Lenen te Moerkerke
Daniel Verstraete
Het opsommen en situeren van de verschillende lenen op Moerkerke, kan ons een beeld helpen vormen van de feodale toestand op dat dorp. De leenboeken van de Burg van Brugge zijn hiervoor de beste bron (1). Zij leren ons de toestand kennen in de 15e, 16e en 17e eeuw.
De heerlijkheid Middelburg
De zuidelijke helft van Moerkerke werd in beslag genomen door de heerlijkheid Middelburg (2). Op dat grondgebied lagen een twintigtal lenen die afhingen van het hof van Middelburg. De wethouders van die heerlijkheid oefenden hier dus ook hun gezag uit. Dit gaf aanleiding tot ruzies, vooral tot betwistingen in verband met de grens van Middelburg. De Noord-Bruggeweg (nu Legeweg en Middelburgse Steenweg genaamd) was, in grote mate, de scheidingslijn tussen de twee heerlijkheden.
Het grondgebied van Middelburg reikte, aan de westkant van Moerkerke, wel een beetje over die weg en zelfs nog over de Lieve, maar ten zuid-oosten van het centrum van Moerkerke was er dan een strook grond die niet bij Middelburg behoorde alhoewel zij ten zuiden van de Noord-Bruggeweg lag (3).
Daar was het akkerland niet belast met renten die men de Brieven van Aartrijke noemde. Het grondgebied van Middelburg, is zoals bekend, uit die Brieven ontstaan(4).. De strook grond waar die renten niet moesten betaald worden lag dan ook op Moerkerke. Zij paalde met de westkant aan de Hunebeek (een beetje ten oosten van het kasteel Altena), met de oostkant aan de Engelse Straat (nu Leestjesstraat genaamd), met de zuidkant aan de Spuversgracht (die een eindje ten noorden van de Brieversweg ligt) en met de noordkant aan de Middelen Bruggeweg (nu Weststraat en Kleverstraat genaamd). Einde 15de eeuw beweerden de wethouders van het Vrije en van Moerkerke dat die strook zich ook noordwaarts tot aan de Lieve uitstrekte, dat dus de omgeving van Moerkerkebrug ook op Moerkerke lag (5). Er werd daar een proces voor gevoerd en de bewoners van Moerkerkebrug en omgeving moesten komen zeggen of ze al dan niet betaalden in de Brieven van Aartrijke. De schepenen van het Vrije en de wethouders van Moerkerke werden in het gelijk gesteld maar la' ter waren er nog moeilijkheden en alleen de strook grond ten zuiden van de Middelen Bruggeweg (Weststraat en Kleverstraat) bleef grondgebied van Moerkerke.
De heerlijkheid Moerkerke
De heerlijkheid Moerkerke was op dat dorp van minder belang dan de heerlijkheid Middelburg. Het kasteel ligt wel dichtbij de kerk en de heren van Moerkerke hadden de supervisie op het beheer van die kerk en van de armendis. Dat kan ons doen vermoeden dat zij ook betrokken geweest zijn bij de bouw van de kerk. Maar soms was er ruzie tussen de geestelijkheid en de feodale heer. Dit was zo het geval in 1498, tussen Jan de Langhe, onderpastoor van Moerkerke, en Karel van Praet, schildknaap die met zijn moeder op het kasteel woonde. De ruzie stond in verband met de inkomsten van de kerk. Onderpastoor en heer hadden recht op de helft van de offeranden die vrouwen meebrachten toen ze hun kerkgang deden. De onderpastoor hield echter niets voor zich. Er werd daar zelfs voor gevochten in een herberg waar die onderpastoor dikwijls zat te drinken. De zaak kwam voor het geestelijk hof te Brugge en de onderpastoor werd voor een tijdje te Doornik in de gevangenis gestopt. Later kwam hij vrij, werd in zijn eer hersteld en werd zelfs pastoor te Moerkerke (5). Dit bewijst dat de heer van Moerkerke niet te machtig was. Een grote feodale heer zou zo een geestelijke niet meer geduld hebben.
De heren van Moerkerke hadden het recht een amman aan te stellen. Die had wel rechtsbevoegdheid in verband met grondaangelegenheden. Dat ambt hadden de heren van Moerkerke moeten afkopen van Middelburg want het behoorde oorspronkelijk bij de brieven van Aartrijke. Daarbij kregen zij ook het waasschoutetedom, dat was de rechtsbevoegdheid over de waterlopen en de visserij. Een vierschaar en een schepenbank bezaten die heren echter niet, het Brugse Vrije besliste daarover.
De heren van Moerkerke hadden dan nog het recht toezicht uit te oefenen op het bestuur van de wateringen (Zuid-en-Noord-over de Lieve en de watering van Lapscheure). Veel andere rechten bezaten die heren niet.
Hun eigendom was slechts een goede honderd gemet groot. In 1430 verkocht hertog Filips de Stoute het Hof van Vake (ten noorden van Maldegem) voor 3000 pond aan Lodewijk van Moerkerke De hertog had geld nodig om Compiègne te belegeren en om de Luikenaars te weerstaan toen die de streek van Namen verbrandden. Vaka was 95 gemet groot en er hingen daar 62 onderlenen van af gelegen op Aardenburg en op Maldegem. Voordien was Moerkerke een leen van Vake maar nu zou dat samen de heerlijkheid Moerkerke vormen. Filips had Vake geërfd van Joos de Haze, zoon van Lodewijk de Haze die een bastaardzoon was van Lodewijk van Male. Joos was priester en ook bastaardzoon. Bastaardgoederen kwamen steeds terug naar de vorst (6). Vake werd echter spoedig gekocht door Pieter Bladelin en werd dus terug afgespleten van Moerkerke.
Zo bleef die heerlijkheid nog 109 gemet groot met 500 gemet in achterlenen en met de visserij die vroeger privaat bezit was maar in 1430 door Lodewijk van Moerkerke aan de hertog van Bourgondië werd verkocht. Die maakte er een leen van en gaf het terug aan diezelfde Lodewijk.
Het kasteel van Moerkerke met de grond er rond waren 18 gemet 136 rosn groot. Die oppervlakte lag tussen de Vissersstraat aan de westkant, de Middelburgse Steenweg (vroeger Noord-Bruggeweg genaamd) aan de zuidkant, de Dreef aan de oostkant en de Kasteelstraat aan de noordkant. Die Kasteelstraat bestond vroeger niet. Het domein reikte tot aan het kerkhof. Door dat kerkhof liep wei een kerkweg die verder oostwaarst op sommige plaatsen met de hedendaagse Kasteelstraat samenviel. Bij dat domein hoorde ook nog de herberg Het Schuttershof die aan de oostkant van de dreef en aan de zuidkant van de Kasteelstraat stond (7).
Er hoorde daar aanvankelijk een tarwe en haverrente bij, bezet op veel gemeten grond, maar die werd al vroeg afgekocht door Pieter Bladelin , heer van Middelburg.
Een eindje westwaarts van de kerk, op het einde van de Oude Pastorijstraat, lagen nog vier gemeten grond, aan de oostkant van de mooie hoeve die eerst Rood Huis en daarna Blauw Huis werd genoemd en die nu nog een andere naam draagt. En verder noordwaarts lagen nog enkele gemeten die bij het domein of foncier van Moerkerke behoorden. Dit was ook het geval met 40 gemet land, een heel eind oost van de kerk, bij de Rozenweg (nu de Steenovenstraat genaamd). Wij zitten nu reeds over de vaarten, tussen de Damweg en de Hoornstraat.
Reeds in de 16de eeuw wordt daar een tegelrij vermeld op de 40 gemet land.
Ook een tegeloven wordt vermeld, aan de noordkant van de Hoornstraat en aan de zuidkant van de Kerstie (een kerkweg van de Hoornstraat naar de kerk, maar die nu gedempt is). Die tegeloven moeten wij c. r situeren bij de derde hoeve die wij zien, links van de weg even voorbij de brug over de 19e -eeuwse vaarten. Ten oosten van die tegeloven lagen nog eens 12 gemet land die bij het bezit van de heerlijkheid Moerkerke behoorden en een beetje overal verspreid lagen en nog wel enkele stukjes zodat dit alles samen 113 gemet vormde. Dit cijfer veranderde wel in de loop van de jaren want de heren van Moerkerke trachtten hun bezit uit te breiden. Zo verwierven zij, in 1546, het huis Rijkenburg bij de Koningsbrug te Brugge (misschien te vereenzelvigen met het meisjeslyceum van heden). Vroeger behoorde dit huis, eigenlijk een hotel, tot de heerlijkheid Praat. In 1577 werd het een afzonderlijk leen. Natuurlijk kochten of verkochten die heren ook allodiale gronden, b.v. te Houtinkwerve bij Stagaerts molen (8). Maar behandelen wij alleen de feodale gronden op Moerkerke.
De achterlenen (ook manschappen genoemd) lagen zo wat over gans Moerkerke verspreid. Het waren soms kleine stukjes land waaraan een kleine feodale verplichting verbonden was. De heren van Moerkerke bezaten den nog het recht om vijf jongens aan te duiden voor de Bogaardenschool en twee meisjes voor de arme meisjesschool in de Ezelstraat te Brugge. Zij hadden daar zelf een stichting opgericht. In de grachten ten noord-westen en ten noorden van de heerlijkheid werd wis gekweekt en de opbrengst daarvan was dan ook voor hen. Zij bezaten ook het recht om zwanen te houden en dat deden zij in een gracht ten noorden van de kerk. Zij noemden dat hun zwanerij.
Veel macht bezaten de heren niet. Wij hebben reeds verteld dat Moerkerke oorspronkelijk een leen was van Vake en slechts in 1430 een leidende functie kreeg. Wij hebben ook geschreven dat die heren een amman mochten aanstellen maar dat zij dat recht van Pieter Bladelin hadden afgekocht. Hij mocht alleen optreden in verband met grondtransacties en inspectie van wegen. Het woord amman komt van ambachtsman. Een ambacht was een territoriale indeling in verband met financiële aangelegenheden, aankoop en verkoop van grond, betaling van renten, toezicht op wegen en waterlopen. Het ammanschap of de ammanie van Moerkerke behoorde oorspronkelijk bij de Brieven van Aartrijke, samen met de ammanie van Aardenburg en de ammanie van Heile. De ambten strekten zich uit over de wateringen van Noord en Zuid-over de Lieve (voor wat Moerkerke betreft), over de watering van Beoosterede voor wat Aardenburg betreft en over de watering van Bewesterede voor wat Heile betreft (9). De ammanie van Moerkerke omvatte ook het waasschoutetedoram, dat wil zeggen het toezicht op de waterlopen, de visserij en de zwanerij. De heer van Moerkerke kon ook nog een baljuw aanstellen wanneer leenmannen van het hof samengeroepen werden voor het verkopen of erven van lenen van dat hof.
De leenboeken van de Burg van Brugge vermelden Lodewijk van Moerkerke als heer, Vranke van Moerkerke (soms ook Praat genaamd), Karel van Praat, Jozijne en Anna van Praat, Cornelis van Praat en Maximiliaan van Praat. Deze laatste moest wegens schulden de heerlijkheid verkopen in 1537. Er wordt reeds een Lodewijk van Moerkerke vermeld in 1273 (10). In de O.L.Vrouwkerk te Aardenburg was er een kapel van Moerkerke achter het koor. Daar lag een Lodewijk van Moerkerke begraven die in 1400 stierf (11). Er bestaat dus reeds sedert lang een huis van Moerkerke maar hoe en wanneer dit versmolten is met het huis van Praat is nog niet duidelijk. Arthur Verhoustraete schrijft dat een Lodewijk van Moerkerke, als verwante van het huis van Praat, rond het einde van de 14e eeuw, het domein van Praat erfde en zo zijn naam veranderde (12).
Het leen van Opschote
Ten oosten van het kerkhof van Moerkerke en ten oosten van andere eigendommen, lag een leen van de Burg van Brugge, 24 gemet groot, in 1430 in bezit van Celie, dochter van Lodewijk van Moerkerke. Het kwam veel later aan Jan de Corteville en het werd, rond 1530 gekocht door Lodewijk van Vlaanderen, heer van Praat. Die was gehuwd met Jozijne van Praat, dochter van Karel, heer van Moerkerke. Het werd geërfd door haar zuster Anna in 1548, na haar dood kwam het aan Cornelis van Praat en in 1576 aan Maximiliaan van Praat. Deze laatste moest het wegens schuld verkopen. Het bleef dus tamelijk lang in het bezit van de heren van Moerkerke. De oudste leenboeken van de Burg van Brugge zeggen er niet veel maar het leenboek van 1683 vermeldt daar een nederhof, huizen en bomen. De wal waar het opperhuis op stond, met de grachten er rond, besloeg een oppervlakte van 50 roen, was domaniaalk bezit en niet in het leen begrepen. De ommeloper van de watering Noord-over-de-Lieve leert ons dat er een huisje op die 50 roen stond en dat de kerk van Moerkerke er' elgenaar van was. Die 24 gemet worden hier "het hof met leen van Uschoote" genoemd of kortweg "het Leen". Er hing een onderleen van 400 roen van af. De naam Opschote wordt niet dikwijls vermeld. Wij vonden hem nog eens in een renteboek van de St.-Baafsabdij te Gent. Het gaat daar over reepschuld, dat wil zeggen een rente die op smalle stroken grond woog. Zo een smalle strook of reep, slechts 23 roen breed, reikte van de Damweg tot aan "den leen van Upschoote" (13). Ook bij de verkoop van Moerkerke, in 1609, wordt Opschote nog eens vermeld (14). Te Oedelem bestaat ook een Opschote maar verwantschap tussen beide lenen vond ik niet.
Die verkoop van Moerkerke was een dramatisch geval. Maximiliaan van Praat had er 4000 gulden voor gekregen van Clement de Castille in 1587. Deze laatste verkocht zijn bezit in 1609 aan François Bogaert en hij kreeg er 9400 gulden voor met daarbij nog 600 gulden voor een gouden halssnoer voor zijn vrouw, Marie de la Puebla en 50 gulden drinkgeld voor de kamermeid. Hij was daarbij nog ontlast van een rente van 12 pond groten die Cornelis van Praat destijds op zijn goed genomen had ten. voordele van Jan Lauwers. Hij kreeg ook nog 8000 gulden van de aartshertog voor verkoop van bomen op zijn eigendom. Die bomen moesten dienen voor de verdediging van Damme. Castille had die 8000 gulden reeds vroeger gekregen en toen Maximilian van Praat dat vernam eiste hij een deel van dat geld omdat men in de verkoopakte niet over bomen gesproken had. Hij kreeg echter niets. Hij mocht zich reeds gelukkig achten omdat zijn schulden, die veel jaren verachterd waren, nu toch verkocht waren (15).
Een leen van 57 gemet
Het grootste gedeelte van dit leen lag ten noorden van de Damweg en noordwaarts van de 40 gemet die bij het hof van Moerkerke behoorden en die bij de Tegelrij lagen (zoals hierboven vermeld). Een hoeve met 22 gemet land was het voornaamste deel van dat leen. Zij stond aan de noordkant van de Damweg en is nu nog een groot hot met het huisnummer 9. Daar dichtbij lagen dan andere stukken land die, samen met de 14 gemet aan de oostzijde van Abboutsweg (nu Waterpolder genaamd) en met 8 gemet in de Maldegemse Polder, de 57 gemet vormden. Die 8 gemet in de Maldegemse Polder omvatten ook de wal of drinkput die op de stafkaarten als Moerkerke Put wordt aangeduid.
Van dit leen hingen 28 onderlenen af. Eén er van was Raapgoed, 10 gemet groot en "huis van plaisance" genaamd. Dit leen paalde met de zuidzijde aan de Middelen Bruggeweg(nu Kleverstraat genaamd en vroeger soms ook Duneweg), met de oostzijde aan de Engelse straat (nu Leestjesstraat genaamd) en met de noordzijde aan de watergang naast de barm van de Gentse Leie. De zuidzijde van Raapsgoed lag niet ver van een ander onderleen, 40 gemet groot net een hoeve aan de westkant van de Engelse Straat. Ook het Rijmansbos, op de grens van Moerkerke, Sijsele en Maldegem, was een onderleen. Het was elf gemet groot. Sommige onderlenen hadden als verplichting ieder jaar een paar schaapsleren handschoenen te leveren, andere moesten een schacht en ijzer van een Ians geven, bijvoorbeeld Rapsgoed dat "een widauw glavieschacht met een gebrand ijzer" moest leveren wanneer de heer van het hoofdleen op oorlogspad moest gaan met de graaf van Vlaanderen. De eigenaar van het hoofdleen had als plicht de prins te dienen wanneer die zijn leenmannen nodig had binnen Vlaanderen.
Kalkaartsleen
Dit leen van de Burg van Brugge lag bij de grens van Vive-Kapelle, aan de noordkant van de Middelen Bruggeweg (daar nu Weststraat genaamd). Dit hof, dat nu nog bestaat, werd soms Westvoorde genoemd en, begin 17de eeuw, ook soms het Vossenhol. Het bezat een opperhof, nederhof en poortgebouw en was omringd door een gracht. Een dreef verbond het met de Middelen Bruggeweg (de Weststraat) maar het lag dichter bij de Noord-Bruggeweg (de Legeweg). Dat was hier een ingewikkelde situatie: Kalkaartsleen lag op Moerkerke-parochie en terzelvertijd op de heerlijkheid Middelburg. Daarbij lag het nog bij de grens van Vijve-Kapelle, een heerlijkheid en parochie die op het grondgebied van Ste.-Kruis lag en deel uitmaakte van het grondgebied Sijsele ! De grens tussen Moerkerke en Ste.-Kruis liep (en loopt nog) juist naast het klooster van Vijve-Kapelle. Er stond daar een grenspaal en een boom die St.-Denijs Preekboom werd genaamd (16), Kalkaartsleen was 25 gemet groot. Er waren 33 achterlenen aan verbonden maar tien ervan waren verdonkerd, dat wil zeggen dat men ze niet meer wist liggen. De Zuidmolen van Moerkerke was een van de 23 resterende achterlenen. Hij stond aan de westkant van de Vissersstraat en aan de zuidkant van de Lieve (17). De Noordmolen stond op het gehucht dat nu nog het Molentje heet. Andere onderlenen lagen aan beide zijden van de Vissersstraat, dus rond het dorpscentrum. De naam Vissersstraat begon slechts aan de noordkant van de Lieve, liep dwars door het dorp en eindigde bij de paal die op de plaats stond waar de grenzen van Damme, Lapscheure en Moerkerke samen komen. Eigenlijk is die Vissersstraat een verlenging van de Paalweg die nu Nieuwe weg wordt genoemd. Deze oude en rechte weg, die men kan volgen vanaf de Noordermeers op de grens van Sijsele, is op de toren van Westkapelle gericht. Nog andere wegen doorsnijden Moerkerke van zuid naar noord en zij worden op hun beurt van west naar oost doorsneden door de dir Bruggewegen en door nog een paar andere wegen.
Zo is Moerkerke verdeeld in vakken zoals dit het geval is met St.-Laureins. Dit symmetrische wegennet wijst op een planmatige ontginning van de bodem. Dit zal wel gebeurd zijn wanneer men, vooral in de 13de eeuw, turf uitbaatte in dit dorp. Turf werd toen moer genaamd. Vandaar de naam Moerkerke.
Het Hof van Altena
De oudste leenboeken noemen die niet het Hof van Alten maar wel "het Hof geheten Altena". Ik denk dat die naam een variante is van Alte bij zoals een herberg op Assebroek heette, dus met de betekenis van al te dicht. Er bestaat nog een Altena op het grondgebied van Adegem, dicht bij Veldekensbrug. Dat was een eigendom van het St.-Janshospitaal te Brugge.
Hier op Moerkerke lag dit leen aan de zuidkant van de Weststraat en het was 42 gemet groot. In de 17de eeuw wordt het soms de Rode Poort genaamd. Het was een hof met huizen en bomen, met walgrachten rondom en een dreef ten noorden de voor de poort. Het akkerland lag ten zuiden en ten westen van het hof en hat reikte zuidwaarts tot aan Spermalieakker. Er hingen negen onderlenen af van dit hof en zij lagen ook in de omgeving en ten noorden van Spermalieakker. De verschillende eigenaars kan men van de 15de tot de 17de eeuw terugvinden in de leenboeken van de Burg van Brugge.
Braderiks bos
In het leenboek van 1435 wordt Jacob Braderik, zoon van Hendrik, vermeld als eigenaar van 13 en elf gemet bos in het zuid-westen van Moerkerke. Dat was dan ten zuid-oosten van de kerk van Vive-Kapelle en ten westen van Altena. Dat was een deel van het St.-Denijsbos maar het kreeg spoedig de naam van Braderiksbos, in de 18de eeuw verbasterd in de Breidelare of Breidelsbos. Dat was slechts het zuidelijk deel van het St.-Denijsbos, de rest, naar de Weststraat toe, is nu nog gedeeltelijk bos, of liever een park met mooie bomen. Dat deel was 44 gemet groot, geen leen maar toch in het bezit van de familie Braderik.
Op de kadasterkaart worden hier grachten aangeduid die een rechthoek vormen. Het is niet onmogelijk dat hier veel vroeger een gebouw gestaan heeft en dat Hendrik Braderie, de stichter van Vijve-Kapelle, hier nog gewoond heeft. Zijn dochter Elisabet, erfde het domein en het leen. Zij huwde met Pieter Adornes en zo werd deze familie eigenaar in de 15e en begin 16e eeuw. Zo had men Anselmus Adornes, zoon van Pieter, meester Jan Adornes en daarna zijn broer, Arnout Adornes in 1511, een andere Jan Adornes, zoon van Andries de la Coste (die naam Adornes overnam) in 1512. Kort nadien werden die gronden verkocht aan Antonius Stock en dan volgen een ganse reeks eigenaars, te veel om ze op te sommen. Pieter De Bil was ook een van die opvolgers. Hij was reeds bezitter van de hoeve ten noorden van het St.-Denijsbos, hoeve die met water omringd was en begin 16e eeuw in het bezit was van Hendrik Moscroen. Nu woont daar de heer Dousselaere, laatst burgemeester van Moerkerke.
Erfelijke graanrenten
Er waren ook lenen op Moerkerke die bestonden uit graanrenten. Zo had men een erfelijke rente van 230 hoed en twee derden van een hoed ruwe evene (haver) bezel: op 91 gemet land waarvan jaarlijks anderhalve hoed evene per gemet moest betaald worden en op 27 gemet waarop jaarlijks een hoed evene moest geleverd per gemet (18).
Dat land lag zuid van de kerk en zuid van de Lieve, tussen de Engelse Straat aan de oostkant, de Hunebeek aan de westkant, de Spuversgracht (ook wel eens Spermaliegracht genaamd) aan de zuidkant en de Middelen Bruggeweg (de Weststraat en de Kleverstraat) aan de noordkant. Dat is de zone waar wij hierboven hebben over gesproken als zijnde grondgebied dat niet bij de heerlijkheid Middelburg behoorde alhoewel het ten zuiden van de Noord-Bruggeweg lag. In die zone stond de Rozendalemolen bij Scheewege. Maar westwaarts, ten westen van de Paalweg (nu de Nieuwe weg genaamd) lag Ramsburg, een leen van het Hof van Middelburg dat niet belast was in die rente. Het lag tamelijk ver van die beide wegen en het is nu nog een stuk land met, water omringd. De haver moest geleverd worden op het Hof van Kalkaarts, de helft op St.-Martensdag en de helft op Lichtmis. Men mocht ook geld geven in plaats van haver, maar dan volgens de prijs van de tijd. In 1453 werden daar twee lenen van gemaakt, een van 118 hoet dat aan Donaas De Moor kwam en een van 117 hoet dat Pieter Bladelin erfde. Later werd die rente nog eens gesplitst maar de gronden die belast waren bleven dezelfde. Ten noorden van die gronden, aan beide zijden van de Lieve waren er nog stukken land en enkele huizen die belast waren met een tarwerente, een halve hoed per garnet op een totaal van 23 gemet. Ook de herberg De Kroon, aan Moerkerkebrug, was daarin begrepen. Uit de situering van andere stukken land menen wij dat de mensen die naar Aardenburg reisden aan Moerkerkebrug de noordkant van de Lieve volgden (nu de Lieveberm genaamd) tot aan een stuk land dat de Oliekoek heette. Daar verlieten ze de Lieveberm en zij trokken dan langs de Waterpolderstraat naar Middelburg. Dat was toch zo in de 17de eeuw, nadat de Noord-Bruggeweg onbruikbaar geworden was door de overstroming van 1583 die het Lapscheurse Gat en de Molenkreek deed ontstaan.
Het Vagevier
Tussen de Legeweg en de Lieve, een eindje westwaarts van de Visserweg, lag nog een klein leen van de Burg van Brugge. Het was slechts een goede zeven gemet groot en het werd het Vagevier genaamd omdat de familie Van den Vaghevier er de eigenaar van was in de 15de eeuw.
Lenen die niet rechtstreeks afhingen van de Burg van Brugge
Er zullen beslist nog meer lenen geweest zijn op Moerkerke maar ik heb hier alleen de Burg van Brugge behandeld. Zo had Maldegem, bijvoorbeeld, een paar lenen in de Maldegemse Polder te Moerkerke en Assebroek bezat er dertig gemet met daarbij een rente van 45 pond parisis bezet op 90 gemet die Sheer Woutermanspolder genoemd werden. Dat was dan ten noorden van de Hoorn, een weg van Maldegem naar Knokke loopt er dwars door. De heren van Maldegem en van Assebroek zullen geholpen hebben bij het bedijken van de Maldegemse Polder en Wouterman van Gent, stichter van het Woutermansambacht rond Oostende, zal er ook zijn geld in gestoken hebben (19). De abdij van St.-Quentin-en-l'Ile bezat te Oostkerke een leenhof en daar hingen waarschijnlijk wel lenen van af die op Moerkerke lagen. Zij bezat ook veel tienden in de streek en soms gaf zij die tienden uit in leen. Dat was zo bijvoorbeeld het geval met de Kerktiende te Moerkerke die een paar keer Estegem genoemd wordt (20).
Nota' s
- Brugge-Rijksarchief-Fonds Burg van Brugge nr. 67 (leenboek van 1683). Brugge-Stadsarchief-Fonds. Oud Archief nr. 518 (leenboek van 1435) en nr. 519 (leenboek van 1506).
- Bemerk wel dat veel heerlijkheden lenen zijn maar dat niet alle lenen heerlijkheden zijn. Er moet rechtspraak aan verbonden zijn vooraleer men een leen de naam heerlijkheid mag geven.
- Brugge- R.A.-Ommelopers Vincent nr. 90 en 91 (Ommeloper van watering Zuid-over-de-Lieve) en nr. 96 (Ommeloper van de watering Noord-over-de-Lieve). Die ommelopers leren ons de grens tussen Moerkerke en Middelburg kennen omdat ze bij ieder deel (begin genaamd) aanduiden in welke heerlijkheid dat begin lag. Die ommelopers leren ons ook een ganse reeks plaatsnamen kennen, zoals de leenboeken dat trouwens ook doen, en wij gaan niet telkens naar die bronnen verwijzen.
- K. Verschelde, Geschiedenis van Middelburg in Vlaanderen, Brugge, 1867, p. 33. Op de kaart die in dat boek steekt start dat deel van Moerkerke niet aangeduid.
- Gent-R.A.-Raad van Vlaanderen nr. 8684. Ook de bewoner van de herberg de Kroon werd ondervraagd. Die herberg stond aan de noordoostkant van Moerkerkebrug. Er stond een molentje op het dak. Dit eigenaardig geval wordt ons getoond op een kaart die bij het proces gevoegd is. Van buiten uit liep een trap die toegang af tot dat molentje. Dit was zo in 1496. Heilzoete Pieters, weduwe van Loys Boidens, woonde toen in de Kroon. Heden ten dage staat er nog een oud huis op die plaats maar het is geen herberg meer.
5.Gent - R.A. - Raad van Vlaanderen nr. 8726 - Brugge R.A. Aanwinsten nr. 6611 of Brugge R.A. Burg van Brugge nr. 66 (een leenboek van 1435)
- Een afbeelding van die herberg, zoals ze was in de 19de eeuw, zien we in het boek van J. Ran, Het Damme van Toen, Brugge, 1981, p. 99
- Brugge R.A. Oud Kerkarchief nr. 479 Houtinkwerve is een naam die vroeger veel gebruikt werd naast de naam de Hoorn. Stagaertsmolen stond eerst aan de oostkant van de Groenstraat en daarna aan de westkant van die straat. In het hierboven vermelde boek van J. Rau vinden wij er een afbeelding van op p. 83
- Rijsel Departementaal archief Chambres des comptes nr 1409
- Strubbe, Egidius van Bredene, Brugge, 1942, p. 374
- De Béthune, Epitaphes et monuments d'après les manuscrits de C. Gaillard, Brugge, 1900
- Verhoustraete, De Heren van Praat te Oedelem, Jaarboek van de Heemkundige Kring Bos- en Beverveld, Oedelem 1987, P. 103
- Gent R.A. St.-Baafsabdij nr. K 1112, Reepschuld in de parochie van Moerkerke noord van de kerk
- Brugge R.A. - Blauwe Charters Jezuïeten, 791
- Brugge R.A. - Blauwe Charters Jezuïeten, 781
- Gent R.A. St.-Baafsabdij B kaart 87
- Een afbeelding van die molen zien wij in het boek van J. Rau, Het Damme van toen, Brugge, 1981, p. 82 en 87
- Een hoed komt overeen met ongeveer 170 liter (volgens P. Lindemans, Geschiedenis van de Landbouw in België, Antwerpen,; 1952, deel II, p. 48)
- Dr. A. Verhulst, Middeleeuwse inpolderingen en bedijkingen van het Zwin, in Bulletijn van het Belgisch Genootschap voor Aardrijkskundige studies, 1959, nr. 1
- Verstraete, Het Goed ten Hille, Jaarboek van de Heemkundige Kring Bos- en Beverveld, Oedelem, 1973, p. 14