De reformatie te Sluis (1535-1576)

Dirk Laureys

Sluis aan de vooravond van de grote kerkelijke veranderingen

Om de 16de eeuwse situatie beter te kunnen verstaan, dachten we er goed aan te doen de politieke, socio-economische en godsdienstig-culturele toestand van het Zwinstadje in uiterst korte bewoordingen uit de doeken te doen. Deze toelichting pretendeert geenszins volledig te zijn, omdat dit ons te ver zou leiden.

Politiek-institutionele schets

Sluis en omgeving behoorden tot de kasselrij Brugge, wat grosso modo overeenkomt met het huidige arrondissement, wat toen het Brugse Vrije werd genoemd. Dit gebied had voor enkele politieke en juridische aspecten een eigen schepenbank. Zoals de meeste dorpen en steden bestond het magistraat hier uit twee burgemeesters en een schepencollege. Het magistraat had zowel specifieke burgerlijke als juridische bevoegdheden en was aan een jaarlijkse rotatie onderworpen. Het Brugse Vrije beschikte over een eigen baljuw die openbaar aanklager was in criminele zaken, meestal in eerste instantie. Naast de baljuw vertegenwoordigde de schout de vorst op regionaal vlak. Hij fungeerde als voorzitter van het schepenambt en zorgde voor de uitvoering van de vonnissen.    1

Socio-economische krachtlijnen

In de 16de eeuw verdrong Antwerpen Brugge als wereldhandel metropool. Alhoewel de hedendaagse historici de verzanding van het Zwin niet meer als de hoofdoorzaak van de achteruitgang van Brugge zien, had dit proces wel weerslag op Sluis als voorhaven. Juist door het veRNauwen van het Zwin geraakten grotere schepen niet verder dan het stadje, alleen kleinere vaartuigen konden via Damme Brugge bereiken. Deze evolutie bracht een verminderde handelsactiviteit teweeg, m.a.w. Sluis zag haar hoofdbron van inkomsten dalen.    2

Cultureel - religieuze schets

Reeds vanaf de 14de eeuw tekenden zich in de Rooms-Katholieke kerk enkele vervalverschijnselen af. We noemen de machtswellustige pausen, het ontbreken van een gedegen vorming en een efficiënte controle op de seculiere geestelijkheid en het eerder oppervlakkig godsdienstig vertoon bij de leken.

De eerste binnenkerkelijke reacties werden brutaal in de kiem gesmoord (cfr. de terechtstelling van de theologen-hervormers Wicliff en Huss). In vele Vlaamse steden viseerden de rederijkerskamers in hun toneelvoorstellingen deze mistoestanden.

Toen de Duitse monnik Maarten Luther in 1517 zijn 95 stellingen bekend maakte om hiermee een religieus dispuut uit te lokken, schoot dit in Rome blijkbaar in het verkeerde keelgat. De Augustijnermonnik werd door paus Leo X de Medici geëxcommuniceerd, waardoor hij al meteen buiten de Rooms - Katholieke kerk stond. Zijn leer kende al vroeg succes in Vlaanderen, reeds vanaf 1520 had het te Brugge een noemenswaardige aanhang. Doch vanaf de jaren 40 van de 16de eeuw moest de eerst genoemde leer wijken voor deze van de Franse theoloog en jurist Jean Calvin (cfr. infra).

Het zwinglianisme is een reformatorische beweging waaraan meestal geen aandacht besteed wordt. Zijn strenge beeldenloze eredienst en volledig doorgetrokken symbolische uitleg en beleving van de sacramenten effenden de weg in onze streken voor het calvinisme.

Een iets radicalere protestantse stroming is die van het anabaptisme of de wederdopers, die de kinderdoop niet aanvaarden en daarom alleen volwassenen het doopsel toedienden. Op socio-economisch vlak profileerden ze zich rond een uiterst eenvoudige levenswijze met gemeenschap van goederen en een strenge tucht waardoor ze hun aanhang vooral uit de lagere sociale klassen recruteerden. Na de likwidatie van het doperse schrikbewind in Münster in 1538 ging men in onze streken de weg op van geweldloosheid o.l.v. de ex-priester Menno Simonsz (de menisten of stille dopers).

Vanaf 1540 kwam het calvinisme in Vlaanderen op en verdrong geleidelijk aan het lutherianisme en het zwinglianisme, om een bijna even sterke kwantitatieve aanhang te krijgen als het anabaptisme. Calvijns leer verschilde met die van Menno door de legitimatie die het bood aan winst maken en geldhandel, waardoor het zich bij de nieuwe stand van burgers en ondernemers wist te profileren. De meest karakteristieke elementen van het calvinisme zijn de echte oorspronkelijke sacramenten (doopsel en avondmaal), de predestinatieleer (waarbij de mens uitverkoren is tot het eeuwige leven) en de wel afgebakende functieverdeling binnen de geloofsgemeenschappen.    3

Methodologische aanpak van de studie

De beginperiode werd reeds door Johan Decavele bestudeerd in zijn doctoraatsthesis ,,De dageraad van de Reformatie in Vlaanderen (1520-1565)”. Dit werk gebruikten we als leidraad voor de jaren die aan het wonderjaar 1566 voorafgingen.

Wat de tien jaar tussen het genoemde jaar en de Gentse Pacificatie betreft (de politiek-religieuze consensus van 1576), begaven we ons op dan toe onbekend terrein.

Het belangrijkste deel van de plaatselijke archiefstukken werd in de Tweede Wereldoorlog als gevolg van het strijdgewoel vernietigd, wat het opzoekingswerk enigszins bemoeilijkte. Wat we te weten kunnen komen zijn de ,,hoogtepunten” van de repressie tegen protestanten. We noemen geselingen, verbanningen, confiscatie van bezittingen en allerhande vormen van terechtstellingen. De bronnen die zich aandienen om deze bestraffingen op te sporen, vonden we terug in talrijke archieven.

We sommen de voornaamste op. Het bisschoppelijk archief te Brugge met de handelingen van de 16de eeuwse bisschoppen. Daarnaast bevinden zich in het rijksarchief van dezelfde stad talrijke resoluties, rekeningen en "crimboeken” (= ondervragingen) van diverse wereldlijke en geestelijke instanties.

Te Brussel, in het Algemeen Rijksarchief, kan men de archiefstukken der centrale instellingen inkijken. In dit verband stippen we eerst en vooral de Raad der Beroerten aan, een uitzonderingsrechtbank, die tussen 1567 en 1574 de protestanten diende op te sporen en al dan niet te veroordelen. In het verlengde van deze activiteiten traden de plaatselijke baljuws op. Als zij inderdaad iemand lieten terechtstellen, dan vindt men hiervan het relaas terug in de Rijselse kwijtingen in hetzelfde archief. De inbeslagneming der bezittingen staat uitvoerig beschreven in de confiscatieregisters, die zowel in de algemene rekenkamer (Rijksarchief te Brussel) als in de Vlaamse rekenkamer (Departementaal archief A.D.N. te Rijsel) bewaard worden. Ter afronding wijzen we graag op de akten, brieven, ordonnantiën en sententiën van de Raad van Vlaanderen in het Rijksarchief te Gent.

De Dageraad van de Reformatie (1535-1556)

De vroegste protestantse aanwezigheid. Pauwel Vermaete, een mandenmaker die zich te Brugge omstreeks 1537 liet herdopen was afkomstig uit Sluis. De streek bleek over het algemeen reeds vroeg open te staan voor de nieuwe religieuze ideeën. In de jaren ‘30 kende men er een nooit aflatende infiltratie van het protestantisme uit Zeeland.

Te Sluis was het evenmin stil rond de leer. Op 22 juni 1553 werd er Jacob de Muelenare, alias Goossins gestraft om zich misprijzend te hebben uitgelaten over de eucharistie. Twee jaar latër kwam Hieronimus Ratgheers in aanraking met het gerecht. Op 5 april 1565 werd te Sluis voor het eerst sinds mensenheugenis een brandstapel opgericht. De veroordeelde was Michiel Ratgheers, die tot op het laatste ogenblik zijn protestantse geloofsovertuiging trouw bleef. Hij schijnt nauw aangeleund te hebben bij de dopers. Naast de beschuldiging dat hij uitgevallen was tegen het altaarsacrament, werd hem ten laste gelegd ,,byzonderlick te lachteren ende niet de ghelooven an thelich doopsel, tweicke hy in zyne kindschejaren onçfanghen heeft”.

Hieruit moge blijken dat na het vertrek van de doopsgezinde Pauwel Vermaete naar Brugge, zich een zekere menistische traditie had gehandhaafd in het stadje. In december 1564 werd te Oostkerke de Sluizenaar Jan Danckaert opgebracht die, na een halfjaar in Rijsel te hebben gewoond, naar zijn geboortestreek was teruggekomen en daar niet zonder sympathie had gesproken over de nieuwe religie.

Roomskatholiek verweer

Op 2 juni 1545 werd Pieter Titelmans benoemd tot inquisiteur in Vlaanderen. Dissidente geloofsopvattingen werden door hem onveranderd als ketterij afgedaan. Omstreeks 1555 functioneerde zijn inquisitieapparaat reeds als een inquisitierechtbank. Titelmans had al in de eerste jaren van zijn aktiviteit meermaals geweigerd de verdachten aan de wereldlijke instanties uit te leveren. Zijn rechtbank bestond uit de inquisiteur zelf en uit één of meerdere assessoren(= juridisch adviseurs), een promotor(= openbaar aanklager) en een notaris (= griffier). Nergens vonden we gegevens dat de inquisiteur of iemand van zijn medewerkers ooit in Sluis heeft vertoefd.

De Brugse bisschop de Corte van zijn kant, ondernam stappen om het steeds populairder wordende protestantisme de pas af te snijden. Er kwam een scherpere controle op de priesters, leken en boekenwinkels en het op peil brengen van de inkomens van de priesters en de bisschoppelijke visitaties.   4

Van beeldenstorm tot bestand

De weifelende houding van Filip II ten aanzien van het Verbond der Edelen (voorjaar 1566), dat zich verzette tegen ‘s konings absolutistische politiek, zag de openbare opinie in de Nederlanden als een overwinning aan.

Verbannen calvinisten keerden terug en tijdens massale bijeenkomsten werd het nieuwe geloof gepredikt (de hagepreken). De gebeurtenissen bleken zo revolutionair te zijn, dat tijdgenoten spraken van het, wonderjaar”. Anderzijds leidden de stijgende graanprijzen tot voedseltekort. De term ,,hongerjaar” was daarom ook niet uit de lucht gegrepen. De eerste hagepreek van enig belang vond plaats even buiten de Antwerpse stadsmuren op 13 juni 1566. ‘s Anderendaags had een dergelijke preek plaats te Oudenaarde. Hetzelfde jaar waren er hagepreken aan ‘t Vliegend Paard te Oedelem en op Zevekote te Assebroek (Bossuytlaan).

De hervormde aanwezigheid te Sluis

Eigenaardig genoeg vonden we nauwelijks informatie wat nieuw gezinde activiteiten in deze periode betreft. Begin juli 1566 vond te Eeklo een hagepreek plaats, waarheen zich zo’n vijf tot zeshonderd mensen hadden begeven. Onder de toehoorders bevonden zich ook mensen uit Sluis. Om wie het ging en hoeveel er waren, weten we niet    5

Om duistere redenen diende het doen en laten van de plaatselijke Roomse bedienaar A. Fabri in het oog gehouden te worden. was deze priester misschien een calvinistisch sympatisant?    6

Tot in het voorjaar van 1560 zou Sluis gespaard blijven van politiek of ideologisch geweld, zelfs de beeldenstorm (1566) heeft er niet gewoed.

Het stationeren van militairen in Sluis kaderend in de eerste jaren van de 80-jarige oorlog

In het kielzog van Alva’s komst, kwam een leger van tienduizend Spaanse soldaten naar de Nederlanden, dat zich in minder dan geen tijd van alle gematigden en zelfs van de meeste katholieken vervreemde. Door de inneming op 1 april 1572 van Den Briel beschikten de watergeuzen over een bruggehoofd van waaruit zij de mondingen van de grote rivieren konden beheersen. Drie weken later waren de geuzen heer en meester in Vlissingen, de sleutel van de Schelde. Vanuit deze stad zouden de rebellen hun aktiviteiten in het Vlaamse land ondernemen    7

Geuzenakties gericht op Sluis

Toen op 11 juli 1572 enkele schepen meteen Spaanse troepenmacht met de hertog Medina Celi het Sluisse Gat naderden, aarzelden de watergeuzen niet om aan te vallen. De Spanjaarden kregen het zwaar te verduren. Slechts met de grootste moeite vond Medina Celi een veilig onderkomen in de haven van Sluis. Zijn onderbevelhebber Romero, die het bevel voerde over de kleinere schepen, verloor er vijf. Drie werden in brand gestoken, twee andere met in totaal 120 bemanningsleden werden opgebracht naar Vlissingen.   8

Op 12 juli overvielen de geuzen in de omgeving van Ursel een transport dat op weg was naar Brugge. Daarbij werden 23 stukken geschut en 50 000 gulden buit gemaakt. Dit was wel een belangrijke slag want met dit geschut wilde Alva de schepen van Medina Celi in de haven van Sluis uitrusten, om ze verder in te zetten tegen de geuzen. Hij hoopte op die manier verdere acties van de vrijheidstrijders te verhinderen.   9 Het anti-Spaans verzet slaagde er evenwel niet in het zwinstadje in te nemen. Als versterking van Medina Celi’s troepen had de overheid in Sluis sinds het najaar 1572 bijkomende eenheden gestationeerd, nl. die van Mondragon en enkele Waalse peletons.    10

Omdat de geuzen sedert augustus 1574 de toegang tot de haven van Sluis blokkeerden om er taksen te heffen en er hunnerzijds een inval in de lucht hing, besloot graaf Roeulx troepenversterkingen naar de diverse plaatsen te sturen om de opstandelingen eventueel een warm onthaal voor te bereiden. Sedertdien bleef het Vlaams poldergebied voor enkele maanden gevrijwaard van geuz en landgangen.   11    De aanwezigheid van de geuzen zal wel haar vruchten afgeworpen hebben op religieus vlak. Sluis zou zich in de volgende jaren ontpoppen tot een belangrijk hervormd bolwerk.    12

Reacties op de aanvallen der geuzen

Van overheidswege verbeterde men de organisatie van de kustwacht. Op 22 mei 1572 beval het bestuur van het Brugse Vrije een algehele bewaking rondom het uur in te stellen voor de kuststrook tussen Nieuwpoort en Sluis. Men zou de nodige manschappen uit de diverse belanghebbende parochies recruteren.   13 Omdat vele kustbewoners het wachtlopen verzuimden, overwoog het kasselrij bestuur in het najaar van 1572 een professionele bewakingsdienst in te schakelen.   14   Omwille van geldgebrek slaagde men daar pas een paar jaar later in. Anderzijds werd de versterking van Sluis uitgebreid en omgebouwd.    15

Overlast met gestationeerde soldaten

Eind september begin oktober 1572 stroopten soldaten, die in of nabij Sluis gelegerd waren, vrijwel dagelijks het omringende platteland af. De parochies Lapscheure, Moerkerke, Hannekenswerve en Kadzand werden telkens het slachtoffer van niets ontziende "partielopers”. De molenaar van de huidige molen te Hoeke werd driemaal geplunderd en. .. besloot ook maar soldaat te worden! Begin november 1572 waren het soldaten van het vendel Frezijn die de inwoners van Lapscheure lastig vielen. Deze Waalse compagnie behoorde met die van Avrou tot het regiment van Roeulx. Sedert hun komst in Vlaanderen hadden ze geen soldij meer ontvangen. Tussen december 1572 en mei ‘73 trok dit regiment rovend en plunderend rond.  16

Na 1 augustus 1574 stationeerde Requesens een compagnie Hoogduitsers o.l.v. Hannibal de Alta Ruiz in Sluis. Hun onderhoud kwam voor rekening van de stad, die slechts over beperkte fmanciële middelen beschikte. Het gevolg laat zich raden. Enkele maanden later was de stadskas leeg en moest men een beroep doen op het Vrije en de stad Brugge. Deze toonden zich bereid om van tijd tot tijd bij te springen. Verdere betalingsproblemen noopten het Vrije ertoe de Hoogduitsers uit Sluis te doen vertrekken.   17

Verdedigingswerken

Vanaf het najaar 1573 werden gedurende de eerst volgende drie jaren regelmatig reparaties en verbeteringen aan de vesting Sluis uitgevoerd. Zo verving men een oude vestingmuur bij de zoutketen, werd het kleine bolwerk bij het kasteel vergroot en zag men zich genoodzaakt een ingezakt rampart te herstellen omdat hierdoor de stad open lag.   18

De nieuwgezinden te Sluis (1535-1576)

  1. Geerdyne Danckaert, dochter van Jan ;
    Afkomstig van Sluis, doch wonend te Eeklo en veroordeeld op 12 december 1563 omwille van ketterse ideeën. Behalve dat ze werd verbannen en dat men haar goederen onder sekwester plaatste, ontbreken verdere gegevens.   19

  2. Jan Danckaert ;
    Eveneens uit het zwinstadje afkomstig, doch woonachtig te Rijsel. Jan moest te Brugge op 24 december 1564 zijn protestants geloof afzweren.   20

  3. "Broeder” Martin
    Deze Sluise grauwbroeder liet zijn opdracht voor wat het was en stapte over naar de reformatie. In het begin van het zesde decenium der 16de eeuw werd hij als nieuwgezinde gesignaleerd en te Eeklo tot een niet nader gekende straf veroordeeld.   21

  4. Jacob de Muelenaere, alias Goossins
    Op 22 juni veroordeeld tot ,,Heerlijke Betering”. Hij was van Sluis afkomstig.   22 Met ,,Heerlijke Betering” werden een reeks verplichtingen bedoeld, die door de gestrafte moesten worden nagekomen, meestal geknield voor de rechters om vergiffenis smeken aan God en aan de justitie; tussen twee dienders met een brandende toorts in de hand naar de kerk gaan en daar eerherstel brengen aan het sacrament; een aantal opeenvolgende zondagen de hoogmis bijwonen in het koor; in de processie achter het sacrament opstappen, enz.

  5. Hieronimus Ratgheers
    Op 31 mei 1555 werd hij veroordeeld tot “. . .de rier merchy sur ses genoulx adieu et justice pour ses mes foucten et ordonne de se regler comme un bon chretien apriedestre rigoereusement corrigie”.   23 Tijdens het wonderjaar hield hij zich opvallend gedeisd. Doch eind ‘72 volgde weer op verdenking van ketterse symathieën een nieuwe aanhouding. Tijdens de daaropvolgende verhoren kwamen een aantal interessante gegevens aan het licht.

    Hieronimus Ratgheers, de 64-jarige vrijlaat uit Aardenburg, werd op 4 december 1572 een eerste maal verhoord. Op vraag van de schepenen van het Brugse Vrije, wat hij tegen Adriaan Ghijsels zei, op het moment dat er een priester met het heilig Oliesel passeerde, antwoordde Ratgheers: ,,Niets!”. Voorts ontkende hij enkele bedelmonniken lastig gevallen te hebben bij de verkoop van relikwieën. Zijn contacten met Pieter Kempe waren gebaseerd op een familierelatie. Aangaande een refrein dat deze hem eens gaf ,,meenende daer gheen quaet an te weten”. Inzake, ” ‘t liedeken” dat zijn knecht ooit eens op de markt gekocht had, was hij eenzelfde mening toegedaan. Na een confrontatie met zijn reactie op het verzoek van enkele Aardenburgse notabelen om het welzijn van de lokale geestelijken te bevorderen, beweerde Ratgheers, dat hij, “... zeijde de gheestelijken noch quaet noch ghoet te willen doen, ende en weet niet dat hij zeijde bringt tgoet wederomme dat ghijlieden uut de kercke ghedaen hebt. Ick sal ulieden dan antwoorden nochtans en wilde daar niet te velejegen zegghende tmach wesen.”

    Verder was Ratgheers het niet eens met de stelling van zijn ondervragers dat hij ruzie met zijn vrouw zou gehad hebben, omdat hij haar uit veiligheidsoverwegingen naar Engeland wilde doen vertrekken, uit angst voor de inquisitie. Ook was hem niets bekend over een eventuele geuzenaanval vanuit Vlissingen.

    Een week later volgde een tweede verhoor. Tijdens deze ondervraging bekende Hieronimus, in de “kercke van Onser Vrouwe ‘t Ardenburch den casseman met de drievuldigheid kwalijk bejegend te hebben: .grijpende eeneghe vanden zankens in zijn handen, wierp die wech zegghende dat zijn liekens” (leugens). . .“. Op de vraag of,,... tzijnen huse twee ghesusters die ghevlucht waren vande religie ghelogeert hebben” antwoordde hij ontkennend. Voorts ontkende hij zich negatief uitgelaten te hebben over de plakkaten van Filip II en over de eucharistie. ... “Ende houdt ‘t sacrament voor ghoet. Zegghende dat hij ende zijn huusghezin altijt ten oultare ten heleghen sacrament gheghaen hebben als andere personen. Presenterende tzelve ghoet te doene met den pastoor ende capriaen ende scepenen vander stadt dat zij hem tzondaechs meest altijt in de kercke ghesien hebben”.    24 Wat er verder van hem geworden is, is niet bekend.    25

  6. Michiel Ratgheers
    Deze uit Sluis afkomstige wederdoper werd op 5 april 1565 in zijn woonplaats terechtgesteld met het vuur. Bovendien sloeg men zijn goederen aan.    26

  7. Callekin Vermaete, dochter van Pauwel
    Zij werd in 1558 te Brugge als anabaptiste gesignaleerd. Verdere gegevens over haar ontbreken.    27

  8. Jan Vermaete
    Over deze schoenmaker kon hetzelfde gezegd worden als over Callekin.

  9. Pauwel Vermaete
    Mandemaker, aficomstig uit Sluis. Hij liet zich omstreeks 1537 herdopen.    28

Verwerking van de voorhanden zijnde gegevens. Vaststellingen en conclusies

1. Kwantiteit van de hervormde aanhang'

Tot in de jaren ‘70 zou Sluis geen doorslaggevende rol gespeeld hebben in het reformatiegebeuren. Het tij zou pas laat en intens beginnen keren. De nieuwgezinde aanwezigheid zou ook voor een belangrijk deel gevoed worden van buitenaf. Vanaf 1576 (poging tot religieuze tolerantie vastgelegd in de bepalingen van de Pacificatie van Gent zou de hervormde opgang niet meer te stuiten zijn.

2. Recrutering van de hervorming

  1. volgens beroep: Traditioneel wierven de anabaptisten het grootste deel van hun aanhang aan uit de lager sociale klasse (cfr. Jan en Pauwel Vermaete). Het calivinisme daarentegen stond helemaal niet weigerachtig wat winst en geldhandel betreft.  29
  2. geografisch: Eigenaardig genoeg werden vele mensen die uit Sluis afkomstig waren, elders veroordeeld (Eeklo, Brugge). Was de Sluise overheid misschien zo streng dat nieuwgezinden hun geluk elders moesten beproeven?
  3. volgens strekking: In Sluis kende men blijkbaar een belangrijke menistische aanwezigheid. Vier van de negen met naam bekende protestanten! J. Decavele wijst op de invloed van de Brugse en Zeeuwse broederschappen.    30
  4. aard van de straffen: Vijf van de negen gekende protestanten kregen m.i. een (redelijk) zware straf ("heerlijke betering”, verbanning, confiscatie, terechtstelling). Vergeten we niet dat de voorhanden zijnde gegevens over de andere personen uiterst schaars zijn!

Voetnoten

  1. J. De Smet, Het bestuur van het graafschap Vlaanderen. Het Brugse Vrije, de feodaliteit, de adel, Brugge, 1941, pp. 9-11. T. Sevens, In en om het Brugse Vrije, Roeselare, 1905, pp. 5-6.
  2. A.M. Lauret, geschiedenis van Sluis, Tilburg, 1908, pp. 5-6. A. Verhulst, Geschiedenis der Nederlanden, Malle, 1983, pp. 54-55.
  3. A. Luareys, Enkele beschouwingen bij de reformatie in de l6de eeuw in onze streken, in: Gestellajaarboek, 1988, pp. 247-288.
  4. M. Cloet, Het bisdom Brugge 1559-1984: Bisschoppen, priesters en gelovigen, Brugge, 1984. J. Decavele, De Dageraad van de reformatie in Vlaanderen, Brussel, 1975,2 dlii. J. Van De Wiele, Itenerarium van inquisiteur Pieter Titelmans en zijn medewerkers. 1547-1566, Brussel, 1935.
  5. Algemeen Rijksarchief Brussel (verder ARAB), Raad van Beroerten, 55, f’ 67r, 71v.  A. De Vos, Godsdienstige beroerten te Eeklo tijdens de XVIe eeuw, in: Appelties van het Meetjesland, XII, 1861, pp. 57-136.  H.Q. Janssen, De kerkhervorming in Vlaanderen, Arnhem, 1868, dli, pp; 187-188.
  6. Bisschoppelijk archief, Reeks 8, 2, f’ 5v, nov. 1567.
  7. ARAB, Staat en Audiëntie, 284.
  8. A.M. Lauret, o.c., pp. 155-156.
  9. PH. De Kempenaere, Vlaemsche kronijk of dagregister van al het gene gedenkweerdig voorgevallen is binnen de stad Gent sedert den 15 July tot 15 Juny 1585, Gent, 1839.
  10. A.R. Bauwens, De tweede opstand: geuzenlandgangen en soldatenfoulen in het kustgebied van noordwest-Vlaanderen (15721576), in: Bijdragen tot de geschiedenis van West-Zeeuws-Vlaanderen, 18, 1989, pp. 20-23, 24-26.
  11. A.R. Bauwens, o.c., pp. 30-34.
  12. E.M. Braekman, La première Eglise Walonne de l’Ecluse et son pasteur, in: Opstand en Verval, 1987, pp. 67-74.  J. Geldhof, Calvinisme in het Brugse Vrije, 1578-1584, in: Biekorf 81, 1981, pp. 220-239.
  13. A.R. Bauwens, o.c., p. 38.
  14. Rijksarchief Brugge, Brugse Vrije, 25, f_ 285v (10 okt. 1572) en idem, f° 290v (17jan. 1573).
  15. Idem, l4.f°292renv.
  16. Idem, 14, f° 3 16v.
  17. Idem, 14, f° 299v.
  18. A.M. Lauret, o.c., pp. 155-156.
  19. J. Decavele, o.c., pp. 100-101.
  20. Idem, pp. 100-101, art. 745.
  21. Idem,pp. 144-145,nr. 1578.
  22. Ibidem, pp. 152-153, nr. 1748.
  23. Ibidem, pp. 166-167, nr. 2029.
  24. A. Bauwens, Jheronimus en Michiel Ratgheers om het "feit van religie” vervolgd, in: Opstand en Verval, 1987, pp. 5-10.
  25. Noch in het "Crimboeck" van het Brugse Vrije (Rijksarchief, Brugse Vrije, 17041 (1) en (2) noch in de confiscatieregisters van het Brugse Vrije na 1584 (ineenstorting van de calvinistische republieken) in ARAB, Rekenkamer 18804-18812, noch in andere bronnen vonden wij zijn naam terug.
  26. J. Decavele, o.c., pp. 166-167, nr. 2030.
  27. Ibidem, pp. 190-191, nr. 2469.
  28. Ibidem, pp. 190-191, nr. 2471.
  29. Voor meer informatie: M. Bachhouse, Peiling naar de sociale status van de Kortrijkse hervormden (15566-1585), in: Tijdschrift voor Geschiedenis, 89, 1976, pp. 394-413.
  30. J. Decavele, o.c., deel 1 pp. 306-307 en p. 312.

De reformatie te Sluis (1535-1576)

Dirk Laureys

Rond de poldertorens
1993
03
091-098
Mado Pauwels
2023-06-19 14:39:17