Een Winkeldivegge

Germain Vandepitte

Adriana Casterman was reeds vanaf haar geboorte een moeilijk geval en het beterde er niet op naarmate ze ouder werd.

Wij vinden haar ingeschreven onder de naam Adriana Castelmans (1), dochter van Robert en Maria Coels. Haar oudere zuster Isabelle en haar jongere broer Leo hadden als vader Robert Castermans en als moeder Maria Stelant. Het nodige register om dat op zijn pootjes te zetten, hebben we niet gevonden. Terzake is het trouwens van minder belang en we vinden in het procesbundel zelfs dat Adriana de dochter was van Hubrecht Casterman.

In haar jeugd werd ze "Belle" genoemd. En naarmate de bronnen, verschillen ook de interpretaties. Belle is het Frans voor schoon, en schoon was ze! Ze beweerde dat haar namen Adri­ana Isabella waren en dat er meestal werd gebruik gemaakt van haar tweede naam. In het proces bleek dat ze "Belle" werd genoemd om hare "lichticheyt", dus voor haar losse zeden. Gezien er geen enkele reden was om één van deze redenen te verwerpen, bleek Belle wel de aangewezen naam te zijn.

Over haar jeugdjaren weten we echter niets en ze komt ons pas in het vizier als gehuwde vrouw.

Toen ze trouwde was ze negenentwintig jaar en men zou geredelijk aannemen of veronderstellen dat haar zotte kuren voorbij waren. Niets was echter minder waar. Zelfs de geboorte van een zoontje, Philip, bracht haar niet het nodige plichtsbesef bij.

Ze was en bleef "Belle" de lellebel. Alsof dat nog niet voldoende was, had ze nog andere ondeugden en dat ondervond algauw iedereen waarmede ze in kontakt kwam, tot zijn schade en schande. Zo bont had ze het gemaakt dat ze omstreeks 1734 van haar man weg was en deze haar nadien voor geen geld van de wereld terug wou hebben, ondanks de pogingen die ze deed.

Zo was ze "in doolinghe gegaen" en had ze "van houcke te cante" gelopen. Meestal hield ze echter verblijf te Brugge.

Op een niet te bepalen datum in het jaar 1733 had ze zich te Brugge aangeboden in een winkel van weduwe Hantseele met een door haar geschreven en ondertekend briefje op de naam van Eleo­nora Triest, de vrouw van burgemeester Pardo. Daarbij werd de winkelierster verzocht twee stukken van een bruine stoffe mee te geven aan draagster van het briefje: zijzelf, Mevrouw Prado, zou wel aanlopen voor de betaling. Hogelijk vereerd met zo’n deftige "klandizie", gaf vrouwe Hantseele het gevraagde aan Adriana, die ermee vandoor ging en weduwe Hantseele liet fluiten naar haar centjes.

Dit zaakje was toch uitgekomen. Adriana had de stof gerestitueerd en had zelfs vergiffenis bekomen van de burgemeester,

Dit waarschijnlijk via diverse invloeden die de naam Van Assche (Adriane’s man) wilden zuiveren van deze blaam.

Maar ’t was verloren. In oogst 1733 kwam Adriana over de drempel van de winkel van. Aloisius Duthieu, ditmaal met een  briefje op naam van de welbekende en gerenommeerde mevrouwe Coppieters. Daarin werd de winkelierster verzocht twee stukken "chamoise"(2) mee te geven. Daar de vrouw Adriana onderzoekend en argwanend bekeek, zei deze stout en bout dat, indien ze haar niet betrouwde, ze maar haar nichtje moest meezenden.

Dit deed de achterdocht van de vrouw verzwinden en Adriana ging de winkel uit met de twee stukken chamoise, samen waard voor 5 ponden groten. Toen Mevrouwe Coppieters na een drietal dagen nog niet was komen aanlopen om te vereffenen, hield de winkelierster het niet meer uit en ze zond er haar nichtje op af “om te weten of mevrouw iemand naar haar winkel had gezonden".

De ontgoocheling was groot en baas Alois kafferde zijn vrouw terdege uit. Met een paar staaltjes van die zelfde chamoise in de hand trok hij, samen met zijn nicht, straat-in straat-uit op zoek naar Adriane en zijn chamoise. Dit laatste vond hij tenslotte in de Berg van Barmhartigheid liggen, waar het veranderd was voor de som van 10 guldens wisselgeld. Wat reste hem anders te doen, dan het goed in te lossen voor 10 gulden plus de intrest!

De chamoise was daar gebracht geworden door een pagadorye (3). Een jaar na datum dreef Adriane haar driestheid zo ver om Belle, de pagadorye uit de Steenhouwersdijk er op af te zenden om te horen of het goed al verkocht was en of er geen winst overschoot. Dat bleek niet het geval te zijn geweest, alhoewel Adri­ana het sterke vermoeden had dat Belle haar een loer had gedraaid en het geld in eigen zak had gehouden.

Het zal dan ook omtrent die tijd geweest zijn, dat ze gescheiden leefde van haar man en kennis had gemaakt (of waren het oude kennissen?) met Francois Piesens, diens vrouw en haar zuster. Volgens haar eerste verklaring zou Francois een "blauverfversknecht" zijn. Maar algauw bleek het te gaan over de koster van de Jeruzalemkerk, die woonde in de "Roostraete". Tussen hen kwam alras een samenwerkende vennootschap tot stand en wat Adriana aanbracht werd even gauw verpatst door Piesens en compagnie.

Op 25 maart 1735 had Adriana zich aangeboden bij de vrouw van Jan Floré, die langs de Lange Reie woonde. In het lang en het brede vertelde ze dat ze heel wat had moet/en zoeken om de woonste van Floré te vinden. Aan de Dampoorte had ze het opgegeven adres getoond aan een tegeldekker, maar die wist het evenmin. Nog juist had ze die vent ervan kunnen weerhouden om deze verzegelde brief open te maken, om te zien of er geen nadere tekst over de bestemmeling te vinden zou zijn. Zij had het verhoed omdat ze wist dat die brief importante dingen bevatte. Trouwens ze had die gisteren meegebracht van Lissewege vanwege haar goede verwante, vrouwe Francois Van Houtte.

Overdonderd door die woordenstroom, nam vrouwe Floré deze brief en opende die. Als eerste verrassing haalde ze daaruit een paar oorringen met diamanten bezet. De brief zelf bevatte het volgende (zie fotocopie hierbij):

" aen Monseur flore, wooende op de Langhe reye,tot brugghe gevare (4), belieft soo goedt te sin van desen persoon vif pondt groote te geven op dese oorringhen die ick gekoght hebben, ick sonde het geldt aer wel geeven hebben maer om dat ick den baes niet in wilt segghen, tes voor marianna min ouste doghter, ick sal vl:(Ulieden?) saterdagh commen spreken ende voldoen ende ' pieter doeidt (5) vrouwe light doodelick sieck onsen sluismeter vrouwe wi in sullen het geluck niet hebben van in den uytvaerdt aer te sien maer saterdagh sal ick ul: alles segghen ende versoecken van mee te commen naer Leswege hiermede bluvende ul ootmodighe dinaerresse de huisvrouwe van francois van houte uit lelwege (Liswege) den 25 "

Die mooie brief sprak vrouwe Floré wel aan. Zo'n mooie oorringen voor Marianne, wel, wel, wel. Dat ze daarmee niet zo seffens haren baas Van Houtte op het lijf kon vallen, begreep ze ook wel. Ze zou eens in het geval moeten verkeren, Floré zou nogal opgaan! Voor Marianna, wel, wel toch! Ze slofte de voutekamer op om de gevraagde vijf pond te halen voor Adriana. Hoe kon die sloor nu weten dat Treze Patou en Adriana dat bekokstoofd hadden. Treze had de tekst ontworpen en Adriane had de brief overgeschreven en ondertekend. Tenslotte waren de oorringen toch echt, die ze in haar hand had. Vijf pond groten,wel wel!

Veel minder nog wist vrouwe Floré dat Adriane die oorringen gestolen had bij Cecilia de Bestance, weduwe van de heer Dominicus Paese: aankoop en verkoop van juwelen.

Op de eerste zondag van de vasten in 1735 was Adriana naar het huis van Cecilia gegaan met een "tuytte" (een pijpenmuts) die ze had opgemaakt. Daar het in de voormiddag was, kwam Cecilia juist het huis uit om naar de kerk te gaan ; en zo bleef Adriana daar achter met Idonia, een dochter Paese. Toen er gebeld werd ging Idonia opendoen en moest daarvoor door een lange gang, zodat Adriana een poos alleen in de kamer was. Daarvan had ze geprofiteerd om een juweeldoosje te gappen uit de kast.

Ook daarover had Adriana een uitleg. Ze had die oorringen helemaal niet gestolen, maar had deze gevonden in het mandje dat Anne Marie Paese haar diezelfde avond gebracht had. In dat mandje had ze "de tuytte" ofte "coiffeure" van Cecilia teruggebracht omdat die niet naar de smaak van Cecilia was opgemaakt. In dat zelfde mandje had ze het doosje met de oorringen gevonden.

Over dat geval was er heel wat te doen geweest; bij zover dat zowel Cecilia als Adriana en vrouwe Floré uitgenodigd werden ten huize van de pastoor van St.-Jocobs (een vredesapostel?).

Terwijl Cecilia later in de Kamer van de Schepenen van Brugge beweerde dat Adriana haar bekend had "het gedaan te hebben", hield Adriana staande enkel gezegd te hebben: "ik heb ze gehad". Maar we lopen op de zaak vooruit.

Intussen had Adriana ook haar kans gewaagd bij winkelier Adriaan Van Vendel. Daar gaf ze een briefje af op naam van ' Juffrouw Andries De Wale, de blauwverwer. Ze wist er aan de haal te gaan met 12 ellen lijnwaad, 4 ½ ellen neteldoek en een lapje "geperkt" lijnwaad voor een schorte. Het was echter niet zo gemakkelijk gegaan: vrouwe Vendels had in de eerste instantie geweigerd ook maar iets mee te geven. Daarop was Adriane de winkel uitgestapt zeggende: Was Vendels thuis geweest, hij zou wel het handteken van Jow De Wale kennen.

Na korte tijd was Adriana daar teruggekeerd met een briefje in een gelijk geschrift, waarbij de winkelierster werd verzocht het gevraagde in het eerste briefje toch maar mee te geven. Bovendien, voegde Adriana er aan toe, had mevrouwe haar gezegd dat, ingeval ze het niet kreeg, ze dat goed op een ander moest gaan halen. Dat was de Vendelse te machtig geworden en ze was bezweken.

27 augustus 1735. Jacob De Loddere hield een winkel in de Eeckhoutstaat. Zoals in de vorige gevallen kwam Adriana af met een briefje, nogmaals op de naam van Vrouwe De Wale. Weer werd er naar lijnwaad gevraagd, nu met een vooraf bepaalde prijs.

Vrouwe De Loddere zei geen lijnwaad van zo’n hoge prijs te verkopen; wel had ze in haar winkel lijnwaad van 10 ½ stuivers per el. Adriana verdween voor een uurtje en was daar weer terug: Mevrouw had gezegd dat ze zich zou tevreden stellen met wat er  was. Adriana trok er vandoor met een rol van 50 à 60 ellen, dixit De Loddere. Volgens Adriana waren het iets meer dan 30 ellen geweest. Bovendien had ze als toemaatje een stuk grauw lijnwaad meegenomen van 6 stuivers de el.

Aan de Molenbrug hield juffr. Semeyn een merceriewinkel.

Op 6 September 1735 kreeg ze bezoek van Adriana die haar volgend briefje in de knuisten draaide:

"jofrouwe Jsabelle semen belief soo goedt te sin van aen desen persoon te laeten volgen op min woort derthien hellen wet linwaet om vier henden mit vif hellen blau gestriptlinwaet om schorten met drie hellen neteldoek het linwaet teghen 2 schell de hellen ende het ander op u woordt. het tes om buten te senden belief soo goedt te sin van morgen ten aght heuren te commen om min te spreken ende u te voldoen hiermede bluvende u dinaerresse fransoese bremaere huisvrouwe van J. spellebeen sepsider aen de niuwjaer brug (6)"

Zonder de minste achterdocht of twijfel werd Adriana daar voldaan.

Op een vrijdag was Treze Patou,in de winkel "onder het timmermanshuis" (7) in de Steenstraat, getuige geweest van een onderhoud tussen de winkelierster en een juffrouw De Vos over prijs, kwaliteit en hoeveelheid van lijnwaad. Juffr. De Vos had er ook gekocht om dit uit te delen aan de armen. Treze had het allemaal goed in haar oren geknoopt en samen met Adriana werd een plannetje uitgedokterd dat de volgende dag al zijn uitvoering kreeg.

De zaterdagmorgen, een drukke marktdag, trok Adriana de winkel van juffrouw Isabella Poppel en Marie Van Nevele binnen. Daar vroeg ze hoeveel lijnwaad er nog op het stuk was, waarvan juffrouw De Vos de dag tevoren gekocht had. Ze vergenoegde zich met het antwoord dat er nog zo’n 60 ellen overbleven; en ze vertrok. Een tijdje later dook ze terug op met een briefje van Jow De Vos, waarin deze nog 18 ellen vroeg van dat lijnwaad van 8 ½ stuvers per el. Zonder achterdocht werd daaraan voldaan: Adriana was ermee vandoor. Doch een uur later was ze weer in de winkel: ze moest nog 7 ellen hebben van dat lijnwaad om 2 manshemden te maken; en verder nog 7 ellen grauw lijnwaad voor een stozak en ook nog 4 ½ ellen blauw gestreept  lijnwaad. Dit alles wilde juffrouw De Vos aan de armen geven.

Belangstellend vroeg Marie Van Nevele haar of ze de maarte was van juffrouw De Vos. Neen ik, zei Adriana, ik ben de stoppighe. De carneniere kon wel naaien, maar niet stoppen; en juffr. De Vos wilde alles zo perfekt hebben. Maandag zou de juffrouw komen aanlopen om te vereffenen; en weg was ze! Die twee "devotigghen", mompelde ze in bet buitengaan (8)!

Een veertiental dagen later probeerde Adriana haar geluk bij de weduwe Jacq. Joye in de Langestraat. Ze gaf Jacoba Wallaert een briefje uit naam van Mr. De Witte, die in de Carmersstraat woonde, en gaf zich uit voor zijn dienstmaarte:

"jofrouwe sit soo goedt van dese doghter twee ofte drie monsters te geven van fransche serse ende ingelse serse van de selve daer min kindermeisen over einigen tidt geadt heeft ick sal u taghternoene commen spreken u dinaerresse tresia jonckheere buisvrouwe van antone de wette pensonaris (=stadsadvokaat) 1735"

Ook daar vertrok Adriana beladen met 10 ellen serge van 20 stuivers de el, plus een lap van zes ellen laken serge van een zelfde prijs.

En de zaak liep maar door!  

Begin november bood Adriana zich aan in de winkel van Roelant Eeckhout, zich uitgevende voor de meid van advokaat De Witte. 's Anderendaags moest Eeckhout zich aanbieden ten huize van De Witte om de maat te nemen voor een "corps de jupe" voor diens dochter die buiten de stad ging wonen. Na deze boodschap verdween ze een poosje en kwam dan terug met een briefje, zeggen­de: geef me wat daarop staat.

Eeckhout echter verstond het zo niet en replikeerde "dat hij wel zijn nichtje zou meezenden. Dat hij geen briefjes kende!" Groot gelijk zei Adriana, 'k zou het ook zo doen. Belast en beladen met het gevraagde, trok de nichte mee met Adriana. Zo voorkomend was deze laatste zelfs., dat ze de twee pond thee droeg. Aan de Carmarsbrug gekomen, herinnerde ze zich opeens dat ze nog een woordje moest zeggen tegen de "wasscherigghe".

Ze stopte de thee in de handen van de nicht en zei: Hier pak aan, ik kom er seffens aan. Gaat maar, ’t is het eerste huis trappen op voorbij de Carmerskerke; bel maar aan, ik ben er zo! De nicht trok voort, klom de stoep op en belde. In de akte van beschuldiging staat er ".. . dat sy aldaer neyt is gecommen ende noch menheere noch mevrouwe om iets hadden gezonden".

Het volgende slachtoffer was Hendrick Pulincx (9). Op 22 november kreeg vrouwe Pulincx een briefje in haar pollen gestopt op name van Mevrouw Coppieters:

"jofvrouwe pulinck sit soo goedt van dese doghter te geven twee pondt thee van de selve daer ick de preuve geproberdt hebben met derthien hellen wet linwaet van twee schellingen de helle met vif hellen neteldouck van drie schellingen de hellen en sit soo goedt van morgen te commen ten negen heuren met een steck gemolten holandts linwaet tusschen vier ende vif schellingen(10) u dinaerresse Catrina dergermon de huisvrouwe van Albertus Coppieters"

Adriana sleepte daar 19 ½ ellen lijnwaad in de wacht à 12 stuivers voor een el. Vrouw Pulincx ging de volgende dag met een hart gelijk een koekebrood naar de Coppieters. Eilacie...

Toen baas Pulincx dat van zijn vrouw hoorde vloekte hij hartgrondig "zo'n gète gezet worden!". Samen met zijn winkeldochter die Adriana meende te kennen, ging hij op stad door de stad. Op de 24e werden zijn nasporingen met sukses bekroond: hij vond Adriana in een herberg, eertijds genoemd "Het Oude Catspel" (11), Daar bekende ze het goed bij Pulincx te hebben afgehaald en gaf er nog 13 ellen van terug, die gaaf gebleven waren. De neteldoek was intussen door Treze Patou verkocht aan een winkelier Patou. Er moest daar een vergelijk gemaakt worden, want van dat geld hadden ze waren gekocht.

Op hetzelfde briefje dat ze Pulincx gegeven had, moest Adri­ana eigenhandig bijschrijven:

"ick onderschreven kenne aldit voorschreven min heygen geschrefte te sin in teecken der waarheidt hebbe dit ondertekent  met min gewonelick anteecken brugghe den 24 novembre 1735

Adriana Casterman"

"Ons present Philippas Simon en Jan Arts", zo tekenden de getuigen; terwijl Hendrick Pulincx ook signeerde.

Bij de winkelier Patoe werd dan volgend briefje opgemaakt: "Op 23e 9'bre 1735 smorghens ten 10 hueren ten huyse van Patou vercocht door Therese Patou 14 ellen nitteldouck tot 13-gstuivers d’elle van welck gelt Adriana Casterman tot 13 schell. wisselgelt heeft geprofiteert waer mede deselve Adriana gecocht heeft het naervolgende:

tot 8 groot snuyf

0.0.8

tot 2 groote touback

0.0.2

spoeren (12)

0.1.0

5 aspen wit gaeren (13) en een dobbel

0.0.4

een paer roo coussen

0.1.10

een paer kinder coussen

0.0.9 1/2

 

0.4.9 1/2

betaelt lappen schoen

0.1.2

en voorder de theer betaelt   --- nihil             —

In marge staat verder: "vergeten doch waer een roo neusdouck tot 3 schell. ourant".Door Adriana werd bijgaand ondersehrift gevoegd: "ick onaerschreven declareren al het gone voorschreven van min waeraghtigh kennesse te sin welcke 14 ellen niteldouck sinde be mej onderschreven ge aelt van de huisvrouwe van henderick pulinz actom desen 24 novembre 1735" Ons present (de getuigen) Jan Arts en Catharina Diericxen.

Wie denkt dat bovenstaande tegenslagen Adriana zouden weerhouden hebben verdere pogingen te doen, is verkeerd!

In de winkel van Adriaen Dubois, in het Genthof, deed ze een nieuwe proef. Ze gaf zich daar uit voor de meid van mevrouw Coppieters en vroeg uit haar naam een preuvo van een goede thee; en dat gaf Aldegonde Vermeire haar. Omstreeks het middaguur was ze daar terug, zeggende dat de thee mevrouw wel aanstond en ze er twee pond van wou hebben. Vrouwe Dubois, verheugd om een nobele kliente terwille te zijn, haastte zich om aan die vraag te voldoen; temeer daar ze, volgens Adriana de volgende morgen nog twee pond mocht leveren en eveneens een stuk van het beste lijnwaad mocht meenemen.

Tenslotte vinden we Adriana begin 1736 terug op Oostkamp.

Op Vastenavond had ze zich voor een paar dagen verhuurd à 3 stuivers daags, om te gaan naaien bij vrouwe Ceulenaere. Deze paar dagen waren uitgelengd tot een paar weken. Niet dat ze daar aldoor aan het werk was geweest, neen, ze was ook op andere plaatsen geweest: bij voorbeeld in de herberg te Steenbrugge bij schepen Meuleman, en noem maar op.

Het waren tenslotte als twee vriendinnen die afscheid namen, tot ... een paar dagen later Catherina De Deyne bemerkte dat Adriana er vandoor was met een gouden trouwring. Enkele dagen tevoren had ze Adriana de sleutel van haar rebbank toevertrouwd om lijnwaad uit te halen; en deze gelegenheid had ze niet onbenut gelaten. Als gevolg van de neergelegde klacht werd Adri­ana op Oostkamp aangehouden op beschuldiging van diefstal van deze ring.

Daarover had ze haar versie klaar en ze beweerde dat, toen het op betalen aankwam, de vrouwe Ceulenaere over geen voldoende kontanten beschikte. Deze ring had ze dan maar meegenomen als onderpand. Toen er acht dagen verstreken zonder dat ze het geld zag, heeft ze die ring dan verkocht in "De Papegaay" voor de som van 27 schellingen groten. Van dat geld had ze inmiddels 10 schellingen uitgegeven en ze had het restant in haar zak toen ze werd aangehouden.

Meteen startte er een grootscheeps onderzoek.

In de Kamer werd haar verweten dat ze een doortrapte deugniete was, zoals het onderzoek had uitgewezen. Dat ze de naam van deftige en respectabele mensen misbruikte en op hunne naam in verschillende winkels goederen haalde. Wat deed ze met die goederen en hoe was ze daartoe gekomen?

Adriana diste toen op dat ze weg was van haar man die or­ganist was in Lissewege. Een drietal jaren was ze bij hem gebleven, maar had hem dan verlaten "omdat haeren man met haer niet en wilde gaen". Op Sinksenavond laatst had ze zich thuis aangeboden, maar zoals verscheidene keren voordien had haar man haar niet meer aanvaard.

Ten huize van Piesens had ze dan verkeerd en deze had gezegd dat ze moest goederen afhalen op andermans naam. Deze slechte raad had ze toen gevolgd. Deze Piesens was de koster van de Jeruzalemkerk en woonde in de Roostraete. Piesens vrouw en Threze hadden de briefjes vorengeschreven. Zijzelf schreef ze dan over en ondertekende die. De meeste goederen verkochten ze en bovendien hadden ze het meeste geld ervan opgestreken.

Toen haar gevraagd werd waar de Piesens naartoe waren, zei ze, dat ze reeds een zestal maanden de stad ontruimd hadden, wegens een historie met "saey". Nochtans was ze vrouw Piesens voor enkele maanden nog tegengekomen in de Langestrate en ze had­den mekaar gesproken.

In de Kamer werd ze gekonfronteerd met enkele van haar slachtoffers. Tenslotte werd het vonnis uitgesproken op 25 mei 1736: Adriana moest op het schavot worden gebracht, met een bast om de hals; aldaar gegeseld worden ten bloede; nadien gebrandmerkt met het ijzer van de stad Brugge en daarna voor 25 jaar verbannen uit de provincie Vlaanderen, met verbod er gedurende die tijd binnen te komen op straffe van de galg.

****

Dionisius Van Assche, die met haar te Brugge op St.-Anna gehuwd was op 5.5.1732, bleef achter met een zoontje. In 1739 woonde hij te Lissewege bij de weduwe Anna Tanghe. Deze hield er zowat een kosthuis op na. In de bevolkingstelling van 1748, wordt hij vermeld als schoolmeester.

****

Bron

  • Rab, Brugse Vrije, Reg. 17018 f° 132-163; plus enkele losse briefjes.

Noten

  1. Burgerstand Brugge, P.R. index jaar 1701.
  2. Chamoise: van Dale, chamois fr: I. gemskleurig, geel. II. soepel leder van geite of hertevel.
  3. Pagadorye: De Bo, pagadooris, pagadoorije, pagadoorige. Bezondere persoon die, naar ' t voorbeeld van de Berg van Bermertigheid geld in lening geeft voor een effect dat hij tot pand ontvangt.
    Hier: een tussenpersoon die zich met het verpanden en lossen van panden belast in naam van mensen die zich niet kenbaar wilden maken.
  4. Gevare: verklaring van dit woord niet gevonden. Wei bij Verwijs en Verdam: gevaerde: tochtgenoot, reisgezel; gevarenis: gebeurtenis, ontmoeting, geval.
    Hier waarschijnlijk verwant met "gevaerde" als goede kennis, vriend; misschien zelfs "verwante".
  5. Pieter Doeidt: familienaam Dhoed(t).
  6. Sepsieder aen de niuwe jaer brug: sepsieder = zeepzieder.
    Nieuwjaarsbrug: identisch met St.-Jansbrug over het Kranereitje nabij de Poortersloge (nu Jan van Eyckplein).
  7. Winkel onder het Timmermandhuis: Het gildehuis van de timmerlieden. Om de kosten van het onderhoud te drukken, werden de gildehuizen meestal verpacht en hield het gild enkel een paar kamers of een zaal voor zich om hun bijeenkomsten te houden. Hier blijken ze de hele beneden verpacht te hebben. Het Timmermanshuis staat op de hoek Steenstraat-Zil= verstraat (nu mooi gerestaureerd).
  8. Devotigghen: devote, godvruchtige vrouwen, Hier "kwezels" bedoeld.
  9. Hendrik Pulinx: Na enig aarzelen nemen we toch aan dat het hier om onze Brugse kunstenaar gaat. Ondanks zijn artistieke bedrijvigheid had hij ook een wijnen stoffenhandel, die hij bedreef in het huis "Den Keersenboom" in de St.-Amandstraat, dit sedert 1735. Zoals uit de tekst blijkt, kreeg hij eind november van dit jaar de "klandizie" van mooie Belle.
    Pulinx verkocht deze handelszaak in 1750 en stichtte, samen met zijn zoon, een "manufactuur" van gleiwerk, gelegen aan de zuidkant van de Wijngaardplaats nabij het Minnewater. Wegens de slechte zaken en onenigheid met zijn zoon, ging deze zaak op de fles in het jaar 1762.
    Geboren te Brugge op 1 april 1698 als zoon van de schrijnwerker Aemout, overleed hij in zijn geboortestad op 17/2/ 1781, oud,blind en door zijn zoon als geestesziek bestempeld. Enkele voorname werken: Preekstoel van Watervliet, preekst. van Veurne (SvWalburgis), preekstoel H.-Bloed Brugge, kommuniebank Waarschoot,marmeren grafmon. familie Anchemant in St.-G-illis Brugge, wit marmeren altaat in kapel Landhuis v h Vrije (nu in Hi-Bloedkapel, marmern praalgraf bisschop van Susteren nu in St.-Salvators, marmeren praafgraf bisschop de Castillon in St.-Salvators.
    Archtektuurwerk: herbouw van zijn huis"In den Keerseboom", de kerk van her Engels Klooster, de brug over het Minnewa­ter, het Engels Wezenhuis (nu Lyseum) Spiegelrei, Bogaerdeschool (nu Akademie) Ste-Katelijnestraat. Gleiwerk: schouwbekleding uit Predikherenklooster (nu Gruuthuuse Museum), twee schouwbekledingen St.-Kristofferhoeve in Damme, uit catalogus Stad Brugge 1955 , Drie Vlaamse Meesters van de XVIIIe Eeuw: Garemijn, Pulinx, Pepers.)
  10. Gemolten lijnwaad: gemoltoneerd = na het weven machinaal ruwen.
  11. Het Oude Catspel: Het Oude Kaatsspel.
  12. Vijf aspen wit gaeren: aspen = haspels, strengen garen.

Genealogische Sprokkelingen

Casterman Adriana, 0Brugge 12/10/1701 fa Robert en Maria Coels    

Casterman Isabella 0Brugge 31/07/1699 fa en Maria Stelant

Casterman Leo 0Brugge 2/04/1705 fa en Maria Stelant

Van Assche Dionisius x Casterman Adriana, Brugge St.-Anna 16/1/1732; getuigen Leopoldo Dasterman en Francisco Scherelaeken.

Kind: Philippus + Lissewege 6/9/1742

****

Van Assche Dionisius xx Meyers Ros, Lissewege 5/5/1743

Kinderen:

a/ Michel ° Liss. 30/11/1744  + Liss. 03/02/1745

b/ Theresia Isab. ° Liss. 26/06/1746  + Liss. 08/09/1746

c/ Francois Dion, ° Liss. 22/05/1752 

d/ Marcus ° Liss. 26/10/1753

e/ Joannes Bapt. ° Liss. 11/08/1756  + Liss. Liss. 26/05/1780

****

Van Assche Dionisius + Liss. 22/3/1747 (echtg. Rosa Meyers).

Meyers Rosa + Liss. 13/3/1796 (echtg. Dion. Van Assche)

****

Van Assche Marcus (d) x Vandepitte Joanna Liss. 5/5/1778.

Kinderen:

1/ Dionisius 0 Liss. 23/04/1792

2/ Petrus 0 Liss. 20/11/1795

****

22.3.1757 sepultus est in ecclesia Dionisius Van Assche maritus
Rosa Meyers obeit 20 hujus aetatis 49 annorum officio suma.

****

Op 11.8.1756 gedoopt (sub conditione) ten huize, door Judoca Pyckavet, Joannes Baptist, wettige zoon van Dionisius Van Assche gedoopt in de St.-Servatiuskerk van Schaarbeek en van Rosa Meyers gedoopt in de kerk van Lissewege 35 jaar.

Natus pridie hora 2. nocturna

Peter: Joannes Wtterwulghe.

Meter: Joanna Wtterwulghe.

Burgemeester Prado Ignace Jozef : 1759-1789, zoon van Jozef-Jan en Marie-Louise de Gross, gehuwd met Eleonora Jacqueline Triest (+ 1772).

2021 03 22 142545

Een winkeldievegge

Germain Vandepitte

Rond de poldertorens
1985
02
045-058
Charlotte Bogaert
2023-06-19 14:40:26