Een pastoorsbenoeming te Dudzele, 1281-1283

Jan Lavaert

Dank zij een tip vanuit het secretariaat van de Geschied-en Heemkundige Kring Sint-Guthago    1 kreeg ik kennis van de bronnenpublicatie: “Juris scripta historica 1”, waarin Monique Vleeschouwers-Van Melkebeek    2 processtukken bekend maakt uit de officialiteit   3 van het bisdom Doornik in de 13de eeuw.

Het is een eerste kritische uitgave van 69 dokumenten, waarvan de nummers 36 tot 65 van belang zijn voor de streekgeschiedenis, daar zij handelen over een zekere Walter Debboud die het beneficium ecclesie parrochialis de Dudzele    4 wil bekomen. Dudzele behoorde in die tijd tot het bisdom Doornik. De processtukken komen niet zomaar direct uit het archief van de officialiteit. Veel is immers in de loop der eeuwen verdwenen of in de vlammen opgegaan. Vooral de brand van mei 1940, veroorzaakt door Duitse bombardementen, bracht het onherstelbaar verlies van heel het rijksarchief van Doomik mee.

Onze dokumenten werden teruggevonden in... Brugge, in de “Codex Dunensis”    5  die bewaard worden in de stadsbibliotheek.

Alle stukken zijn in het latijn geschreven en vragen een grondige kennis van het middeleeuws latijn en een vertrouwdheid met de juridische termen van het toenmalige procesrecht. Wat ik niet heb, heeft de auteur M. Vleeschouwers-Van Melkebeek des te meer.

Haar bronnenpublikatie dient, zoals zij in haar inleiding vermeldt als wetenschappelijke ondersteuning van het 3de hoofdstuk van een eveneens uit 1985 daterende studie over: De officialiteit van Doornik, oorsprong en vroege ontwikkeling (1192-1300).    6

Deze echt lezenswaardige studie bevat o.a. een boeiend stukje geschiedenis van het archief van de officialiteit (inleiding); de invoering van de romeins-kanonieke procedure in de bisschoppelijke rechtbank van Doomik (hfdst. 1); de organisatie van de officialiteit van Doomik (hfdst. 2) en vooral: de bevoegdheid van de officialiteit van Doomik (hfdst. 3). Hier vinden wij, naast de uitleg over de werking van de ingewikkelde rechtspraak, ook de verklaring van de belangrijkste stukken uit de zaak Debboud-Dudzele.    7

We proberen een overzicht te geven van het verloop van het proces dat begon op 12 oktober 1281 en nog niet beëindigd was in 1283.

Hoe de zaak aan het rollen ging.

Walter Debboud, afkomstig van Oudenaarde, vertrok na zijn studies in Parijs, met enkele vrienden naar Rome om aan de paus te vragen, hem aan een inkomen te helpen. In de middeleeuwen en nog lang daarna kreeg je niet zomaar een staatswedde of een kerkelijk inkomen in geld, maar je moest een beneficie of prebende verwerven. Dat beneficie bestond meestal uit eenstichting; d.w.z. een schenking van grond of geld of rente op een kapitaal met als last bijvoorbeeld het verrichten van missen en/of gebeden. Het toekennen van beneficies was echter niet in handen van een centrale kerkelijke overheid, maar lag gespreid over vele groepen en personen (adel en burgerij), abdijen en kloosters, kapittels van collegiale en kathedrale kerken en andere. De plaatselijke bisschoppen hadden er vaak weinig in te zeggen.

Het pleit voor de paus en de bisschop van Doomik, dat zij hun afgestudeerden ten volle steunden in het bekomen van een beneficie. Paus Martinus IV (1281-1285) ging in op de vraag van W. Debboud. Hij schreef een brief naar Filip, bisschop van Doornik (1275-1283) en gaf hem de opdracht een onderzoek in te stellen naar de levenswandel van clericus Walter Debboud, met het oog op het toekennen van een prebende te begeven door het Onze-Lieve-Vrouwkapittel van Kortrijk. Zelf had hij intussen laten vaststellen dat de afgestudeerde voldoende kennis bezat om een kerkelijke beneficie te bekomen. Daarover hadden twee door hem aangestelde examinatoren, W. de Vileriis, prior van de benediktijnerpriorij van Bragny-en-Charollais en de minderbroeder Thomas van Frasneto reeds gunstig geoordeeld.

De clericus moet wel: “sicut requiret onus beneficii de quo sibi provifuerit, ad ordines sefaciat statutis temporibus promoveri....”.   8

Op 15 oktober delegeert de bisschop deze zaak aan zijn officiaal en deze daagt het Onze-Lieve Vrouwkapittel van Kortrijk naar Doomik, om op 29 oktober de eedaflegging bij te wonen van de getuigen die Walter Debboud ten zijnen gunste heeft opgeroepen.   9 Intussen wordt aan de deken en het kapittel verboden iets te ondernemen dat de provisie (aanvraag van het beneficium) van W. Debboud zou kunnen schade berokkenen (bvb. door het snel aan iemand anders toe te vertrouwen).

Het geheim getuigenverhoor over de moraliteit van Walter Debboud vond plaats op 30 oktober 1281.   10

De getuigenverklaringen een kleine biografie van Walter Debboud

Op 27 oktober maken deken en kapittel van Kortrijk aan de officiaal van Doornik bekend dat zij een volmachtdrager hebben aangeduid om hun belangen te behartigen in de Debboudzaak.   11 Uit latere dokumenten vernemen wij zijn naam: Johannes Scriptor. Op 15 november volgt de publikatie van de getuigenverhoren ten gunste van Walter Debboud.   12 Hieruit vernemen wij heel wat gegevens over het leven van Debboud en zijn studies en opgang naar de clericale staat

Acht getuigen treden op: Egidius, pastoor van Oudenaarde, de pastoor van zijn ouders; Andreas, kapelaan van Oudenaarde; 2 reisgenoten: G. de Bost (van Tienen) en Johannes, clericus van het bisdom Kamenijk. 13 Samen waren zij naar Rome getrokken. Het is niet onwaarschijnlijk dat zij voor elkaar als getuigen en steun optraden om elk een beneficie te verwerven. Treden nog als getuigen op: Eustachius, een clericus en Arnuiphus, priester. Hun functie of verblijfplaats worden niet vermeld. Ten slotte nog twee leken: Laurentius is parochiaan van Oudenaarde en Willelmus verblijft er.

Allen geven een eensgezind gunstig oordeel over de kandidaat-beneficiaris. Walter Debboud werd geboren te Oudenaarde. Zijn vader heette Amulf, zijn moeder Heilzoete. Telkens weer wordt benadrukt dat zijn ouders in een wettelijk huwelijk verbonden waren. Als kind liep Walter school in Oudenaarde, wat hij heel graag deed. Hij bezocht ook geregeld de kerk, was een kind van goede inborst en werd doordrongen en opgevoed in de goede zeden.

Later was hij soms afwezig van de parochie, vooral in wintertijd, wanneer hij naar Parijs ging om te studeren. In die periode hoorde de pastoor van zijn parochie niets anders dan goede geruchten over hem.

Hij leerde vlot en volgde ijverig de lessen. De pastoor vervolgt: ,,wanneer Walter telken jare van school terugkwam, namelijk in de zomertijd, zoals de schoolgaande clerus dat gewoonlijk deed, ging hij alle dagen naar de kerk van Oudenaarde waar getuige pastoor is, om er met aandacht te zingen en te lezen, met hem en nog vele anderen”. Vandaar dat hij stellig meent te weten dat Walter een clericus van goede zeden is, van een goede en prijzenswaardige levenswijze en eerlijke levenswandel.   14

Een zekere Johannes, een clericus van ongeveer 25 jaar oud, afkomstig van Kamerijk en aldaar parochiaan, verklaart dat hij Walter al kent vanaf zijn kinderjaren toen ze in Oudenaarde samen school liepen. Ook in Pamele kende hij hem. Van de laatste vier jaar waren ze twee winters samen te Parijs om te studeren, maar ze leefden niet in hetzelfde gastenverblijf.

Samen met G. Bost waren ze in Rome tot het feest van Maria-geboorte (8 september 1281). Deze G. Bost van Tienen kende Walter slechts van 15 november 1280 toen hij samen met Walter, Johannes en nog een zekere Daniël naar de curie van Rome afreisde en in Rome in hetzelfde gastenverblijf woonde en ook op dezelfde dag van 9 september de terugweg naar huis aanvatte. Ook de clericus Eustachius heeft hem in de curie van Rome ontmoet, terwijl hij aan het onderhandelen was om de zaak van zijn kerkelijk beneficie vooruit te helpen. De twee lekengetuigen bevestigen dat de ouders van Walter degelijke en eerbare mensen zijn en in wettig huwelijk verbonden. Walter zelf is geen dobbelspeler en is geen herbergbezoeker. Nooit hebben zij iets negatiefs over hem gehoord.

Samengevat: een eenparig loflied op de degelijkheid en de kwaliteiten, moreel en intellectueel, van de kandidaat beneficiaris.

Het woord is nu aan de deken en het kapittel van de Onze-Lieve-Vrouwkerk van Kortrijk.

Studeren te Oudenaarde en Parijs

De studie van het onderwijs in het bisdom Doomik in de 13de eeuw bevindt zich nog in het stadium van het verzamelen van de in de documenten verspreide losse gegevens. Wel publiceerde A.C. De Schrevel reeds in 1895 enkele hoofdstukken (2 en 3) over de kapittelschool van St.-Donaas met gegevens over de 14de eeuw en enkele gegevens over de 13de eeuw.    15 Ook de publikaties van A. Dewitte die meestal over de 16de eeuw gaan, bieden sporadisch gegevens over vroegere periodes.    16

In 1970 schrijft A. Viaene in Panorama van de Brugse geschiedschrijving sedert Duclos:    17 , 40 documenten ontbreken om een geschiedenis van het analfabetisme en van het onderwijs gedurende de middeleeuwen aan te pakken.

Daarom is het goed alle losse gegevens daarrond wat aandachtiger te bekijken. In ons getuigenverslag vernemen wij dat Walter Debboud als kind te Oudenaardenaar school ging, dat hij samen met anderen onder leiding van de pastoor zong in de kerkelijke diensten, tijdens de vakantie veelvuldig naar de kerk ging en tijdens zijn studies in Parijs ijverig studeerde. Achter deze gegevens steekt een ,,onderwijssysteem”. De organisatie van het onderwijs was een monopolie van de clerici. De abdijen hadden vanouds hun abdijscholen en in Parijs hun kloosters, waar hun studenten gehuisvest werden en van waaruit zij naar de universiteit, de Sorbonne trokken. De bedel-orden, vooral de Dominikanen en Franciscanen, zonden hun studenten naar Parijs waarzij studiehuizen hadden. Dominikanen in de Rue St. Jacques; de ,,tour St. Jacques” is daar nog een overblijfsel van. De Fransiscanen huisden in de Rue des Cordeliers (de koordepaters, omwille van hun gordel van touw).

Naast de beschouwende en de bedelorden konden de kinderen ook studeren in de reeds vermelde kapittelscholen van de katedrale of van collegiale kerken. Walter Debboud studeerde heel waarschijnlijk aan een dergelijke kapittelschool in Oudenaarde. Deze kapittelscholen recruteerden uit de adel en vooral uit de rijke burgerij van de stad. Maar ook begaafde, maar arme kinderen met een heel mooie stem werden uitverkoren. Zij konden studeren met behulp van een stichting die hun verblijfsonkosten ten huize van de schoollaster of zangmeester of koster betaalde. Zij werden “depueri refectionales” genoemd. Zo klommen zij op van koorzangertje tot clericus en student aan de universiteit te Parijs. Daar werden ze gehuisvest in een privaat huis dat soms ter beschikking gesteld was door een stichting. Een zekere kannunik schonk bij zijn overlijden zijn huis in Parijs aan een kapittel onder de voorwaarde dat het zou dienen om daarin studenten te logeren. Als arme clericus zal Walter Debboud wel deze weg gevolgd hebben.

Wat studeerde hij in Parijs? In Parijs bestonden de faculteiten “des artes, theologie, decreti (rechten) en medicijnen”. Te oordelen naar het optreden van Walter Debboud in zijn proces tegen het kapittel van de O.L.V.kerk van Kortrijk, proces waarin hij de verdedigingvan zijn zaak grotendeels zelf, en met bekwaamheid ter harte nam, kunnenwij vermoeden dat hij de “facultas decreti” gevolgd heeft, misschien gedurende twee, maar mogelijk gedurende vier jaar. Want een van de getuigen op het proces heeft hem daar gekend. Of hij een titel verworven heeft, valt uit de getuigen verslagen niet op te maken. Maar hij heeft met ijver de lessen gevolgd. En hij werd door de pauseljke examinatoren voldoende bekwaam en verstandig geacht om in aanmerking te komen voor een beneficie.   18

De paus en het kapittel van Kortrijk

Het kan ons vreemd overkomen dat de paus macht heeft om zijn wil op te dringen aan het kapittel van Kortrijk voor het toekennen van een doodgewoon beneficie. Het komt bijna over als machtsmisbruik en inmenging in plaatselijke aangelegenheden. Maar dan zien wij over het hoofd dat het pauselijk gezag in de 13de eeuw een hoogtepunt bereikt heeft. De paus heeft de suprematie verworven over de keizer. Hij kon hem naar Canossa doen komen om de knieval te doen. Ook had hij in zijn strijd om de macht aan de universiteit van Parijs, de kant gekozen van de bedelorden tegen de plaatselijke seculiere clerus en bisschop en de strijd gewonnen.    19 En daarna dreef hij de centralisatie van de macht zover door dat hij de onbetwiste meester werd over de bisschoppen van de westerse kerken. Het moet ons dan ook niet verwonderen dat Debboud en compagnie na hun studies te Parijs eerst naar Rome gaan en met een aanbevelingsbrief van de paus terug naar hun bisschop (Doornik) trekken om een beneficie te bekomen.Er kon wel nog een procedure van juridisch verzet en bezwaar op gang getrokken worden maar het recht van de paus werd niet in vraag gesteld 20

Het kapittel lust de kandidaat niet

Door het feit alleen al dat er processtukken bewaard zijn, kunnen wij vermoeden dat het kapittel niet akkoord ging met het mandement van paus Martinus, noch met bisschop Filip van Doornik. Maar ze kunnen blijkbaar niet oproeien tegen het eenparig gunstig getuigenverhoor. Daarom kiezen ze een andere weg. Langs hun procurator Jan Scriptor betwisten zij de rechtmatigheid van de subdelegatie van deze zaak door de bisschop naar officiaal. Het was wel juist dat de zaken rond het toekennen van een beneficie niet behoorden tot de opdracht van de officiaal, maar wanneer er een uitdrukkelijke subdelegatie werd gegeven dan was de zaak in orde. Debboud weerlegde de stelling van het kapittel.   21 Op 13 mei 1282 werd het eindvonnis uitgesproken ten gunste van Walter Debboud. Hij moet het eerst vrijkomende beneficie ontvangen dat het kapittel van Kortrijk te begeven heeft.

Hoe het verder ging: de caroussel begint te draaien

Even samenvatten. Paus Martinus IV heeft op nederige aanvraag van de pas afgestudeerde Walter Debboud, aan bisschop Filip van Doomik opdracht gegeven om het kapittel van O.L.V. te Kortrijk te verzoeken het eerst vrijkomende beneficie dat zij zelf te begeven hebben, toe te kennen aan deze ,,arme clericus”.

Bisschop Filip subdelegeert deze zaak aan zijn officiaal die de getuigenverhoren ten gunste van Walter Debboud op schrift laat stellen (15.11.1281). Het kapittel van Kortrijk wordt uitgenodigd om op 26.1.1282 de unaniem gunstige getuigenverslagen te betwisten. Het duurt tot 13 maart van 1282 vooraleer Johannes Scnptor, gevolmachtigde van het kapittel met zijn bezwaren op de proppen komt   22 en dan betwist hij niet de zeer gunstige getuigenissen. Hij beweert wel dat de opdracht van de paus aan de bisschop ten persoon hij den titel is gegeven en niet kan gedelegeerd worden aan de officiaal. De officiaal heeft op zijn beurt de getuigenisverhoren doorgegeven aan ondergeschikten en dat kon ook niet. Die betwisting raakt kant noch wal en de nieuweling in het vak, Walter Debboud heeft dan ook geen moeite om dit te weerleggen. Maar het vertraagt het verloop van het proces heel zeker. De caroussel, de gerechtelijke molen, draait langzaam. Op 14.4.1282 bevestigt de officiaal, in een tussenvonnis, dat de deken en het O.L.V. kapittel niet toegelaten worden om het bewijs te leveren van hun betwiste stelling    23 Kort daarop dagvaardt de officiaal beide partijen naar Doornik om het eindvonnis te aanhoren. Het kapittel doet alsof zijn neus bloedt en komt niet opdagen. Er is een tweede dagvaarding nodig tegen 11 mei. Dan spreekt de officiaal de sententia diffinitiva uit.   24

Eerst wordt een overzicht gegeven van alle stappen tot nu toe gezet en dan luidt het: “. . . jus dicendo pro nuntiamus probatum esse ipsum clericum esse vitae laudabilis et honeste conversationis et quia eurn talem esse repperimus, jus dicendo pronuntiamus ad provisionem suam de beneficio ecciesiastico, secundum apostolicarurn litterarum predictarurn continentiarn, esse procedendum”.

In vertaling: “. . . wij spreken recht door te zeggen dat deze clericus (Walter Debboud) van een lovenswaardige levenswijze en eerlijke handel en wandel is; en omdat wij hem als dusdanig hebben bevonden spreken wij recht door te zeggen dat men moet doorgaan met het toekennen van het kerkelijk beneficia, zoals in de voormelde apostolische brieven bevat is”.

De benoeming te Dudzele

De officiaal had de pastoors en dekens van Brugge en Oudenaarde opdracht gegeven om het kapittel van Kortrijk persoonlijk te gaan zeggen dat het geen stappen mag ondernemen om een beneficie, door hen te begeven, nog vlug aan een ander te geven. Maar die episode laten wij rusten en stappen over naar de benoeming te Dudzele. Het eerst vrijkomende beneficie, waarnaar zoveel verwezen werd in de voorgaande processtukken is... het pastoorsambt van Dudzele.    25

In uitvoering van het eindvonnis geeft de officiaal aan de landdeken van Brugge en de pastoors in het Brugse decanaat de opdracht Walter Debboud te benoemen als pastoorvan Dudzele als vervanging van de overleden pastoor. De tekst luidt als volgt: “et beneficium ecciesie parrochialis de Dudzele, ad collationem seu ... presentationem dictorurn decani et capituli spectans, per mortem quondam Jacobi, ipsius ecciesie curati, posimodum vacaverit et adhuc vacat, ut dicitur, de quo beneficio eidem Walteri cierico auctoritate apostolica providemus.

Vobis sub pena suspensionis precipiendo mandamus, quatinus dictum walterum clericum in possessionem beneficii dictae ecclesiae de Dudzele vel Balduinum de Templo, procuratorem suuin, eius nomine et pro ipso, inducatis, adhibitis solempnitatibus debitis et consuetis, et defendatis inductum, contradicentes, si quifuerint, per censuram ecciesiasticam compescendo”.

De eerste maal dat wij vernemen dat het om het pastoorsambt van Dudzele gaat! Dit na twintig documenten.

Jan De Cuyper vermeldt in een van zijn, in nota 35, vermelde tijdschriftartikels dat het kapittel van Kortrijk grond en renten had verkregen van de graaf van Vlaanderen in de streek van Hulst en daar ook beschikte over patronaats- en benoemingsrechten. Mogen wij hetzelfde veronderstellen voor de kerk van Dudzele? Heeft iemand daar gegevens over? De betreurde Maurits Coomaert schrijft in zijn boek, Dudzele en Sint-Lenaart, Dudzele, 1985, p.13 dat het geestelijk patronaat tussen 1089 en 1108 overgegaan is naar Sint Donaas. Wat komt het O.L.V. kapittel hier dan doen? Waren er uitzonderingen voorzien in de 13de eeuw? Bezat de paus het recht op benoeming in een beneficie dat toebehoorde tot het kapittel? Het is bekend dat de paus het recht had op een benoeming in het kapittel van Sint Donaas in de 15de eeuw (zie een binnenkort te publiceren artikel door R. Van Belle over de grafplaat van Carel van Overtvelt).

In vertaling:,,.., het beneficie van de parochiale kerk van Dudzele, waarvan de toekenning of voorstelling behoort aan de voormelde deken en kapittel (van O. L. V. Kortrijk) bestemmen wij bij de dood van een zekere Jacobus, pastoor van deze kerk, van zohaast het zal openkomen en nu reeds open staat, aan clericus Walter, op apostolisch gezag. Wij geven u (deken en pastoors) opdracht, op straf van suspensie, de voormelde clericus Walter in het bezit te stellen van het benficie van de kerk van Dudzele, of in zijn naam en ten zijnen voordele, zijn gevolmachtigde Balduinus de Templo;   26 dit met aanwending van de verplichte en gebruikelijke plechtigheden. Gij moet ook de geitroduceerde verdedigen tegen tegensprekers, hen bedreigend met de kerkelijke censuur”.

Pastoorinstallatie te Dudzele

De zaak is bijna beklonken. Dit vernemen wij uit het volgende, heel korte document.    27 “Viro venerabili et cetera, Nomannus, presbiter Dudzele, saluteni et reverentiam. Noverit vestra discretio quod ego ad mandatur investrum, prestibus appensum, de verbood verbuni instituti in corparal empossessionem ecciesie parrochialis de Dudzele Balduinum de Templo, procuratorem Walter Debboud, clerici, noniine etadopus dicti Walteri, per mortem quondarn Jacobi presbiteri dicte ecclesie vacantis. In cuius rel testimonium et cetera. Datum anno Dornini M°CC°LXXX° secundo,nferia quarta post beati Bartholomei apostoli”.

In vertaling luidt dit:

“Aan de eerwaarde Heer, enz... wenst Nomannus, priester van Dudzele, heil en eerbied. Het weze u bekend dat ik, volgens de opdracht vastgehecht aan deze tegenwoordige brieven, Balduinus de Templo gesteld heb in het lichamelijk bezit van de parochiale kerk van Dudzele. Hij is de procurator van Walter Debboud en ontving dit ambt in naam en tot voordeel van deze. Dit gebeurde naar aanleiding van de dood van een zekere Jacobus, priester van deze ,,openstaande” kerk. Gegeven in het jaar des Heren 1282, woensdag na het feest van St.-Bartholomeus (26.8.1282).”

Heel wat interessante gegevens! Vier namen van priesters van Dudzele in 1282. Maar zijn het ook pastoors van Dudzele?

De pastoorslijst in de kerk van Dudzele

Een tiental jaren geleden werd de lijst van de pastoors van Dudzele in steen gebeiteld en achteraan in de kerk geplaatst. Leopold Danneels zorgde voor de namenlijst. Hij liet zich daarbij inspireren door een parochie boekje van onderpastoor De Vos.    28 De lijst van De Vos is interessanter, omdat zij de pastoors van de twee porties aangeeft vanaf 1236. Maurits Coornaert, in zijn prachtig boek over Dudzele   29 vermeldt dit werkje niet en kan dan ook de dubbele portie maar laten opklimmen tot iets voor 1350. De lijst van de pastoors van de tweede portie vermeldt twee maal een Jacobus in de 13de eeuw. De Jacobus van 1236 kan moeilijk in aanmerking komen. De Jacobus van 1274 ook niet want deze wordt van 1276 tot 1296 opgevolgd door Gervasius. Bij de pastoors van de eerste portie komt de Jacobus van 1276 zeker in aanmerking.

Zijn sterfdatum wordt niet aangegeven, maar zijn opvolger, meester Jacob Voor den Daghe, treedt maar aan in 1313. Volgens (26 “Balduinus de Templo, Tempelaere”?) de Codex Dunensis moet pastoor Jacobus gestorven zijn kort voor 26.8.1282. Tussen 1282 en 1313 is er ruim plaats genoeg om een opvolger in te schuiven. Is het Walter Debboud die pastoor wordt, al of niet residerend?   30 Het kan, maar het is niet zeker. Als Walter Debboud niet resideert, wie is dan de feitelijke pastoor, de stedehouder of vice-curiteit van Debboud? Is het Balduinus de Templo? Zeer onzeker. Hij is procurator en dat is niet hetzelfde als vicepastor.

En wat met Nomannus, presbiter van Dudzele? Moeten wij met M. Vleeschouwers-Van Melkebeek zeggen dat hij pastoor is van Dudzele? Helemaal niet zeker. Het is zeker dat er na de dood van pastoor Jacobus in de eerste portie een nieuwe pastoor moest benoemd worden. De Codex Dunensis zegt dat priester Nomannus van Dudzele Balduinus de Templo in het bezit stelt van de openstaande kerk van Dudzele. Dus moet hij pastor van de tweede portie zijn geweest op dat moment. Maar de lijst van De Vos is voor die periode volzet.

Was er nog een derde priesterbeneficie in Dudzele? Is de lijst van De Vos volledig betrouwbaar?

Moet de naam van Walter Debboud ingevuld worden in de open ruimte van de eerste portie tussen 1282 (dood van pastoor Jacobus) en 1313 (aantreden van meester Jacop Voor den Daghe)? De twijfel daarrond groeit naarmate wij de Codex Dunensis verder lezen. Want het proces is niet ten einde! In de middeleeuwse beneficiewinkel zat je maar vast en goed in de pastoorsfunctie, wanneer alle procesvoering ten einde toe afgewikkeld was in jouw voordeel en dat was hier niet het geval, want...

De caroussel draait verder

Het O.L.V. kapittel van Kortrijk ziet haar zeggingsmacht over het beneficie van de pastorie van Dudzele aan haar invloedssfeer ontsnappen en gaat in beroep tegen de benoemingsbeslissing. Bisschop Filip laat daarom Walter Debboud oproepen om tegen 3 februari 1283 in Doomik te verschijnen om er te antwoorden op het appel van het kapittel. In het appel-libellus   31 worden alle argumenten van vroeger nog eens op een rijtje geplaatst en vraagt de volmachtdrager aandebisschop, dat hij het tussenvonnis, uitgesproken door zijn officiaal en alles wat daaruit volgde (de benoeming te Dudzele) zou intrekken en ongeldig verklaren. En dat Walter Debboud zou veroordeeld worden tot het betalen van de kosten van het proces.

Het duurt nog drie zittingen van de rechtbank eer Walter Debboud de kans krijgt om dilatoire excepties   32 aan te voeren tegen het appel-libellus. Hij doet dit, mij dunkt, op een voortreffelijke wijze. Op 26.8.1283 moest een tussenvonnis geveld worden, maar wij hebben geen verdere documenten ter beschikking die ons inlichten over de beslissing van de bisschop. Wij weten niet wie van de twee partijen uiteindelijk gelijk gekregen heeft.

Misschien is de procesvoering tenslotte gestrand en verzand door de dood van bisschop Filip op kerstavond 1283.   33 Indien het kapittel voet bij stuk hield kon het ook nog in beroep gaan bij de paus te Rome. Deze mogelijkheid was ten andere al aangeduid in het beroep dat het kapittel bij de bisschop aantekende. En als het daar nog een paar jaar zou aanslepen dan kon het ook gebeuren dat bijvoorbeeld na de dood van paus Martinus IV op 28 maart 1285, zijn opvolger Honorius IV een brief zou schrijven waarin hij de bisschop van Doomik verzoekt om tussen te komen bij het kapittel van Kortrijk om aan een pas afgestudeerde (een andere dan Walter Debboud) het eerst vrijkomende beneficie toe tekennen, “non obstantes iforte predecessores nostri, Romani Pontijlces, de beneficiis ad ipsorum decani et capituli collationem spectantibus fecerint”.

In vertaling: “niettegenstaande wellicht onze voorgangers, de pausen van Rome, over de beneficies, behorend tot het toekenningsrecht van deze deken en kapittel, anders kunnen beschikt hebben”   34 De paus was dus niet gebonden aan de benoemingsbeslissingen door zijn voorgangers gedaan. Hij kon dus in volle vrijheid beneficies toekennen aan anderen dan diegenen die zijn voorganger had uitverkozen en vooruit geschoven.

Slotbeschouwing

Het leven van de beneficiejagers was geen luilekker leventje. Eens het ambt verworven zat je goed, maar om eraan te geraken moest er heel wat gelobbied worden, veel geld uigegeven aan procesvoermg en aan schrijvers die voor de documenten moesten zorgen, relaties gekweekt en verzorgd en geschenken uitgedeeld. Ten dele om aan deze vraag naar modelakten te beantwoorden, schreef de copiist van Ter Doest zijn Codex Dunens is samen.

De zaak van Walter Debboud was een modelduif vor de middeleeuwse jurist.

Tot slot stellen wij ons de vraag of Walter Debboud, student te Oudenaarde, universiteitsstudent in Parijs, Romevaarder en afgestudeerde op zoek naar een beneficie wel kan bestempeld worden als pauper ciericus, een arm lid van de geestelijke stand. Al had hij zelf nog geen inkomen,hij moet zeker goede sponsors gehad hebben.   35

Voetnoten

  1. Dank aan Willy Theerens die de vondst van Germain Bonte aan mij. ter bestudering, doorgaf.
  2. M. Vleeshouwers - Van Melkebeek, Documenten uit de praktijk van de gedingbeslisende rechtspraak van de officialiteit van Doomik. Oorsprong en vroege onwikkelmg (1192-1300). Reeks: Juris Scnpta Historica 1. Uitgave van het wetenschappelijk comité voor rechtsgeschiedenis, Kon. Academie Wetensch., Letteren en Sch. Kunsten v. Belgie, Brussel 1985a.
  3. Officialiteit: kerkelijke rechtbank. In tegenstelling tot de officialiteit van vandaag had deze rechtbank in de middeleeuwen ook bevoegdheid in veel burgerlijke aangelegenheden.
  4. Beneficie ofprebende van de parochiale kerk van Dudzele; bestaat uit het ambt van pastoor en de inkomsten aan dit ambt verbonden.
  5. Codex Dunensis, sive diplomatorum et chartarum medii aevi amplissima collectio. Codicologische beschrijving in A. De PoorterR, Catalogue des manuscnpts de la Bibliothèque publique de la viiie de Bruges, Gembloux-Paris, 1934. nr. 418, pp. 468469. Ter verduidelijking: deze kanjer van een perkamenten codex, 524 folio’s, werd op schrift gesteld ten behoeve van het sciptorum van Ter Doest. Het moest er dienen als werkinstrument voor het schrijven van allerhande brieven, missiven, diplomata, charters en akten. Een 13de -14de eeuws handboek met voorgesneden brood. De copiisten verzameiden modellen, geen historische documenten. Daarom staat het werk vol van etcetera’s en worden vaak persoonsnamen en situaties weggelaten.
  6. M. Vleeshouwers - Van Melkebeek, De officialiteit van Doomik. Oorsprong en vroege ontwikkeling (1192-1300), Verhandelingen van de Kon. Acad. Wetensch., Letteren en Schone Kunsten v. België. Klasse der Letteren, jaargang 47, 1985b, nr. 117.
  7. De belangrijkste bladzijden die deze zaak behandelen, zijn M. Vleeshouwers - Van Melkebeek, 1985b, pp. 127-127; 151-153; 168-169 en 174.
  8. ,,.. zoals de last vereist van het beneficie dat voor hem (Walter Debboud~ zal voorzien worden, moet hij op de vastgestelde tijd zich tot de wijdingen laten promoveren”. Hij moet zich dus achteraf laten priester wijden.
  9. Samenvatting van pauselijke brief. M. Vleeshouwers - Van Melkebeek, o.c., 1985a, nr. 36, pp. 53-55.
  10. M. Vleeshouwers - Van Melkebeek, o.c., 1985b, pp. 151-152.
  11. Idem, o.c., 1985a, nr. 40, p. 57.
  12. Ibidem, nr. 43, pp. 59-62.
  13. Ibidem, nr. 43, p. 62, nota 4.
  14. Ibidem, nr. 43, p. 61, getuigenis 6.
  15. A.C. De Schrevel, Histoire de Séminaire de Bruges, T 1, Bruges, 1895. Chapitre 111; Ecole du chapitre de Saint-Donatien. p. 30 en vig. en corresponderende documenten in T II.
  16. A. Dewitte, Scolastri en rectores aan de O.L.Vrouw-kapittelschool te Brugge (1480-1553), in: Société d’Eniulation, 1962,3-4, pp. 265-274. Idem, De kapittelschool van de collegiale Sint-Salvator te Brugge 1516-1594, in: Société d’Emu!ation, 1967, 1-2, pp. 5-65. Idem, Scholen en onderwijs te Bmgge gedurende de middeleeuwen, in: Société d’Ernulatio,z, 1972, 3-4, pp. 145-2 17. Idem, Flandrenses op studie in Parijs, Leuven en Leiden, in: Biekoif 1975-1976, 7-8, pp. 221-227. Idem, Zangmeesters, ,,schoohneesters” en organisten aan de Sint-Gilliskerk te Bmgge, ca. 1471-ca. 1570, in: Biekoij 1977,3-4, pp. 89-99.
  17. A.Viaene, Armenzorg, ziekenverpleging, scholenenonderwijs, in: Panorama van Brugse geschiedschrijving sedert Duclos (19101970), pp. 85-105, vooral p.98 en vig.
  18. Achtergrondinformatie voor deze paragraaf: La vie universitaire parisienne au Xliie siècle, Chapelle de la Sorbonne, Paris, 1974 (tentoonstellingscatalogus), pp. 3-6, 15-16,4345,61-62,81,111-112,117-119,156. Merken wij nog op dat Walter Debboud in Parijs studeerde 4 ~ 5 jaar na de dood van St.Thomas van Aquino en in volle strijd tegen het Aristotelisme, dat juist Thomas naar zijn hoogtepunt had gevoerd. Philips van Chieti, vijfde en laatste zoon uit het eerste huwelijk van Gwijde van Dampierre studeerde eveneens in deze periode in Parijs. Zie Th. Luyckx, Het grafelijk geslacht Dampierre en zijn strijd tegen Philips de Schone, Leuven, 1952, p. 89.
  19. La vie universitaire parisienne au Xl siècle, o.c., p. 117-118. Eenzelfde strijd om de centrale macht speelde zich af op het politieke vlak. Philips de Schone, koning van Frankrijk, slaagde erin de macht van de Dampierredynastie in Vlaanderen te breken, niet alleen door zijn sluwheid, maar vooral met de hulp van de naar Romeins recht gevormde legisten in het parlement van Parijs.
  20. J. De Cuyper, De krisis in het kapittel van Kortrijk op het einde van de 14e eeuw. Tussenkomst van hertog Philips de Stoute, in: De Leiegouw, 1960,2, p. 8.
  21. M. Vleeshouwers - Van Melkebeek, o.c., 1985a, nr. 47, pp. 65-66. idem, o.c., 1985b, p. 128.
  22. Idem, o.c., 1 985a, nr. 46, pp. 63-64. Idem, o.c., 1985b, p. 152.
  23. Idem, o.c., 1985a, nr. 49, pp. 66-67.
  24. Ibidem, nr. 53, pp. 69-70.
  25. Ibidem, nr. 56, p. 74.
  26. Balduinus de Templo. Tempelaere?
  27. M. Vleeshouwers - Van Melkebeek, o.c., 1985a, nr. 57, pp. 73-74.
  28. K. De Vos, Parochieboek of Beschrijving van Dudzeele gevolgd door eene schets over St. Pieters-Banden, patroon dezer plaatselijkheid, Brugge, 1875. Pastoorslijst p. 30-34. Na 1570 werd de lijst aangevuld door Leopold Danneels.
  29. M. Coornaert, o.c., p.39.
  30. M. M. Vleeshouwers - Van Melkebeek, o.c., 1985a, nr. 36p. 54.
  31. Ibidem, nr. 60, p. 76-77.
  32. Dilatoire excepties: letterlijk: uitstellende tussenkomsten. Walter Debboud bestrijdt nu op zijn beurt de geldigheid van de argumenten die de tegenpartij inbrengt om hun appel bij de bisschop te verantwoorden.
  33. EG.I. Strubbe en L. Voet, De Chronologie van de Middeleeuwen en de Moderne Tijden in de Nederlanden, Brussel, 1991 (fotomechanische herdruk van de uitgave van 1960), p. 248.
  34. M. Vleeshouwers - Van Melkebeek, o.c., 1985a, nr. 36, p. 54.
  35. Publikaties over het kapittel van O.L.Vrouw te Kortrijk. J. De Cuyper, Het ontstaan van het kapittel te Kortrijk (119-1212), in: Miscellanea historica Alberti De Meyer, Leuven, 1946, pp. 510-527. Idem, Het Kortrijkse kapittel onder deken Willem van Koolskamp (. . .1280-1305...), in: Handelingen Geschied-en Oudheidkundige Kring van Kortrijk, Nieuwe Reeks, deel XXII, 2, pp. 177-221. A. Gryspeerdt, Dekens en kanunniken van het O.L.V.-kapittel te Kortrijk tot 1400, 1957-1958 (onuitgegeven licentiaatsverhandeling) (vermeld in Leiegouw 1960, 2, 1, p. 5). J. De Cuyper, De krisis in het kapittel van Kortrijk, in: Leiegouw, 1960, 2, 1, pp. 5-52.

Bijlage

Naamlijst der EE. HH. Pastors, volgens Karel de Vos

Pastors der eerste portie:      

  • 1236 Thomas
  • 1260-1274 Philippus
  • 1276 Jacobus
  • 1313 Meester Jacob Voor den Daghe

Pastors der tweede portie :    

  • 1236 Jacobus
  • 1241 Snellardus
  • 1248 Walterus, pbr
  • 1257 Petrus, plebanus van Dudzele
  • 1260-1270 Bartholomeus
  • 1274 Jacobus
  • 1276-1296 Gervasius
  • 1296-1335 Michiel van Oudenaerde

Een pastoorbenoeming te Dudzele, 1281-1283

Jan Lavart

Rond de poldertorens
1993
03
067-075
Mado Pauwels
2023-06-19 14:39:17