Het woord Glop, Globbe
Prof. J.E. De Langhe
In het bijzonder interessante, hier onlangs verschenen artikel "Wegwijs varen langs onze kusten rond 1600" van A. De Keyser (Rond de Poldertorens, jg. 27, nr. 1, 1985) komt het woord glop of globbe (algemene betekenis: smalle doorgang) ter sprake. Dit noopt mij ertoe eveneens enkele regels aan dit merkwaardig woord te wijten.
Voor zover ik weet is het woord hij ons alleen uit het kustland, speciaal uit de zeevaarttaal bekend. Ik heb het nooit gehoord uit de volksmond. Het is hetzelfde woord als het Hollands glop, het Fries gloppe (slop), het Gronings gloep (kier), het Noors glop (gat, opening) en gloppa (bergkloof), het Schots glupe (kloof, hol).
De oorspronkelijke betekenis is: een smalle opening waardoor je kruipt of sluipt. Immers glop staat tot het werkwoord gluipen (sluipen, afgeleide betekenis loeren), zoals slop staat tot sluipen (sloop, geslopen). Gluipen, thans een zwak werkwoord, was oorspronkelijk een sterk werkwoord (hyp. gloop, geglopen), dus met z.g. ablaut, klankwisseling in de stam (typisch Indogermaans verschijnsel). Gluipen en sluipen zijn trouwens nauw met elkaar verwant. Ze gaan terug op dezelfde Indogermaanse wortel, zoals ook luipen (gluipen, verraderlijk aanvallen).
Globbe is een nevenvorm, staande tot glop, zoals kobe tot kop (spinnekop), gabbe (gapende opening, wonde) tot gap, gaap (gapen), en krabbe (tros, druiventros) tot krap (bij Kiliaen).
Ik onderschrijf de mening van Alb. De Keyser dat het element lobbe in lobbeschaart (Uitkerke) eigenlijk globbe is (met wegvallen van de begin-g).
Het element glop is ook in diverse Noordnederlandse plaatsnamen aanwezig: o.a. het Groene glop en het Kapeglop op Schiermonnikoog (Moerman).
Maar of het element lobbe in de andere Westvlaamse lobbetoponiemen eveneens het voornoemde lobbe is, dit is een andere kwestie. Volgens mij zijn het totaal verschillende woorden.
De lobbe (stuk land te Koolskamp), de Lobben (stukken land te Roeselare Buiten), en wellicht het Lobbestraatken (te Bulskamp, Wulveringem en Kortemark) hebben niets te maken met ons globbe.
Een lobbe is immers evenals kwabbe "een onvaste, trillende grond" (Schönfeld). Voorbeelden in Noord-Nederland: het Lobbeland te Waterland (Noord-Holland), het Lobbeven, het Lobberige Ven, e.a. elders. Dit lobbe en ons globbe horen taalkundig niet bij elkaar.
In de namen. Lobbekens Brugge te Wijnendale, Lobbekens leen te Damme en te Kortemark, Lobbekens Stik te Westvleteren en Lobbemolen te Oostvleteren. steekt de persoonsnaam Lobbe, samentrekking van Lodebrecht (ook in de familienamen Lobbe, Lobert en Loppens). Wellicht betekent de voornoemde straatnaam Lobbestraatken: Lobbe’s straatje.
Literatuur
- Camoy: Origines des Noms de Families en Belgiques, Leuven, 1953.
- de Flou: Woordenboek der Toponymie van Westelijk Vlaanderen enz., deel IX, Brugge 1929.
- Franck-Van Wijk: Etymologisch Woordenboek der Nederlandse Taal, Den Haag, 1949.
- Kluge-Götze: Etymologisch Wörterbuch der deutschen Sprache, Berlijn, 1953.
- J. Moerman: Nederlandse Plaatsnamen, Brussel, 1956.
- M. Schönfeld: Veldnamen in Nederland, Amsterdam, 1950.