Lijkschouwingen op het Proostse
Gemain Vandepitte
1 In Brugge 1541
Heer ende Meester Jan Rugghenvet, chirurgijn te Brugge, was halfweg januari 1541 omstreeks elf uur in de avond uit zijn kooi gehaald en verzocht mee te gaan om een zwaargeketste man te verzorgen die in het "schuerkin" lag buiten de Gentpoort,
De chirurgijn zelf woonde op de "Nazaretteplaetse", wat nu de Garenmarkt genoemd wordt.
Wat er ook de reden was, de chirurgijn had op dat verzoek niet willen ingaan en er waren woorden gevallen en van woorden kwam het tot daden en handtastelijkheden: zodat er tenslotte drie gewonden waren en geen helende medecijnman.
Het hele zaakje zou wellicht op een sisser zijn uitgelopen ware het niet dat Jan Rugghenvet zes weken later zijn keersken uitblies. Daarmee kwamen de baljuw van St.-Donaas en zijn aanhang in aktie en ze arriveerden op de 28e van sporcle in het sterfhuis om precies na te gaan wat er met dat ruggevet aan de hand was. Dat vet bleek nog in goede staat, maar zijn hoofd bleek slagschade te vertonen en liet een flinke jaap zien op zijn hersenpan.
Ter plaatse was er een getuige die verklaarde dat dit het werk was geweest van zijn broer Hans. Deze Jakob Coucke vertelde verder dat Hans op de voormelde avond de chirurgijn had meegevraagd om een verwonde persoon te verplegen; en dat deze geweigerd had. Daarop waren ze in twist geraakt en in een gevecht, waarbij Hans nog erger gekwetst was geworden dan deze overledene.
De Meesters Joos de Brune en Stevin Cooman, chirurgijns binnen de stede van Brugge, waren door de baljuw Dhane en de kanunniken verzocht geworden om de lijkschouwing te verrichten. Daarbij bleek dat de kersepit van Rugghevet een flinke deuk had gekregen "duer de scuetele tot op de dura mater van de hersenen" een wonde waaruit ze wel een veertiental splintertjes hadden opgevist. Niettemin waren ze van mening dat, ware het slachtoffer binnen de veertien dagen verzorgd geweest zoals het moest, "by dandere chirurgienen die daer eerst overghynghen", er een hele goeie kans was dat hij dat zou overleefd hebben. Maar ze vonden ook dat Meester Rugghevet zelf schuld trof en hij zich beter had onthouden van in zijn toestand naar de taveernen te gaan en zich bezig te houden met vrouwen ("ende indien hy hem bet ghewacht ende hy diveersche taveernen ende vrauwen zichtent niet ghehandtiert ende niet henlieder gheconverseert en hadde"). Dat dit wel gebeurd was, had het slachtoffer zelf verteld tegen colleges medicijns.
Meen nu niet dat Heer ende Meester Jan Rugghevet zomaar belast en beladen met deze laatste zonden hiervandaan is gegaan. Neen, volgens zijn buurman Aernoudt de Brune vinden we hem tellig terug in het hiernamaals, want hij was erbij geweest toen men Jan de heilige sacramenten had toegediend.
2 Op Lapscheure 1541
Op de 20e maart 1541 waren de balljuw Dhane en de kanunniken Jaghere en Dounsent op Lapscheure, waar ze het stoffelijk overschot moesten schouwen van een onbekend manspersoon. Hoewel niemand juist wist wie of wat, kon men toch zeggen dat het een "Wale" was en een "godsbode".
Het lijk lag in een gracht onderaan de dijk, met het gezicht naar beneden, op het land dat Simoen Bekaert in bezit had en toebehoorde aan een vrouw uit "Caesant". Dat land lag tussen de sluis van Lapscheure en Moerkerke.
In zijn zak vond men "een buersekin" met wat kleingeld. Verder had hij nog een paar borgen bij zich en een zakje met wat brood.
Allen in het gebuurte zeiden niet te weten hoe die vreemde daar was terechtgekomen. De nacht tevoren was hij in Sluis opgemerkt geweest liggende slapend op straat voor een deure. Ze hadden de borgen zien liggen en pas daarna het lijk bemerkt.
Noten
- Godsbode: we zaten in de godsdienstoorlog. Was het een hervormer of preker?
- Borge: van Dale: borg II, eind touw of ketting dienende om het loswerken, uitschieten of verliezen van enig deel te beletten. Kan het hier gewoon om koorden gaan?
3 Op Westkapelle 1542
Op de 4de van Hooimaand 1542 bevonden zich blajuw Dhane en de kanunniken Jaghere en Pardo met de griffier Munck op hun grondgebied in Westkapelle, om er het dode lichaam van de parochie-kapelaan Gheert te schouwen. De 36-jarige Gheert was van Nazaret bij Oudenaaarde in Westkapelle beland.
Bij nazicht bleek dat hij gekwetst was in de linkerarm door een meststeek; maar dat was slechts een vleeswonde. Op dezelfde arm had hij ook een "bulslacht": we vermoeden dat dit een zwelling was als gevolg van een slag op die arm. Zijn rechterborst vertoonde echter een dodelijke steekwonde.
Jan Hardewijn, de 41-jarige waard uit de taveerne "Den Thuyn" verklaarde op eed dat de heer Gheert op zondag 2 julio, na de noen had zitten drinken op de kamer, zo heel "payselick" en tevree en dat hij omstreeks zes uur afscheid nam om huiwaarts te keren. Zonder ook maar iets te vermoeden was hij buiten de deur gestapt, waar hij tegenover een zekere Adriaen kwam te staan, een Westkapellenaar die men ook "de Snellen" noemde, die een "wulgenstok" in de hand had. Tevoren had Adriaen in de keuken zitten drinken met een gezel met bijnaam "Dulle Meenp" en die ofwel op "Scoondycke" of op "Catsant" geboren was. Beiden waren knapen (d.i. knechten) van Gille Lootins. Het leek er wel op dat Adriaen daar de kapelaan stond op te wachten om met hem twist te zoeken.
Maerten Claeis Vande Leene, oud omtrent de 56 jaar en Gregorius Roolpot plus minus 47 jaar oud, waren beide gezworen chirurgiens en stedemeesters van Brugge. Ze verklaarden het lijk te hebben onderzocht en daarbij gezien te hebben dat het lichaam was hebbende "eene bulslacht upt hooft ontrent de ooren" en een op de linkerarm. Deze arm was ook doorstoken met een mes dat echter niet door "de pype" was gegaan: het was slechts een vleeswonde die lichtelijk genezen zijn? Een messteek boven in de linkerborst was dodelijk geweest want "hy was fel duere ende diepe daeraf als van een dootwonde hy ghestorfven es".
Adriaen Janssens de Zeelandere, 48 jaar, was een heel bijzondere getuige, die verklaarde met geen van beide partijen affiniteit te hebben, noch met de overledene noch met "den twisters malfacteurs". Op eed getuigde hij verder dat hij in Heist woonde en dat daar eveneens een broer woonde van Dulle Meenp, genaamd Gheleyn de Deckere. Dulle Meenp was daar bij nachte aangekomen en smeekte zijn broer "hem het lijf te bergen". Aan getuige had hij gevraagd of hij met hem mee wilde gaan en geleiden tot boven Oostende; wat getuige gedaan had. Van hem had hij gehoord dat hij van uit de keuken van de herberg gezien had dat Adriaen twist had met de overledene. Daarop "quam hy uuten huuse daer hy zat en dranc, met eenen blooten upstekere ende ghaf daermede den overledene de dootwonde inden borst van boven stekende". Hij hield daarbij staande dat Adriaen de oorzaak van de twist en de manslag was geweest.
Noten
- Buislacht: geen verklaring gevonden, maar onloochenbaar een bloedstorting als gevolg van een slag.
- Upstekere: van Dale: verouderd, bargoens voor mes als wapen.
- Malfacteurs: kwaaddoener.
4 In Brugge 1542
Een paar dagen later, op de laatste dag van Hooimaand 1542, was baljuw Dhane in gezelschap van de kanunniken Molendino en Claeissens, opnieuw op de Nazaretteplaetse in Bruuge; nu in het huis "De Roose", om er het lijk te schouwen van Vincentyne de dochter van Gheeraert Vanden ghuust, die "twijf" was van Daneel Gillaert. Deze laatste had haar met zijn upsteker bewerkt en haar een steek toegebracht boven de linker borst "recht onder tschoerblat". Een half uur later "quam ze van levende lyfve ten doot". Ook haar rechterhand vertoonde twee of drie "schaufelinghen".
Hannekin Dossier, haar zoon uit haar eerste huwelijk met Jan Dossier, Loysekin Dossier en hun breeder Willem Vandenguuste, verder nog Gheeraert en Heindrick Vandenguust de broers van Vincentyne, en nog veel andere vrienden en maghen beschuldigden Daneel Gillaert van deze misdaad, Ze vroegen tevens de toelating aan de baljuw en de kanunniken om hen toe te laten het dode lichaam te begraven in gewijde aarde: waaraan werd voldaan.
Noten
- Schaufelinghen: schaafwonden.
5 Op Zuienkerke 1542
Den 9n septembre XVC XLII was anschauwen by Dhane bailliu, present omme Jaghere ende Pardo canneunicken ende de clerc, inde prochie van Zuwenkercke, tdoode lichame van Leenaert Bouts joneman onghehuwet, versleghen by eenen ghenaempt Hans vande Rye vreemde, wuenende met Gillis Vlamynck, hebbende twee wonden den eenen in de slynckeren borst ter zyde van tmameken enden den anderen in de slynckeren aerme ghegheven met een brootmes, opde toecompste vande welcke waeren ghehoort de naervolghende persoonen.
Adriaen Riem oudt XXIIIJ jaeren zeide by eede dat hy onsen Lieven Vrauwedaghe snavons zonneonderghanck zach by den kerckhove, noordt vande kercke ter zelver plaetse staende den overledene ende den factuer (dader) by elcanderen, alwaer de facteur zeide totten overledene, "wat wildy zegghen", waerop den overledene antwoorde, "dat ghy wilt", midtsdien zonder meer woorden thebben, de facteur trac uut zijn brootmes, stac naer de overledene / dat ziende de overledene nam de vlucht om hem te salverene / persisterende, den facteur liep achter den overledene hem ghevende metten zelven brootmes twee wonden , daerop hy ter aerden viel ende ghecommen es van levenden lyve ter doot.
Heindrick Ghenielara oud LIX jaeren, partye niet bestaende, zeide hoe ten voorseyde tyde, naerdien hy goeden nacht gheseyt hadde jeghens den voorseyden Lenaert, ende Lenaert jeghens hem, commende den zelven Lenaert vanden kerckhove jeghens den voorseyden Hans, dezelfde Hans vraechde tot Lenaert, soudy noch wel durven zegghen dat ghy ghezeyt hebt? Daerop Lenaert niet en antwoorde ende metten zelven zo trac die voorseyde Hans buten, zyne snydere, loopende achter Lenaert die wechliep ende wechliepbuuten tkerckhof achter 'tgars, maer den deposant en zach gheen steke gheven.
Noten
- Verslegen: gedood.
- Salverene: sauveren, redden.
- Persisteren: aandringen, aanhouden, volhouden.
- Syne snydere: zijn mes, upstekere.
Bron
- RaB, Proostdij van St.-Donaas, Reg. 1562, f° 1 tot 3.