus Vincentius De Neve, pastoor van Westkapelle in 1788-1799. Zowel pastoor De Neve als zijn onderpastoor Johannes Vervisch weigerden de eed. De pastoor werd in de nacht van 10 op 11 maart 1799 aangehouden in de pastorie. De onderpastoor kon ontsnappen. Pastoor De Neve werd gedeporteerd naar Frans Guyana. Op 12 mei is hij daar met een paar anderen ontsnapt. Doch op 5 juni 1799 overleed hij te Berbice in Nederlands Guyana. Zie daarover “Rond de Poldertorens” jaargang XV p. 38-46, waar ons medelid Hubert De Schepper uit Heist, een brief mededeelt van priester Dumon die als ooggetuige de dood van pastoor De Neve vertelt.

Onderpastoor Vervisch, die voort in het geheim dienst deed te Westkapelle, werd in de loop van 1799 aangehouden en gedurende een jaar opgesloten in het gevang van Valencijn; waarna hij vrij kwam.

In dezelfde Geschiedenis van Westkapelle wordt op p. 57 vermeld dat pastoor Petrus Van Waesberghe, pastoor van Hoeke van 1787 tot 1802, ook de eed aan de Republiek weigerde. Na het Concordaat werd hij pastoor van Westkapelle en Hoeke tot hij in 1815 overleed.

Op p. 75 wordt Joannes Lebeke vermeld als pastoor van Heist van 1796 tot 1803. Ook hij weigerde de eed. Hij deed verder in het geheim dienst, niet alleen te Heist maar ook in Knokke waar hij 81 kinderen doopte, terwijl de kerk aldaar gesloten was. Ook op Oostkerke doopte hij vele kinderen.

Op p. 75 van dezelfde “Geschiedenis van Westkapelle” zegt E. H. Opdedrinck dat Adriaan Geleyns, pastoor van Ramskapelle, verdoken en van zijn kudde verwijderd leefde.

Ook de toenmalige pastoor van Knokke (hier wordt geen naam vernoemd) was verplicht geweest om zijn priesterkleed af te leggen om aan de vervolging te ontsnappen. De overlevering houdt staande dat de kerkelijke diensten de “Beloken Tijd” in het geheim gehouden werden in de grote schuur van de hofstede van Vaucelles ten zuiden van de Kalfmolen. In de Geschiedenis van Knokke door E. H. Juliaan Opdedrinck, heruitgegeven in 1968, wordt op p. 112-113 vermeld dat beide pastoors van Knokke, Carolus Coots en Petrus Spittaal, weigerden de door de Fransen opgelegde eed af te leggen.

Tot daar de ons bekende gegevens over de vervolging van de priesters in de Sint-Guthago streek gedurende de Franse Revolutie.

Wie kent er nadere inlichtingen over de pastoors van Lapscheure, Moerkerke, Koolkerke, Dudzele of Lissewege in deze periode?

Voetnoten

  1. Dit artikel is bedoeld als aanvulling bij het deel IX van de studie “De Blanckaerts” door E.H. Antoon Lowyck, en verschenen in R.d.P. jaargang. XXIII nr. 2, p. 73-78.
  2. Zie de kaart gepubliceerd in R. de P. jaargang XXIII, nr. 2, p 76.

Ondergedoken priesters in de St.-Guthagostreek gedurende de Franse Revolutie

René De Keyser

Rond de poldertorens
1981
03
101-108
Chantal Dhondt
2023-06-19 14:40:26