De bierkelder

“Vanavond slapen we in de kelder” zei moeder Bertha “dat schieten komt maar steeds dichter.”

“Bah, bah” zei vader Lambert “zo’n haast is er nu toch ook niet bij?”

“Moet het niet weten”, zei moeder “we verhuizen naar de kelder.”

Die nacht sliepen we voor het eerst in de kelder onder het café.

De witgekalkte kelder was ingericht om het bier koel te houden. T.t.z. cafés hadden in die tijd nog geen elektrische koelkasten. De vaten werden ondergebracht in de ruimte onder de grond om het bier koel te houden. Het werd door middel van samengeperste lucht uit stalen flessen via een leiding naar boven geperst. Een kraan – de tapkraan – zorgde na opendraaiing dat het blonde gerstenat in een eronder gehouden glas stroomde (1). Flesjes bier en frisdrank werden koel gehouden onder de ‘toog’ in een gesloten zinken kast door middel van blokken ijs. Het ijs werd in grote blokken dagelijks geleverd door de ijsfabriek.

De kelder had de oppervlakte van eenmaal de volledige lengte en een halve breedte van het café. Ruw geschat 6 op 2 meter. Een luik aan de straatzijde kon geopend worden om lege vaten uit de kelder te halen en volle erin te laten zakken. Dit gebeurde op rails. Met door mankracht bediende koorden werden de vaten de ruimte in- of uitgetakeld.

Het café ter Judestraat 111 (2) noemt heden nog “Café Lambert” naar de voornaam van mijn vader: Lambertus (wordt nu uitgebaat door Eric Coudeville). Weinig mensen kenden in die tijd de ware familienaam van m’n vader en ik was dan ook gekend als Erik Lambert.

Erik Lambert was dan ook acht en een half jaar oud als moeder Lambert onder de keldertrap een slaapplaats installeerde voor het gezin. Waarom onder de trap? In geval het huis mocht plat gebombardeerd worden was er nog een minimale kans tot overleving door de bescherming van de trap waar de brokstukken van het huis zouden op rusten.

De nacht verstreek en ik herinner mij bitter weinig van deze eerste nacht. Ik sliep vast.

‘s Morgens ging ik naar mijn kamer. De ruit was verbrijzeld. Een ‘schrapnel’ had zich door mijn hoofdkussen geboord.

Van toen af liep onze kelder ‘s avonds geleidelijk vol met mensen uit de buurt. Op een gegeven moment naar de bevrijding van Knokke toe moeten het er een veertigtal geweest zijn. Men sleurde matrassen aan en deze werden op de koude keldervloer uitgespreid. Omdat we niet allen tegelijk plat op de grond konden gaan liggen om te slapen hadden enkele mannen planken aangebracht. Er werden daarmee geïmproviseerde stapelbedden getimmerd. We leefden als sardienen op elkander geplakt.

Buiten op straat werd op het ijzeren luik, dat dus diende om biervaten in de kelder te takelen, strobalen geplaatst ter bescherming van rondvliegende schrapnels en andere gemene projectielen. In de kelder zelf werden graafwerktuigen achter de hand gehouden om bij gedeeltelijke instuiking bedolven slachtoffers uit te graven of om onszelf uit de kelder te verhelpen. Voor licht werden alle beschikbare kaarsen bijeen gescharreld. M’n vader had een oude fietslamp gevoed door carburgas aan een geknutseld. Dat was onze noodverlichting. Gedurende de dag viel een schijntje licht uit een roostergat. ‘s Nachts was het pikdonker. Het mannevolk ‘logeerde’ vooraan in de kelder, vrouwen en kinderen veiliger achteraan (3).

Gedurende de dag, als er niet geschoten werd, ging iedereen naar z’n eigen huis of op zoek naar iets eetbaars. Voedsel werd niet gevonden in de winkel. Die waren zo leeg als de Russische staatswinkels na de glasnost. Voedsel werd gevonden bij de boer, op de velden en soms was er wel eens een stuk vlees op het menu. Vlees van een paard of koe dat in een mijnenveld op een mijn had getrapt. Het waren moedige mannen die zich daarin waagden om ter plaatse stukken vlees uit het dier te snijden. Bij een dier dat op een landmijn lag ontplofte het oorlogstuig wel eens bij verplaatsing van het kadaver.

Naar de dag der bevrijding toe bestond de dagschotel enkel en alleen nog uit aardappelen en de soep uit het afkooksel van die aardappelen (4).

Het café zelf was al lang zonder drank. Eigenlijk de hele oorlog was het kwaliteit van het bier dat geschonken werd minder dan tafelbier geweest. Voor bier diende men over de toonbank te komen met rantsoenzegels omdat bier gemaakt werd uit graan. Er was een tekort aan graan voor brood laat staan voor bier. Maar wie ging er in den oorlog op café? Voor m’n ouders, die als zelfstandigen van het café hun broodwinning hadden gemaakt, waren het donkere jaren. Het rantsoentje kolen – twee scheppen per dag – vermengd met sprokkelhout diende alleen om de cafékachel aan te houden. Het café was dan ook de enigste verwarmde plaats van het huis. Het was tevens in de winter living, wasplaats, eethoek, leeshoek, enz. De schaarse klant die over de drempel verscheen was dan ook niet op drank uit, maar zocht meer wat warmte en een gezellige babbel.

Over drank gesproken. Vanaf het begin van de oorlog had mijn vader een fles Franse cognac achter de hand gehouden voor slechtere tijden!!! Als er iemand ziek mocht worden b.v. Deze was als enige medicijn mee naar de kelder verhuisd. Maar hoe slecht en slechter het ook werd ze werd niet aangesproken. Vader Lambert hield het hardvochtig gesloten en opgeborgen. “Je weet maar nooit dat het nog slechter kan worden” was zijn mening.

Veel mensen kregen te lijden van wat wij bij beter weten maar als de kelderziekte bestempelden. Voor hygiëne en natuurlijke behoeften moesten we de kelder uit. Maar wat was normaal? Een emmer onder de trap en nota bene naast mijn bed diende als noodtoilet. De ruimte onder de trap was afgeschermd met een gordijn van de rest van de kelder. Iedere keer dat iemand zijn behoefte wenste te doen kon Erikje ophoepelen. De inhoud werd tussen de beschietingen door via de voordeur de straat opgekiept. Aangevoerd door Marcel Maertens begonnen de straatbengels weldra moppen te maken over mijn slaapverblijf dat tevens openbaar toilet was. “Moet Erikske nog geen kakakske doen?” kwam tot mijn grote ergernis nogal veelvuldig voor. Voor mijn part mochten ze de schijterij krijgen. Dan konden ze meteen allemaal tegelijk de pot op.

Eveneens de moppen van de volwassenen waren irriterend en gemaakt. Mensen die bang zijn en het nare gevoel van zich af willen zetten met zenuwachtige kleingeestigheden.

Een oude vrouw werd hysterisch en huilde de ganse nacht aan een stuk door zodat van slapen in de meeste gevallen niet veel in huis kwam. Vader Lambert hield vastberaden de kurk op de fles “het kon nog erger worden.” De fles cognac typeerde dan ook een soort ultieme angst voor wat ons nog te wachten stond. Terzelfdertijd symboliseerde het als te ware het geloof tot betere tijden. Het gaf de kracht in het geloof dat het voor het ogenblik nog allemaal best meeviel. De fles aanspreken zou als een daad van overgave geweest zijn.

Tussen de beschietingen door ontluchtte het gezelschap op straat voor het café. Soms schokte er een door paarden getrokken kar voorbij. De lading; dode of gewonde Duitse soldaten voor het noodhospitaal.

Ondertussen werd ook de kelder verlucht door het wegnemen van de strobalen en openen van het luik. De kelder werd door mijn moeder wat uitgekuist.

Op een dag kwam Rene Coudeville (vader van de huidige uitbater) met slecht nieuws terug in de kelder. Hun huis was getroffen door een bom en grondig vernield. Vanop onze koer konden we later inderdaad zien dat een groot gat in de achtergevel van het huis geslagen was.

Een andere dag stonden we met enkele mensen boven in het cafélokaal. Het moet eind oktober geweest zijn. Het gerommel in de verte van de front was stil, angstwekkend stil. Plots kwam een Duitse soldaat langs de achterdeur binnen gestormd. “Verstecken, verstecken sieg mir bitte. Der Englander macht mir gleich kaputt!” huilde die ononderbroken. Man, had die de scheit. En daar sta je dan als klein broekje toch wel even bij stil dat zo’n stoere sabelsleper waarempel nog de schijt in z’n broek krijgt.

Vader Lambert maakte hem diets dat er geen plaats was om hem te verbergen en wroef... die vloog de voordeur uit, de straat op. Nooit meer iets van gehoord.

“Englander” had die gezegd. Nu wisten wij ook niet beter. Als er in de kelder over de naderende bevrijders gesproken werd was dit altijd in termen van de Engelsen, Tommies of plathoeden. Plathoeden was een verwijzing naar hun schotelvormige helmen.

Met dit voorval wisten we dat de bevrijding nu niet lang meer kon uitblijven.

Op een gegeven ogenblik horen we boven gerucht. De trapdeur wordt opengegooid en een stem roept: “Louis en Albert op dienst!!!”

“Verdomme dat zijn er van de Witte Brigade” vloekte iemand nadat beide mannen vertrokken waren. Het was inderdaad beangstigend als wetenschap dat de Duitsers er mochten achterkomen dat weerstanders zich in de kelder bevonden. Deportatie naar de concentratiekampen hield er de schrik bij de bevolking wel in.

Angstig verkroop de tijd. Een mobiel kanon vuurde ergens vanop een straathoek enkele schoten af. Als antwoord verwachtten we de normale volle lading terug. Het kanon was dan al weg maar dat konden de bevrijders niet weten. Gek genoeg bleef deze maal het antwoord schuldig.

2015 02 06 135527We schrijven 1 november. Het gerommel van de oorlog was nu goed hoorbaar en we besloten de verdere gebeurtenissen maar in de kelder af te wachten.

“Ik hoor weer iemand boven” zei moeder Bertha op een gegeven ogenblik tegen vader Lambert. “Stil” gebood die. De volledige kelderpopulatie hield nu de adem in. Iedereen hoorde nu dat er inderdaad iemand boven op de ‘toog’ aan het kloppen was. Beangstigend moment. Hadden de Duitsers de weerstanders te pakken gekregen en hadden die ...?

Vader Lambert – niet omdat hij de moedigste was maar het dichtst bij de trap stond – werd erop uit gestuurd. Enkele andere sloten zich schoorvoetend bij hem aan (5). Kwestie van solidariteit.

Na een tijdje werd de ganse kudde naar boven geroepen. “De Engelsen zijn hier” werd er aan het trapgat geroepen.

Wat nu volgde is moeilijk te beschrijven. Iedereen wilde tegelijk de kelder uit. Boven was vader Lambert in druk gesprek gewikkeld met twee militairen die er geen jota van meedroegen. Iedereen wilde meteen z’n verhaal kwijt. Niemand sprak Engels. Men probeerde het in het Frans. Met de Franse taal kon je toch de wereld rond of niet soms? Zo was het toch altijd op school geleerd? Het bleek van niet. De soldaten spraken enkel Engels. Maar welke kniesoor lette daar nu op in dat uur van de waarheid. Iedereen was uitgelaten.

Al wat we verstonden was dat de soldaten bier wensten. Dat werd ons duidelijk gemaakt met op de tapkraan te kloppen. “Pas de biere, pas de biere!” zei mijn vader met duidelijke spijt in zijn stem. Maar wacht even. De fles met cognac. Waar is de fles met cognac?

Het relikwie werd opgediept en plechtig overhandigd. Nu dat was de bedoeling. Van zodra de soldaten de fles waarnamen was deze al in een flits van eigenaar verhuist. Voor glazen hadden die geen tijd. De eerste liet het geestelijke vocht zo, en zonder slikken, door hun keelgat vloeien. ‘t Jonge wat heeft die een dorst, dacht ik.

De tweede begaf zich met de rest van de fles naar buiten. De ganse troep ondergedokenen er achteraan.

Wat we eerst niet hadden gezien zagen we nu. Een grote groep Duitse soldaten stonden met hun handen boven het hoofd geplaatst, netjes opgelijnd zoals dat bij soldaten hoort, in de straat bewaakt door enkele ‘Engelsen’ (We hadden nog altijd niet door dat het Canadezen waren). Het leek onwerkelijk. De Canadezen waren gewoon gestopt met hun kolonne gevangenen. Die stonden daar gewoon ‘geparkeerd’ als een autobus. De chauffeur en z’n begeleider hadden bij het ontwaren van het cafe plotseling dorst gekregen en waren nonchalant de zaak even in een rapte binnengewipt.

2015 02 06 135557Om beurten werd de rest van de fles nu soldaat gemaakt door de bewakers van de ‘moffen’.

De laatste die gedronken had sloeg de fles aan diggelen tegen het hofmuurtje van Irma Cocquyt.

Wat nu volgt is moeilijk te geloven. Vader Lambert werd boos en eiste van de Canadezen 1 frank voor het statiegeld dat de lege fles bij terug inlevering zou opbrengen. De reactie was zo absurd dat niemand er kop noch staart van begreep. De inhoud van de fles, door de jaren bewaard tegen slechtere tijden, was geen bezwaar. Maar het statiegeld van de lege fles? Daar tilde hij zwaar aan. Het gebeuren had iets dolkomisch.

Op dat ogenblik brak in de kolonne krijgsgevangenen een ander tumult los. Een Canadees had er niets beters op gevonden dan de gevangenen te ontdoen van al hun bezittingen. Van een Duitser wilde hij dat deze z’n polshorloge afdeed. Hierop was een Duits officier uit zijn sloefen geschoten en eiste voor zijn manschappen een korrecte behandeling. “Iedereen heeft het recht zijn persoonlijke bezittingen te houden”, blafte hij de Canadees af (6). Een. andere Canadees, hoger in rang, kwam zich met de zaak bemoeien. Het incident werd bijgelegd en de colonne zette zich terug in beweging. Ze vertrokken richting ‘t dorp.

We waren bevrijd. Voor ons straatbengels brak een onvergetelijke tijd aan. We verzamelden munitie, oorlogssouveniers, sloegen obussen de koppen af en verkochten de hulzen voor oud koper. De inhoud, springstof die we ‘fisters’ noemden, leverde heerlijk materiaal op om vuurwerk te maken. Aangestoken vlogen die dingen als voetzoekers in het rond. We speelden oorlog tegen de bende van de Graafjansdijk. Aten voor het eerst in ons leven chocolade en smeerden boter op onze boterham. Wit brood! Suiker! Alle dagen kermis. Schooiden bij de soldaten; “sigarets for papa” en “chocolat for mama”. De repressie; we holden mee met de ‘witte brigade’-mannen. Wisten we veel! Inboedels van kleine of vermeende collaborateurs werden kort en klein geslagen door een uitzinnige en op hol geslagen menigte. Wat nog restte van het huisraad werd door deuren en vensters de straat opgekeild. De fik er in gestoken. Mensonterende en beschamende toestanden. En toen was het plots gedaan. De school herbegon. De schoolmeesters De Roo, Urbain Vandermoere en Constant Devroe verwachtten hun nieuwe rekruten en dat was minder. Veel minder.

Voetnoten

  1. Men kon er ook flessen en andere dingen mee vullen.
  2. En niet ‘jodestraat’ wat de Duitsers dachten.
  3. Daarmee was ook het probleem van ongebreidelde groepseks omzeild. In commune levende hippies waren tenslotte ook nog niet aan de orde van de dag.
  4. Je kunt ze natuurlijk ook mengen. Dan verkrijg je patattenhutsepot.
  5. Ze moesten van hun vrouw.
  6. Kwade Duitsers blaffen altijd.

****************

Cnoc is ier

De heemkring houdt de overleveringen en gebruiken van Knokke in ere, met het achterhalen van geschiedkundige feiten, tevens door het tijdgebeuren voor de toekomst te bewaren.

Jaarlijkse werking

filmavonden, fietstochten, onthullingen platen, ruilbeurzen, Bevrijdingsmars, tentoonstellingen e.a. Ieder lid ontvangt het Jaarboek (in oktober) en de bijzondere Brochure (in maart).

Het lidgeld voor het nieuwe werkjaar moet steeds vereffend zijn tegen het verschijnen van de nieuwe brochure in maart.

Jaarboek

Samenstelling:

  • André D’hont
  • Danny Lannoy

Medewerking vrij, Uitgever v.z.w. “Cnoc is ier”

Cnoc is ier is een vereniging zonder winstbejag (v.z.w.) lidmaatschapsgeld 300 fr.

Ere-leden: bijdrage vrij. Te vereffenen bij bestuursleden of op naam penningmeester: Harold Van Eeckhoutte op een van volgende nrs.  Gen. Bank. 280-0427920-90 of Krediet Bank 478-4202601-29 of ASLK 001-0596593-22 of op zitdag “Cnoc is ier” iedere woensdag 11-12u Gemeenteplein 3 Knokke.

Jaarboek en Brochures ook te bekomen op zitdagen, ruilbeurs en bij sekretaris André Sandelé, De Klerckstraat 3, 8300 Knokke (tel. – 050/60.16.43).

Ook alle correspondentie op dit adres.

Uittreksels uit dit Jaarboek moeten de bron vermelden.

De Bierkelder (in WOII)

Redactie

Cnocke is Hier
1992
29
033-038
Leonore Kuijken
2023-06-19 14:39:17