De Forten van het Brugse Vrije tijdens de Tachtigjarige Oorlog
Maurits Coornaert
1. De hydrografie tussen Brugge en Sluis
De Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) werd al door verscheidene historici hehandeld, zowel in de Nederlanden als in andere Europese landen. In hun werken beschrijven ze uiteraard de omvangrijke militaire aktiviteiten, o.m. het belegeren en veroveren van steden en vestingen. Onlangs heeft Dirk van der Bauwhede een studie gewijd aan het beleg van Sluis in 1587. Steunend op tot nog toe onbekende dokumenten slaagt schrijver erin om de vele aspekten van dit wapenfeit te belichten (1). Om die reden besteden we in de onderhavige bijdrage aandacht aan het bedoelde beleg. Tegelijk verschaffen we een overzicht van de vele fortifikaties, die tijdens de bewuste oorlog in de Vlaamse kustvlakte gebouwd werden.
Laten we eerst nagaan op welk punt langs het Zwin de stad Sluis ontstaan is. In het midden van de 13de eeuw vorderde, ook van Hannekenswerve uit, de inpoldering op de rechteroever van het Zwin.
Uit de voortschrijdende landwinning, kwam o.m. de watering "bewesten der Ede" voort. Dit waterschap beschikte over een afwateringskanaaltje, dat Lammensvliet heette. De sluis van de watering Bewesterede bevond zich ca. 2 km ten westen van Hannekenswerve. De overblijvende kreek buiten de sluis diende algauw als aanlegplaats voor vissers, die in de Zwindelta rondvoeren, en voor schippers die koopwaren in en uit het Zwin brachten. De aanlegplaats "ter sluuse" (van de Lammensvliet) verwierf - na Damme, Monnikerede, Hoeke en Mude - als vijfde voorhaven van Brugge, stadsrechten in 1290 (2).
De aangroeiende handelsstad "ter Sluus" kon zich nog sneller ontwikkelen dank zij een akkoord met Bewesterede. Die watering liet toe dat haar sluis en een deel van haar sluisvliet overwelfd werden, zodat het terrein daarboven kon dienen als vismarkt. In ruil voor die gunst betaalde Sluis een jaarlijkse vergoeding van 200 pd. par. aan Bewesterede. Daar die betaling tengevolge van de oorlogen tegen Maximiliaan van Oostenrijk in de vergeethoek geraakt was, werd in 1510 overeengekomen dat Sluis voortaan de 200 pd. aan het Vrije zou overhandigen, en dat het Vrije die som aan Bewesterede zou doorgeven.
In 1510-11 ontving het Vrije de eerste keer de bewuste som: "dat desen ontfanghere ontfaan heift van die vander stede vander Sluis, ten behouve van die vander wateringhe van Bewestereede, achtervolghende den niewen appoinctemente, ende dit over teerste 25e jaer, verschenen Kersmesse 10 ende sinte Jansmesse 11", 200 pd. par., d.i. 100 pd op de 25 december 1510, en 100 pd. op de 24 juni 1511 (RAB, Reg. Vrije 250, Rek. 1510-11, f° 9r°).
Vervolgens overhandigde het Vrije dit geld aan Bewesterede: "Betaelt die vander wateringhe van Bewestereede in Ardenburchambocht, ter cause vanden tween hondert ponden par. sjaers, die die vander stede vander Sluus jaerlicx bezorghen ende betaelen moeten den inghelanden vander voomoemder wateringhe, ter cause vander ryole ligghende onder de vischmart aldaer ende anders, volghende zekeren contracte ende transactie tanderen tyden danof ghemaect; ende overmids dat dezelve vander Sluus langhen tyden in ghebreke gheweist hebben die te betaelene, so es onlancx by zekeren appoinctemente ghezeyt, dat de voorseide vander Sluus de voornoomde somme jaerlicx betaelen zullen inden handen van die vanden Vryen, of by ghebreke van dien dat de voornoomde vanden Vryen deselve somme met andere penninghen zullen moghen inhouden van alzulken penninghen, als zy telcken St. Jansmesse ende Midwintre onsen gheduchten Heere (= de Graaf) schuldich wesen zullen gheduerende den tyt van 25 jaeren; ende volghende den voornoomden appoinctemente zo heift deze ontfanghere deselve 200 1. par. ontfanghen vanden voornoomden vander Sluis, over teerste 25e jaer alzo blyct f° 9; dus hier wederomme in misen brocht, als penninghen vooren ontfanghen gherekent hebbende ende den Lande niet toebehoorende, de voorscreven somme van 200 1." (ibidem, f° 94 v°).
Fragment van de kaart van het Brugse Vrije door P. Pourbus (1571): de Verse Vaart heeft tussen Damme en Sluis enkele bochten van het Zwin afgesneden; de Zoute Vaart of Zwin blijft open vanaf Damme tot het Pas van Sluis; op de westoever van de Zwinmonding ligt een breed schorreveld; op het Hazegras vorderen de duinen oostwaarts.
Sluis is ontstaan bij de hoek waar het Zwin - van Damme uit gezien - zich in twee zeearmen verdeelde. De ene vertakking liep langs de zuid- en westzijde van Kadzand noordoostwaarts, en heette de Vloer, later het Zwarte Gat. De Zwinarm langs de westzijde van Kadzand vormde de hoofdweg naar de zee. De sektor ter hoogte van Sluis en Mude werd het Pas genoemd. In beide armen van het Zwin bezonken tijdens de 15de en de 16de eeuw enkele langwerpige banken, o.m. de Grote Plaat (KZ, p. 358, kaart nr. 7; p. 360, kaart nr. 8). Maar spijt de aanslibbing op de oevers en de zandplaten konden zeeschepen nog ca. 1580 bij vloed de rede van Sluis bereiken (KZ, p.83).
Tussen Damme en Sluis verliep het vaarverkeer alsmaar moeilijker, omdat het Zwin gedurig breedte en diepte verloor. De bedoelde sektor werd in de 15de eeuw enigszins gekanalizeerd, en heette daarom de Zoute Vaart. Maar aangezien de bevaarbaarheid gedurig achteruitging, besloot Brugge een kanaal recht naar het Pas aan te leggen. In 1549 dolven de Bruggelingen een bedding, die langs de Speie van Damme heen noordoostwaarts liep, en de bochten van het Zwin afsneed. Die nieuwe waterloop tussen twee dijken mondde met een sas te Mude in het Zwin uit. De "nieuwe sluuze gheleit by die van Brugghe" bevond zich "jeghens overe St. Jansdam, west vander stede van Sluus" (RV 291, Rek. 1551-52, f° 179 v°). De St.-Jansdam lag ter hoogte van de St.-Janspoort van Sluis. Evenals de Nieuwe Reie of Damse Vaart, werd de nieuwe vaarweg gevoed met zoet water, en bijgevolg de Zoete of Verse Vaart genoemd.
Aan de oostzijde van de Verse Vaart legden de Bruggelingen een kanaal, dat van de Brugse Speie te Damme naar het Zwin liep. De bedoelde nieuwe Zoute Vaart mondde ten zuiden van de Westpoort van Sluis in het Pas uit. De sluizen van de wateringen Noord- en Zuid-over-de-Lieve, die ca. 300 m ten zuiden van Sluis in de wijk Brugheers stonden, vloeiden in het Zwin uit. Ook de Lieve van de Gentenaren bleef met de Zoute Vaart verbonden. Vanaf 1549 lagen er dus twee vaartwegen naast elkaar: 1. de Verse Vaart die door middel van een sas op een hoger peil gehouden werd; 2. de Zoute Vaart die grotendeels het vroegere Zwin verving; in dit kanaal vloeiden de getijden in en uit.
Door het aanleggen van de vermelde twee vaarten hadden de Bruggelingen de sluisvliet afgesneden, waarmee de watering Reigaarsvliet vanaf 1412 haar overtollig water in het Zwin loosde (WR, p. 52).
Bijgevolg was Brugge verplicht om aan het waterschap een nieuwe afvoerweg te verschaffen. De stad groef een watergang, die vanaf de Zwarte Sluis tot Mude op de westzijde van de Verse Vaart lag. Op het noordeinde van die nieuwe sluisvliet, dat "halfmanegewys" om het sas van de Verse Vaart heen liep, bouwde men de sluis waar Reigaarsvliet vanaf 1551 kon uitwateren (WR, p. 79-81).
De Zoete Vaart bood echter geen voldoening aan de Bruggelingen. Ze kozen het volgende trajekt voor de aanleg van een nieuw kanaal, dat men de Verse Vaart B mag noemen: de bedding van het Oud Zwin, dat vanaf de St.-Lenaartpoort tot Peerbome in Oostkerke aan de stad behoorde; de Monnikerede vanaf Peerbome tot Lembeke. Op die plaats werd de Verse Vaart A afgedamd. Die dam verwierf de naam Bekaf. Het afgesneden deel van de Verse Vaart A werd het Verloren Rek genoemd (3). Vanaf Bekaf tot Mude gebruikte Brugge de bedding van de bestaande Zoete Vaart A. Tenslotte bouwde men een tweede sas te Mude. De Verse Vaart B was in 1565 afgewerkt (WR, p. 83-84).
De reeds vermelde Lieve vormde de waterweg tussen Gent en Het Zwin. We beschrijven hier beknopt de loop van dit kanaal. De Lieve vertrok bij het Vleeshuis van Gent uit de Leie, liep verder door Wondelgem, Vinderhoute, Waarschoot, Eeklo, Adegem, Maldegem, Moerkerke en St.-Kateline-buiten-Damme, en mondde vóór 1600 buiten de wallen van Damme in het Zwin of Zoute Vaart uit (4). Een sas hield het peil van de Lieve gescheiden van de zeegetijden. De Gentse Speie stond ca. 350 m ten noordoosten van het Damse Stadhuis, en ca. 150 m buiten de St.-Katarinapoort (5).
Op beide oevers van de Lieve lagen dijken, die het peil van het kanaal hoger hielden dan dit van de oudere waterlopen die doorkruist waren. Het hoogteverschil onderweg werd overwonnen door middel van sassen; Het onderhoud van de sluizen en bermen viel onder de bevoegdheid van de Gentenaren. De Lieve is in het midden van de 19de eeuw, vanaf Waarschoot tot Moerkerke, over ca. 20 km in het Leopold- en het Schipdonkkanaal opgenomen (WR, p. 383, nr. 108; p. 390, nr. 169). Terloops wijzen we op het feit dat de Gentenaren aanvankelijk wensten "quod habeant aquaeductum a sclusa citra Slepeldam usque Gandavum" (1251). Vertaling: een watergang te verkrijgen, die liep van een (nieuw te bouwen) sas aan deze zijde (= westzijde) van Slepeldam tot Gent (De Flou XIV, 861).
Fragment van de kaart van het Brugse Vrije door P. Pourbus (1571): we zien de dorpskom van het oude Lapscheure; de sluizen van Zuid- en Noord-over-de-Lieve bevinden zich in de buurt van het dorpje Brugheers.
Onder de boven bedoelde, doorkruiste waterlopen vermelden we vooral de Ede. Deze beek - die ca. 20 km lang geweest is - ontspringt op de heuvels rond Papingelo, en loopt langs Maldegem en (ter) Ede noordwaarts. Het noordeinde van de Ede passeerde langs Aardenburg en Hannekenswerve, en mondde te Slepeldamme (6) in het Zwin uit. Het water van de Ede liep 2,5 km ten noorden van Maldegem - 300 m ten westen van de oorspronkelijke Strobrug - met een sifon onder de Lieve door. Een kaart uit 1622, één uit 1633 en één uit 1645 tonen de loop van de Ede, en de plaats waar "de Hee onder de Lieve" passeerde (7).
Vóór de aanvang van de landwinning vormde de Ede de waterweg, die Aardenburg met de Sincfala en de Honte verbond. Wanneer na 1000 de ene strook schorre na de andere ingepolderd werd, moesten de bedijkers telkens de benedenloop van de Ede openlaten. Bijgevolg was men bij de inrichting van het afwateringsstelsel verplicht om rekening te honden met de pozitie van de Ede. De polders "be-weste-der-ede" namen de Lammensvliet als afvoerweg (zie ook par. 3) en de polders ten oosten van de Ede behoorden bij het waterschap "be-oosten-der-ede". De watering Beoosterede vloeide te Kokside met een sluis in het Zwin nit (zie de boven geciteerde kaarten).
2. De politieke en militaire situatie omstreeks 1580
Als gevolg van het ekonomisch verval en de religieuse onvrede, die na de regering van Karel V in de Nederlanden voortwoekerden, had in 1568 de Tachtigjarige Oorlog een aanvang genomen. De Kalvinisten slaagden erin om de Spaanse garnizoenen uit de noordelijke provincien te verdrijven. De bevrijde gewesten verenigden zich in een unie, die men de Staten-Generaal noemde. Daarop werd er oorlog gevoerd tussen de Staatse troepen, die in de noorderlijke Nederlanden standhielden, en de strijdkrachten van de katolieke koning van Spanje, die in de zuiderlijke Nederlanden gelegerd waren.
Na een uitzichtloze oorlog sloten de twee strijdende partijen op 30 december 1576 een bestand: de Pacifikatie van Gent. Dit bestand schonk de godsdienstvrijheid aan de gehele Nederlanden. De Kalvinisten kregen de toelating om vrijuit de "nieuwe religie" te prediken. Ze mochten zelfs over een aantal katolieke bidplaatsen beschikken om daar hun kerkdiensten te houden. Uit het edikt dat op 24 november 1578 de "religionsvrede" afkondigde, halen we hier alleen de voornaamste bepalingen aangaande de bidplaatsen in de stad Brugge: 1. de hervormingsgezinden kregen de beschikking over: de St.-Janskerk, het klooster van de Grauwe Broeders, van de Karmers, en van de Augustijnen; de kerkhoven en enkele gebouwen van de vermelde kloosters; 2. de katolieken behielden de zeven parochiekerken, nl. St.-Donaas, O.-L.-Vrouw, St.-Salvator, St.-Jacob, St.-Walburga, St.-Gillis en St.-Anna (8).
Maar de Kalvinisten maakten zo ijverig gebruik van de door de Pacifikatie toegestane gunsten, dat ze in sommige steden van de Nederlanden begonnen de uitoefening van de katolieke eredienst te beknotten. Die toestand leidde in 1579 tot de stichting van de Unie van Atrecht. Die vereniging groepeerde de voorstanders van de verzoening met de Spaanse koning. Daarop zette de nieuwe goeverneur van de Nederlanden, Alessandro Farnese, Hertog van Parma, zich in om de Zeventien Provinciën weer onder het gezag van de Koning te brengen (9).
Farnese rukte vanuit het zuiden op en veroverde de ene stad na de andere. Ondertussen richtten de Kalvinisten een frontlinie op, die bestond uit de stad Oostende, de Ieperleet B (10), de stad Brugge, de Brugse Leie en de Hoge Kale. Toen de Kalvinistische leiders zagen dat de bedoelde linie de opmars van Farnese niet kon stuiten, besloten ze alle middelen in te zetten om Oostende en Sluis in handen te houden. Vanuit die twee havensteden konden ze immers hun overmacht ter zee bestendigen. Wat meer is, Brugge zou van het Zwin afgesneden zijn.
Brugge en Damme moesten zich echter in het voorjaar van 1584 overgeven aan Farnese. De Kalvinisten hielden wel stand binnen de wallen van Oostende en Sluis. De Sluizenaren vernielden het sas van de Verse Vaart, dat tegenover hun stad in het Pas uitmondde, zodat de Bruggelingen van hun vaarweg naar het Zwin beroofd waren. Daarbij kwam nog dat de garnizoenen van Oostende en Sluis begonnen strooptochten te houden in de kuststreek. Bijgevolg trachtten Brugge en het Brugse Vrije in 1585 Farnese ertoe te brengen, om de Kalvinisten uit de genoemde twee steden te verdrijven (11).
Farnese had echter de handen vol met het beleg van Antwerpen en de verovering van de Brabantse steden. Maar in het voorjaar van 1587 begon hij troepen te concentreren in de streek rond Oostende en Sluis. Tenslotte zag het ernaar uit dat hij Sluis zou aanpakken (VDB, p. 100-102). Die stad vormde immers - van Brugge uit gezien - de verst vooruitgeschoven zeehaven. Die aanlegplaats kon best dienen als basis voor de Spaanse oorlogsschepen, die vandaaruit de Staatse koopvaarders zouden bestoken. Tenslotte zou het platteland rond Brugge, door de val van Sluis, van de Sluise vrijbuiters bevrijd zijn.
3. De omwalling van Sluis vóór 1600
De wallen van Sluis werden vermoedelijk in de eerste helft van de 14de eeuw aangelegd, en verder uitgebouwd met torens en poorten. In de bewuste periode bouwden de Graven op de noordoosthoek van de stad het Groot Kasteel, dat de vaarweg naar de zee beheerste. Tegenover dit kasteel deed Filips de Stoute in 1395 een wachttoren oprichten, die de toegang tot het Zwin beter beschermde. Het bedoelde bolwerk dat de Toren van Boergondië of Klein Kasteel heette, stond op de schorren in de parochie Mude. Die toren is na de Honderdjarige Oorlog in verval geraakt, en ca. 1540 gedeeltelijk afgebroken (KZ, p. 215 en 224). De kaart van het Brugse Vrije, die Pieter Pourbus in 1571 gepubliceerd heeft, toont de resten van het Klein Kasteel.
Aan de hand van de bedoelde kaart van Pourbus gaan we na hoe Sluis en de omgeving van de stad ca. 1570 bestonden. Aan de landzijde van de stad ligt een dubbele vestingswal. Buiten de Oostpoort loopt een dijk oostwaarts naar de plaats geheten het "Gherechte", waar de Galg staat; en verder de "Slepeldam", waar de "sluuse" van de Ede ligt. Tussen het Groot Kasteel en de Galg bevindt zich een poldertje genaamd "Oostpolder". Vanaf de Zuidpoort loopt een weg zuidwaarts naar Middelburg. Buiten de Westpoort ligt de toenmalige zeedijk, die langs de wijk Brugheers naar Damme en Brugge strekt. Ca. 300 m ten westen van de Westpoort staat de sluis van de watering "Noord over Leye", en ca. 150 m verder westelijk, de sluis van "Zuud over Leye".
Aan de zeezijde, d.i. langs het Pas, bestonden de vesten van Sluis als volgt. De in paragraaf 1 vermelde kreek buiten de sluis van Bewesterede vormt een insteekdok, later Haven van Sluis geheten. Tussen de Haven en het Groot Kasteel wordt de stad door twee wallen beschermd. Op de binnenste ringwal staan vier torens. Op de zeeoever tussen de Haven en de Westpoort bevindt zich een stenen muur met een viertal torens. Aan het zuideinde van de Haven ligt het overwelfde deel van de Sluisvliet van Bewesterede (daar bevindt zich de Vismarkt). De genoemde watergang loopt zuidwaarts onder de stadswallen door, en verder naar "ter Welde”. Binnen de stad staan drie molens, namelijk één bij de Westpoort en twee bij de Zuidpoort.
Pourbus toont ons Nieuw Mude, zoals het eruit zag vóór de inundatie van 1583. Even ten zuiden van de woonkern van het stadje Mude liggen de dijken van de Greveninge-, de Maneschijn-, de Zoutepanne- en de Brugse Polder. De scheiding tussen de laatstgenoemde twee landwinningen bestaat uit de Stapsteendijk. Aan de zuidzijde van de bedoelde twee polders liggen de Robbemoreel- en de Potteriepolder, maar de scheiding tussen die twee bestaat alleen nog uit een watergang. Halverwege de Potteriepolder tekent Pourbus een heerweg, die de voortzetting van de Stapsteendijk vormt (WR. p. 37, 44, 45 en 82; kaart nr. 11).
Aan de zuidoostzijde van de Robbemoreel- en de Potteriepolder is een strook van het stadsgebied van Mude naar Brugge overgegaan. Daarin bevinden zich de twee dijken die de Verse Vaart en zijn sluizen omvatten. Naast de Verse Vaart liggen de nieuwe sluisvliet en de sluis van de watering Reigaarsvliet. De vermelde twee waterlopen vloeien samen in het Pas uit. De huizen van Nieuw Mude staan bij het zuideinde van de Stapsteendijk en rond de sluizen van de Verse Vaart. De oostdijk van de Potterie-, de Brugse, de Maneschijn- en de Noordpolder vormen de grens van het vasteland. Buiten de vermelde dijklijn ligt een breed schorreveld, en in de uiterste zuidoosthoek daarvan liggen de resten van het Klein Kasteel.
D. van der Bauwhede publiceert een franstalige kaart, die de stad weergeeft zoals die eruit zag tijdens het beleg van 1587. Het dokument toont de dubbele stadswal aan de westzijde. De zeezijde wordt beschermd door een stenen muur met torens. De Haven mondt tussen de Vissers- en de Passagepoort in het Zwin uit. Het bedoelde dok strekt ca. 1-50 m landinwaarts. Van het zuiden uit komt de watergang van Bewesterede aan (de kartograaf noemt deze verkeerdelijk "La Live"), die ca. 450 m ten oosten van de Westpoort met een sifon onder de vesten passeert. Die watergang strekt verder door de stad, loopt onder een overwelving (daar ligt de Vismarkt), en mondt tenslotte in de Haven uit (VDB, p. 131).
Fragment van de kaart van het Brugse Vrije door P. Pourbus (1571): de stad Sluis bezit een dubbele ringwal; van het zuiden uit komt de sluisvliet van Bewesterede aan; aan de linkerkant van het Pas liggen de sassen van de Verse Vaart.
Op de vroegere Vismarkt staan nu de huizen nr. 1 en 3 van de Kaai. Naar het zuidoosten toe strekt de sluisvliet van Bewesterede nu, over ca. 400 m, onder de huizen op de oostkant van de Vleeshouwerijstraat, en onder het terrein tussen de Klok- en de Grote Maagdenstraat. We vermelden hier even het kanaal dat Napoleon ca. 1810 in de bedding van de Nieuwe Reie en de Verse Vaart deed aanleggen, om Brugge weer met de zee te verbinden. Dit werk bleef echter ter hoogte van Hoeke steken. Het geplande kanaal, dat de naam Damse Vaart verwierf, werd in 1858 tot de Haven van Sluis doorgetrokken. Het jaartal l858 op het oosteinde van de Kaai, herinnert aan het bewuste graafwerk.
Hierboven schreven we reeds dat Sluis aan de landzijde drie uitgangen bezat. Langs de zeezijde, vanaf het Groot Kasteel tot de zuidwesthoek van de stad, was de stadswal ca. 1 km lang. Volgens de rekonstruktie die D. van der Bauwhede maakt, stonden in die sektor enkele poorten en torens, die de toegangen tot de aanlegplaatsen langs het Pas bewaakten. Die bolwerken heetten van noord naar zuid: de St.-Joris-, de St.-Anna-, de Nieuwedam-, de St.-Jans-, de St.-Jakobs-, de St.-Nikolaas-, de O.-L.-Vrouw-, de Passage- en de Visserspoort; de Smedetoren, de Toren achter de Zoutketen, het Mastgat en de Blauwe Toren. De laatstgenoemde bevond zich ca. 100 m ten noordwesten van de Westpoort (VDB, p. 98).
De boven geciteerde franstalige kaart uit 1587 toont ook het stratennet van Sluis. Wat opvalt is dat er een weg dwars door de stad liep. Van west naar oost bestond de gehele weg uit: de Brugheerse Dijk die bij de Westpoort aankwam; de Brugstraat; het oosteinde van de Kaai; de Zuiddijkstraat die tot de Oostpoort strekte; buiten die poort lag de reeds vermelde dijk die naar Slepeldamme liep. De huidige Zuiddijkstraat vertoont op het oosteinde, over ca. 400 m, nu nog het formaat van een dijk, waarvan de bazisbreedte ca. 10 m bedroeg.
Op de kaart van Pourbus ziet men dat de Zuiddijkstraat buiten de poort overgaat in de dijk die naar Slepeldamme strekte. Het kan niet anders of het gehele tracé, vanaf de Westpoort tot de Galg, vormde de zuidgrens van een lange smalle polder, die gewonnen werd aan de noordzijde van de vroegere zeedijk, die als gevolg daarvan de naam zuiddijk verwierf. Het is duidelijk dat het deel van de stad Sluis aan de noordzijde van de Zuiddijk jonger is dan het deel van de stad aan de zuidkant. We moeten dus de oudste kern van de aanlegplaats "ter Sluuse" binnen de Zuiddijk, en wel rond de vroegere Vismarkt zoeken.
Bij het begin van de Tachtigjarige Oorlog telde de noordwesthoek van Vlaanderen de volgende omwalde steden: Aardenburg, Sluis, Damme, Brugge, Oudenburg en Oostende. Anderzijds stond er op de zeeoever geen enkele schans, waarmee de kustbewoners zich konden verweren tegen "de coursen ende intreyen" van de Watergeuzen. Maar vanaf 1569 hield men dag en nacht de wacht op de dijken en de kerktorens langs de zee, en waren er soldaten gelegerd te Heist en op Kadzand. De overheden verschaften wapens en artillerie aan de bewoners van Kadzand. Onderwijl vormde Oostburg een zwakke plek in de verdediging van het Oostvrije. Die stad was toen "een opene plaetse zonder mueren, poorten of vesten"(KZ, p. 227).
In 1572 landden groepen Watergeuzen op verscheidene plaatsen langs de Vlaamse kust. Daar gingen ze over tot plunderingen en brandstichtingen. Ze trokken zich echter terug zodra een afdeling Spaanse soldaten tegen hen uitgestuurd werd. Daar wachthuizen op de zeeoever de indringers niet konden tegenhouden, liet de overheid in het voorjaar van 1573 schansen opwerpen, o.m. te Breskens en bij IJzendijke. In oktober werden "de fortifictien aldaer (= te Sluis) noodzakelicke" aanbesteed. We vernemen geen enkele specifikatie aangaande dit werk. Vermoedelijk ging het om het herstellen van verwaarloosde sektoren van de omwalling (KZ, p. 228-229).
In maart 1574 werden "de vesten van Sluis" verder bijgewerkt. Dit werk betrof "eenen muer ontrent de zoutkeeten", d.i. tussen de Smedetoren en het Mastgat. Dit muurgedeelte was "in veel platsen uutgheeten", en werd bijgemetst. Op 14 april bezagen schepenen van het Vrije het werk "vanden grooten bollewercke, inneghezoncken bet dan drie voeten". Ondertussen liet goeverneur de Reulx de kerk van Kadzand en die van Oostburg tot verschansingen ombouwen, door in de muren schietgaten te maken. In november besloot men te "grooten het cleene bollewerc, staende beneden ende onder tcasteel, neffens de stakytsen". De vermelde twee bolwerken behoorden allicht bij het Groot Kasteel.
Na de Pacifikatie van Gent werd de strijd tussen de koninklijke en de Staatse troepen in 1579 weer opgenomen (par. 2). Daar de troepen van Farnese gestadig noordwaarts vorderden, liet het Kalvinistisch bewind een versterkte linie aanleggen. In 1580 en 1581 bouwde men schansen tussen Brugge en Oostende, nl. te Zandvoorde, Stalhille, Nieuwwege, Twee Speien en Schipstale (KZ, p. 231-232). De waterweg tussen Brugge en Gent, die bestond uit de Brugse Leie en de Hoge Kale, werd verschanst door "het upzetten van de barmen", het afbreken van de bruggen, en het bouwen van wachthuizen (GBL, p. 74-75). Anderzijds verzochten de inwoners om "de raseringhe vanden vesten ter stede van Ardenburgh". Het bedoelde slechten werd in 1581 aanbesteed (KZ, p. 231-232). Maar verder blijkt dat men hoogstens een deel van de vesten afgebroken heeft.
4. De inundatie rond Sluis in 1587
Daar de linie tussen Oostende en Gent in 1583 dreigde te begeven, pasten de garnizoenen van Oostende en Sluis in augustus de taktiek van inundatie toe. De Oostendenaren openden de zeedijk even ten oosten van hun stad, zodat het zoute water over het polderland rond hun stadswallen vloeide. De Sluizenaren hadden reeds in maart 1580 gepoogd, om te Mude zeewater door de sluis van Reigaarsvliet binnen te laten. Dit plan werd echter niet uitgevoerd. Maar ca. 1 augustus 1583 staken ze de zeeweringen door in de volgende sektoren: de Graafjansdijk bij de Geul van Reigaarsvliet, in de noordhoek van de Noordpolder; de dijk op het oosteinde van de Robbemoreelpolder, naast de sluis van Reigaarsvliet (WR, p. 81-82, 97-98).
Reigaarsvliet slaagde erin om de bres bij het Hazegras te dichten, zodat de noordpolder weer droog lag. Maar de dijkbreuk te Nieuw Mude bleef open. De getijden kregen vrij spel in de sluisvliet van Reigaarsvliet, en schuurden algauw een brede geul uit. De sluis van Reigaarsvliet was vóór november 1583 omzeggens helemaal "wechghedreven", en moest "gheabandonneert" worden. Maar de oude Hoekesluis hield voorlopig nog de zeevloed tegen. Toen de Sluizenaren in maart 1584 ook die sluis vernielden, stroomde het zeewater ongehinderd het polderland binnen. Daar de dijken en de sluizen niet konden hersteld worden, zolang de Staatsen te Sluis standhielden, bestond het noordvrije grotendeels uit verdronken akkers en weiden (WR, p. 98-103).
D. van der Bauwhede publiceert een niet gedagtekende franstalige kaart, die de delta van het Zwin en de Westerschelde weergeeft (VDB, p. 95). De kartograaf tekent de in paragraaf 3 beschreven omwalling van Sluis; o.m. het Groot Kasteel, de Oost-, de Zuid- en de Westpoort, de Blauwe toren, en de toren bij de sifon waar de sluisvliet van Bewesterede onder de wallen passeerde. De auteur laat echter de bedoelde watergang langs Aardenburg zuidoostwaarts lopen. Hij verwart dus die waterloop met de Ede (zie par. 1).
Het geciteerde dokument toont de twee sassen op het noordeinde van de Verse Vaart. De sluis van Reigaarsvliet is helemaal verdwenen. De sluisvliet van de genoemde watering is door de vloed uitgeschuurd tot een brede geul, die ca. 500 m zuidwaarts reikt, en zelfs een deel van de Verse Vaart ingenomen heeft. Maar de zeeweringen buiten de West- en de Oostpoort vertonen nog geen bressen. Het ziet er dus naar uit dat de Sluizenaren de bedoelde dijken eerst in het najaar van 1583 doorgestoken hebben, en dat de bewuste Franstalige kaart vóór dit feit getekend werd. Ook de andere zeeweringen van de gehele delta vertonen geen bressen, behalve de dijk van de Tienhonderdpolder op Kadzand en de dijk van de polder bij Nieuwerhaven, die blijkbaar door een stormvloed getroffen waren.
Op de franstalige kaart uit 1583 staat er in de streek ten noorden van Sluis en Aardenburg - behalve de Sluise stadswallen - geen enkele schans of bolwerk. De omwalling van Aardenburg wordt niet getekend. De verschansingen die we in 1587 op de westzijde van het Pas zullen ontmoeten, bestonden nog niet in 1583. De bescherming van de Sluise waterkant bestond toen uit de volgende middelen: de muren en de torens, vanaf het Groot Kasteel tot de Blauwe Toren; het Pas dat bij eb 50 tot 100 m breed was; het geïnundeerde terrein rond de sassen van de Verse Vaart.
Onderaan de kaart heeft de tekenaar een kommentaar bijgevoegd, dat slaat op de blokkade van Sluis in juni 1787. Daar Farnese moeilijk van Damme uit Sluis kon benaderen, "pour ce que l’ennemy avoit taillés et persés le dicque", liet hij van Gent uit troepen naar IJzendijke oprukken. Deze staken "à bas marée" de Oostburgse vaart over, trokken langs Oostburg en over het Zwarte Gat naar "Terostede". Daar legerde Farnese zes regimenten infanterie, o.m. een regiment Napolitanen en dit van Graaf Arenberg. Hij verdeelde de ruiterij over het eiland Kadzand en de streek rond Breskens.
Op de bedoelde kaart merkt men echter niets aangaande de vermelde maneuvers of kantonnementen. Wat meer is, op de rechterkant van het Zwin, in de omgeving van Aardenburg, Oostburg en Breskens, ziet men geen spoor van de inundaties, waarmee de Sluizenaren hun stad tegen de naderende vijand wilden beschermen. Zoals we hierboven schreven toont de kartograaf alleen de bres bij de sassen van de Verse Vaart. We komen bijgevolg tot het besluit dat de bewuste kaart de situatie midden 1583 toont, maar dat de bijgevoegde kommentaar wel de blokkade van 1587 bedoelt.
Anderzijds kunnen we best aannemen dat de Sluizenaren hun stadswallen begonnen te versterken, toen Farnese in 1583 aanstalten maakte om door de linie tussen Brugge en Gent te breken. Volgens D. van der Bauwhede werd de Grote Schans, die ongeveer tegenover de O.-L.-Vrouwpoort gestaan heeft, tussen augustus 1583 en juni 1584 gebouwd. Bij dit werk werden o.m. 40.000 stenen van de vervallen O.-L.-Vrouwkerk gebruikt. Het bedoelde fort vormde een deel van de buitenwal op de westoever van het Pas. Die linie moest beletten dat de Spaanse troepen deze oever kwamen bezetten, en vandaaruit de stad bedreigen. Volgens VDB lagen daar een grote en enkele kleine schansen.
Waar de Toren van Boergondië gestaan had bouwde men een kleiner fort: de "Noort of Tonnenschans". Ten zuiden daarvan lag de Grote Schans of Groot Fort, dat de Sluizenaren door middel van een schipbrug met hun stad verbonden. Even ten zuidwesten van de Westpoort bevond zich de St.-Annaschans, ook geheten Bekaf. Een engelstalige kaart uit 1587 toont de bedoelde kleine schans: "C. Bechof, The sconse taken by the ennemy", d.i. de schans die door de vijand ingenomen werd (VDB, p. 112). Schrijver vermeldt nog een kleine schans: de Hazeschans. Verder deelt hij mee dat er in het najaar van 1586 ravelijnen gelegd werden aan de buitenkant van de drie landpoorten (VDB, p. 98, 104, 106, 109 en 116).
Vervolgens schenken we aandacht aan enkele namen, die de soldaten van de twee strijdende partijen gaven aan delen van de verschansingen. Volgens VDB noemden de Staatse soldaten de Noordschans meestal "Tonnenschans" of "Tonnenburg" , omdat de borstweringen van dit fortje, wegens de drassigheid van de bodem, door middel van met aarde gevulde tonnen verstevigd waren. Ook in het leger van Farnese, dat niet alleen soldaten uit Spanje, maar ook uit Italië, Schotland, Wallonië en andere landen omvatte, had men eigen benamingen voor enkele schansen. Steunende op F. Strada verklaart VDB: Tonnenburg heette "Tonellata, naar het Spaans tonelli" (p. 98), en “de Spanjaarden noemden die vaten tonelli, en de schans Tonelata" (p. 115).
We krijgen echter de indruk dat Strada Italiaanse en Spaanse termen door elkaar haalt. Het is mogelijk dat in 1587 de Spanjaarden of de Italianen een ton tonello noemden, en dat ze met dit woord een vrouwelijk adjektief vormden: tonellata (it.) of tonelada (Sp.), d.i. met tonnen verschanst. Bij dit adjektief was blijkbaar een vrouwelijk substantief verzwegen. We wijzen evenwel op de volgende termen uit de betrokken twee talen: 1. un barile of una botta = ton; una tonnelata = tonnemaat (It.); 2. un tonel, un barril, una barrica = ton; una tonelada = ton (eenheidsmaat) (Sp.). We zullen verder zien dat de franstalige schrijver Chappuis de bewuste schans "la Tondelette" noemt (KZ, p. 233; VDB, p. 98).
Met behulp van het relaas van Chappuis hebben we het beleg van Sluis op een beknopte manier behandeld (KZ, p. 233-234). Maar D. van der Bauwhede verschaft ons een zeer gedetailleerde beschrijving van het gehele gebeuren. In het voorjaar van 1587 liet Farnese van verscheidene richtingen uit, troepen naar de streek rond Sluis opmarsjeren, en zwaar oorlogstuig aanvoeren. Zo deed hij o.m. te Gent 22 kanonnen, munitie en belegeringstuig op platte schuiten laden. Dit alles werd "langs de Lieve richting Brugge verscheept". Maar een troep verkenners van het Sluise garnizoen stootte in de nacht van 9 op 10 juni, "bij Balgerhoeke langs de Lieve", op het boven bedoelde konvooi, gooide een groot deel van de vracht in het water, en bracht twee schuiten tot zinken.
VDB haalt het boven beschreven treffen van 10 juni 1587 uit Strada (p. 100). De laatstgenoemde verwart de Lieve met de Brugse Leie, die van Gent naar Brugge liep. Hier wijzen we op het feit dat de Sluizenaren, vooraleer Damme door Farnese ingenomen was, op enkele plaatsen de dijken van de Gentse Lieve doorgestoken hadden. In de zomer van 1584 stopten de Bruggelingen de "gaten by die van der Sluus duerghesteken inde Ghendsche Lieve", en herstelden de Ghentse Speie te Damme. Door die ingrepen was het net van bevaarbare kanalen, dat bestond uit de Nieuwe Reie (= Damse Vaart), de Zoute Vaart en de Lieve, weer helemaal bruikbaar (KZ, p. 232).
Ook te Brugge laadde men artillerie en ander wapentuig op pleiten, die daarmee naar Sluis toe moesten varen. Onderwijl verschenen op het terrein tegenover de zuidwesthoek van Sluis steeds meer Spaanse troepen. Deze begonnen op de natte grond tussen de kanalen, zo goed als het kon, hun kampementen met loopgrachten en schansen te beschermen. Dit gebeurde volgens VDB "vooral op de Brugse Dijk (= de Middeldijk)" (p. 104). Die laatste term bedoelt de dijk tussen de Verse Vaart en de Zoute Vaart. Verder vermoeden we dat de term Brugse Dijk eerder sloeg op de Brugheerse Dijk, die even buiten de Westpoort lag.
Nadat Farnese het eiland Kadzand helemaal met troepen bezet had, kwamen op 14 juni "de hem beloofde vaartuigen, eertvelders genoemd (12), (die) langs de achterkant van het Kasteel van Sluis vanop de Lieve, dwars door het Koksijdse Gat, tot aan Ter Hofstede voeren" (VDB, p. 105). D. van der Bauwhede verklaart jammer genoeg niet langs welke watergang de bedoelde schuiten van de Lieve uit het Zwin bereikt hebben. Volgens de reeds geciteerde kaarten uit de Atlas van J. Bossu liep het Koksijdse Gat oostwaarts, en was die geul niet met de Lieve verbonden (zie par. 1). Of moeten we aannemen dat de ertvelders bij de sifon van de Ede te Strobrug, uit de Lieve naar de Ede overgeladen of overgetrokken werden, en vervolgens in de Ede naar Slepeldamme en het Zwin voeren?
5. Waar heeft Farnese in 1587 zijn brug over het Zwin gelegd?
Voor dat Farnese het beleg van Sluis aanpakte, zorgde hij er voor dat de stad volledig van haar bevoorradingswegen afgesneden was. Bijgevolg legerde hij troepen langs alle zijden van Sluis: in Mude; rond het Hazegras; op Kadzand; rond Breskens, Oostburg en Aardenburg. De vermelde sektoren waren ca. 12 juni 1587 alle bezet. Er werden schipbruggen gelegd, die de bewegingen van de Spaanse troepen vergemakkelijkten: bij Kokside, over het Zwarte Gat; tegenover de Blauwe Toren, over de watergang van Reigaarsvliet, de Zoete Vaart en de Zoute Vaart. De Zwinmonding bleef open, maar Farnese zou die weldra afsluiten met een brug zoals hij er een liet timmeren, toen hij in 1585 de Schelde ten Noorden van Antwerpen afgrendelde (VDB, p. 103-107).
Farnese besloot van het zuidwesten uit Sluis aan te vallen. Men moest dus eerst de twee ravelijnen veroveren, die volgens Chappuis vóór de Westpoort lagen. Een van de beide, nl. Bekaf, werd in de nacht van 13 op 14 juni door Waalse soldaten ingenomen. Ook Chappuis beschrijft dit wapenfeit. Maar hij noemt de bewuste schans "la Tondelette", wat een vervorming van "la tonellata" of "la tonelada" lijkt te zijn. VDB meent dat de bedoelde bijnaam sloeg op de Noordschans. Maar het verder verloop van de strijd bewijst dat Bekaf zich dicht bij de Blauwe Toren bevond. Trouwens de soldaten die Bekaf bestormd hadden, werden de volgende morgen van de genoemde toren uit bestookt (VDB, p. 106). Overigens vermoeden we dat de naam Hazeschans het andere ravelijn betrof.
Ondertussen keek Farnese uit naar een plaats, waar hij zijn brug over het Zwin zou leggen. J. Rau ging na op welke argumenten de generaal steunde bij het zoeken naar een geschikte pozitie. De brug mocht niet het gevaar lopen om, bij een verrassingsaanval uit zee of uit Sluis, vernield te worden, en mocht dus niet bij de stad of bij de Zwinmonding liggen. Dank zij die redenering kon J. Rau reeds in 1962 de brug nagenoeg op de juiste plaats situeren. Hoewel schrijver niet over de boven geciteerde Engelse kaart uit 1587 beschikte, kwam hij tot de bevinding dat de brug van Farnese bij Ter Hofstede over de Grote Plaat gebouwd werd (13).
J. Rau verklaart: "Nu situeer ik de brug van Farnese tussen het Fort Ter Hofstede op Kadzand en het Fort Sint-Teresa op Knokke" (p. 102). Het Fort Ter Hofstede vormde inderdaad het oostelijk bruggehoofd. Maar J. Rau en wijzelf wisten in 1962 nog niet dat het St.-Teresiafort, als voorpost van het St.-Izabellafort, pas in 1622 gebouwd werd. De laatste twee forten vormden delen van de linie, die Fontaine toen deed aanleggen om de westoever van het Zwin te beschermen. Het St.-Teresiafort stond bij de Zwinoever op het schorreveld (KZ, p. 246-247; kaart nr. 8 en 9). Maar de vermelde Engelse kaart bewijst duidelijk dat de schansen van de twee bruggehoofden zich op de toenmalige zeedijken bevonden.
Daar J. Rau het St.-Teresiafort als de schans van het westelijk bruggehoofd beschouwde, was hij verplicht om het bewuste westeinde noordwaarts op te schuiven. Maar de franstalige kaart uit 1587, die VDB publiceert op p. 131, laat de brug, van de wijk Ter Hofstede uit, zuidwestwaarts over de Grote Plaat lopen. Het westelijk bruggehoofd stond bijgevolg op de Dikke Dijk, d.i. de dijk van de Noordpolder in de parochie St.-Anna-ter-Mude. In paragraaf 8 zullen we dieper ingaan op de namen, die de bewuste schans gedragen heeft.
Farnese liet te Brugge en te Damme de 30 sekties timmeren, die moesten dienen voor de bouw van de brug. Elk deel was 30 voet (= 8,25 m) lang, en 12 tot 15 voet (± 2,5 m) breed. Aan beide zijden werd een beschermende wand met 7 voet (1,90 m) hoogte opgezet.
Men plaatste de brugelementen op 30 pleiten (VDB, p. 105). Uit het feit dat die schuiten zeker niet door het Pas tussen Mude en Sluis konden passeren, hebben we afgeleid dat ze langs het volgende trajekt naar de Zwinmonding gevaren zijn: over de Ieperleet B naar Twee Speien; over de Blankenbergse Vaart en door de Blankenbergse Sluis naar de open zee (KZ, p. 233).
De Brugse stadsrekening laat horen dat 12 Brugse schippers elk een pleite verkochten aan Farnese, ten behoeve van zijn "expeditie als doen up handen". Hier gaat het om 12 van de 30 schuiten die de bewuste brugdelen vervoerden (KZ, p. 233). VDB deelt mee dat de overige 18 pleiten door een aanval van de Staatse vloot vóór de Zwinmonding verloren gingen (p. 113). Met de aangevoerde 12 brugdelen kon men een schipbrug aanleggen, die toch ca. 100 m lengte haalde.
Terwijl de brugsegmenten getimmerd werden, bereikten op 14 juni 19 Staatse en Engelse vaartuigen de Sluise haven. De binnenlopende schepen voerden soldaten, oorlogsmateriaal en voorraden aan. Dezelfde dag voeren 12 van de 19 vaartuigen weer weg met vrouwen en kinderen aan boord. Die reis verliep niet zo gunstig. Op "de Plate of droochte" tegenover Ter Hofstede vielen 5 schepen in de handen van de Spanjaarden (VDB, p, 108-109). Die vaartuigen waren vermoedelijk op de Grote Plaat vastgelopen.
Verder vernemen we dat op 16 juni 11 Staatse oorlogs- en vrachtschepen van Vlissingen uit vóór de Zwinmonding kwamen liggen. Ook die vloot wilde manschappen, voorraad en munitie voor het Sluise garnizoen aanvoeren. In de vroege morgen van 17 juni trachtten 7 vrachtschepen ondanks het lage tij toch naar Sluis door te varen. Ze werden echter beschoten door een batterij, die de Spanjaarden op Kadzand opgesteld hadden. Twee Staatse oorlogschepen liepen op de oever, en werden door de vijand buit gemaakt (VDB, p. 109). Hier blijkt dat er op 17 juni nog geen brug bestond, die de vaarweg naar Sluis afsloot.
De boven beschreven schermutseling bewees dat men eerst beide oevers van het Zwin moest beveiligen tegen aanvallen van de zee of de stad uit. Het terrein dat toegang zou geven tot de brugeinden moest verzekerd, en vooral in gereedheid gebracht worden. De geplande brug zou immers helemaal buiten het vaste grondgebied liggen, en wel tussen de dijk van de Noorderpolder enerzijds, en de dijk van de polder Bewesten Ter Hofstede anderzijds. De afstand tussen de bedoelde twee vaste oevers bedroeg ca. 1.800 m. Die situatie merkt men duidelijk op de reeds vermelde Engelse kaart uit de betrokken periode (VDB, p. 112).
Tegenover Ter Hofstede lag de Grote Plaat, die de vaargeul van het Zwin in twee takken deelde (KZ, top. reg. nr. 53 en 205). Daar die bank een hindernis voor de scheepvaart vormde, was deze al lang tevoren door de stad Brugge gemerkt met mast- en tonnebakens (KZ, p. 56-62; kaart nr. 7). De vermelde Engelse kaart schenkt hoofdzakelijk aandacht aan de militaire situatie en de verbindingswegen tijdens het beleg van Sluis. Toch toont de kartograaf zes bollebakens, die toen ter hoogte van de "Horse market sandes" in de Zwinmonding lagen. Die zandbank is duidelijk de Paardemarkt (KZ, kaart nr. 7 en 8; top. reg. nr. 190).
Wijzelf vermoedden dat de vaart met de 30 pleiten met de brugdelen op 13 juni verliep, omdat Jan Breidel, tresorier van Brugge, op de genoemde dag met "diversche schippers" naar het leger van Farnese vóór Sluis reisde (KZ, p. 233). De groep schuiten is vermoedelijk op 13 juni uit Brugge vertrokken. De tocht kon echter niet in één dag voltooid worden, omdat de boten door de sluizen en over een overdrag passeerden. Daarbij kwam nog dat de Brugse schippers moesten uitkijken naar de Staatse oorlogsschepen die vóór het Zwin patroeljeerden. Volgens de vermelde bron reisde J. Breidel ook op 19 juni met de Brugse schippers mee, zodat we kunnen aannemen dat de bewuste 12 pleiten op 19 of 20 juni hun doel bereikten.
Laten we de geciteerde Engelse kaart aandachtig bekijken. De brug vertrekt uit dijk van de Noordpolder en ligt verder op het voorland buiten de bedoelde dijk, en op de Grote Plaat. Het vermelde trajekt - dat ca 1.500 m lang was - bestond volgens de kaart helemaal uit paalwerk. De tak van het Zwin langs de westzijde van de Plaat vormde immers een half verlande en moeilijk te bevaren bedding. In die sektor hoefde men geen schipbrug te leggen. Verder verschaft VDB een belangrijk gegeven aangaande het bewuste trajekt: Farnese deed "piloter (= palen heien) la Grande Plate vis à vis de Ter Hofstede" (volgens schrijver) "om te voorkomen dat kleine platboomde schuitjes deze bij vloed onder water staande Grote Plate zouden overvaren" (p. 105). Maar volgens de Engelse kaart dienden de ingeheide palen voor de bouw van de brug.
De eigenlijke vaargeul bevond zich tussen de Plaat en Ter Hofstede. De schorre buiten de dijk van Bewesten Ter Hofstede was toen ca. 200 m breed. Daarbij komt nog dat er op beide oevers van de oostelijke tak een strookje slikkegrond lag. De bedoelde drie strookjes werden met paalwerk overbrugd, zodat we mogen aannemen dat de breedte van de vaargeul bij eb ca. 100 m bedroeg. Die opening kon men dichten met de brugdelen op de boven vermelde 12 pleiten. Dat het Zwin in de bedoelde sektor zo smal was, ondervonden de Spaanse oorlogsschepen in 1604. F. Spinola vernam toen dat de roeiriemen van zijn galeien ter hoogte van Ter Hofstede de oever raakten (J. Rau, p. 102).
Op beide uiteinden van de gehele brug werd een verschansing opgeworpen. De Engelse kaart situeert het westelijk fortje op de dijk van de Noordpolder, en het oostelijk op de dijk van Bewesten Ter Hofstede. Die twee schansen staan ook op de gravure van J. Cortese, die het beleg van 1587 met veel fantasie weergeeft (J. Rau, a.c.; D. van der Bauwhede, p. 117). Een andere kaart uit 1587 toont de militaire pozities in en rond Sluis. De kartograaf schenkt echter onvoldoende aandacht aan de precieze situatie van de waterlopen en de dijken. Toch geeft hij een behoorlijk beeld van Farneses brug. Hij laat zien dat het westelijke - tevens langste - deel op de palen staat, en dat het oostelijk deel op boten ligt (VDB, p. 131).
Verwijzingen
- D. van der Bauwhede, de Reconquista van Sluis (12 juni-5 aug. 1587) in: Opstand en Verval, Aspecten van het dagelijkse leven in het Brugse tijdens de laatste decennia van de 16de eeuw, uitg. Jempie Herrebout, p. 85-139 (1987).
- De Flou IX, 56: "la ville de Lamminsvliete” (1290).
- R.d.P. 6de jg. Nr. 1 (1964, Topon. Kaart van Oostkerke (R. De Keyser): Bekaf bevindt zich 700 m ten noorden v.d. Sifon.
- We situeren de sluizen en de bruggen van de Lieve in: De geschiedenis van de Brugse Leie, Kultureel Jaarboek Prov. Oost-Vlaanderen, Bijdrage Nieuwe Reeks, nr. 10, p. 38 en 71 (1979).
- Damme, V.T.B.- uitg. Antwerpen (1956), afb. 3, 4 en 5.
- De Flou, 861: "Slepeldam" (1244).
- J. Bossu, Vlaanderen in oude kaarten. Drie eeuwen Cartografie, uitg. Lannoo-Mappamundi, p. 29, 79 en 83 (1982).
- DLS, p. 140-141, met de volledige tekst van het edikt.
- KZ, p. 231-233 A.M. Lauret, Alexander Farnese, hert. van Parma, 1545-1592: "Por Dios, patria y Rey" in: Opstand en Verval, p. 75-84.
- Die term bedoelt de kreek, die de IJzer met het Zwin verbond, en die aan Ieper behoorde (STP, p. 27-29, 43-80). De eigenlijke Ieperbeek (Ieperleet A) verbond Ieper met de IJzer en de zee.
- Meer gegevens over de militaire situatie ca. 1585 in: KZ, p. 84, 232-233. A.M. Lauret, a.c.
- Een ertvelder was een type platte schuit, dat te Ertvelde getimmerd werd.
- J. Rau (Br. Gaëtan), Waar heeft Alexander Farnese zijn brug over het Zwin laten aanleggen? R.d.P. 4e jg. p.102-104; 1 schetskaart (1962).
Bibliografie en Afkortingen
- ADK Albert De Keyser, Terhofstede.
- DSL Maurits Coornaert, Dudzele en Sint-Lenaart.
- GBL M. Coornaert, Geschiedenis van de Brugse Leie.
- HE M. Coornaert, Heist en de Eiesluis.
- KZ M. Coornaert, Knokke en het Zwin.
- RAB Rijksarchief Brugge.
- R.d.P. Rond de Poldertorens, tijdschrift van de Geschiedkundige Kring St.-Guthago.
- RV Fonds Registers Brugse Vrije.
- STP M. Coornaert, St.-Pieters-op-de-Dijk.
- VDB D. van der Bauwhede, de Reconquista van Sluis.
- WR M. Coornaert, Westkapelle en Ramskapelle.
1 voet = 27,5 cm; 14 voet = 3,84 m = 1 Brugse roede.
1 libra (1.) of pond (pd.) parisis = 1/12 pd. groten.
Toelichtingen bij de kaart
Onze kaart bedoelt vooral de rekonstruktie van de westkant van de Zwinmonding. We tonen de toenmalige stand van de bedijkingen. Met stippellijnen trachten we de grenzen van de aangeslibde oevers en zandplaten te bepalen. We situeren zo goed mogelijk de wijk Nieuw Mude, zoals die vóór 1585 bestaan heeft. We tekenen niet alle onderdelen van de middeleeuwse omwalling van Sluis omdat deze afgebeeld staan op verscheidene kaarten, die we in onze bijdrage bespreken. Verder lokaliseert onze kaart alleen de verschansingen, die tot en met het beleg van 1604 opgeworpen waren. Overigens hebben we de ligging van de forten van de Linie van Fontaine reeds aangeduid op kaarten in KZ en WR.
- De vroegere sluizen van Reigaarsvliet.
- De hoeve Palingstede.
- De hoeve Kleine Keuvel.
- De Stelle op de Hazegrasschorren.
- Het St.-Jorisfort.
- De hoeve Wit Huis.
- Ter Hofstede op Kadzand.
- Het Fort Ter Hofstede.
- De sluis van de Watering van Kadzand.
- Het Sint-Marcusfort.
- Het Boerenverdriet.
- De Sint-Annakerk.
- Het Klein Kasteel.
- Het Groot Kasteel.
- De Oostpoort.
- De Sint-Janskerk.
- Het sas van de Verse Vaart.
- De sluis van Reigaarsvliet.
- De Vismarkt.
- De Blauwe Toren.
- De Westpoort.
- De sifon van de Lammensvliet.
- De Zuidpoort.
- De schans Verdronken Eiland.
- De schans Natgat.
- De Moerasschans.
- De schans Slijkenburg.
- De schans Pinksterbloem.
- De Matrozenschans.
- De schans Zwanenburg.
- De schans Altena.
- De oude sluis van Noord-over-de-Lieve.
- De oude sluis van Zuid-over-de-Lieve.
- Het Sint-Donaasfort.
- De nieuwe sluis van Zuid-over-de-Lieve.
- Het Sint-Jobsfort.
- De Zwarte Sluis.
- Het Sint-Frederiksfort.
- De sluis van Greveninge.
- De Hoekesluis.
- De Hoekebrug.
- De hoeve Rode Os.
- Foto's fragmenten van de kaart van P. Pourbus. Copyright A.C.L.Brussel.