Le cri de l’Humanité au Roi
Germain Vandepitte
De hele 18de eeuw was een steeds versnellende ren naar het stormachtige einde, resulterend in de Franse Revolutie. Het begin van een nieuwe tijd en een afrekening met het Ancien Régime. Het stelde een eind aan de feodale rechten van koning en adel met hun menselijke stoeterijen. Niet dat er in dat opzicht zoveel veranderde: mensen zijn onverbeterlijk. De bordjes werden verhangen, nieuwe bevoorrechten kwamen. Niettemin werd het aanschijn van onze wereld grondig gewijzigd.
Humanisten hadden in die eeuw de fakkel hoog en brandend gehouden. Noemen we een Montesquieu, een Voltaire, Diderot, Rousseau! Plus nog de mindere goden wier fakkel maar een vonkje was; maar ook dat was vuur. Blijven nog dezen waarvan de geesteskinderen verloren gingen.
Was "Le Cri de l'Humanite au Roi" ook zo'n werk? Zovele verlichte geesten hadden nochtans ingetekend voor een exemplaar.
Is dit werk in geen enkele bibliotheek overgebleven of ... hebben ze het nooit ontvangen?
***
Graaf en gravin de Verrière waren humanisten in hart en nieren. Wegens hun geschriften en pamfletten waren ze gedurig in strijd met de gevestigde machten. Als we hen mogen geloven, kenden ze de binnenzichten van alle gevangenissen tussen Rijsel en Parijs. De laatste stad waren ze inmiddels ontzegd geworden, plus de streek tot 50 mijlen in het rond.
Waar ze sedertdien al niet geweest waren: Keulen, Dusseldorf, Aachen, Rotterdam, Amsterdam, Den Haag, Antwerpen, Gent en Brugge ... en ga maar door! Hun laatste officiële residentie bleek toch Amsterdam te zijn. Daar hadden ze gehuurd op de eerste etage vooraan, in het pand van de heer Eygersman, gelegen in de Warmoesstraat.
Hun bezigheden bestonden al meer dan een jaar in het rondzeulen met een intekenlijst voor een boek getiteld: "Le Cri de l’Humanité au Roi", een werk dat de gravin opeiste als haar geesteskind. Of ze in Keulen en omstreken een Duitse uitgave hadden voorzien, is niet bekend. Voor onze contreien werd een Nederlandstalige uitgave in het vooruitzicht gesteld. Om kommunikatiestoornissen te voorkomen hadden ze in het Nederlands gestelde prospektussen laten drukken. Daarmee sjouwden ze in onze streek rond tot de baljuw van Ysendycke op 16 juni 1782, de eer en het genoegen had op Waterdijk de hoogedele en welgeboren graaf en gravin de Verrière persoonlijk te kunnen begroeten en te arresteren. Ondanks hun protest werden ze naar Brugge gebracht en daar in het gevang gestopt. Ze beweerden op Hollands gebied wederrechtelijk te zijn aangehouden door de baljuw van het Brugse Vrije en eisten op Hollandse bodem te worden teruggebracht. Hoe groot hun adellijke verbolgenheid ook was, het hielp hun geen zier: onze moeder "just is just" ging gewoon haar gang.
Op 18 juni werd de graaf in het gevang gehoord.
De edele heer Ignace Joseph l'Escarde, graaf van het Heilig Roomse Rijk, ridder in militaire orden, graaf van Verrière benoemd door de koning, zoals bleek uit zijn "lettres de cachet" en uit het getuigschrift verstrekt door de hertog van Sfortia. Hij was 42 jaar en te Atrecht geboren. Zijn verblijf had hij te Amsterdam en hij was op de 16de dezer op Hollands gebied te Waterdijk gearresteerd zonder daarvan ook maar de reden te kennen.
Men hield hem een in beslaggenomen prospektus voor en men vroeg hem of het werkelijk de bedoeling was dit werk te publiceren en of al hetgene op het druksel vermeld, ook waarheid was.
Verontwaardigd en gekrenkt tot in zijn kleinste adelijke vezel, bevestigde graaf Ignace dat het wel degelijk de bedoeling was. Getuige daarvoor waren de uitgegeven druksels verspreid te Keulen, Dusseldorf, ' s Hertogenbos, Rotterdam, Haarlem, den Haag, Amsterdam, Antwerpen en Gent. Verder ook "Le Journal de Linguet “nrs 65 en 72, "Le Courier de l'Europe" en "La Gazette d'Aix-la-Chapelle".
Naar aanleiding van zijn geschriften en zijn maatschappijkritiek, plus bijkomende verwikkelingen en moeilijkheden van uitgever Linguet, waren ze in 1773 te Parijs in gevangenschap geraakt. Door de werking van advokaat Huchon en de uitspraak van het Hof van het Parlement, werd de gravin ontslagen na zes weken gevangenschap. Daarna ijverde ze voor zijn vrijlating.
Op order van de koning was hij gedetineerd geweest in de gevangenissen van Bailleul (Belle), Rijsel, Cambrai, La Chapelle, Peronne, Roi, Saint-Denis en over ‘t algemeen genomen in al de gevangenissen van hier tot Parijs. Iedere maal was er een "lettre de cachet" van de koning nodig voor zijn vrijlating.
Op 20 april laatstleden waren ze hier te Brugge. De gravin had een audiëntie aangevraagd bij de bisschop, teneinde ook hem in de gelegenheid te stellen in te tekenen op haar boek. Volgens de secretaris kon dat onderhoud pas enkele dagen later plaats hebben. Elke dag opnieuw drong ze aan, hoewel de sekretaris haar vroeg dat niet te doen, daar de bisschop haar een uitgebreide audiëntie wilde toestaan en ze daarvoor toch het nodige geduld moest opbrengen.
Op de vastgestelde dag liep het weer mis. Monseigneur bleek niet veel tijd te hebben, daar hij dringend naar Brussel moest "daar de Keizer hem heel wat werk bezorgde" (1). Toch haalde hij 12 francs boven en in het bijzijn van allen had hij gezegd: "Madame je souscris, il me faut la quittance". Het ontvangstbewijs had hij in zijn kleed opgeborgen.
Mijnheer Dhollanders had de gravin bij hem thuis uitgenodigd daar hij eveneens wilde inschrijven. Ook mijnheer Simon tekende in en mijnheer Coppieters, en nadien nog heel wat heren van het magistraat van het Brugs Vrije.
De vrijdag na de 14e, liet de Bisschop via Mr Simon de gravin roepen en hij verklaarde heel verwonderd te zijn dat zijn naam op de intekenlijst voorkwam. Zij nam de aanwezige heren tot getuige dat de bisschop gezegd had, -toen hijzelf geen tijd meer had om te onderschrijven-, dat ze zijn naam maar moest inschrijven. Ze had zelfs gevraagd hoe hij tekende; waarop hij gereplikeerd had: "zet maar Felix, bisschop van Brugge".
Intussen had Mr Simon het intekenboek in handen gekregen.
Hij gaf zijn erewoord het haar terug te geven: hij wou haar enkel van dienst zijn. De volgende dag, na het diner bij Hr Pardo, kreeg ze het intekenboek inderdaad terug, maar de naam van de bisschop was geschrapt. "Dat had hij de bisschop niet kunnen beletten", zo verontschuldigde Mr Simon zich. Om haar teleurstelling wat te verzachten, had ook Mr Pardo ingetekend.
Tot zover de verklaringen van de graaf.
*********
Ook de gravin kreeg haar beurt.
Jeanne Derville, dochter van Jean 32 jaar en geboren te Parijs, echtgenote van Ignace Joseph, graaf de Verrière, laatst gehuisvest te Amsterdam in de Warmoesstraat.
Ze was gevangen genomen samen met haar man te Waterdijk op Hollands gebied door de Baljuw van Ysendycke, zonder zelfs de reden te kennen.
Ook haar werden prospektussen, intekenlijsten en kwitanties voorgelegd. Verklaarde haar insciptieboek te hebben voorgelegd aan alle magistraten van de verschillende steden. Ze bekende bij vonnis van het jaar 1773 uit Parijs en 50 mijlen er rond, te zijn gebannen. Dit omwille van verspreide vlugschriften die de minister, graaf de Saint Florentin had afgekeurd. Toen haar man gevangen zat, had ze zich beijverd om hem vrij te krijgen, zodanig zelfs dat ze zelf was opgesloten geworden in het "Fort l'Eveque" te Parijs. Daar had enkel Mr. de Linguet kans gezien haar te spreken.
Gehoorzamend aan de ban, hadden ze zich naar St.-Wiinoksbergen begeven, waar ze zich geadresseerd hadden bij de kommandant Mr de Caldegas. Doch daar liepen ze een blauwtje op. Bij order van de kommandant waren ze teruggeleid en hadden ze de gastvrijheid gekend van 24 gevangenissen, tot ze tenslotte weer in het "Fort l'Evèque" waren terechtgekomen. Na een verblijf van twee maanden en half was ze daaruit ontslagen door de minister de Saint Creux, substituut van de procureur generaal. Haar man had kans gezien uit dat gevang te ontsnappen.
De beklaagde werd gezegd dat ze op Maldegem was geweest en dat ze daar de magistraten had gevraagd in te tekenen, waarbij ze gedreigd had met de ongenade van de keizer zo dit niet gebeurde. De gravin loochende ooit dreigementen te hebben geuit; ze had hen enkel verzocht in te tekenen.
Gevraagd werd waarom ze de handtekening van de bisschop in haar boek had geplaatst. Ze antwoordde tweekoninginne-kronen te hebben gekregen als inschrijvingsgeld en ze de bisschop verzocht had dat te willen honoreren met zijn handteken, zoals alle andere vrienden van l'Humanité, waarop de bisschop gezegd had, dat het de moeite niet was. Op haar aandringen of ze zelf zijn naam mocht inschrijven, had hij toegestemd. Ze had de naam ingeschreven zoals hij voorkwam in de almanak en zoals de bisschoppen van Gent en leper gewoon waren te doen. Mijnheer Simon had haar nadien het boek gevraagd en pas teruggegeven nadat de naam van de bisschop geschrapt was. Hij had erbij gevoegd: "Ziet u wel mevrouw dat wij u onze handtekeningen laten als blijk dat u ons vertrouwen geniet".
Mevrouw de gravin, in het klooster van de Benediktinessen, Sinte-Godelieve genaamd, hier in Brugge, hebt u niet verklaard dat ge de keizer gesmeekt hebt om de kloosterorde niet op te heffen, zodat een kleine gratificatie van hunnentwege niet zou misplaatst zijn? Dit werd ten stelligste ontkend. Zij had haar werk aangeboden en van de abdis 8 hollandse guldens gekregen voor intekening.
***
Op 22e juni werd de graaf nog eens aan de tand gevoeld. Uit deze ondervraging bleek dat l'Escarde te Arras geboren was en zijn vader en grootvader chirurgen waren, gevestigd in de "Rue Baudimont à droite en allant de la ville à la cathedrale" (2).
In 1756 was hij gehuwd geweest met Philipine Huret, maar na korte tijd was het huwelijk spaak gelopen. Volgens beklaagde was zijn vrouw er met een advokaat vandoor gegaan. Destijds was er een aanvraag tot scheiding ingediend.
Vanaf 1766 Meld hij zich op te Parijs in gezelschap van Derville, waar ze goede sier maakten en er een équipage op na hielden. Wegens schulden had hij daar echter moeten de plaat poetsen. Hij loochende dat hij de dame Derville als zijn echtgenote had laten doorgaan: ze waren slechts lotgenoten in hun tegenslagen geweest, ze hadden samen in het gevang gezeten en ze zochten nu terug in het bezit te worden gesteld van de goederen die hen ontstolen waren, iets waarvoor de comtesse trouwens klacht had neergelegd.
***
Zowat een maand later verscheen de gravin terug in de Kamer. Eigenlijk werd ze nu betiteld als "le soit disant comtesse". Ze moest toegeven dat haar moeder Elisabeth Bertin heette en "qu'elle occupait à la couture femmes". Of het modeontwerpster was of kleermaakster bij Dior, is niet vermeld.
- Wat deed de gravin om haar brood te verdienen, vóór ze met l’Escarde aanpapte? Toen was ze heel bedreven in herstellen van kant
- Woonde haar moeder in 't jaar 1766 niet nabij "la Porte St-Honoré" en had een politieofficier haar niet terug naar huis gebracht? (Ze was toen 16 jaar en hokte toen bij l’Escarde)- Ja, op vraag van haar moeder had een inspekteur haar thuis gebracht, maar amper 14 dagen later was ze terug bij l’Escarde.
Op herhaald verzoek van haar moeder werd ze toen opgesloten in het korrektiehuis dat deel uitmaakte van "la Salpêtrière" (3).
Na zes weken was ze daar ontslagen geworden door de luitenant generaal van politie. Verder had ze gevangen gezeten in het fort "l’Eveque" (van 18 dec. 1776 tot 28 febr. 1777). Daarna waren zij en l’Escarde naar Holland gegaan, met name: Rotterdam, den Haag en Amsterdam. In Den Haag waren ze de stad ontzegt geworden omdat, na een jaar inschrijvingen nog geen spoor van het boek te zien was.
-Toen ze in 1766 in relatie kwam met l'Escarde, wist ze dan niet dat hij gehuwd was en gescheiden leefde van zijn vrouw? Neen, pas later was ze dat te weet gekomen.
Was ze hier te Brugge in kloosters geweest? Jawel, ze was in het klooster van Spermalie en ze had daar van de abdis een gouden Louis ontvangen. In dat klooster had ze maar één zuster gevonden die Frans sprak. Ze was ook bij de Godelieven. Daar kreeg ze acht gulden voor de inschrijving op een nederlandstalig exemplaar en ze begrijpt helemaal niet waarom en waarover die religieuzen klagen, in acht genomen dat ze heel wat moeite had om zich verstaanbaar te maken, Ze hadden immers toch een nederlandstalig prospektus gekregen, waarop alles vermeld stond.
Was l’Escarde er te Maldegem niet bij geweest? Neen; trouwens hij hoefde daar niet bij te zijn: het boek, dat was haar zaak.
Hij wachtte haar op te Philipine; van daar zouden ze samen naar Holland teruggaan om de intekenlijst te laten drukken.
In Maldegem had ze de eer te spreken met de heer burgemeester en met de griffier. Ze vond het vreemd dat die heren naderhand klacht hadden ingediend en verklaarden dat zij de heilige naam van de keizer had gebruikt en misbruikt: ze had toch enkel om inscriptie verzocht. Bovendien hadden ze geweigerd.
Verder verklaarde ze zeven onwettige kinderen te hebben gehad bij l’Escarde. Ze waren echter alien overleden. Voor het kind dat l'Escarde uit zijn huwelijk had verwekt, had ze enige tijd gezorgd, maar nadien werd het bij zijn grootvader opgekweekt in Arras.
Nader ondervraagd over haar laatste verblijf, gaf ze Amsterdam op; trouwens bij Eygersman stonden nog haar meubelen en koffers. Hij had ook nog 600 hollandse guldens van haar in handen, plus nog enkele biljetten van de "lombaard" (Berg van Barmhartigheid). Dat dit op waarheid stoelde, werd bewezen door een brief van diezelfde Eygersman van datum 27 juni, bij het dossier gevoegd.
***
Op 8 augustus werd Jeanne Derville gekonfronteerd met enkele opgeroepen getuigen: Joannes Crabben Philippus Greysteen en Pieter Lambrecht. De beschuldiging luidde: misbruik van de heilige naam van de keizer en de bedreigingen geuit in het klooster van de Godelieven en bij de overheden in Maldegem.
Dezelfde dag viel het vonnis. Beide beklaagden werden levenslang gebannen uit de landen die vielen onder het gezag van de Keizer. Alle papieren en bescheiden waarmee ze de goegemeente om de tuin hadden geleid, werden verbeurd verklaard.
Besloten werd van dit vonnis te geven aan de heer luitenant crimineel van Chatelet te Parijs, het magistraat van Arras en de heer hoofdofficier van Amsterdam, en tevens die goede heren te danken voor hunne medewerking.
De hoofdofficier van Amsterdam werd tevens vriendelijk verzocht de ouders van Marie Josephine de la Tour in te lichten dat deze laatste zou "bewaard" worden hier in het gevang te Brugge, waar ze ter hunne beschikking was. Dit om ze uit de handen van l’Escarde te houden. Deze duistere regels doen ons vermoeden dat het ging om een ongelukkig dienstmeisje dat het koppel op sleeptouw had. Het enige dat ons dwars zit is, of het gevang wel de aangewezen plaats was voor dat kind.
Op 10 augustus werd het vonnis uitgevoerd.
* * *
*
Uit het vonnis lezen we nog:
Ignace Joseph I’Escarde, zoon van Lodewijk, 42 jaar, geboren te Atrecht parochie St.-Niklaas, schrijver van beroep; en Marie Joanna d’Erville, dochter van Jan, 32 jaar, geboren te Parijs parochie St.-Martin, u beiden noemende graaf en gravin de Verrière .. ... dat het volgens recht en wet streng verboden is bij bedrog, verleiding of valsheid, het publiek te misleiden en te bedriegen en een ontuchtig leven te leiden.
... want het is gebleken dat gij Ignace ... getrouwd man, uw echtgenote verlaten hebt en vanaf 1766 u hebt opgehouden te Parijs waar ge kennis hebt gemaakt met Jeanne Derville, die wegens haar eerloos leven en slecht gedrag in het hospitaal "La Salpêtrerie" opgenomen was ... en nadien hebt samengeleefd onder de titel van graaf en gravin de Verrière, welke titel gij, d'Escarde, u hebt toegeëigend uit krachte van een diploma, van de hertog van Sfortia, welke gij zekerlijk met list en bedriegerij hebt weten af te persen en te bekomen.
... vermits gij, l'Escarde, zo binnen Atrecht als Parijs menigeen hebt bedrogen ... ... u hebt opgehouden in de provinciën van Holland waar ge met een intekenlijst en prospektussen zijt rondgegaan voor een werk "Le Cri de l'Humanite au Roi" par Madame la comtesse de Verrière, sijnde het voorwerp van hetselver werck niet alleenelick sonder grondsteen en in alle deelen verdicht, nemaer bovendien allesints schandelick ende injurieus aen de gedachtenisse van wijlent sijne majesteyt den coninck van Vranckrijck ... in welk werk gij binnen Holland vele voorname personen hebt weten te doen intekenen voor twee Franse kroonstukken en door bedriegerij hunne naam op uw boek te doen stellen om aldus ook andere personen aan te moedigen.
Na een jaar inschrijvingen hebt ge aan uw verplichtingen niet voldaan, waardoor ge voor het hof van Sgravenshage zijt gedaagd geworden in 1781 en daar veroordeeld zijt om Den Haag te verlaten. Daarbij zijt ge in de steden Gent en Brugge gekomen. Daar hebt gij, Jeanne Deville, u op 3 juni 1782 begeven naar het klooster van de gereformeerde Benediktijnen geseyt St-Godelieve ende aldaer onder menigvuldige leugens deze eenvoudige religieuzen wijsgemaakt dat ge de protektie had van zijne majesteit den keizer, dat ge u voor zijne voeten hebt geworpen om het voortbestaan van de orde af te smeken toen deze op het punt stond te worden afgeschaft. Om al die redenen bleek het wenselijk dat ze op uw werk zouden inschrijven vermits de keizer alle kloosters van die orde had gelast van u voor deze diensten een beloning te gunnen.
Op 13 juni waart ge op de prochie Maldegem en hebt aldaar prospektussen voorgesteld aan de burgemeester en de griffier en getracht hen te overhalen om in te tekenen. Andermaal hebt ge u op de protektie van zijne majesteit beroepen zeggende dat ge geautoriseerd waart "omme ten platte lande te examineeren de goede ende quaede magistraten omme daer teynden aen sijne majesteyt van alle dies rapport te doene ende wel naementlick van de gonne de welcke in uw werck geene insciptie en hadden willen doene"... ter causen waervan gij als vagebonden gerechercheert geworden sijt.
& & & & &
& &
&
Bron
- RaB, Brugse Vrije, reg. 17033, f° 162-169.
Noten en toelichting
- De hervormingen van Keizer Jozef II in de kerkelijke toestanden, brachten vanzelfsprekend veel werk bij en hoofdbrekens en nog meer ... verzet. Noemen we maar het afschaffen van vele kloosterorden, hier ook in dit stukje aan de orde.
- Familienamen: Er was betwisting. In de lijst der chirurgen van Arras kwam de naam l'Escardé voor, met accent. Beklaagde hield het mordicus bij l'Escarde, zonder accent.
Voor Derville vinden we ook d'Erville en Dherville.
- La Salpêtrière: hospitaal in Parijs. Volgens "Petit Larousse": Bâtiments du XVIIe s. par Le Vau; chapelle par Bruant.
-
- Ten einde de bedelarij en de misdadigheid te Bestrijden in Parijs, werd een Algemeen Hospitaal gebouwd, dat zijn deuren opende in 1657. Het was ontworpen om 5 a 6.000 man te herbergen. Voornamelijk armen die er vrijwillig zouden intrekken, mits er te arbeiden voor de kost. Dat werd een flop. Door systematisch razzia's te houden onder de bedelaars en ze onder te brengen in het Algemeen Hospitaal, werd de toestand in Parijs wat draaglijker. Blijkbaar was het meer een "koorektiehuis".
- Het immense komplex van La Salpêtrière geleek op een dorp. Het stond onder toezicht van het Parlement. 26 Direkteuren benoemd door de koning. Onderworpen aan éénzelfde regel, omvatte het nochtans: la maison du Refuge, des Enfants-Trouvés, La Pitié, l'Hôtel de Scipion, de lokalen van de Augustijnene en van de H Geest.
- Dit algemeen hospitaal kreeg toelagen van de staat en had zekere rechten verkregen nl. de taxe op vertoningen en spektakels en de belangrijkste in 1690: een taks op de wijn. Ook kreeg het vele legaten en schenkingen. De grootste bezienswaardigheid is de grote kerk, ontworpen naar een zeer moderne konceptie. Acht beuken, stervormig gebouwd met koor en altaar als centraal punt. Dit om mogelijk te maken dat de duizenden dagelijks en terzelfder tijd konden mishoren (naar een beschrijving uit 1963).