De oorsprong van Heist en de Heistse visserij *

Maurits Coornaert

(*) Deze tekst verscheen reeds eerder in: Heemkunde in Vlaanderen, Huldeboek Jozef Weyns, Winksele 1992, 40-53, en werd ongewijzigd (ook de voetnoten) overgenomen.

1. De Gallo-Romeinse periode

We kunnen niet peilen naar de verre oorsprong van het huidige Heist indien we niet eerst speuren naar de geschiedenis van de bodem, waarop de oudste kern van het vissersdorp ontstond. Toen de Romeinse generaal Caesar ca 50 vóór Christus de gewesten langs de Noordzee veroverde, trof hij daar een Keltische (Gallische) bevolking aan. In het grootste deel van het huidige West-Vlaanderen woonden toen Menapiërs.

Het weze echter gezegd dat, in de bedoelde periode, de gehele kustvlakte dagelijks door de zee overstroomd werd, en dus niet bewoonbaar was. De kuststrook bestond immers uit een netwerk van strandgeulen en wadden eilanden.

De Menapiërs hadden hun hoeven en dorpen gevestigd in de Zandstreek, d.i. het gewest Binnen-Vlaanderen, vanaf de Scheldevallei tot de grens van het bewoonbare land, die toen 10-12 km meer landinwaarts lag dan de nu bestaande zeeoever. In de buurt van de toenmalige kustlijn stonden nederzettingen die later Aardenburg, Brugge, Varsenare, Jabbeke en Oudenburg genoemd werden. Van de bedoelde dorpen uitvoerende Menapiërs met hun boten uit om te vissen in de strandkreken en de kustwateren. De aanlegplaatsen Brugge en Aardenburg onderhielden al kontakten met andere Keltische stammen langs de oevers van de Noordzee.

De bewoners van Gallië werden al vroeg ingeschakeld bij de Romeinse economie, handel en cultuur, zodat men hen terecht Gallo-Romeinen noemt. Ondertussen is de kustvlakte van het latere graafschap Vlaanderen ca 70 na Christus grotendeels drooggevallen. Van de zandstreek namen Gallo-Romeinen de nieuwe gronden in gebruik Daar beoefenden ze de veeteelt, de landbouw, de zoutziederij en de zeevisserij. Ze vestigden hun bedrijven op vele plaatsen van de kustvlakte. In de laatste jaren komen steeds meer bewijzen van de bewuste Gallo-Romeinse bewoning aan het licht.    1

Omstreeks 270 begon het zeewater weer over de kustvlakte te vloeien. Deze overstroming zette een laag klei en zand af over de Gallo-Romeinse woonlaag. De bewoners van de kuststrook werden naar de Zandstreek teruggedrongen. Maar de vloed hield de geulen open, waardoor de Gallo-Romeinse aanlegplaatsen Brugge en Aardenburg met de zee en de havens van de landen overzee verbonden bleven. Tijdens de bedoelde overstroming, til, in de 5de eeuw staken Frankische stammen de Rijn over en trokken onze gewesten binnen. Deze vestigden zich in bestaande woonplaatsen en richtten nieuwe nederzettingen op. De Franken stichtten een koninkrijk. Aanvankelijk namen ze Doornik als hun hoofdstad, en later Parijs.

2. De schapenweiden in de kustvlakte.

Opnieuw vormde de kustvlakte een uitgestrekt waddengebied. Het gewest ten noorden van Brugge en Aardenburg maakte deel uit van de delta van de Zinkval of Honte. In de genoemde hoofdwater weg mondden het Zwin en andere beken uit. De gehele delta omvatte een aantal eilanden, o.m.. Cadzand en Wulpen.    2   (*) Deze tekst verscheen reeds eerder in: Heemkunde in Vlaanderen, Huldeboek Jozef Weyns, Winksele 1992, 40-53, en werd ongewijzigd (ook de voetnoten) overgenomen.

2016 01 14 134250De Heistse schuiten werden nog tot 1904 "achter de duinen gebouwd. De opname van deze H30 dateert uit 1906. Het is een tipische platbodem Heistse schuit. Ze wligt hier duidelijk wachtend op hoog water met opgetrokken zwaard en enkel het groot kotterzeil gezet. Daarboven zal dan nog een gaftopzeiltje komen en soms in volle zee nog twee driehoekige zeilen de stag en de fok.

2016 01 14 134344Schuiten hadden een platte bodem zodat ze bij laag water op het strand konden landen. Pas toen de haven in Zeebrugge er kwam, bouwde men sloepen met scherpe kielen.

2016 01 14 134408Regel was geen regel ieder bouwde wat naar zijn eigen creativiteit. Zo zien we dat deze H 4 hier wel een boegspriet heeft, hoewel de Heistse schuiten die doorgaans niet hadden. Bovendien is de fok gehesen (het driehoekig zeil). De Heistse schuit was in karveelwerk gebouwd d.w.z. de barden lagen dakpansgewijs over elkaar. Het zwaard is hier opgetrokken. Dit eivormig hard diende om het afdrijven te voorkomen.

2016 01 14 134426Ook hier gaat het duidelijk om Heistse schuiten. Eén is gemerkt H 31. De korte zomerschaduw en het zeer dicht bij de duinen liggen doet ons vermoeden dat het om schepen in reparatie (na een storm?) gaat. Zodra de Heistse vloot de haven van Zeebrugge kon binnenlopen hadden de schuiten afgedaan en bouwde men sloepen met een scherpe kiel en dus zonder zwaard.

2016 01 14 134443De Heistse schuiten hadden slechts één mast en waren kotter getuig HL Dit scheepje heeft twee masten en is nog op de ouderwetse wijze als een logger bezeild. Het grote nadeel is dat men bij het overstag gaan steeds het hele zeil met ra en al moest laten zakken en weer ophalen. Waarschijnlijk is dit een Blankenbergse schuit.

2016 01 14 134501Ook hier doet een fokkemast vóór de grote mast er ons aan twijfelen of we wel met Heistenaars te doen hebben. Ze zien er typisch blankenbergs uit. Liepen die in 1929 (datum opname) nog op het strand? Of zijn het afgedankte vaartuigen. Eigenaardig... Er is geen man aan boord te bespeuren.

We stellen er prijs op de heer Georges Devent van harte te bedanken om het ter beschikking van dit fotografisch materiaal.

De zee-vloed bracht telkens weer een laagje slib over de strandvlakte. Op die aangespoelde bodem schoof de zoute begroeiing noordwaarts vooruit. Zulk terrein noemt men een schorrenveld, dat alleen door schapen afgegraasd wordt. Enkele herenboeren van de Zandstreek stuurden hun herders met hun schapen naar de schorrenweiden. Dit verkeer deed opgehoogde schapenwegels ontstaan. Daar de zoute flora gedurig vorderde, mochten de schaapherders zich met verder in de schorren wagen, tenzij ze eerst de nodige voorzorgen namen. Op verscheidene punten in de wijde en brede schorrenvlakte wierpen de schapenboeren vluchtheuvels op, waar de herders en hun kudden zich bij hoge vloed konden redden. Op die verhevenheden bouwde men schapenstellen.

Er werden houten bruggen getimmerd, waarmee de schapen de strandkreken konden oversteken. Geleidelijk organiseerde men een net van schapenwegen, die de vluchtheuvels met elkaar en met de Zandstreek verbonden. We wijzen hier alleen op een paar nog goed herkenbare terpen, nl. degene waarop Vlissegem, Zuienkerke, Nieuwmunster, Oostkerke, Koudekerke en Ramskapelle ontstonden. Ondertussen verwierven ook een paar abdijen het weiderecht in enkele sektoren van het schorrenveld.

We vermelden hier de schapenweg, die van Brugge uit noordwaarts door de schorren liep. Die weg bezat een paar zijtakken, en bereikte ca. 8 km. ten noorden van Brugge de brede vluchtheuvel, waaruit later het dorp Dudzele voortkwam. De bewuste weg, later geheten de Dudzeelse Heerweg, liep verder door het gebied van de huidige Zeebrugse achter-haven, en bereikte de vluchtheuvel geheten Rugge. Deze terp bezit een doorsnede van ruim 100 m, en stak tijdens de overstroming van 1944 ca. 1 m boven de hoge vloed uit. Op die verhevenheid lag tot 1981 het zogenaamde oud kerkhof van Heist, waar de kerk van Koudekerke gestaan heeft. De boven bedoelde weg bereikte 1 km verder noordelijk de zeeoever, en heette later de Heistse Heerweg of Visweg.  3

3. De oudste bewoning op de Rugge

Het Frankische rijk werd door het verdrag van 843 in drie stukken verdeeld. Het gebied tussen de Schelde ende Noordzee viel onder het West-Frankenrijk. In 864 gaf Karel de Kale de noordhoek van zijn koninkrijk in leen aan zijn schoonzoon Boudewijn met de IJzeren Arm. De genoemde is Boudewijn 1, de eerste graaf van het graafschap Vlaanderen. Een van de voornaamste districten van zijn gebied vormde de streek rond Brugge, die men het “Land van den Vryen” noemde. In de bedoelde periode werd de Vlaamse kustvlakte, die strekte van de Westerschelde tot de IJzerdelta, volop uitgebaat als graasveld voor schapen. Een van die weiden lag aan de noordwestzijde van de Rugge, en wordt reeds ca. 1025 vermeld.   4  Ondertussen bestond de uitbating van de vruchtbare schorrenvlakte alleen uit schapenteelt. De bewoning van de vluchtheuvels bleef gering, zolang de omringende schorrenweiden niet van de zee-getijden bevrijd waren.. Herenboeren uit de Zandstreek zochten middelen om, met de vergunning van de graaf, grote delen van de zee kleigronden te ontginnen en intensiever uit te baten. Even ten noordwesten van Brugge werd ca. 960 de dijklijn Gentele-EvendijkA - Zijdelinge opgeworpen. Uit die inpoldering is de Blankenbergse watering voortgekomen. Op de noordoosthoek daarvan lag de schorrenweide Scharphout. Die schorre werd gewonnen door middel van de dijk, die later de Oostdijk van Blankenberge heette, daarna het Hoog Dijkje, nu de Onderwijsstraat. Binnen genoemde dijk ontstonden al vlug vissersdorpen, o.m. Scharphout, Tamingdijk (Harendijke), Vogeldijk.    5

Ten oosten van de Blankenbergse Watering lagen er, in de delta van de Zinkval, nog brede stukken schorre op de indijking te wachten. De bedoelde delta omvatte verscheidene eilanden en kreken. De schippers van Brugge en Aardenburg voeren over de bewuste waterlopen om koopwaren aan te brengen, of om de visvangst te beoefenen. Ondertussen kon niets de herders, die op de vluchtheuvels woonden, beletten om hun netten te slepen in de strandkreken en de Zinkval. Vooral de terp Rugge nam een geschikte positie in. Die vluchtheuvel bevond zich amper 1 km van de toenmalige zeeoever verwijderd Men mag aannemen dat de oorsprong van de Heistse visserij ligt bij de vroegste bewoners van de Rugge.

4. De Rugge werd ca. 1040 binnen de Evendijk B genomen

De hoek tussen de Blankenbergse dijk, de Zinkval en het Zwin werd ca. 1040 ingepolderd door middel van de Evendijk B. Die dijklijn vertrekt uit de Oostdijk van Blankenberge tegenover de vroegere Molen uit Uitkerke,   6 en loopt onder de naam Zeebruggelaan oostwaarts. Tussen Zeebrugge en Heist heette de Evendijk in de volksmond de Landdijk. De bedoelde dijk werd zodanig gelegd dat de Rugge ca. 50 m. binnendijks kwam te liggen. Verder oostwaarts heet de Evendijk B nu de Markt- en de Westkapellestraat. De dijklijn verkreeg ter hoogte van het Hof ter Kalvekete de naam Kalveketedijk Verder zuidoostwaarts werden ook de vluchtheuvels, waar later Westkapelle en Oostkerke ontstonden, binnen de Evendijk B genomen.

De gronden in de nieuwe polder, die vermoedelijk vroeger de naam Oostwatering droeg, werden algauw verkaveld, ontwaterd en ontgonnen. Overal bouwden de boeren nieuwe hoeven. De vluchtheuvels groeiden uit tot dorpen, waar de landarbeiders en ambachtslieden gingen wonen.

De Rugge die net binnen de Evendijk B gelegen was, vormde een uitstekende woonplaats voor de personen, die daar reeds vóór de indijking de zeevisserij beoefenden. Deze meerden hun schuiten in een strandkreek ter hoogte van de huidige Marktstraat. Anderzijds zette de bevolking aangroei binnen de gehele Oostwatering de geestelijke overheid ertoe aan, om nieuwe parochies te vormen. Als centrum van die parochies verkoos men een paar dorpen op vroegere vluchtheuvels.

In de oostelijke sector stichtte men de parochie Oostkerke, in de midden sector de parochie Dudzele, en in de noordwesthoek de parochie Uitkerke. Het grondgebied van de parochie Lissewege besloeg de kuststrook, vanaf de grens van Uitkerke tot de westoever van de monding van de Zinkval. De namen van de genoemde vier nieuwe parochies verschijnen ca. 1070. Het patronaatsrecht op de O.L.V. kerk van de parochie in Lissewege werd toevertrouwd aan de St. Bertinsabdij van St.Omaars in Zuid-Vlaanderen. De monniken verwierven tevens het middeleeuwse recht om een deel van de tienden-oogst in te zamelen.   7 Met dit doel bouwden ze een tienden-schuur ten noordwesten van de kerk van Lissewege. De bovenvermelde dorpskommen groeiden verder uit, vooral het vissersdorp op de Rugge, waarvan de bewoners de kustwateren en de vertakkingen van de Zinkval bevoeren.

5. De oudste kapel in het vissersdorp Rugge

De strandvlakte buiten de Evendijk B slibde breder aan. Aan de overzijde van de Zinkval, ca. 3 km ten noordoosten van de Rugge, lag de westpunt van het eiland Wulpen. In die hoek ontstond reeds vóór 1100 het dorp Westende. Zodra dankzij het opwerpen van de Evendijk B de Oostwatering gewonnen was, konden de inwoners van Wulpen oversteken naar het vasteland ten noorden van Brugge. Ze meerden hun boten in een strandkreek recht vóór de Rugge. Vanaf die plaats bereikten ze de Evendijk B. Vervolgens stapten ze over de Visweg en de Dudzeelse Heerweg naar Brugge. De wijk waarin het dorp Rugge zich bevond, vormde toen de noordoosthoek van de parochie Lissewege, en kreeg bijgevolg de naam Oostwinkel of Oostenhemhoek Hier gaat het om de wijk rond het huidige station van Heist.    8

2016 01 14 134521M. Coornaert: Schetskaart 1 De Delta van de Zinkval ca. 1150 Schaal 1 cm = 1/2 km

Nadat de Oostwatering gewonnen was, vorderde de inpoldering buiten de Evendijk B. In het midden van de 2de eeuw won men aan de noordzijde van de genoemde dijk de Oudemaarspolder, aan de noordoost zijde de Vardenaars- en de Keuvelpolder, en aan de oostzijde de Greveningepolder. De zeedijk van de Oudemaars polder vertrok ca. 1 km ten noorden van Uitkerke uit de Oostdijk van Blankenberge, en liep tot een punt ca. 1200 ten noordoosten van Rugge. Daar zwenkte de dijk zuidwaarts af naar de Evendijk B. Die laatste sector heette later de Pannedijk of KrommeDijk.

De nieuwe zeewering sneed de kreken af, die voordien de vissers van Rugge met de volle zee verbonden hadden. Deze gingen dadelijk achter de nieuwe dijk wonen. Daar vestigden ze zich op een perceel leengrond van het Hof van Heist. Het bewuste perceel bevindt zich ca. 500 m ten noorden van Rugge.

Op nog meer plaatsen in de nieuw gewonnen polders vestigden zich vissers binnen de Oudemaarspolder. In de noordoosthoek ontstond het vissersdorp Windgat. Die nederzetting bevond zich ca. 200 m ten zuiden van de huidige kerk van Duinbergen. Voortaan landden de Wulpenaars op de vermelde aanlegplaats. Van dit dorp uit vertrok de Wulpse weg, die dwars door de Oudemaarspolder naar de Evendijk B liep. Verder stapten ze naar de Visweg. De Wulpse weg vormt nu de Polderstraat en een deel van de Pannestraat.   9 In de noordoosthoek van de Vardenaarspolder vestigden vissers zich in het dorp “Ten Scaerte”. Die nederzetting lag binnen de Groene Dijk, bij het zuideinde van de huidige Meerlaan. Ca. 500 m ten oosten van Schaarte ontstond het vissersdorp “ten Cnocke”.    10

6. Uit de kapel van Rugge komt de parochiekerk van Koudekerke voort

In het midden van de 12de eeuw reikte het vasteland van de parochie Lissewege tot een punt ca. 4 km ten oosten van het dorp Rugge. De aangroei van de bevolking, vooral in Rugge en het nieuw gestichte dorp Heist, verplichtte de St. Bertins abdij om een hulpkapel te bouwen in Rugge. Daar verwierven de monniken een perceel grond waar ze niet alleen een hulpkapel bouwden, maar ook een kerkhof aanlegden en een tienden-schuur oprichtten. De oudste vermelding van die bidplaats verschijnt in 1188. Verder deelt een oorkonde uit 1221 mee, dat de kapel van Rugge tot parochiekerk verheven was. Het is duidelijk dat de nieuwe parochie ca. 1200 uit de moederparochie Lissewege afgescheiden is. De parochie werd Koudekerke genoemd. Als patroonheilige koos men St Antonius de Eremiet of Abt.   11

De grens tussen de parochies Lissewege en Koudekerke lag oorspronkelijk ca. 1 km ten westen van het latere Schipdonkkanaal. Nadat de parochie ca. 1200 gevormd was, schoof de inpoldering alsmaar oostwaarts vooruit tot bij de Reigaarsvliet. De bedoelde aanwas van het grondgebied verplichtte de St. Bertins abdij om in het dorp Knokke een hulpkapel en een ziekenhuis op te richten. Beide gebouwen bestonden al in 1227. Vervolgens ging de bisschop ertoe over om de kapel van Knokke in 1253 te verheffen tot een parochiekerk toegewijd aan St. Katharina. De grens tussen de parochie Koudekerke en de dochterparochie Knokke liep door de Logenhoek en de latere duinen van Duinbergen.    12

In de 13de eeuw verleende de graaf stadsrechten aan verscheidene Vlaamse havenplaatsen. De bedoelde status onttrok deze aan het toezicht van de schepenen van het Vrije, en liet hen toe om hun stad op administratief, economisch en commercieel gebied naar hun goeddunken te besturen. Ze bleven wel verantwoording schuldig aan de baljuw, die de graaf in de onderscheiden steden aanstelde. De bedoelde kuststeden waren Biervliet, Hugevliet, Waterduinen, Sluis, Mude, Hoeke, Monnikerede, Damme, Blankenberge, Oostende, Nieuwpoort, Mardijken Grevelinge. Anderzijds hebben drie voorname Vlaamse vissersdorpen -Heist, Wenduine en Raverside- nooit stadsrechten verkregen. Die toestand verhinderde hen echter niet om een bloeiende vissersnering uit te bouwen.

7. De parochie Koudekerke omvatte een Zuid-of Kerkdorp en een Noorddorp of dorp te Heist

Aanvankelijk lag de weerdijk van de Oudemaarspolder ca. 150 m noordelijker dan de huidige zeewering. Ongeveer 400 m ten noorden van de kerk van Koudekerke liep een brede kreek, die bij de indijking afgesneden geraakt was. Aan de zuidzijde van die geul lag een weide van het Hof van Koudekerke.    13 Aan de noordzijde van de kreek bevond zich het Hoge Leen van het Hof te Heist. Dit perceel was oorspronkelijk ca. 4 ha groot, en had de volgende grenzen: noord, de bedoelde vroegste zeedijk noordoost, de Zuidstraat of huidige Hermans-Lybaert straat; zuid, de reeds vermelde oude kreek west, de oude Kerkstraat die naar de zee liep, nu een deel van de Heistlaan.    14 Zoals gezegd is de Oudemaarspolder gewonnen in het midden van de 12de eeuw. Zodra de nieuwe polder verkaveld was, schoven de vissers van het dorp Rugge hun woonplaats noordwaarts op, en bouwden ze hun huizen vlak achter de nieuwe zeewering. Voortaan meerden ze hun schuiten op het strand recht vóór hun nieuwe woonplaats. Dank zij hun gunstige ligging konden ze, evenals de schippersdorpen Scharphout (Blankenberge), Wenduine en Raverside, hun vissersbedrijf op de Noordzee en in de Zinkval uitbreiden. De nieuwe nederzetting van vissers groeide zuidwaarts aan, en ontleende haar naam aan het leengoed waarop ze hun woningen gebouwd hadden, nl. het Hof te Heist.

Ongeveer een eeuw later geraakte de dijk van de Oudemaarspolder ondermijnd door de golven, die toen de sector Wenduine en Heist begonnen af te knagen. Het Brugse Vrije, onder wiens rechtsmacht de parochie Koudekerke viel, velde in 1288 een vonnis dat aan de watering Eiesluis de opdracht gaf, om vanaf de Oostdijk van Blankenberge tot het Windgat een in laag of achterwaartse dijk te ouwen. Uit de tekst van het bewuste vonnis van 1288 halen we hier twee belangrijke topografische gegevens aangaande de parochie Koudekerke:

  1. de oudste vermelding van het dorp Heis:(de weg) ‘die gaat van Coudekerke nort tot Heis’, d.i. de latere Oude Kerkstraat;
  2. het feit dat de parochie al over een molen beschikte; deze heette later de Zuidmolen.    15

De bouw van de inlaagdijk bleef halverwege tussen Blankenberge en Heis steken. Tenslotte vonniste het Brugse Vrije in 1302, dat de bewuste dijk verder ‘duere Heis oostwaarts tot het Windgat moest doorgetrokken, en daar bij de Groene Dijk aangesloten worden. Dit werk is in de eerstvolgende jaren voltooid.

Daarna gaf men de oude zeewering aan de golven prijs. Door de bouw van de bedoelde inlaag heeft het zee-front van de parochie Koudekerke in het begin van de 14de eeuw ca. 100 m grond verloren.   16 In die strook stond het noordelijke deel van het toenmalige vissersdorp Heist. De verlaten dijken de opgegeven strook zijn door de vloed weggespoeld. Oudere heistenaars hebben in de voorbije decennia, op het toen ontzande strand, restanten gezien van het oudste Heist, dat ca. 1310 in de zee verzwolgen is. De bedoelde verloren sector ligt recht voor de nrs. 139-156 van de Zeedijk, maar steekt nu onder een dikke laag duinenzand.

8. Het vissersdorp Heist groeide uit tot een Westdorp en een Oostdorp

Ondertussen was het dorp Heis reeds lang vóór 1300, aan de binnenzijde van de zeedijk, een heel eind oostwaarts aangegroeid, ni. tot op de terreinen aan de noord- en de zuidzijde van de Noordstraat (nu Vlamingstraat). Het was immers recht vóór de bedoelde sector dat de Vierbote van Heist opgericht werd. Hoe dan ook, het oudste Heist moest in 1302 over zijn gehele breedte ca. 100 m achteruitwijken. De bewoners van de opgegeven noordelijke helft vestigden zich zuidelijker op het Hoge Leen en op de blok grond tussen de Noord- en de Zuidstraat (nu de Kerkstraat). In de eerste helft van de 14de eeuw breidde het vissersdorp zich vlug oostwaarts uit. In 1357 ontmoeten we de term Oostdorp. Het was dus zover gekomen dat de wijk ten westen van de Pompestraat (nu Kursaalstraat) het Westdorp genoemd werd, en dat de wijk tussen de Pompestraat en de Ooststraat (nu Vissersstraat) al de naam Oostdorp droeg.

Uit de schaarse geschreven bronnen van de bedoelde periode komen enkele ambachtslieden te voorschijn.

Verder ontmoeten we in 1363 de Vierbote. Deze stond bij het noordeinde van de huidige Vuurtorenstraat, en behoorde aan de Heer van Dudzele. Ten gerieve van de vissers van Heist pachtte de O. L. V. gilde het vuurbaken van het Hof van Dudzele.   17 De fel aangroeiende bevolking beschikte al over drie molens: de Zuidmolen, de Oostmolen en de Oliemolen in de Logenhoek. De omvangrijke visserswijk Heist werd het Noorddorp genoemd. Daar vestigde zich de pastoor in de Noord-priestrage. De wijk waarin de parochiekerk van Koudekerke stond, heette het Zuid- of Kerkdorp. Dit dorp omvatte overigens weinig meer dan de kerk, de oude priestrage, het tienden-hof en een paar hoeven.   18

Reeds in 1305 rekende men het schippersdorp Heist bij de belangrijke kustplaatsen. Toen vroeg Brugge de hulp van o.m. de Heistse vissers, om uit Zierikzee de manschappen terug te halen, die de zeeslag aldaar overleefd hadden. Anderzijds leren we uit enkele middeleeuwse bronnen, dat de vissers van de Vlaamse havens vooral haring en kabeljauw vingen in de Noordzee. Bij hun reizen langs de Engelse oostkust en in het Kanaal geraakten ze soms verzeild in een zeeoorlog, of betrokken bij kaperij. Enkele Vlaamse kustplaatsen kregen de vergunning om haring te kaken. De Heistse vissers brachten meestal verse haring en kabeljauw aan wal. Die vangsten werden over de boven vermelde landweg of over water naar Brugge gevoerd. Deze laatste weg bestond uit de Heistse en de Lisseweegse Watergang.    19

In de 14de eeuw haalden de vissers van de meeste Vlaamse havens ook steenkool, tin, lood, leder en wol uit Engeland. Met behulp van tolrekeningen uit het vierde kwart van de 14de eeuw bewijst R. Degryse dat o.m. Heistse vissers ook steenkool aanvoerden uit Newcastle-upon-Tyne. Die delfstof heette toen “carbon defevre” of “smeide colen”. De rekening 1377-78 vermeldt o.m. 19 reizen door Heistse vissers.

Anderzijds brachten andere Vlaamse vissers tekstiel, bakstenen, groenten en fruit naar Newcastle over. Dank zij R. Degryse leren we de namen van een aantal Heistse schippers en van hun vaartuigen kennen. De boten droegen veelal een heiligennaam of een naam met een religieuze inslag. Verder boekt de rekening 1378-79 van Great Yarrnouth de aankomst van 12 Sluise en 9 Heistse vaartuigen.   20

9. Het begin van de duinvorming

De grote bres die de stormvloed van 12 november 1376 even ten westen van Heist geslagen heeft, bewijst dat de bewoners van het Noord dorp elke winter moesten beducht zijn voor dijkbreuken. Daar de zeewering tussen Blankenberge en Heist door herhaalde stormen afgebrokkeld was, verordende in 1394 het Brugse Vrije, dat de bedoelde sector door een inlaag dijk zou vervangen worden. Anderzijds was ten oosten van Heist het strand ca. 200 m aangewassen door de sedimentatie. Daar zette de vloed steeds meer zand af, dat door de noordwesten winden tot een rij duinen samengeblazen werd. Tussen die opkomende duinengordel en de toenmalige zeedijk ontstond een lange panne, die in 1389 verschijnt als ‘de panne behoosten Heys’. De bouw van de inlaag werd in 1395 van Blankenberge uit aangevat, en vorderde naar Heist toe. Ondertussen doken de eerste konijnen op in de opgroeiende duinengordel. Die dieren begonnen de aarden zeedijken te doorboren en zodoende te ondermijnen. Toen de Elizabet-vloed van 19 november 1404 toesloeg, werden grote delen van de zeewering vernield. Na die ramp heeft men in 1405 de boven vermelde inlaag verder gebouwd. Maar tussen het dorp Heist en het dorp Knokke was de zand verstuiving zo zeer gevorderd, dat niet alleen de oorspronkelijke zeedijk - de Groene Dijk- maar ook de vissersdorpen Windgaten Schaarte onder de duinen bedolven geraakten.

Na de zware stormvloed van 19 november 1404 gaf de graaf van Vlaanderen, Jan Zonder Vrees, het bevel om de zwaar gehavende zeeweringen hoger en breder op te bouwen. Inmiddels werd de in 1394 verordende inlaagdijk ca. 1408 afgewerkt tot aan het Oostdorp van Heist. Door het opwerpen van die dijk heeft het Noord-dorp nogmaals ca. 100 m grond verloren.   21 Verder oostelijk werd de verstuiving van de Panne in 1447 gestuit door middel van een inlaag, die nu nog aan de noordzijde van de Knokkestraat gelegen is. De vernieuwde en verstevigde zeedijk kreeg over de gehele lengte, vanaf de IJzer tot de Braakman, de naam Graaf Jansdijk.   22 Tussen Blankenberge en Heist nam men in 1868 de genoemde dijk als bedding voor de eerste spoorweg naar Heist, maar ter hoogte van de dorpskom was de dijksector toen al lang overstoven door het duinenzand.   23

Na de Elizabet-vloed van 1404 werd het Noord-dorp van de Heistse vissers geplunderd en verbrand door Engelse soldaten, die in mei 1405 ontscheept waren bij een poging om de stad Sluis in te nemen.   24 In het verloop van de 15de eeuw evolueerde Heist als een volkrijke en welvarende vissersgemeente. In het dorp Heist woonden niet alleen talrijke vissers, maar personen die optraden als tussenpersonen bij het uitreden van vissersboten, alsmede bij het verhandelen van de aangebrachte vangsten.    25 Op zee geraakten de Heistse vissers af en toe betrokken bij een of ander gevecht. De bewoners van het Noord-dorp werden meermaals opgeroepen om de zeeoever te bewaken, of om te helpen bressen te dichten in de zeewering.    26

2016 01 14 134654M. Coornaert: Schetskaart 2: De Polders ten Noorden van Brugge ca 1400 Schaal: 1 cm = 1/2 km

10. De naam Koudekerke wijkt voor de naam Heis

Bij het lezen van de bovenstaande paragrafen heeft de lezer opgemerkt dat Koudekerke niet dikwijls vernoemd wordt. Zoals we aantoonden, is de hulpkapel van het dorp op de Rugge ca. 1200 verheven tot een zelfstandige parochiekerk. De dochterparochie van Lissewege kreeg echter de naam Koudekerke toebedeeld. In de 12de en 13de eeuw groeide het vasteland van Koudekerke noord- en oostwaarts aan. In de bedoelde nieuwe polders ontstonden een paar nederzettingen. Het voornaamste van die dorpen was Heist, dat dank zij zijn vissersnering tot een belangrijke schippersgemeente uitgroeide. De oudste vermelding dateert uit 1288 en bewijst duidelijk dat Heist even ten noorden van Koudekerke stond (par. 4 tot 6). Uit Koudekerke is in 1253 de parochie Knokke afgescheiden. Voortaan omvatte de parochie Koudekerke een beperkt grondgebied, dat slechts een tiental noemenswaardige hoeven telde. Ondertussen verwierf het Noord-dorp al voor 1300 vermaardheid als een actieve vissersgemeenschap. Heis vormde het veruit belangrijkste deel van de gehele parochie Koudekerke. Reeds in de 13de eeuw voerden de officiële documenten een dubbel term in: de parochie Koudekerke gezegd Heis, of Koudekerke die men zegt Heis.

In de 15de eeuw was het zover gekomen dat men de naam van de parochie begon om te keren: de parochie Heist alias Koudekerke. De volksmond verlengde langzamerhand de naam Heis tot Heist. Tenslotte liet men de naam Koudekerke weg.  27

Reeds uit paragraaf 9 blijkt dat vele documenten de vissers van het Noord-dorp niet langer beschouwden als inwoners van de parochie Koudekerke. Hun gemeenschap werd eenvoudig weg “prochie van Heys” genoemd. In kerkelijke documenten bleef de term parochie Koudekerke nog enige tijd in voege. Ondertussen week de term kerk van Koudekerke meer en meer voor de term kerk van Heist, hoewel de bewuste bidplaats in het Zuiddorp stond. Wegens het feit dat het kerkdorp heel weinig bewoners telde, en de meeste parochianen in het Noord-dorp woonden, was de pastoor van Koudekerke al lang verhuisd naar de Noord priestrage, die 300 m ten noorden van de kerk gevestigd werd. Ca. 1500 beliep de bevolking van de parochie Heist-Koudekerke 400 tot 500 personen.    28

2016 01 14 134715M. Coornaert: Schetskaart 3 Heist op zijn hoogtepunt ca. midden 16de eeuw schaal: 1 cm 25 m 11.

11. Het hoogtepunt van de middeleeuwse Heistse vissersnering

De schippers van Vlaamse kustplaatsen waren uiteraard goed vertrouwd met de diepte en ondiepten van het zuidelijk deel van de Noordzee. Bijgevolg traden ze ook op als loods voor buitenlandse koopvaarders, die van zee uit het Zwin binnenvoeren om de haven van Sluis te bereiken. Anderzijds beschikten de loodsen over bepaalde bakens langs de zeeoever en in het vaarwater, o.m. de Vierbote van Heist, de kerktorens van Blankenberge, Koudekerke, Knokke en Westkapelle, masten en tonnenbakens. In 1484 stelde de stad Brugge een officiële dienst van beëdigde en bezoldigde Zwinloodsen aan. De Brugse jaarrekeningen boeken de namen van tientallen schippers vooral uit Oostende, Blankenberge, Heist en Sluis, die handelsschepen in de monding van het Zwin loodsten.    29

Onder het bewind van Keizer Karel bereikte de parochie Heist-Koudekerke haar hoogste bloei. Het grootste deel van de bevolking was betrokken bij zeevisserij, hetzij als reder, stuurman, matroos, scheepsjongen, visbewerker of vishandelaar. Anderen werkten als ambachtslieden, die gerief vervaardigden of herstelden voor de visserij. In 1541 werd de waterweg vanaf Zwankendamme tot het Noord-dorp doorgetrokken. Men legde het Sas van Heist, de binnenhaven, aan langs de westzijde van het huidige marktplein. Dankzij die waterweg konden Heistse vissers, even vlug als de Blankenbergse schippers,   30 hun vangsten naar Brugge doen vervoeren. De Heistse vis kon echter ook langs de Viswegen of Doestwegen naar het binnenland vervoerd of gedragen worden.    31

In de 16de eeuw werd de “groote visscherie” di. het vissen in volle zee, vooral beoefend door de grotere zeehavens, nl. Oostende, Nieuwpoort en Duinkerke, en de “cleene visscherie”, di. het vissen in de kust wateren, vooral door Blankenberge, Wenduine, Heist en Sluis. Maar in andere kustparochies gebruikten sommige inwoners hun paarden om hun netten door het strandwater te slepen. Ondertussen bestond er op de Noordzee af en toe een oorlogstoestand. In zulke situaties deed de overheid konvooischepen uitrusten om daarmee de vissersnering van de Zeventien Provincies te beschermen. De kosten van die schepen vielen ten laste van de vissers zelf. Dank zij de uitrusting van een konvooi vernemen we de sterkte van de Heistse vissersvloot in 1548: 9 haringschepen die elk door 14 matrozen en 3 of 4 lavers bemand waren.   32    

12. De ondergang van de Heistse vissersgemeente

In het 3de kwart van de 16de eeuw geraakten de Nederlanden over hun hoogte punt heen. De ontevredenheid op sociaal en religieus gebied verwekte allerwegen onrust. De hervormingsgezinden wonnen alsmaar invloed en macht. Uit de langdurige godsdiensttroebelen kwamen Calvinistisch bewind te voorschijn. Dit bestuur steunde ook in het Brugse Vrije op talrijke aanhangers. Maar ca. 1580 begon Farnese de zuidelijke Nederlanden te heroveren. Door de strijd rond het versterkte Sluis leed de omringende streek zware schade. Talrijke hoeven werden geplunderd en verbrand. Uit alle parochies van de Zwinstreek vluchtten de aanhangers van het Calvinisme naar de noordelijke Nederlanden. De meeste Heistse vissers weken naar Zeeland uit. Te Heist lieten ze een armoedig dorp achter, waar de vissersnering totaal vernietigd was.   33 Dank zij het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) slaagde de parochie Heist-Koudekerke erin om zich enigszins weer op te richten. In de eerste helft van de 17de eeuw werd de verwoeste kerk hersteld, en enkele kerkelijke diensten hernomen. Daar de Heistenaars over geen visschuiten beschikten, trokken ze geen inkomsten uit de vissersnering. Ze konden hun kost verdienen als strandvisser of als landarbeider.

Het Noord-dorp vertoonde een armtierig uitzicht. De genoemde wijk telde omstreeks 1650 heel weinig ambachtslieden en neringdoenden. Maar de volkstelling van 1748 boekte al enige groei in de parochie. We vinden in de gehele gemeente 301 inwoners, waaronder 11 boeren, 1 smid, 1 wagenmaker, 2 brouwers herbergiers. De telling wijst uit dat 20% van de bevolking door de “annendis” onderhouden werd.   34

13. De Heistse visserij herleeft

Na de tachtigjarige oorlog (1568-1648) bezaten de overblijvende drie kuststeden van de Zuidelijke Nederlanden, Blankenberge, Oostende en Nieuwpoort, nog over voldoende middelen om hun vissersbedrijf breder te ontplooien. Daarbij kwam nog dat het Oostenrijks landsbestuur in de 18de eeuw gunstmaatregelen nam, die de genoemde steden toelieten hun diepvisserij verder uit te breiden. De kleinere kustplaatsen konden echter niet genieten van de bedoelde voordelen, zodat hun bewoners alleen de strandvisserij bedreven. De telling van 1748 vond te Heist geen enkel gezinshoofd vermeld als zeevisser. Maar in die periode staken wel enkele Heistenaars n zee op Blankenbergse visserssloepen. Die boten legden zich toe op de kustvisserij.

Maar in de periode ca. 1755 vonden een paar Heistenaars de nodige middelen om weer visschuiten uit te reden. In 1760 had Heist alweer drie sloepen.. Op 2 december verleende de Oostenrijkse overheid een octrooi, dat Heist erkende als een vrije vissersplaats. Dankzij die maatregel kon de vissersnering zich vlugger uitbreiden. In 1780 telde de Heistse vissersvloot al 8 boten. De bemanning van een schuit omvatte meestal 5 matrozen, waaronder jongeren van 13 en 14 jaar. Volgens de parochierekening van 1791 staken te Heist 10 sloepen in zee. De ontvanger boekte de namen van 10 stuurlieden en 29 matrozen. In de lijsten van de bedoelde periode ontmoeten we reeds alle familienamen, die heden nog in de vissersmiddens van Heist en Zeebrugge voortleven.    35

Tijdens de Franse bezetting (1794-1815) kende de Vlaamse visserij enige achteruitgang wegens de voortdurende oorlogsdreiging op de Noordzee. Nadat Napoleon verslagen was, hielden de geallieerden in 1814 een volkstelling in de vroegere Oostenrijkse Nederlanden. De bevolking van de gemeente Heist bedroeg toen 532 inwoners. Daarvan staan er 10 geboekt als landbouwer, en 49 als visser. In 1815 werden de zuidelijke en de noordelijke Nederlanden samengevoegd tot een koninkrijk. Het nieuwe bewind ijverde voor het herstel van de nijverheid, de handel, de landbouw en de zeevisserij. Er werd meer aandacht besteed aan het onderhoud van de zeeweringen. Maar te Heist bestond er naast de visserijnering nog steeds een geringe economische bedrijvigheid, bij zover dat de overheid in 1827 voorstelde om Heist “met de gemeente Ramskapelle te verzamelen”.   36

14. Het begin van het strandtoerisme te Heist

Na de Belgische omwenteling van 1830 beoefenden de Heistenaars, zoals in de vorige decennia, verder de visserij in de kustwateren. Hun vangsten werden vooral over land weggevoerd, sedert van Brugge uit een steenweg naar het Noorden aangelegd was. De bedoelde verharde weg had ca. 1800 de kerk van Koudekerke - Heist bereikt. De gemeente beschikte echter niet over de geldmiddelen om de kasseiweg tot in de kom van Heist door te trekken. Onderwijl kende de vissersnering toch enige vooruitgang. Uit de jaarverslagen halen we de volgende cijfers: 1836 - 10 schuiten met ca. 50 vissers, 1837 - 12 schuiten met ca. 60 vissers, ; 1838 - 14 schuiten. De overheid verwachtte dat, door de aanleg van de spoorweg Brussel – Brugge - Oostende, de handel van de verse vis nog uitbreiding zou nemen.

Een rondschrijven van de gouverneur uit 1839 wekt het vermoeden dat reeds enkele zomertoeristen Heist bezochten. De vermelde brief verorderde immers dat ook te Heis “de herbergiers en logementhouders” de namen van hun gasten in hun registers moesten inschrijven. Omstreeks die tijd kampten de vissers van Heist en Blankenberge met de concurrentie van goedkope ingevoerde vis. De gemeente maakte zich bezorgd om het groeiend aantal behoeftige vissers. Daarom richtten de reders en schippers de “kas van voorzienigheid” in. Ze stelden een uitgebreid reglement op, dat vast legde onder welke voorwaarden een maandelijks pensioen toegekend werd aan vissersweduwen en verminkte of bejaarde vissers. Dit reglement werd op 28 juli 1841 ondertekend. Het gemeentebestuur keurde dit twee dagen later goed.   37

De voorzieningen van de Heistse pensioenkas milderden de grootste nood van de vissersbevolking. Hoe dan ook, het vissersbedrijf ging stilaan vooruit. In 1848 voeren 18 boten uit, in 1849 20 boten.

Ondertussen kreeg de zeewering, die deels bestond uit de Graaf Jansdijk, deels uit een duinengordel, fel te lijden van herhaalde stormen. In 1852 bouwde men een muur van arduinblokken, die de monding van het Leopoldkanaal op de rechterkant beschermde. Die muur werd in 1855, 250 m oostwaarts door getrokken, omdat de Graaf Jansdijk ter hoogte van de Duivelsput dreigde te begeven. Deze oever moest evenwel niet alleen verstevigd worden om het achterliggende polderland van overstroming te vrijwaren, maar ook om te verhinderen dat het zandstrand van Heist door de golven zou weggehaald worden. We vinden wel geen enkel document dat uitdrukkelijk bewijst, dat al in het 2de kwart van de 19de eeuw toeristen naar het stranden de duinen van Heist reisden, toch staan we voor het feit dat het gemeentebestuur verplicht was om in 1857 een politiereglement op het zeebaden te publiceren. Reeds enkele jaren vroeger verbleven toeristen bij de herbergiers en de particulieren van de dorpskom. Er stonden al een aantal bad-karren in de Vierhoek op het strand recht voor het Noord-dorp. Het toenemend aantal toeristen dat het strand van Heist bezocht en de groeiende hoeveelheden vis die aan wal gebracht werden, dwongen de gemeente om in 1859 de steenweg door te trekken vanaf de kerk tot in de Pompestraat (nu Kursaalstraat).    38

15. Heist groeit uit tot een badstad

De Heistse vissers meerden hun platbodemschuiten op het strand bij het noordeinde van de Visserswegel en het Welkomhoofd. Op de duinen van de bedoelde sector bouwde de Belgische staat ca. 1850 de Phare (Vuurtoren), en werden ca. 1860 de eerste hotels gebouwd. In het Westdorp deed de gemeente een paar straten kasseien en doortrekken tot de zeeoever. Terwijl de bebouwing tussen de Vuurtorenstraat en de Pompestraat almaar vorderde, werd ca. 1865 de stenen zeedijk oostwaarts opgebouwd. Ondertussen was al in 1863 de spoorweg Brugge-Blankenberge aangelegd. Daarna ijverden de Heistenaars ervoor dat de vermelde spoorlijn van Blankenberge tot Heist verlengd werd. Als voornaamste argument geldt de vaststelling dat Heist op weg was om de derde badstad van het land te worden.    39

De beoogde spoorweg werd in 1868 aangelegd op de Graaf Jansdijk van Blankenberge tot de dorpskom van Heist, en verder op de duinen ten noorden van het Oostdorp. Men bouwde het eerste station langs de latere Graaf d’Ursellaan. Inmiddels werkte burgemeester Nikolaas Mengé aan de urbanisatie van de gemeente.

Er werden meer straten aangelegd. Op de duinen recht voor Heist verrezen talrijke villa’s, pensions en hotels. De dorpskom breidde zich naar alle richtingen uit. Inwijkelingen uit het binnenland vestigden zich in de dorpskom. Daar richtten ambachtslieden allerlei bedrijven op. Andere neringdoenden openden herbergen, winkels, logementshuizen en afspanningen. Door de aanzwellende toeristische nijverheid waren de vissers gedwongen om geleidelijk naar het Oostdorp op te schuiven. Omstreeks 1880 verrees de Kursaal van Heist. Daar de bebouwing van de zeedijk vooral ten westen van het Hotel de Phare vorderde, besloot de gemeente in 1881 de Vierhoek van de badplaats westwaarts uit te breiden. Men voorzag dat de bedoelde lintbebouwing zou aansluiten bij de nieuwe wijk, die ontstond rond de sluizen van het Leopold- en het Schipdonkkanaal. Heist schafte zich een verplaatsbare kiosk aan om in het zomerseizoen op de zeedijk concerten te kunnen geven. In 1882 werd de “Mengéplaats” (de huidige Bolle) aangelegd. Leopold Desutter, die net als N. Mengé ca. 20 jaar Heist bestuurde, zette het urbanisatiewerk van zijn voorganger voort. Hij liet terreinen verkavelen in de buurt van het station en in het Oostdorp. Van Westkapelle uit werd in 1890 de tramweg over Knokke met het station van Heist verbonden.   40

Vanaf 1893 werden de straten van Heist verlicht met elektrische lampen. De gemeenteraad stelde vast dat er in het Westdorp bijna geen vissers meer woonden, omdat het voor hen niet meer mogelijk was, om daar ook wat landbouw en veeteelt te beoefenen. Aan de oostkant van de Vissersstraat vorderde de verkaveling naar de Wulpse Weg (nu Polderstraat), alsmede aan de zuidzijde van de Kerkstraat. In 1900 nam de gemeente een taak op zich, die burgemeester Desutter “het reuzenwerk van een rioolstelsel” noemde. De toen aangelegde riolering maakte het Heist mogelijk om de badstad aan alle kanten uit te breiden. Het grondgebied kreeg zijn definitieve vorm: de wijk het Sas werd bij Heist gevoegd; de “Hooge duinen” van Knokke gingen over naar de wijk waar in 1901 de badplaats Duinbergen gesticht werd.    41

16. Plannen om te Heist een schuilhaven te bouwen

Reeds in de vroege Middeleeuwen meerden de Vlaamse vissers hun platbodems en de schuiten op de oevers van de kreken of op het zeestrand. Zo handelden de vissers van de Rugge, en de vissers van het vroegste Koudekerke. Nadat deze laatsten naar het “Hoger Leen van Heis” verhuisd waren, strandden ze hun vaartuigen op de zeeoever tegenover hun nieuwe woonplaats.

Vanaf de 14de eeuw beschikte de schippersnederzetting Heist over de Vierbote, die de vissers de weg naar hun aanlegplaats tegenover het Westdorp aanwees. De Vierbote en de vissersnering van Heist zijn in de godsdiensttroebelen ten onder gegaan. De zeevisserij van Heist is eerst ca. 1760 weer op gang gekomen. Opnieuw diende het strand voor het Westdorp als de aanlegplaats voor de schuiten. Ca. 1850 bouwde de Belgische Staat de Vuurtoren, die bij het noordeinde van de Vuurtorenstraat gestaan heeft.

Het politiereglement op het zeebaden uit 1857 verbood echter de Heistse vissers om gedurende het toeristische seizoen hun sloepen te stranden op de Vierhoek (de officiële badplaats), die reikte van het Hotel du Phare tot het Hotel de la Plage, en die recht voor de dorpskom lag. Die verordening verplichtte de vissers om tijdens het badseizoen te meren in de sector ten noorden van het Oostdorp. De Heistenaars vingen meestal kabeljauw en schelvis bij middel van staakvleten. Daarnaast brachten ze met andere netten ook sprot, haring en tongen aan. In de zomer sleepten ze telkens met twee boten een lang net door de volle zee voort. Hun vangsten bestonden uit roggen, platvis en scharren. Ze beoefenden ook de strandvisserij, waarbij telkens twee paarden een net door het ondiepe water trokken. Die vissers vingen garnaal en platvis.

In 1871 deed het gemeentebestuur een eerste poging om een schuilhaven te verkrijgen. Deze zou bestaan hebben uit een lang strandhoofd in de vorm van een staketsel. Maar de stenen muur werd tot de Kursaal doorgetrokken, zonder dat een landingskaai voor sloepen gebouwd werd. In de periode 1890-1900 verschoof niet alleen de vissersbevolking, maar ook de vishandel en de visbewerking naar de wijk tussen de Kursaal- en de Vissersstraat. In 1890 publiceerde de gemeente een gedetailleerde verordening aangaande het openbaar uitstallen en verkopen van zeevis op de straten. Dit document verschaft interessante gegevens over de vissoorten, de prijzen en de manier van verkopen..

Tenslotte bouwde de gemeente in 1901 een vismijn langs de Garnaalstraat. In 1902 maakte de Staat aanstalten om de Stenendijk, die reeds tot het Hotel des Bains reikte, door te trekken naar Duinbergen. De Heistse gemeenteraad vroeg zich af wat er verder zou gebeuren met de ligplaats van de ca. 60 schuiten, die op de bedoelde sector van het strand meerden. Heist deed echter vergeefse pogingen om een schuilhaven te doen bouwen aan de oostkant van de badstad. Inmiddels waren de havenwerken van Zeebrugge aangevat. Deze omvatten o.m. een havenkom voor vissersvaartuigen. In 1907 werd de haven van Zeebrugge feestelijk ingehuldigd. De schuiten verdwenen stilaan van het Heistse strand. Ze gingen schuilen in de Zeebrugse vissershaven.    42

17. De oude Sint Antoniuskerk stond in Koudekerke

De eerste dochterparochie, die uit Lissewege afgescheiden werd, droeg de naam Koudekerke. De kerk van die nieuwe parochie was gewijd aan St. Antonius Abt. Jammer genoeg beschikken we niet overgeschreven bronnen of archeologische gegevens aangaande de periode vóór de godsdiensttroebelen. We weten wel dat de kerktoren van Koudekerke, evenals deze van Westkapelle en van Knokke, diende als baken voor de schippers die de westelijke monding van het Zwin zochten. Het is verder niet bekend of de Engelse troepen die in 1405 de toren van Westkapelle afbrandde, ook de toren van Koudekerke gesaboteerd hebben (par. 9). Maar de kerkvisitatie van 1641 maakt ons duidelijk dat de bedoelde parochiekerk voor de troebelen uit drie beuken bestond, en dat de toren vermoedelijk vanaf het begin zich op het Westeinde van de middenbeuk bevond.   43

Na de aftocht van de Calvinisten in 1584 werd de streek ten noorden van Brugge geplunderd en verbrand door het Sluise garnizoen. Zowel het omvangrijke Noord-dorp, als het kleine Kerkdorp bleven verwoest achter. De kerk van Koudekerke-Heist was grotendeels uitgebrand. Dit gebouw stond jarenlang blootgesteld aan weer en wind. Langs de kust richtten de Spaanse overheden een afweerlinie op. In 1594 bouwden de militairen de kerk van Heist om tot een versterkte wachtpost. Het vervallen kerk-dak werd gedicht met stro. Voortaan dienden de beuken als stalling voor de Spaanse ruiterij. Door de onvoorzichtigheid van de ruiters is de kerk van Koudekerke in 1600 nogmaals uitgebrand.   44

In de 1ste helft van de 17de eeuw werden de toren, de middenbeuk en het koor hersteld. Men heeft de twee zijbeuken weggelaten. In de volgende decennia onderhield het kerkbestuur de verschillende delen van het gebouw. In de 19de eeuw vertoonde de toren meer en meer tekenen van verval, zodat loszittende stenen naar beneden vielen. De kerkfabriek en het gemeentebestuur besloten de oude kerk op te geven, en totaal te laten verdwijnen, hoewel sommigen nog trachtten tenminste de toren te behouden. Het kerkschip werd in 1879 afgebroken en de toren in 1884.

Maar het kerkhof diende verder als begraafplaats tot 1974. Toen heeft de gemeente Heist een nieuw kerkhof in gebruik genomen langs de Westkapellestraat. In 1981 liet de gemeente Knokke-Heist het oorspronkelijk kerkhof van Koudekerke totaal ontruimen. De laatste resten van het oude Koudekerke rusten nu op de stedelijke begraafplaats langs de Kalveketedijk te Westkapelle.    45 Even ten zuidoosten van het dienstgebouw staat nu een plakkaat met de woorden “Stoffelijke resten oud kerkhof Heist”. Tot zover is de kerkhofmuur van Koudekerke overeind gebleven.

18. De nieuwe Sint Antoniuskerk staat in Heist

Omstreeks 1860 waren de meeste Heistenaars ervan overtuigd, dat hun parochie een nieuwe, grotere kerk nodig had. De oude kerk kon immers het stijgend aantal gelovigen van Heist niet meer bevatten. Daarbij kwamen nog de jaarlijkse badgasten, en de vreemde werklieden die op de zeeweringen werkten. Ook de bewoners van de wijk het Sas gingen in Heist ter kerke. In 1862 nam de kerkraad zich voor om een kerk te bouwen in de eigenlijke dorpskom, di. in het Noord-dorp. Bijgevolg zocht men een bouwterrein. In 1869 kocht de kerkfabriek het oostelijk uiteinde van het Hoge Leen, op de hoek van de huidige Kerk- en Hermans Lybaertstraat. De kerkmeesters werden in hun opzet gesteund door talrijke Heistenaars en zomertoeristen.

Architect P. Baes tekende het bouwplan van de nieuwe kerk. In 1871 vatte aannemer Karel Verschelde uit Brugge het werk aan. Wegens financiële en andere moeilijkheden vielen de bouwwerken heel wat langer uit. Tenslotte meldde de bisschop aan pastoor Pectoor, dat hij op 13 mei 1878 de nieuwe St. Antoniuskerk zou inwijden. Voortaan bezat de dorpskom van Heist zijn eigen kerk Daarnaast bouwde men de pastorie. Ondertussen beijverde het gemeentebestuur zich om de oude St. Antoniuskerk weg te ruimen (par. 17). Anderzijds geraakte de toren van de nieuwe kerk eerst in 1886 helemaal voltooid.    46

19. Sint Antonius-Abt is de patroonheilige van de parochie Koudekerk-Heist

In de 12de eeuw leefde het merendeel van de bewoners van de noordoosthoek van de parochie Lissewege van landbouw en veeteelt. Geen wonder dat de eerste bidplaats in de bewuste hoek toegewijd werd aan St. Antonius de Eremiet die vooral vereerd werd als een beschermer van de veestapel. Precies in de bedoelde periode verbreidden de Antonieten de verering van de genoemde heilige. St. Antonius leefde tijdens de 14de eeuw als een kluizenaar in Egypte. Bekend is de legende dat hij bekoord werd door de duivel onder de gedaante van een varken. Hij heette dan ook algemeen “Toontje met zijn zwijntje”. Hij werd vooral door de veehouders aangeroepen als beschermer tegen de varkenspest. Talrijke gelovigen gingen “dienen” bij

St. Antonius om bescherming te bekomen tegen het St. Antoniusvuur, waarmee men allerlei moeilijk te verhelpen kinderkwalen bedoelde. De pelgrims offerden jonge varkens of stukken varkensvlees.

Uit 1455 dateert de oudst bewaarde bron, die bevestigt dat St. Antonius-Abt de patroonheilige van de parochie Koudekerke-Heist is. Blijkbaar was de verering van St-Antonius niet bijzonder intens in de vissersgemeente Heist.

Het bewuste rapport uit 1455 vermeldt geen gilde of confrèrie ter ere van de patroonheilige. In de linker beuk van de kerk stond wel een altaar toegewijd aan St. Antonius. Anderzijds beschikken we over een ligger van de kerkfabriek uit 1525, die gegevens verschaft aangaande het traject van de processies. Uit losse details leiden we af dat de parochie Koudekerke, zoals de meeste naburige parochies, twee jaarlijkse ommegangen hield:

  1. de plechtige ommegang van de hele parochie;
  2. de sacramentsprocessie op Sacramentsdag. Deze laatste passeerde over de Pannedijk (Kromme Dijk), die ook de namen Sacramentsdijk en Processieweg droeg.

De grote ommegang trok naar het “Preekstulsje”. Dit perceel lag 2 km ten oosten van de kerk; langs het noordeinde van de weg, die toen de grens tussen de parochies Koudekerke en Knokke vormde, en die in Knokke de Processieweg heette. De bedoelde weg wordt in de volksmond de Wulvenslag genoemd. Voor dat de duinverstuiving begon, liep die weg nog verder noordwaarts, en kwam even ten oosten van het Windgat op de Groene Dijk uit. Het noordeinde van de Wulvenslag bevond zich ca. 600 meter ten oosten van de Wulpse weg. De genoemde twee wegen mondden uit op het strand, waarde Wulpenaers vanaf de westpunt van Wulpen aanlandden. Het toponiem Wulvenslag is vermoedelijk een vervorming uit Wulpenslag. De ommegang van Koudekerke stapte, op de woensdag na Sinksen, langs de zeedijk naar het oosteinde van de parochie. Op die plaats hield de processie halt om daar een preek te aanhoren.    47

Door de verwoestingen tijdens de godsdienst troebelen zijn ook het meubilair, de sieraden en de cultus -voorwerpen van de kerk er teniet gegaan. Ca. 1600 konden de meeste parochies er werk van maken om hun kerkgebouw te herstellen en als bidplaats te gebruiken. Voor zover ze konden, zetten ze de vroegere religieuze diensten en tradities voort. Volgens de kerkvisitaties van 1716 gingen de twee traditionele processies van Koudekerke-Heist weer uit, nl. de sacramentsprocessie en de algemene ommegang. Deze laatste werd niet gehouden op de feestdag van de kerkpatroon, maar op Drievuldigheidszondag, di. de zondag na Sinksen.

Daar alle relikwieën van de kerk verdwenen waren schonk de bisschop van Brugge in 1740 een relikwie van St.-Antonius-Abt. De bisschop stond een aflaat toe aan de gelovigen, die op l7 januari de hoogmis bij woonden. In de bedoelde periode werd de devotie voor St. Hubertus ingevoerd. Deze heilige gold als beschermer van personen, die door een razend dier gebeten waren. De visitatie van 1764 meldt dat, behalve de bovengenoemde twee processies, het feest van de kerkwijding gevierd werd met een processie op de zondag na O.L.V. Hemelvaart. Volgens de lijst van de kerkelijke diensten uit 1787 hield de parochie toen de volgende drie processies;

  1. op de dag van de grote kermis, di. op Drievuldigheidszondag;
  2. op de zondag na O.L.V. Hemelvaart;
  3. op de patroon dag van St. Antonius (17 jan.), di. de kleine kermis.   48

Evenals te Ramskapelle, Dudzele en Hoeke, was er te Heist in of naast het kerkportaal een hok gemetseld of getimmerd, waarin de gelovigen een varken of varkensvlees konden offeren aan de patroonheilige. De confrèrie van St. Antonius, die beheerd werd door twee St. Antonius- of Patroonmeesters, hield toezicht op de verhandelingen. De offeranden werden telkens na de hoogmis openbaar verkocht.

De St. Antoniusmeesters zagen toe dat de opbrengst van de verkoop besteed werd aan St. Antoniusmissen voor de intenties, van de offeraars. Nadat de oude kerk afgebroken, en de nieuwe opgericht was (par. 18), bouwde de kerkfabriek een nieuw hok voor de bewuste offeranden.

Die afsluiting bevond zich aan de buitenzijde van de huidige St. Antoniuskerk rechts van de hoofdingang. Anderzijds werd in 1899 de maatschappij “Sint Antonius Vrienden” gesticht, die de eigenaars van varkens verzekerde tegen het verlies van hun dieren.    49

20. De verering van O.L.V., Ster der zee

Nadat ca. 1150 even ten noorden van Koudekerde de aanlegplaats Heis gesticht was, vestigden zich meer en meer schippers in het bedoelde dorp binnen de toenmalige zeedijk. De bewoners vermenigvuldigden zich zo vlug, dat ze al lang voor 1288 een belangrijke vissersgemeente vormden. Die vissers koesterden echter veel meer een verering voor de Maagd Maria, die als de Ster der Zee aangeroepen werd. Het reeds vermelde rapport uit 1455 (par. 19) bewijst dat in de parochie Koudekerke-Heis de devotie voor O.L.V. veel belangrijker was dan die voor de patroonheilige. Toen werden de inkomsten van de pastorie geschat op 25 pond, maar de O.L.V. kapelanie trok 80 pond uit gronden en renten. Anderzijds vermeldt het rapport geen St. Antonius-kapelanie.

Vermoedelijk ontstond de devotie voor de Ster der Zee ongeveer bij de stichting van de oudste bidplaats binnen de parochie Lissewege. In die periode, di. ca. 1100, maakten de vissers van de Rugge nog deel uit van de parochie Lissewege, die onder de bescherming van O.L. Vrouw gesteld was. De legende verhaalt dat vissers van Koudekerke een beeld van de Maagd Maria vonden in een waterloop te Lissewege. Ze namen dit beeld mee naar het dorp, maar het keerde ongemerkt naar de vindplaats terug. Ook latere pogingen mislukten, omdat O.L.V. te Lissewege wilde blijven. Het valt moeilijk om de ware toedracht van de bewuste gebeurtenis te achterhalen, omdat legende en historie met elkaar verweven geraakten. Men mag veronderstellen dat de achtergrond van het verhaal stoelt op een vroege betwisting tussen het dorp Rugge en de parochie Lissewege. Het is evenwel een feit dat de Heistse vissers het voorrecht bezaten, om in de jaarlijkse ommegang van Lissewege “het miraculeus beelt van onse Lieve Vrauwe” te dragen.    50

Vóór de godsdienst-troebelen waren de Heistse vissers verenigd in de O.L.V. gilde, die hun belangen behartigde. De gildebroeders pachtten de Vierbote, die aan de Heer van Dudzele behoorde. De gilde hielp die vuurtoren onderhouden. Bij de visitatie van 1619 bracht de deken ook het “O.L.V. huzeken” ter sprake, dat 1200 m ten zuidoosten van de kerk langs de Evendijk stond. De deken vernam dat er in die vervallen kapel nooit een mis gefundeerd geweest was. Deze diende alleen voor de volksdevotie.

We vinden geen verband tussen die oude kapel en de O.L.V.-gilde. Overigens noteert de deken in 1689 dat de verering van de H. Maagd vroeger veel rijkdom verschaft had aan de kerk. De vroegere O.L.V.-gilde is na de Calvinistische periode omgevormd tot een kapelanie, die beheerd werd door twee O.L.V.- meesters. Die confrèrie was belast met de taak om iedere zaterdag een solemnele mis te celebreren en het O.L.V.-lof te zingen.   51

Na de wederopbouw bleef de kerk van Heist tot één beuk beperkt. Het O.L.V.- altaar stond aan de rechterkant van het koor, en het St. Antonius haar aan de linkerkant. Deken Jennyn zou in 1641 een schilderij met de Hemelvaart van Maria boven het hoofdaltaar hangen. Ten gevolge van de troebelen waren veel kerkelijke bezittingen verloren gegaan. In de 17de eeuw bezat de O.L.V.-mis nog ca. 13 ha grond en enkele zilveren juwelen, en de St. Antonius mis ca. ½ ha. In de jaarlijkse processie werden het beeld van de Moeder Maagd en de relikwie van St. Antonius meegedragen. In 1716 bestond er al een broederschap van O.L.V.- Rozenkrans.    52

21. De plechtige zeewijding op O.L.V. Hemelvaart

Nadat de katholieke eredienst hersteld was, ontmoeten we eerst in de 19de eeuw weer een kapel toegewijd aan de H. Maagd. Reder Komelis Bassens heeft in 1854 langs de Visserswegel de Kapel van O.L.V.- ten-Duinen laten bouwen, even ten Zuidoosten van het latere Hotel du Phare. Toen men in 1868 de spoorweg Blankenberge tot Heist verlengde, moest de genoemde kapel de plaats ruimen. Ter nagedachtenis van de vissers vergaan in zee, bouwde men in 1892 de Visserskapel, die nog steeds tegenover het oosteinde van de O.L.V.-straat staat. Jammer genoeg is het houten beeldje van de Moeder Gods, Ster der Zee, spoorloos verdwenen.   53

Het verslag van de kerkraad bevestigt dat de plechtige zeewijding van Heist reeds bestond in 1868. De kerkmeesters besloten immers in het vermelde jaar “tot het doen maken van twee altaren, moeten de dienen tot vercierende twee groote processien op het dorp en de zeewijding, die jaarlijks met veel toestel plaats heeft aan de zeedyck”.   54 De aangehaalde tekst bedoelt ongetwijfeld de processies die op Drievuldigheid-zondag en op de zondag na 15 augustus plaats grepen. Het kan moeilijk anders of de zeewijding ging gepaard met de laatstgenoemde processie. We vermoeden dat de bedoelde plechtigheid ingesteld werd, zodra de stenen zeedijk tot het noordeinde van de Kursaalstraat (Pompestraat) doorgetrokken was, d.w.z. tussen 1861 en 1868.

We kennen geen enkel document, dat meedeelt in welk jaar de zeewijding voor het eerst doorging. We weten ook niet wanneer de bewuste processie definitief op 15 augustus gesteld werd. Hoe dan ook de bedoelde plechtigheid is verder jaarlijks gehouden. Uiteraard veroorzaakten de twee wereldoorlogen een onderbreking van de processies. Anderzijds is de zeewijding met de plechtige processie ca. 15 jaar geleden afgeschaft. Maar de huidige parochie Koudekerke-Heist heeft in 1989 de vermaarde traditie in eer hersteld.

Voetnoten

  1. Y. Hollevoet, Archeologisch noodonderzoek in Brugse achter-haven, de romeinse vondsten in: West-Vlaamse Archeologica, tijdschrift van V.O.B.O.W. jg. 5, pp. 33-48, 1989.
  2. M. Coornaert, Het tiendenrecht in de oorspronkelijke parochie Oostkerke en op het eiland Wulpen, met de topografie en de geschiedenis van Wulpen, in: Rond de Poldertorens, Ti. Geschied- en Heemkundige Kring St. Gunthago 32jg. 1989.
  3. M. Coornaert, Heist en de Eiesluis, de geschiedenis, de topografie en de toponymie van Heist, met een studie over de Eiesluis (en de middeleeuwse Vlaamse zeevisserij), top. kaart; top. reg. nrs. 103 en 387, Tielt, 1976.
  4. Die weide lag aan de westzijde van de huidige Heistlaan, tegenover de oostelijke dam van de Zeebrugse haven. M. Coornaert, Heist, p. 376. M. Coornaert, Dudzele en Sint-Lenaars de geschiedenis, de topografie en de toponymie van Dudzele, met een studie over de Sint-Lenaars-ommegang (en het middeleeuwse tiendenrecht), p.T1, 1985.
  5. M. Coornaert, Bijdrage tot de historisch geografische ontwikkeling van het middendeel van de Vlaamse kustvlakte, in: West-Vlaamse Archeologica, jg. 4, afi. 2, pp. 62-64, met 1 schetskaart, 1988.
  6. M. Coornaert, Uitkerke, de topografie, de geschiedenis en de toponymie van Uitkerke en Sint-Jan-op-de-Dijk tot omstreeks 19(X), p.28; top.reg. ms. 71,247 en 276; kaart naast p.68.
  7. M. Coornaert, Heist, p. 21 en 377.
  8. M. Coornaert, Heist, kaart nr. 1; xeg. nrs. 252 en 258.
  9. M. Coornaert, Heist, pp. 27-28; top. reg. nrs. 420 en 423; kaart nr. 1
  10. M. Coornaert, Knokke en het Zwin, de geschiedenis, de topografie en de toponymie van Knokke, met een studie over de Zwindelta, top. xeg. nrs. 38 en 222.
  11. M. Coornaert, Heist, pp. 21-24; top. reg. ma. 141, 314, 366 en 367.
  12. M. Coornaert, Knokke, pp. 28 en 31; kaartnr. 12. M. Coornaert, Heist top. reg. nrs. 89 en 200; kaartnr. 5. Later wordt de kerk van Knokke genoemd naar St. Margareta. We vermoeden dat het eerste kerkje door de zandverstuiving ingenomen werd (Knokke, p 297 en 386). We wijzen erop dat de O.LV.-kerk van Scharphout ca. 1334 voor de zee geweken is. Daarna werd de huidige St. Antoniuskerk van Blankenberge gebouwd.
  13. M. Coornaert, Heist, pp. 31; dwars door die weide werd in 1890 de St. Antoniusstraat, en in 1897 de St. Jozefstraat getrokken (top. reg. nrs

De oorsprong van Heist en de Heistse visserij

Maurits Coornaert

Rond de poldertorens
1993
04
122-144
Mado Pauwels
2023-06-19 14:39:17